De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1905 16 april pagina 3

16 april 1905 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1451 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Er is een oud bekend spreekwoord, dat zegt: wie goed wil doceeren, moet goed on derscheiden. De deugdelijkheid van dit be ginsel .kunnen w^j dagelijks, zoowel van de goede als kwade zijde in de praktijk waar nemen. Het is voor iemand onmogelijk, hel der en duidelyk zyne rueening in woorden of geschrift uit te zeggen of verstaanbaar te maken zonder scherpe en juiste onderschei ding. Alleen hij, die precies datgene weet te kiezen wat voor hem, voor een bepaald doel, in bfpaalde omstandigheden strikt vereischt, maar ook voldoende is, .zal logisch en verstandig te werk gaan. Doet hij dit niet, weet de schrijver b.v. zich niet te hou den bij d* hoofdkwestie, dwaalt hij af in niets ter zake dienende bijkomstige omstan digheden, weet hij zich, ij-anneer het b.v. gaat over werk vaa anderen, niet juist in te denkeu in de omstandigheden, waarin de schrijver verkeerde, staat hem niet helder het doel voor oogen, dat de schrijver met zjjn boek of artikel beoogde, weest er zeker T8n, dat zoo iemand van de hoofdkwestie zal afdwalen en tot geheel onware voorstel lingen en averechtsche conclusies moet komen. De kwestie zuiver stellen, zie daar een der hoofdvereischten voor degelijk en logisch betoog. , Nu zal m\j niemand tegenspreken, wanneer ik zeg, dat dit hoofdvereischte maar al te dikwijls verwaarloosd wordt. De dagelijksche ondervinding leert het ons niet ns maar ti«ntalle malen en het heeft er soms den sehyu van, of men met opzet aldus te werk gaat, all«en om wat rumor in casa te krijgen. Dat redeneert en polemiseert en critiseert er soms op los, blindelings, zonder houvast en ten taaiste weet men zelf niet waarmede men begonnen is en waar men zal uitscheiden. Er vallen groote woorden, er wordt gefluisterd van verdachtmaking en hevige partijdigheid en dat alles om een klein misverstand dik wijls, een woord, omdat men de kwestie niet goed stelde, omdat men niet voldoende onderscheidde ! Een voorbeeld van zeer recenten datum gaf ons, om bij de katholieke literatuur te blijven, een katholiek dagblad in Nederland, naar aanleiding van kapelaan Binnewiertz' recencie over Henri Hartog's Sjofekn in De Katholiek". Deze gunstige recensie over Sjofelen als zuiver letterkundig product en waarin trouwens wel degelijk, ja zelfs zeer beslist voorbehoud werd gemaakt wat betrof het zedelijk gehal'e van het boek, was na tuurlijk alleen bestemd voor de lezers van De Katholiek", over het algemeen dus voor een beperkt aantal wetenschappelijk ontwik kelde menschen. De recensent kon in dit geval daarom vrijer zijne meening zeggen, vrijer dan wanneer hij dit had moeten doen in een dagblad, dat door oud en jong gelezen wordt. Dit laatste zag echter het bewuste dagblad over het hoofd. Het wist de kwestie niet juist te stellen, want het plaatste, in het begin zijner kritiek reeds, valschelijk op den voorgrond, dat De Katholiek" een tijd schrift is, dat in de huiskamer komt en door oud en jong gelezen wordt. En na deze ver keerde voorstelling van zaken ging het er natuurlijk op los! Met welk gevolg? Dat het katholieke dagblad ongetwijfeld meer reclame gemaakt heeft voor Sjofelen dan de gunstigste recensie in De Katholiek" ooit zou kunnen doen. Want waarheid is wat dr. Schmidt in den tweeden jaargang van den Literarischer Eatgeber geschreven heeft: Einen Poëten oder ein poetisches Werk uin deswillen bekampfen, weil sich Stellen bei ihnen fltideii, die mit rnehr oder minder Berechtigung angreifbar sind, ist sehr leicht, aber auch sehr seicht. Und obendrein bringt es stets die Moglichkeit mit sich, gerade das zu bewirken, was man verhindern will : es macht mit merknam au f diese stellen, die dann erst recht locken als verlatene Früchle." Het artikel van ons katholieke dagblad had daarenboven nog de twijfelachtige verdienste, dat een argelooze, eenvoudige katholiek op zekeren dag bij den president eener Haagsche kiesvereeniging heel ernstig kwam vragen, of kapelaan Binnewiertz, die als spreker dien avond voor de kiesvereeniging zou op treden, wel te vertrouwen was! Zóó gaat het maar al te dikwijls en om na deze misschien reeds al te lange uit weiding, tot mijn onderwerp te komen, zal ik nog een tweede voorbeeld van niet vol doende onderscheiding en daardoor onbillijke beoordeeling aanhalen. Gevaarlijke romans ?" schreef ik met een vraagteeken boven dit opstel en terecht. Wat toch is het geval ? IIIIIIIIUIIIIHIIIIIimillllllllHIIIII iiimiiiiiimiiiiiH* Een slachtoffer van de B. U." DOOR F. A. BUIS. III. (Mot). Den volgenden morgen vond de l apiteinadjudant de brieven schijnbaar onaangeroerd op zijn lessenaar. Heintz, die ze reeds ingekeken en weer netjes tusschen de kruis banden gestoken had, zat te wachten. Door routine en administratieven flair had hij een brief maar even in te kijken, om den inhoud voldoende te kennen ; sommige stuk ken exerpeerde hij vlug, andere stukken copi eerde hij na afloop van het andere werk, maar nu rondkijkende als een schooljongen, wien een les zal worden opgegeven was hij benieuwd naar 't geen de kapitein-adjudant er van maken zou. E<?n paar minuten later kreeg hij het eerste tweetal circulaires, die van Regiment naar Regiment worden ver zonden, over te schrijven, terwijl Rijvers de overige stukken minitiens doorlas, aanteekeuingen maakte, en retroacta opsloeg. Heintz had intusschen de beide stukken naar gewoonte geëxerpeerd en legde ze vóór Rij vers neer. Dat zijn geen copien !" Maar ik dacht. .." Je hebt niet te denken, je doet maar wat ik zeg." Toen de kolonel kwam, had Rij vers de helft van de ingekomen brieven nog niet afgedaan. Is er nieuws ?'' Ik geloof het niet, Kolonel... enkele gewoone zaken ..." Tegen half twaalf kreeg bij bet spoed-stuk onder banden, dat Ueintz behendig onderaan luid gelegd. Met spoed . . . opgave ingewacht. .." las Jvijvers half luide. Heintz schreef kalm door, De firma G. Mosmans Sr. te Venlo is be gonnen een serie romans uit te geven, die bestem l zyn voor het meer ontwikkelde deel van het katholieke, lezende publiek en koos daarvoor de werken van de laatste moderne schrijvers in Duiischland en elders. Eeeds verschenen o. a. uit het Duitsch: Meistorm van Ganghofer, Gij zijt de mijne (twee deelen) van Hedwig Erliu Schmeckebier, Langs moeielijke paden van Margarete Böhme en uit het Deensch Eva van Joh. Jörgensen, Bestemd als 'deze boeken zijn niet voor ieder een, niet voor jong en oud, rijp en groen, maar voor de meer ontwikkelden onder de katholieken, geeft het blijk van zeer groote lichtvaardigheid, om zoo maar zonder onder scheid te durven beweren, dat deze boeken gevaarlijke lectuur zijn voor het volk" zooals de beer J.Meijer in de 12e aflevering van Lectuur gedaan heeft. De heer Meijer zag hier het doel over het hoofd dat bij den uitgever voorzat, toen hij deze romaus publiceerde, n.L degelijke, gezonde lectuur te verschaffen voor ontwikktlde, onbevangen katholieken. Meyer maakte echter geen onderscheid; hij beoordeelt de boeken voor volwassenen be stemd, naar denzelfden maatstaf als boeken voor kinderen, voor de huiskamer. Zoodoende kwam hij tot zeer onbillijke conclusies. Be halve Langs moeielijke paden" zijn al de bovengenoemde werken volgens hem ge vaarlijk l . - . ? Van Meiftorm zegt hij: Hij (de lezer) zal op een dwaalspoor geleid worden en wellicht iets jioed heten, wat streng af te keuren is." De slotsom over Gij zijt de mijne luidt: Of we hem (Mosmans) dankbaar moeten zijn? Ja en