Historisch Archief 1877-1940
No. 1451
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Er is een oud bekend spreekwoord, dat
zegt: wie goed wil doceeren, moet goed on
derscheiden. De deugdelijkheid van dit be
ginsel .kunnen w^j dagelijks, zoowel van de
goede als kwade zijde in de praktijk waar
nemen. Het is voor iemand onmogelijk, hel
der en duidelyk zyne rueening in woorden
of geschrift uit te zeggen of verstaanbaar te
maken zonder scherpe en juiste onderschei
ding. Alleen hij, die precies datgene weet
te kiezen wat voor hem, voor een bepaald
doel, in bfpaalde omstandigheden strikt
vereischt, maar ook voldoende is, .zal logisch
en verstandig te werk gaan. Doet hij dit
niet, weet de schrijver b.v. zich niet te hou
den bij d* hoofdkwestie, dwaalt hij af in
niets ter zake dienende bijkomstige omstan
digheden, weet hij zich, ij-anneer het b.v.
gaat over werk vaa anderen, niet juist in te
denkeu in de omstandigheden, waarin de
schrijver verkeerde, staat hem niet helder
het doel voor oogen, dat de schrijver met
zjjn boek of artikel beoogde, weest er zeker
T8n, dat zoo iemand van de hoofdkwestie
zal afdwalen en tot geheel onware voorstel
lingen en averechtsche conclusies moet komen.
De kwestie zuiver stellen, zie daar een der
hoofdvereischten voor degelijk en logisch
betoog. ,
Nu zal m\j niemand tegenspreken, wanneer
ik zeg, dat dit hoofdvereischte maar al te
dikwijls verwaarloosd wordt. De dagelijksche
ondervinding leert het ons niet ns maar
ti«ntalle malen en het heeft er soms den
sehyu van, of men met opzet aldus te werk
gaat, all«en om wat rumor in casa te krijgen.
Dat redeneert en polemiseert en critiseert er
soms op los, blindelings, zonder houvast en
ten taaiste weet men zelf niet waarmede men
begonnen is en waar men zal uitscheiden.
Er vallen groote woorden, er wordt gefluisterd
van verdachtmaking en hevige partijdigheid
en dat alles om een klein misverstand dik
wijls, een woord, omdat men de kwestie niet
goed stelde, omdat men niet voldoende
onderscheidde !
Een voorbeeld van zeer recenten datum
gaf ons, om bij de katholieke literatuur te
blijven, een katholiek dagblad in Nederland,
naar aanleiding van kapelaan Binnewiertz'
recencie over Henri Hartog's Sjofekn in De
Katholiek". Deze gunstige recensie over
Sjofelen als zuiver letterkundig product en
waarin trouwens wel degelijk, ja zelfs zeer
beslist voorbehoud werd gemaakt wat betrof
het zedelijk gehal'e van het boek, was na
tuurlijk alleen bestemd voor de lezers van
De Katholiek", over het algemeen dus voor
een beperkt aantal wetenschappelijk ontwik
kelde menschen. De recensent kon in dit
geval daarom vrijer zijne meening zeggen,
vrijer dan wanneer hij dit had moeten doen
in een dagblad, dat door oud en jong gelezen
wordt. Dit laatste zag echter het bewuste
dagblad over het hoofd. Het wist de kwestie
niet juist te stellen, want het plaatste, in
het begin zijner kritiek reeds, valschelijk op
den voorgrond, dat De Katholiek" een tijd
schrift is, dat in de huiskamer komt en door
oud en jong gelezen wordt. En na deze ver
keerde voorstelling van zaken ging het er
natuurlijk op los! Met welk gevolg? Dat het
katholieke dagblad ongetwijfeld meer reclame
gemaakt heeft voor Sjofelen dan de gunstigste
recensie in De Katholiek" ooit zou kunnen
doen. Want waarheid is wat dr. Schmidt
in den tweeden jaargang van den Literarischer
Eatgeber geschreven heeft: Einen Poëten
oder ein poetisches Werk uin deswillen
bekampfen, weil sich Stellen bei ihnen fltideii,
die mit rnehr oder minder Berechtigung
angreifbar sind, ist sehr leicht, aber auch
sehr seicht. Und obendrein bringt es stets die
Moglichkeit mit sich, gerade das zu
bewirken, was man verhindern will : es macht mit
merknam au f diese stellen, die dann erst recht
locken als verlatene Früchle."