neen. J*, omdat in deze ver halen dikwels toestanden gtschilderd worden, zoals we ze in het werkelike leven ontmoe ten. Neen... omdat, zoals uit de bespreking blijkt, de schildering, zouder meer voor velo lezers, vooral de jongere schadelik kan zijn, wijl vele onder hen bij de lezing verkeerde begrippen omtrent de zedelikheid inzuigen." Voor kinderen en onontwikkelden kan mis schien wat de heer Meijer hier beweert, waar zijn, maar ik voor mij zie volstrekt geen gevaar in boeken als waartegen in Lectuur gewaarschuwd wordt. Gelukkig sta ik met mijne meening niet alleen. Want De. Tijd, Het Centrum en de redacteur-secretaris van Lectuur zelf, de heer H. W. E. Moller zijn met mij van hetzelfde gevoelen. Dt Tijd beveelt Eva" van Jörgensen in zijn nummer van 25 Febr. jl. warm aan en Htt Centrum van 12 Nov. 1904 zegt er o. a. van; Eva van Jörgensen, niet een voor rede van Poelhekke behoeft het nog aanbeveling? Het is een boek voor vol wassenen ; en het mag hier nog wel eens herhaald woiden: dat een boek zeer goed, zeer stichtend zelfs kan zijn, maar daarom nog niet de gewenschte lectuur is voor kin deren en jongere lieden. Nog te veel heerscht, vooral onder ons, katholieken, het dwaalbcgrip dat een boek, hetwelk men niet voor iedereen open in de huiskamer kan laten liggen, per se een slecht boek moet zijn. Eva is een mooi boek en een goed boek, d.it met ernst gelezen moet worden, en dat veel nut kan stichten". De heer H. W. E. M o 11 e r schrijft in zijn aanteekening bij de recensies van Meyer : Ik acht me verplicht hier eenige opmerkingen bij te voegen. De heer Meyer begrijpt, dunkt mij, niet goed de bedoeling van de uitgever G. Mosmans bij het uitgeven van deze en dergelijke boeken. Als de heer Meyer die boeken niet geschikt oordeelt voor ,,het volk", dat wil zeggen: de minder ontwikkelden, dan zullen veleu en ook de uitgever zelf het waarschijnlik wel met hem eens zijn M.iar dat was ook Int streven niet, om in deze uitgaven nieuwe leesstof te geven aan de minder ontwikkelden onder ons katho lieken. Integendeel, juist voor de meer ontwik kelden zijn ze bestemd; en het springt dadelijk te voorschijn, dat voor die lezers, gezond van geest en hart natuurlijk, de bezwaren van den heer Meyer niet bestaan. Voor hen kunnen dan ook deze uitgaven worden aanbevolen als degtliker en frisser leesstof dan meestal wordt geboden in de niet-katholieke uitgaven die on? land overstroomen." Zeer scherp wordt hier n door lift Centrum n door Moller het juiste standpunt aange wezen. Maar nu komen zij ook tot een geheel andere conclusie dan de lieer Meijer! Ik be veel daarom deze boeken van deu heer Mosmans ten zeerste aan Het zijn alle boeiende verhalen, uit l et werkelijke leven gegrepen, vol realiteit en plastiek en die de belang stelling zullen levendig houden. In onzen tijd iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiH maar spitste de ooren wat zou er nu ge beuren ? Hij wist welke opgave bedoeld werd, en had alle gegevens bij elkaar om ze in enkele minuten samen te stellen. De kapiteinadjudant evenwel moest overal zoeken?de cijfers dansten hem voor de oogen. Het kostte hem een paar uur; al het overige werk bleef liggen. Heintz copieerde stil weg. De kolonel moest na de kollie op het bureel terug komen. Daar." zei Rijvers eindelijk, Heintz een concept-opgave voorleggende, schrijf nu dit onmiddellijk in 't net." Maar..." 't ging deu schrijver toch wer kelijk aan 't hart een foutieve opgave te moeten indienen. Maar . . ." Rijvers viel uit: ..Geen maren, asjeblieft, doe wat ik beveel." Hij zou dat heer eens i toonen. wie hij was. Heintz schreef in 't net : de kolonel kreeg het stuk te teekenen. 't Klopt immers, lieintz?" vroeg de kolonel 'ut gewoonte. U bedoelt, Kolonel . . . ? ] Of we in de laatste titn jaar hebben gehad ; l'J3 reëngagemcnten ?" Neen, kolonel : ] 7S !"' De kapitein-adjudant vloog op. Sergeant majoor, jij moest bedenken . . ." lieintz keek Rij vers aan, als onnoozel. Ik heb immers niet te denken, maar als de kolonel me viaagt of het juist is... neen, juist zijn diecijf'-rs niet. Dat \va- mijn maar."" waaraan u niet hoorde.1' 't Werd een felle strijd lleintz al'ijd kalm, : maar telkens lagen leggende, dood leuk, als deed hij 't onbewust. De kolonel mopperde. bromde allesduurde veel langer dan vroeger. De Overste kwam klagen, dat de conipagniën zoo lang moesten wachten op de orders van 't Regiment^bureei. lleintz gaf geen onderhand-clie inlichtingen meer aan de compatniiëu de kapitein-adjudant wist. niet precies wat ! er bij 't Regiment voorviel, ue inlichtingen waven vaak onbetrouwbaar. , ; Het regende aanmerkingen van Hooier- i van zooveel Schundliteratnr" zyn dergeiijke werken hoogst noodig «n zeer nuttig. Want wat komt er in onze dagen zooal op de boekenmarkt? Een zeer merkwaardig oordeel, te merkwaardig om het hier niet even aaa te halen, lezen wij hieromtrent in de nietkatholieke Vragen van den Dag. In zijn vervolgartikel Beschouwingen over Nederlandsche letteren" zegt Civilis over de hedendaagsche romans : De moderne romans, novellen en verhalen zijn wel eens zeer eentonig. Ze bewegen zich meestal op 't gebied waar harts tocht de grondtoon is. De een pleit voor vrije liefde, eeu ander betreedt het gebied der prostitutie, een derde maakt naam met op Fransche leest geschoeide echtbreuk en echt scheidingsgeschiedenissen. Man en vrouw vinden na de wittebroodsweken zoovele ge breken in elkaar, dat alle schoone vooruit zichten voor een verder samengaan door 't leven gaandeweg verdwijnen. Een enkel schrijver gaat zelfs zóó ver, dat de gescheiden vrouw den man, niet wien zij niet meer samenleven kan, aanbeveelt met een meisje te gaan samenwonen, waarvoor gezegde man reeds lang sympathie gevoelde. Zelden brengt een auteur het zoover, dat hij de echtgenooten na de eerste disillusie ernstige pogingen laat aanwenden om hun op 't spel staande levens geluk te redden door daden van groote zelf opoffering." Ziet, zulke boeken kunnen over het algein ;en geen lectuur zijn voor den katholiek, ook al mag hij zich tot de meer ontwikkelden rekenen. Maar daarom was het juist zoo'n goed idee van de firma Mosmans te Venlo hiervoor iets anders in de plaats te willen geven, dat de belangstelling wekt van den ontwikkelden katholiek, zonder daarom nog in het euvel te vervallen, waarvan de heer Mej;er, door zijn niet genoeg onderscheid maken, deze uitgaven beticht. Gij zijt de* mijne, Meistorm en'Era zullen door den onbevangen katholiek met genoegen en voordeel ge'ezen worden. Zij echter, om met Poelhekke en dr. P. Expeditus Schmidt te spreken die er den Schepper wel zuur op zouden willen aanzien, dasz das genus: homo sapiens ans Miinnlein und Weiblein besteht und sein Bestehen an diese Zweiteilung geiuüpft ist", moei en deze boeken maar ongelezen laten. Zij zullen er niemand anders schade mede doon dan zich zelf. Ik hoop door dit artikel den slechten in druk die de ongemotiveerde kritiek des heeren Meyer onwillekeurig hier en daar heeft ge wekt, eenigszins weggenomen te hebben, want deze mooie, boeiende en ... onschuldige romans kunnen niet genoeg worden aanbe volen. HKXRI II. VAX CAI.KER II e e r l e n (L). 28 Febr. 11)05. iiimiiiiiiiiiiiuiiiMt iiliiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiitiiiiiuimtiiiii iiiiitiiiiiiiiiiiiiiiHiiii Kritiek en goede MaiiiereD. Ifct Nieuws ran dun Dag van (i April 19U5. De Arnsterdamsche studenten hebben op den avond van 4 April zich verstout De Leeuwendalers" te spelen. Maar zij hebben verzuimd, van te voren de toestemming in te winnen van den criticus van Het Nüuws van den D.