Het artikel van ons katholieke dagblad had
daarenboven nog de twijfelachtige verdienste,
dat een argelooze, eenvoudige katholiek op
zekeren dag bij den president eener Haagsche
kiesvereeniging heel ernstig kwam vragen,
of kapelaan Binnewiertz, die als spreker
dien avond voor de kiesvereeniging zou op
treden, wel te vertrouwen was!
Zóó gaat het maar al te dikwijls en om
na deze misschien reeds al te lange uit
weiding, tot mijn onderwerp te komen, zal
ik nog een tweede voorbeeld van niet vol
doende onderscheiding en daardoor onbillijke
beoordeeling aanhalen.
Gevaarlijke romans ?" schreef ik met een
vraagteeken boven dit opstel en terecht.
Wat toch is het geval ?
IIIIIIIIUIIIIHIIIIIimillllllllHIIIII
iiimiiiiiimiiiiiH*
Een slachtoffer van de B. U."
DOOR
F. A. BUIS.
III. (Mot).
Den volgenden morgen vond de l
apiteinadjudant de brieven schijnbaar onaangeroerd
op zijn lessenaar. Heintz, die ze reeds
ingekeken en weer netjes tusschen de kruis
banden gestoken had, zat te wachten. Door
routine en administratieven flair had hij
een brief maar even in te kijken, om den
inhoud voldoende te kennen ; sommige stuk
ken exerpeerde hij vlug, andere stukken copi
eerde hij na afloop van het andere werk,
maar nu rondkijkende als een schooljongen,
wien een les zal worden opgegeven was
hij benieuwd naar 't geen de kapitein-adjudant
er van maken zou. E<?n paar minuten later
kreeg hij het eerste tweetal circulaires, die
van Regiment naar Regiment worden ver
zonden, over te schrijven, terwijl Rijvers de
overige stukken minitiens doorlas,
aanteekeuingen maakte, en retroacta opsloeg.
Heintz had intusschen de beide stukken
naar gewoonte geëxerpeerd en legde ze vóór
Rij vers neer.
Dat zijn geen copien !"
Maar ik dacht. .."
Je hebt niet te denken, je doet maar wat
ik zeg."
Toen de kolonel kwam, had Rij vers de helft
van de ingekomen brieven nog niet afgedaan.
Is er nieuws ?''
Ik geloof het niet, Kolonel... enkele
gewoone zaken ..." Tegen half twaalf kreeg
bij bet spoed-stuk onder banden, dat Ueintz
behendig onderaan luid gelegd.
Met spoed . . . opgave ingewacht. .." las
Jvijvers half luide. Heintz schreef kalm door,
De firma G. Mosmans Sr. te Venlo is be
gonnen een serie romans uit te geven, die
bestem l zyn voor het meer ontwikkelde deel
van het katholieke, lezende publiek en koos
daarvoor de werken van de laatste moderne
schrijvers in Duiischland en elders.
Eeeds verschenen o. a. uit het Duitsch:
Meistorm van Ganghofer, Gij zijt de mijne (twee
deelen) van Hedwig Erliu Schmeckebier,
Langs moeielijke paden van Margarete Böhme
en uit het Deensch Eva van Joh. Jörgensen,
Bestemd als 'deze boeken zijn niet voor ieder
een, niet voor jong en oud, rijp en groen,
maar voor de meer ontwikkelden onder de
katholieken, geeft het blijk van zeer groote
lichtvaardigheid, om zoo maar zonder onder
scheid te durven beweren, dat deze boeken
gevaarlijke lectuur zijn voor het volk" zooals
de beer J.Meijer in de 12e aflevering van
Lectuur gedaan heeft. De heer Meijer zag hier
het doel over het hoofd dat bij den uitgever
voorzat, toen hij deze romaus publiceerde,
n.L degelijke, gezonde lectuur te verschaffen
voor ontwikktlde, onbevangen katholieken.
Meyer maakte echter geen onderscheid; hij
beoordeelt de boeken voor volwassenen be
stemd, naar denzelfden maatstaf als boeken
voor kinderen, voor de huiskamer. Zoodoende
kwam hij tot zeer onbillijke conclusies. Be
halve Langs moeielijke paden" zijn al de
bovengenoemde werken volgens hem ge
vaarlijk l . - . ?
Van Meiftorm zegt hij: Hij (de lezer) zal
op een dwaalspoor geleid worden en wellicht
iets jioed heten, wat streng af te keuren is."
De slotsom over Gij zijt de mijne luidt:
Of we hem (Mosmans) dankbaar moeten
zijn? Ja en neen. J*, omdat in deze ver
halen dikwels toestanden gtschilderd worden,
zoals we ze in het werkelike leven ontmoe
ten. Neen... omdat, zoals uit de bespreking
blijkt, de schildering, zouder meer voor velo
lezers, vooral de jongere schadelik kan zijn,
wijl vele onder hen bij de lezing verkeerde
begrippen omtrent de zedelikheid inzuigen."
Voor kinderen en onontwikkelden kan mis
schien wat de heer Meijer hier beweert, waar
zijn, maar ik voor mij zie volstrekt geen
gevaar in boeken als waartegen in Lectuur
gewaarschuwd wordt. Gelukkig sta ik met
mijne meening niet alleen. Want De. Tijd,
Het Centrum en de redacteur-secretaris van
Lectuur zelf, de heer H. W. E. Moller zijn
met mij van hetzelfde gevoelen.
Dt Tijd beveelt Eva" van Jörgensen in
zijn nummer van 25 Febr. jl. warm aan en
Htt Centrum van 12 Nov. 1904 zegt er o. a.
van; Eva van Jörgensen, niet een voor
rede van Poelhekke behoeft het nog
aanbeveling? Het is een boek voor vol
wassenen ; en het mag hier nog wel eens
herhaald woiden: dat een boek zeer goed,
zeer stichtend zelfs kan zijn, maar daarom
nog niet de gewenschte lectuur is voor kin
deren en jongere lieden. Nog te veel heerscht,
vooral onder ons, katholieken, het
dwaalbcgrip dat een boek, hetwelk men niet voor
iedereen open in de huiskamer kan laten
liggen, per se een slecht boek moet zijn. Eva
is een mooi boek en een goed boek, d.it met
ernst gelezen moet worden, en dat veel nut
kan stichten".
De heer H. W. E. M o 11 e r schrijft in zijn
aanteekening bij de recensies van Meyer : Ik
acht me verplicht hier eenige opmerkingen
bij te voegen. De heer Meyer begrijpt, dunkt
mij, niet goed de bedoeling van de uitgever
G. Mosmans bij het uitgeven van deze en
dergelijke boeken. Als de heer Meyer die
boeken niet geschikt oordeelt voor ,,het volk",
dat wil zeggen: de minder ontwikkelden, dan
zullen veleu en ook de uitgever zelf het
waarschijnlik wel met hem eens zijn
M.iar dat was ook Int streven niet, om in
deze uitgaven nieuwe leesstof te geven aan
de minder ontwikkelden onder ons katho
lieken.
Integendeel, juist voor de meer ontwik
kelden zijn ze bestemd; en het springt dadelijk
te voorschijn, dat voor die lezers, gezond van
geest en hart natuurlijk, de bezwaren van
den heer Meyer niet bestaan.
Voor hen kunnen dan ook deze uitgaven
worden aanbevolen als degtliker en frisser
leesstof dan meestal wordt geboden in de
niet-katholieke uitgaven die on? land
overstroomen."
Zeer scherp wordt hier n door lift Centrum
n door Moller het juiste standpunt aange
wezen. Maar nu komen zij ook tot een geheel
andere conclusie dan de lieer Meijer! Ik be
veel daarom deze boeken van deu heer
Mosmans ten zeerste aan Het zijn alle boeiende
verhalen, uit l et werkelijke leven gegrepen,
vol realiteit en plastiek en die de belang
stelling zullen levendig houden. In onzen tijd
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiH
maar spitste de ooren wat zou er nu ge
beuren ? Hij wist welke opgave bedoeld werd,
en had alle gegevens bij elkaar om ze in
enkele minuten samen te stellen. De
kapiteinadjudant evenwel moest overal zoeken?de
cijfers dansten hem voor de oogen. Het kostte
hem een paar uur; al het overige werk bleef
liggen. Heintz copieerde stil weg. De kolonel
moest na de kollie op het bureel terug komen.
Daar." zei Rijvers eindelijk, Heintz een
concept-opgave voorleggende, schrijf nu dit
onmiddellijk in 't net."
Maar..." 't ging deu schrijver toch wer
kelijk aan 't hart een foutieve opgave te
moeten indienen. Maar . . ."
Rijvers viel uit: ..Geen maren, asjeblieft,
doe wat ik beveel." Hij zou dat heer eens i
toonen. wie hij was.
Heintz schreef in 't net : de kolonel kreeg
het stuk te teekenen.
't Klopt immers, lieintz?" vroeg de
kolonel 'ut gewoonte.