<g, den heer J. H. Rössing. Daar voor zijn zij nu gevoelig gestraft. Geen der uitvoerenden was een Sophie van Bienen. Geen hunner een mevr. (Jh. Stoet/, noch een Jan Albregt, noch een Bigot of Veltman of Jacques de Boer; ik zou zoo kunnen voortgaan, maar men kan de lijst tooneelspelers, met wie onze studenten niet in vergelijking kunnen komen, in Het Nieuws ran den D ig van O April lezen. En zulke jongelieden wagen het een stuk van Vondel op te voeren! Kn dau komen er menschen, een zaal vol, en zij klappen in de handen, en juichen de dames en beuren, die er niets van geloerd hebben, toe, alsof zij iets verdienstelijks verricht hebben, en zij zenden hun kians i p krans, en prof. Te Winkel komt op het tooneel, om hen toe te spreken en hen in den dwazen waan te stijven, dat dilettanten iets van de kunst zonden ver staan, om niet te spreken van het meer dan verachtelijk feit, dat al die geleerdheid, die voor de gelegenheid een zwarten rok heeft aangetrokken, en al die blijde jeu^d, die aanwezig is, aan den senaat van het Amslerdamsch Studentencorps en zijn gasten de eer bewijst, voor hen op te staan ! liiiiiiiimiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii hand : de stukken kwamen te laat in, waren daarenboven dikwijls onvolledig of foutief. lieintz scheen er zich niets van a.m te trekken, hij copietrde kalm weg, hetgeen hem door Rijvers werd voorgelegd en vroeg bij elke passende gelegenheid, tot tergens toe : boe wil u het hebben, Kap'tein '.'" De kolonel zag wel hoeveel moeite Rij vers zich gaf, maar die aanhoudende aanmerkingen begonnen hem te vervelen, hij werd boos op den kapitein-adjudant, die zoo eigenwijs meende den ouden Ueint/: op zijde te kunnen zetten. Vroeger ging alles van een leien dakje, en nu . . . ? De kapitein-adjudant gaf intusschcn geen kamp. officieel kon de kolonel hem niet in 't ongelijk stellen, want de schrijver mocht toch niet de baas wezen. Tegen de kameraden zeide hij: ..lleintz weg. of i K weg l" Beide bleven: de kolonel L'iug weg; hij werd gepensionneerd, omdat blijkbaar bij zijn Regiment de boe! niet meer in orde was. De nieuwe i'egimtnts-eommai, d:\nt was geheel op de hand vanden kapitein adjudant: geen schrijver zuil het regiment coinmandeeren ! lieintz begreep heel goed, waar de beide heeren heen vilden. Nu, hij zou afwachten. Gewoonweg ging hij zijn gang, copieerde en schreef, en deed zijn werk naar behooren. Aan lioogerhand hield men zich rustig. De zaak marcheert blijkbaar nu ook zonderden almachtigcn lleintz .'" lachte de kapitein-adju dant op de sociëteit, i lij meende nu voldoende o]> de hougte te zijn : lieintz liep op zijn laatste beenen ! Bij de coiupagniën werd evenwel erg ge mopperd : 't wonl! een misse boel," zeiden de sergeanten majoors, voor wie lieintz doof en stom was geworden. Vraag het maar aan den kapitein-adjudant." zei de schrijver, ik ben nit de ziutk.'' IV compagnies comman danten ergerden er zich aan, d il de kleinste kleinigheden ci'Jicicel moesten woi'dc-n behan deld ; vroeger liet je m uir even aan lieintz Is het niet, om van te ijzen? Hoe weldadig, dat er dan een kritiek is, die den volgenden dag den verwaanden lief hebbers komt aanzeggen, dat dat alles maar humbug geweest is, dat zij nog niet eens begrijpen, dat de Leeuwendalers" nu juist eens een stuk is, waarbij men met zeggen niet kan volstaan, maar dat uitgebeeld moet worden, en dat er in het spel geen schijn van stijl was. O, gij, uitzinnige leeken, wat waagt gg het, zonder bemiddeling van den priester tot de godheid te gaan ! Ik zal er rnij wel voor wachten, mijn leekenoordeel over de uitbeelding tegenover dat van den heer Rössing te plaatsen, hoewel ik de opmerking niet voor mij kan houden, dat de studenten, die zich zoo zeer aan Vondel vergrepen hebhen, in enkele dingen, die niet zoo