U bedoelt, Kolonel . . . ? ]
Of we in de laatste titn jaar hebben gehad ;
l'J3 reëngagemcnten ?"
Neen, kolonel : ] 7S !"'
De kapitein-adjudant vloog op. Sergeant
majoor, jij moest bedenken . . ."
lieintz keek Rij vers aan, als onnoozel. Ik
heb immers niet te denken, maar als de
kolonel me viaagt of het juist is... neen,
juist zijn diecijf'-rs niet. Dat \va- mijn maar.""
waaraan u niet hoorde.1'
't Werd een felle strijd lleintz al'ijd kalm, :
maar telkens lagen leggende, dood leuk, als
deed hij 't onbewust. De kolonel mopperde.
bromde allesduurde veel langer dan vroeger.
De Overste kwam klagen, dat de conipagniën
zoo lang moesten wachten op de orders van
't Regiment^bureei. lleintz gaf geen
onderhand-clie inlichtingen meer aan de compatniiëu
de kapitein-adjudant wist. niet precies wat !
er bij 't Regiment voorviel, ue inlichtingen
waven vaak onbetrouwbaar. , ;
Het regende aanmerkingen van Hooier- i
van zooveel Schundliteratnr" zyn dergeiijke
werken hoogst noodig «n zeer nuttig. Want
wat komt er in onze dagen zooal op de
boekenmarkt? Een zeer merkwaardig oordeel,
te merkwaardig om het hier niet even aaa
te halen, lezen wij hieromtrent in de
nietkatholieke Vragen van den Dag. In zijn
vervolgartikel Beschouwingen over Nederlandsche
letteren" zegt Civilis over de
hedendaagsche romans : De moderne romans, novellen
en verhalen zijn wel eens zeer eentonig. Ze
bewegen zich meestal op 't gebied waar harts
tocht de grondtoon is. De een pleit voor vrije
liefde, eeu ander betreedt het gebied der
prostitutie, een derde maakt naam met op
Fransche leest geschoeide echtbreuk en echt
scheidingsgeschiedenissen. Man en vrouw
vinden na de wittebroodsweken zoovele ge
breken in elkaar, dat alle schoone vooruit
zichten voor een verder samengaan door 't
leven gaandeweg verdwijnen. Een enkel
schrijver gaat zelfs zóó ver, dat de gescheiden
vrouw den man, niet wien zij niet meer
samenleven kan, aanbeveelt met een meisje
te gaan samenwonen, waarvoor gezegde man
reeds lang sympathie gevoelde. Zelden brengt
een auteur het zoover, dat hij de echtgenooten
na de eerste disillusie ernstige pogingen laat
aanwenden om hun op 't spel staande levens
geluk te redden door daden van groote zelf
opoffering."
Ziet, zulke boeken kunnen over het
algein ;en geen lectuur zijn voor den katholiek,
ook al mag hij zich tot de meer ontwikkelden
rekenen. Maar daarom was het juist zoo'n
goed idee van de firma Mosmans te Venlo
hiervoor iets anders in de plaats te willen
geven, dat de belangstelling wekt van den
ontwikkelden katholiek, zonder daarom nog
in het euvel te vervallen, waarvan de heer
Mej;er, door zijn niet genoeg onderscheid
maken, deze uitgaven beticht.
Gij zijt de* mijne, Meistorm en'Era zullen
door den onbevangen katholiek met genoegen
en voordeel ge'ezen worden. Zij echter,
om met Poelhekke en dr. P. Expeditus
Schmidt te spreken die er den Schepper
wel zuur op zouden willen aanzien, dasz
das genus: homo sapiens ans Miinnlein und
Weiblein besteht und sein Bestehen an diese
Zweiteilung geiuüpft ist", moei en deze boeken
maar ongelezen laten. Zij zullen er niemand
anders schade mede doon dan zich zelf.
Ik hoop door dit artikel den slechten in
druk die de ongemotiveerde kritiek des heeren
Meyer onwillekeurig hier en daar heeft ge
wekt, eenigszins weggenomen te hebben,
want deze mooie, boeiende en ... onschuldige
romans kunnen niet genoeg worden aanbe
volen.
HKXRI II. VAX CAI.KER
II e e r l e n (L). 28 Febr. 11)05.
iiimiiiiiiiiiiiuiiiMt
iiliiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiitiiiiiuimtiiiii
iiiiitiiiiiiiiiiiiiiiHiiii
Kritiek en goede MaiiiereD.
Ifct Nieuws ran dun Dag van (i April 19U5.