geheel onbelangrijk zijn, als daar zijn de uitspraak van het Nederlandsen en het ver mogen om de taal van Vondel te verstaan, bij menig tooneelspeler van, beroep niet achterstaan. AVie zich hiervan overtuigen wil, raad ik aan, eens omstreeks Nieuwjaar een uitvoering van den Gijsbrecht van Aemstel" van het Nederlandsch Tooneel" te gaan hooren. Maar al bevatte ieder woord in de kritiek dea heeren Rossing de meest verpletterende waarheid, toch zou ik niet gaarne dat stukje geschreven hebben. Want behalve kritiek" is er ook nog iets, dat men goede manieren" noemt. De Amsterdamsche studenten zijn van mee ning, dat het voor jongelieden op hun leeftijd wenschelijk is, in verschillende richting zich te beproeven en zich te ontwikken. En zy ineenen, dat het instudeeren en het uitvoeren van een tooneelstuk een middel is, om dat doel te bereiken. Men oefent zich in spreken, in memoriseeren, in vrijmoedigheid, in om gang, er zijn er inderdaad die meenen, dat bij zulke studie nog meer te leeren is dan bij een partij biljart. En dan meenen zij ook, dat het voor hen heilzamer is, zich aaa Vondel te beproeven, dan aan een of anderen draak, waarmee menig tooneelgezelschap een gemakkelijk lach- of snuitsucces behaalt. Wanneer de zaak. ver genoeg gevorderd is, worden de invitaties rondgezouden. Wat men ook den studenten verwijten mag, ni^t dat zij karig met plaatskaarten zijn.' De van de invitaties overblijvende plaatsen echter worden verkocht. De opvoering brengt groote kosten mee ; het is de vraag, of deze door de entreegelden zullen worden gedekt; maar schiet er iets over, dan wordt het aan een liefdadig doel besteed. liet publiek, dat verschijnt, waardeert dit streven. Men verheugt zich, dat de jongen, die dikwijls voor weinige maanden nog zijn beste uren op de banken djorbracht, verdiept in liitijnsclie themata, ontbolsterd is tot een jong man, die vrijmoedig voor een zaal vol menschuu optreedt, en in het milieu, waarin hij verschijnt, zoo -goed voldoet als men met mogelijkheid kan verwachten. .Men verheugt zich ouk over de intelligentie, die getoond wordt; maar rijpheid, ? wie rekent daarop ? Waarom zij spelen? Omdat zij jong zijn. Waarom men hen toejuicht? Omdat uien hun streven waardeert. Waarom men hun kransen geeft? Omdat men sympathie gevoelt. Waar om men opstaat, als de Senaat van het Stu dentencorps binnenkomt ? Omdat deze senaat bij deze gelegenheid de jeugd representeert, en omdat de jeugd de spes patriae is. Heeft het nu zin, deze jongelieden, die in geen enkel opzicht met tooneelislen van beroep wedijveren, die heel goed weten, dat zij dilettanten zijn, die gec n geldelijk voordeel beoogen, die in de maatschappij nog geen plaats innemen, maar bij hun pogingen om moeilijkheden te overwinnen hun kracht wenscbun te voelen groeien, heefi het zin, hen aan te bassen als profanen, die het heilig huisje der tooneelmannen hebban aangeroerd, en hun een reeks namen van acteurs en actrices naar het hoofd te werpen, die het beter kunnen dan zij ? Heeft het zin. meer dan twee kolommen van lift N-ïeini's ronden D.IIJ te vullen, nirft geen ander doel, dan zijn verheven minachting te toonen voor het gebrek aan ecne routine, die, gelijk ieder kind be grijpt, niet aanwezig zijn kan, en geen woord van waardeer,ng te hebben, noch voor het lotl'elijk streven, noch voor dat, wat wel bereikt is, tenzij iiun waardeering wil noe men een paar halve woorden van lof voor enkele der acteerenden, die echter van zulk een snauw vergezeld gaan, dat de geprezene zeker liever doodgezwegen ware. *) Heeft iiet zin. absoluut onwelwillend te zijn bij eene gelegenheid, waar do voorwaarde zoowel voor IIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIllllllllllllllllll vragen of't zoo goed was. De kapitein-kwar tiermeester rusiede over een onjuiste