De Arnsterdamsche studenten hebben op
den avond van 4 April zich verstout De
Leeuwendalers" te spelen. Maar zij hebben
verzuimd, van te voren de toestemming in
te winnen van den criticus van Het Nüuws
van den D.<g, den heer J. H. Rössing. Daar
voor zijn zij nu gevoelig gestraft.
Geen der uitvoerenden was een Sophie van
Bienen. Geen hunner een mevr. (Jh. Stoet/,
noch een Jan Albregt, noch een Bigot of
Veltman of Jacques de Boer; ik zou zoo
kunnen voortgaan, maar men kan de lijst
tooneelspelers, met wie onze studenten niet
in vergelijking kunnen komen, in Het Nieuws
ran den D ig van O April lezen.
En zulke jongelieden wagen het een stuk
van Vondel op te voeren! Kn dau komen er
menschen, een zaal vol, en zij klappen
in de handen, en juichen de dames en beuren,
die er niets van geloerd hebben, toe, alsof
zij iets verdienstelijks verricht hebben, en zij
zenden hun kians i p krans, en prof. Te Winkel
komt op het tooneel, om hen toe te spreken
en hen in den dwazen waan te stijven, dat
dilettanten iets van de kunst zonden ver
staan, om niet te spreken van het meer
dan verachtelijk feit, dat al die geleerdheid,
die voor de gelegenheid een zwarten rok
heeft aangetrokken, en al die blijde jeu^d,
die aanwezig is, aan den senaat van het
Amslerdamsch Studentencorps en zijn gasten
de eer bewijst, voor hen op te staan !
liiiiiiiimiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
hand : de stukken kwamen te laat in, waren
daarenboven dikwijls onvolledig of foutief.
lieintz scheen er zich niets van a.m te trekken,
hij copietrde kalm weg, hetgeen hem door
Rijvers werd voorgelegd en vroeg bij elke
passende gelegenheid, tot tergens toe : boe
wil u het hebben, Kap'tein '.'"
De kolonel zag wel hoeveel moeite Rij vers
zich gaf, maar die aanhoudende aanmerkingen
begonnen hem te vervelen, hij werd boos op
den kapitein-adjudant, die zoo eigenwijs
meende den ouden Ueint/: op zijde te kunnen
zetten. Vroeger ging alles van een leien
dakje, en nu . . . ? De kapitein-adjudant gaf
intusschcn geen kamp. officieel kon de kolonel
hem niet in 't ongelijk stellen, want de
schrijver mocht toch niet de baas wezen.
Tegen de kameraden zeide hij: ..lleintz weg.
of i K weg l"
Beide bleven: de kolonel L'iug weg; hij
werd gepensionneerd, omdat blijkbaar bij zijn
Regiment de boe! niet meer in orde was.
De nieuwe i'egimtnts-eommai, d:\nt was
geheel op de hand vanden kapitein adjudant:
geen schrijver zuil het regiment
coinmandeeren !
lieintz begreep heel goed, waar de beide
heeren heen vilden. Nu, hij zou afwachten.
Gewoonweg ging hij zijn gang, copieerde en
schreef, en deed zijn werk naar behooren.
Aan lioogerhand hield men zich rustig. De
zaak marcheert blijkbaar nu ook zonderden
almachtigcn lleintz .'" lachte de kapitein-adju
dant op de sociëteit, i lij meende nu voldoende
o]> de hougte te zijn : lieintz liep op zijn
laatste beenen !
Bij de coiupagniën werd evenwel erg ge
mopperd : 't wonl! een misse boel," zeiden
de sergeanten majoors, voor wie lieintz doof
en stom was geworden. Vraag het maar aan
den kapitein-adjudant." zei de schrijver, ik
ben nit de ziutk.'' IV compagnies comman
danten ergerden er zich aan, d il de kleinste
kleinigheden ci'Jicicel moesten woi'dc-n behan
deld ; vroeger liet je m uir even aan lieintz
Is het niet, om van te ijzen?
Hoe weldadig, dat er dan een kritiek is,
die den volgenden dag den verwaanden lief
hebbers komt aanzeggen, dat dat alles maar
humbug geweest is, dat zij nog niet eens
begrijpen, dat de Leeuwendalers" nu juist
eens een stuk is, waarbij men met zeggen niet
kan volstaan, maar dat uitgebeeld moet worden,
en dat er in het spel geen schijn van stijl
was. O, gij, uitzinnige leeken, wat waagt
gg het, zonder bemiddeling van den priester
tot de godheid te gaan !
Ik zal er rnij wel voor wachten, mijn
leekenoordeel over de uitbeelding tegenover dat
van den heer Rössing te plaatsen, hoewel ik
de opmerking niet voor mij kan houden, dat
de studenten, die zich zoo zeer aan Vondel
vergrepen hebhen, in enkele dingen, die niet
zoo geheel onbelangrijk zijn, als daar zijn de
uitspraak van het Nederlandsen en het ver
mogen om de taal van Vondel te verstaan,
bij menig tooneelspeler van, beroep niet
achterstaan. AVie zich hiervan overtuigen wil,
raad ik aan, eens omstreeks Nieuwjaar een
uitvoering van den Gijsbrecht van Aemstel"
van het Nederlandsch Tooneel" te gaan
hooren.
Maar al bevatte ieder woord in de kritiek
dea heeren Rossing de meest verpletterende
waarheid, toch zou ik niet gaarne dat
stukje geschreven hebben. Want behalve
kritiek" is er ook nog iets, dat men goede
manieren" noemt.
De Amsterdamsche studenten zijn van mee
ning, dat het voor jongelieden op hun leeftijd
wenschelijk is, in verschillende richting zich
te beproeven en zich te ontwikken. En zy
ineenen, dat het instudeeren en het uitvoeren
van een tooneelstuk een middel is, om dat
doel te bereiken. Men oefent zich in spreken,
in memoriseeren, in vrijmoedigheid, in om
gang, er zijn er inderdaad die meenen,
dat bij zulke studie nog meer te leeren is
dan bij een partij biljart. En dan meenen zij
ook, dat het voor hen heilzamer is, zich aaa
Vondel te beproeven, dan aan een of anderen
draak, waarmee menig tooneelgezelschap een
gemakkelijk lach- of snuitsucces behaalt.
Wanneer de zaak. ver genoeg gevorderd is,
worden de invitaties rondgezouden. Wat
men ook den studenten verwijten mag,
ni^t dat zij karig met plaatskaarten zijn.'
De van de invitaties overblijvende plaatsen
echter worden verkocht. De opvoering brengt
groote kosten mee ; het is de vraag, of deze
door de entreegelden zullen worden gedekt;
maar schiet er iets over, dan wordt het
aan een liefdadig doel besteed.
liet publiek, dat verschijnt, waardeert dit
streven. Men verheugt zich, dat de jongen, die
dikwijls voor weinige maanden nog zijn beste
uren op de banken djorbracht, verdiept in
liitijnsclie themata, ontbolsterd is tot een jong
man, die vrijmoedig voor een zaal vol
menschuu optreedt, en in het milieu, waarin hij
verschijnt, zoo -goed voldoet als men met
mogelijkheid kan verwachten. .Men verheugt
zich ouk over de intelligentie, die getoond
wordt; maar rijpheid, ? wie rekent daarop ?
Waarom zij spelen? Omdat zij jong zijn.
Waarom men hen toejuicht? Omdat uien hun
streven waardeert. Waarom men hun kransen
geeft? Omdat men sympathie gevoelt. Waar
om men opstaat, als de Senaat van het Stu
dentencorps binnenkomt ? Omdat deze senaat
bij deze gelegenheid de jeugd representeert,
en omdat de jeugd de spes patriae is.
Heeft het nu zin, deze jongelieden, die in
geen enkel opzicht met tooneelislen van
beroep wedijveren, die heel goed weten, dat
zij dilettanten zijn, die gec n geldelijk voordeel
beoogen, die in de maatschappij nog geen
plaats innemen, maar bij hun pogingen om
moeilijkheden te overwinnen hun kracht
wenscbun te voelen groeien, heefi het zin, hen
aan te bassen als profanen, die het heilig
huisje der tooneelmannen hebban aangeroerd,
en hun een reeks namen van acteurs en
actrices naar het hoofd te werpen, die het
beter kunnen dan zij ? Heeft het zin. meer
dan twee kolommen van lift N-ïeini's ronden
D.IIJ te vullen, nirft geen ander doel, dan zijn
verheven minachting te toonen voor het gebrek
aan ecne routine, die, gelijk ieder kind be
grijpt, niet aanwezig zijn kan, en geen woord
van waardeer,ng te hebben, noch voor het
lotl'elijk streven, noch voor dat, wat wel
bereikt is, tenzij iiun waardeering wil noe
men een paar halve woorden van lof voor
enkele der acteerenden, die echter van zulk
een snauw vergezeld gaan, dat de geprezene
zeker liever doodgezwegen ware. *) Heeft iiet
zin. absoluut onwelwillend te zijn bij eene
gelegenheid, waar do voorwaarde zoowel voor
IIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIllllllllllllllllll
vragen of't zoo goed was. De kapitein-kwar
tiermeester rusiede over een onjuiste opmer
king, welke de kapitein-adjudant den kolonel
had laten maken. Er gebeurden dingen bij het
regiment, waartegen lieintz vroeger bijtijds'
zou hebben gewaarschuwd. Zoo ging een
deisergeanten majoors er met de leening van
door"', ? ieder voelde het : bij lieintz zou
zoo iets niet gebeurd zijn. Maar de kapitein
adjudant .kende het kader nauwelijks dat
hij in de papieren stikte was zijn eigen schuld,
meende de confraters, waarom liet hij dit niet
aan Hcintz over.
Toen geviel het, dat de compagnies com
mandanten voorstelden om aan de
man>chappen een toelage te geven voor extra cieusten
bij den grooten watersnood.
..Juist,'' zei de ko onel, ..heel goed, ik
weet, dat de Minister het daarmee volkomen
eens zal wezen."
Ta,'' bevestigde de kapitein-adjudant, en
logde een aanschrijving over uit liet Kecueil
militair van het jaar '(W.
Ik wist het wel," verzekerde do kolonel,
laat de compagnien het .maar uitbetalen."
He toelage, voor ieder man slechts enkele
centen per dag bedragende, vormde evenwel
voor liet regiment een uitgave van beteekenis,
en drie maanden na de uitbetaling arriveerde
er een nota van het Departement van Oorlog,
waarin er op werd gewezen, dat de regimmts
commandant ten onrechte op eigen gezag een
toelage had verleend zullende het gehee!e
bedrag aisnu moeten worden terugbetaald."
De kolonel keek zegevierend den kapitein
adjudant aan : Wat zeg je nu daarvan ; aan
het Departement kennen ze hun eigen aan
schrijvingen niet nu daar zullen wc pleizier
van hebben." De nota werd beantwoord met
een brief, waarover de kolonel wel een etmaal
lang bezig was ; ze zonden nu aan ..Oorlog''
wel verder hun mond houden.
Maar dat deden ze niet aan ..Oorlog". De
regiments commandant kreej; integendeel een
berisping over den brief, wijl bij niet alleen
het succes als voor het genot besta it ia
eenige welwillendheid?
Waarlijk, ik had het stukje van den heer
Rössing niet gaarne geschreden f).
A m s t., 5 April 1905. R. C. BOBB,
*) Met een der spelenden wordt eenigszins
een uitzondering gemaakt. Maar opdat mea
wel versta, dat alleen de kaste bevoegd is,
de heilige planken te betreden, wordt er
onmiddellijk aan toegevoegd: In zijne aderen
vliet dan ook tooneelbloed."
Dat trouwens lang niet allen het met dit
uitzonderingsoordeel eens zyn, had ik de
gelegenheid op te merken.
t) Wegens plaatsgebrek uitgesteld.
* *
Geen laDieren en avereclitscln peflapoie.
Aan den Hooggeleerden Heer Dr. R. C.
Boer, Hoogleeraar in het Sanskriet en
de oude Talen en Letterkunde der Ger
maans'hèvolken, aan de Unicersitelt
te Amsterdam.
Hooggeleerde Heer!
De Redactie van De Amsterdammer, We
kblad voor Nederland heeft de beleefdheid ge
had mij uw epistel ter inzage te verstrekken.
Ik ben dus in de gelegenheid op uwe be
zwaren en bekommeringen te antwoorden.
Gaarne doe ik dit, omdat uw opstel onwaar
heden en onjuistheden bevat. Indien ge het
had gezonden aan de Redactie van Het Nieuws
r/d. Dag, zou ik uw lang artikel met weinige
regelen kunnen beantwoorden.
Uw begin is eene onwaarheid. In mijn
artikel komt geen spoor van straffen" in,
en geen schijn van vermelding van verzuim
van te voren mijne toestemming' tot de
vertooning van De Leeuwendalers in te
winnen.
Tot mijn leedwezen is het oordeel ongun
stig moeten zijn, en ben ik gedwongen ge
weest er nadrukkelijk op te wijzen, dat het
zeggen zeer onvoldoende was, het spel geeu
aasje stijl had, en de Vondeliaansche geest
ver te zoeken was. Dit blijf ik volhoulcn
vrij wel is het 't algemeen oordeel. liet
komt mij voor, dat het van, U Hooggeleerde
Heer! niet paedagogisch is het onschoone en
onjuiste zeggen te vergoelijken.
U merkt op, dat de studenten in enkele
dingen, die niet zoo heel onbelangrijk zijn,
als daar zijn de uitspraak-van hel Nederlandsch
en het vermogen om de taal van Vondel te
verstaan, bij menig tooneelspeler van beroep
achterstaan. Wie zich hiervan overtuigen wil,
raad ik aan, eens omstreeks Nieuwjaar eeti
uitvoering van de Gysbrecht van Aernstel van
Het Nederlandsen Tooneel te gaan hooren".
Eilieve, Hooggeleerde heer, hier dwaalt
gij gansehelijk. Met ieder jaar wordt het
zeggen der taal van Gysbreght" door ledea
der Koninklijke Vereeniging: Het
Nederlandsch Tooneel" schoon-r. Velen zeggen
dan het schoone Nedcrlandsch Verrukkelijk
mooi. Ik wijs u om mij slechts bij de
jongeren te bepalen op de reien, door de
dames Rika Hopper, Anna Wensma - Klaa^sen,
B. Holtrop van Gelder als engel, en van de
heeren op Ko van Dijk. Verkade en Arbous.
De klad, dien gij op hen werpt, wen<ch ik
niet op hen te laten rusten.
Bij liet uitnemend zegirm der tooncelisten,
het onvoldoende der vertooners van de
L«-euwendalers te vergelijken, zou eene dwaasheid
wezen. Er zijn onder de leden der Koninklijke
Vereeniging: Het Nederlandsen Tooneel"
zelfs enkelen, die aan studenten en aan
hoogleeraren een te waardeereu les in
welzeggingskunst zonden kunnen geven, even
goed als in de 1.7e eeuw, een der eerste ac
teurs van den schouwburg, aan den geleer
den Francius, professor aan het Athenaeum
te Amsterdam, onderricht inde welsprekend
heid heeft verstrekt, waarin hij later
uitmnnttte.
En wat de uit:-]>raak ran het Nederlandsch
aangaat, waarin ge meent, dat de studenten
uit de Leeuwendalers" niet bij de
tooneellisten achterstaan. ...
Professor, professor! hoe kunt ge die groote
woorden gelaten uitspreken! Zelfs de uit
spraak liet hij sommigen veel te wenschen
over, de een zei de n al heel onmiver. en
de ander sprak de a uit alsof er een andere
letter stond. De heer Frans ('oenen zegt
daarover in de Haar/. Conrant van 7 April
het volgende: Do open a klonk als . Zoo
werd een kim/ een kend, en ringen werden
i-légen. De klank van Vondel's vers werd er
niet beter door. Integendeel."
Nu htbt ge het nog over routine, over
i-rijmoedigheid, enz. Laat mij U hierop antwoor
den, dat ik aan geen routine bij de jongelui
iiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiimimmtnm
ongelijk had, maar ook nog brutaalweg dit
negeerde.
Wat! ik ongelijk...? En de aanschrij
ving van 'lid in het Kecueil !"
De kapitein-adjudant stampte woedend op
. den grond: het bleek nu dat in '(il een
nadere aanschrijving was gekomen it'el R.
M.", waarin bepaald werd, dat de toelage
slechts mocht worden uitbetaald op speciale
machtiging van het Departement
Heintz copieerde schijnbaar heel ijverig.
En wist de schrijver dat dan niet?' viel
de kolonel uit.
De schrijver hield zich zeer kalm ; ik heb
het tegenwoordig zoo druk met copieeren,
dat ik geen tijd meer heb om te denken, wat
do kapitein-adjudant me trouwens verboden
heeft!"
De kolonel vroeg ontslag. Zijn onvolger
| wilde liefst niet den nek breken over een
papierhindernis" en de kapitein-adjudant trad
af; als hij niet ten volle door den regiments
commandant werd gesteund, dan was er v uu
geen overwinning sprake.
Heintz troonde opnieuw in volle glorie.
Eindelijk toen hot Recueil Militair w~as aan
gegroeid tot ongeveer honderd deelen. loudf
ook Heintzjiet af niet omdat zijn geheu
gen hem in den steek liet, maar wijl een
Minister van Oorlog kon goedvinden te
benalen dat de nog van kracht zijnde wetten.
besluiten en orders'' sinds het jaar lsi4 ver
schenen in die honderd deelen, zouden wor
den teruggebracht tot drie banden, te samen
vormende de Beknopte Uitgave, of'te wei de
B. I. ."
Zoo is er geen aardigheid meer