opmer king, welke de kapitein-adjudant den kolonel had laten maken. Er gebeurden dingen bij het regiment, waartegen lieintz vroeger bijtijds' zou hebben gewaarschuwd. Zoo ging een deisergeanten majoors er met de leening van door"', ? ieder voelde het : bij lieintz zou zoo iets niet gebeurd zijn. Maar de kapitein adjudant .kende het kader nauwelijks dat hij in de papieren stikte was zijn eigen schuld, meende de confraters, waarom liet hij dit niet aan Hcintz over. Toen geviel het, dat de compagnies com mandanten voorstelden om aan de man>chappen een toelage te geven voor extra cieusten bij den grooten watersnood. ..Juist,'' zei de ko onel, ..heel goed, ik weet, dat de Minister het daarmee volkomen eens zal wezen." Ta,'' bevestigde de kapitein-adjudant, en logde een aanschrijving over uit liet Kecueil militair van het jaar '(W. Ik wist het wel," verzekerde do kolonel, laat de compagnien het .maar uitbetalen." He toelage, voor ieder man slechts enkele centen per dag bedragende, vormde evenwel voor liet regiment een uitgave van beteekenis, en drie maanden na de uitbetaling arriveerde er een nota van het Departement van Oorlog, waarin er op werd gewezen, dat de regimmts commandant ten onrechte op eigen gezag een toelage had verleend zullende het gehee!e bedrag aisnu moeten worden terugbetaald." De kolonel keek zegevierend den kapitein adjudant aan : Wat zeg je nu daarvan ; aan het Departement kennen ze hun eigen aan schrijvingen niet nu daar zullen wc pleizier van hebben." De nota werd beantwoord met een brief, waarover de kolonel wel een etmaal lang bezig was ; ze zonden nu aan ..Oorlog'' wel verder hun mond houden. Maar dat deden ze niet aan ..Oorlog". De regiments commandant kreej; integendeel een berisping over den brief, wijl bij niet alleen het succes als voor het genot besta it ia eenige welwillendheid? Waarlijk, ik had het stukje van den heer Rössing niet gaarne geschreden f). A m s t., 5 April 1905. R. C. BOBB, *) Met een der spelenden wordt eenigszins een uitzondering gemaakt. Maar opdat mea wel versta, dat alleen de kaste bevoegd is, de heilige planken te betreden, wordt er onmiddellijk aan toegevoegd: In zijne aderen vliet dan ook tooneelbloed." Dat trouwens lang niet allen het met dit uitzonderingsoordeel eens zyn, had ik de gelegenheid op te merken. t) Wegens plaatsgebrek uitgesteld. * * Geen laDieren en avereclitscln peflapoie. Aan den Hooggeleerden Heer Dr. R. C. Boer, Hoogleeraar in het Sanskriet en de oude Talen en Letterkunde der Ger maans'hèvolken, aan de Unicersitelt te Amsterdam. Hooggeleerde Heer! De Redactie van De Amsterdammer, We kblad voor Nederland heeft de beleefdheid ge had mij uw epistel ter inzage te verstrekken. Ik ben dus in de gelegenheid op uwe be zwaren en bekommeringen te antwoorden. Gaarne doe ik dit, omdat uw opstel onwaar heden en onjuistheden bevat. Indien ge het had gezonden aan de Redactie van Het Nieuws r/d. Dag, zou ik uw lang artikel met weinige regelen kunnen beantwoorden. Uw begin is eene onwaarheid. In mijn artikel komt geen spoor van straffen" in, en geen schijn van vermelding van verzuim van te voren mijne toestemming' tot de vertooning van De Leeuwendalers in te winnen. Tot mijn leedwezen is het oordeel ongun stig moeten zijn, en ben ik gedwongen ge weest er nadrukkelijk op te wijzen, dat het zeggen zeer onvoldoende was, het spel geeu aasje stijl had, en de Vondeliaansche geest ver te zoeken was. Dit blijf ik volhoulcn vrij wel is het 't algemeen oordeel. liet komt mij voor, dat het van, U Hooggeleerde Heer! niet paedagogisch is het onschoone en onjuiste zeggen te vergoelijken. U merkt op, dat de studenten in enkele dingen, die niet zoo heel onbelangrijk zijn, als daar zijn de uitspraak-van hel Nederlandsch en het vermogen om de taal van Vondel te verstaan, bij menig tooneelspeler van beroep achterstaan. Wie zich hiervan overtuigen wil, raad ik aan, eens omstreeks Nieuwjaar eeti uitvoering van de Gysbrecht van Aernstel van Het Nederlandsen Tooneel te gaan hooren". Eilieve, Hooggeleerde heer, hier dwaalt gij gansehelijk. Met ieder jaar wordt het zeggen der taal van Gysbreght" door ledea der Koninklijke Vereeniging: Het Nederlandsch Tooneel" schoon-r. Velen zeggen dan het schoone Nedcrlandsch Verrukkelijk mooi. Ik wijs u om mij slechts bij de jongeren te bepalen op de reien, door de dames Rika Hopper, Anna Wensma - Klaa^sen, B. Holtrop van Gelder als engel, en van de heeren op Ko van Dijk. Verkade en Arbous. De klad, dien gij op hen werpt, wen<ch ik niet op hen te laten rusten. Bij liet uitnemend zegirm der tooncelisten, het onvoldoende der vertooners van de L«-euwendalers te vergelijken, zou eene dwaasheid wezen. Er zijn onder de leden der Koninklijke Vereeniging: Het Nederlandsen Tooneel" zelfs enkelen, die aan studenten en aan hoogleeraren een te waardeereu les in welzeggingskunst zonden kunnen geven, even goed als in de 1.7e eeuw, een der eerste ac teurs van den schouwburg, aan den geleer den Francius, professor aan het Athenaeum te Amsterdam, onderricht inde welsprekend heid heeft verstrekt, waarin hij later uitmnnttte. En wat de uit:-]>raak ran het Nederlandsch aangaat, waarin ge meent, dat de studenten uit de Leeuwendalers" niet bij de tooneellisten achterstaan. ... Professor, professor! hoe kunt ge die groote woorden gelaten uitspreken! Zelfs de uit spraak liet hij sommigen veel te wenschen over, de een zei de n al heel onmiver. en de ander sprak de a uit alsof er een andere letter stond. De heer Frans ('oenen zegt daarover in de Haar/. Conrant van 7 April het volgende: Do open a klonk als . Zoo werd een kim/ een kend, en ringen werden i-légen. De klank van Vondel's vers werd er niet beter door. Integendeel." Nu htbt ge het nog over routine, over i-rijmoedigheid, enz. Laat mij U hierop antwoor den, dat ik aan geen routine bij de jongelui iiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiimimmtnm ongelijk had, maar ook nog brutaalweg dit negeerde. Wat! ik ongelijk...? En de aanschrij ving van 'lid in het Kecueil !" De kapitein-adjudant stampte woedend op . den grond: het bleek nu dat in '(il een nadere aanschrijving was gekomen it'el R. M.", waarin bepaald werd, dat de toelage slechts mocht worden uitbetaald op speciale machtiging van het Departement Heintz copieerde schijnbaar heel ijverig. En wist de schrijver dat dan niet?' viel de kolonel uit. De schrijver hield zich zeer kalm ; ik heb het tegenwoordig zoo druk met copieeren, dat ik geen tijd meer heb om te denken, wat do kapitein-adjudant me trouwens verboden heeft!" De kolonel vroeg ontslag. Zijn onvolger | wilde liefst niet den nek breken over een papierhindernis" en de kapitein-adjudant trad af; als hij niet ten volle door den regiments commandant werd gesteund, dan was er v uu geen overwinning sprake. Heintz troonde opnieuw in volle glorie. Eindelijk toen hot Recueil Militair w~as aan gegroeid tot ongeveer honderd deelen. loudf ook Heintzjiet af niet omdat zijn geheu gen hem in den steek liet, maar wijl een Minister van Oorlog kon goedvinden te benalen dat de nog van kracht zijnde wetten. besluiten en orders'' sinds het jaar lsi4 ver schenen in die honderd deelen, zouden wor den teruggebracht tot drie banden, te samen vormende de Beknopte Uitgave, of'te wei de B. I. ." Zoo is er geen aardigheid meer aan,' zei lieintz, het heele Recueil teruggebracht tot drie deelen ! Zoo kon een kind er wei mee terecht! Hij nam zijn ontshia als schrij ver, en tot zijn dood boeit hij zich b >fchciiwd als een slachtoffer ' van die nieuwigheid de B. U." l

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl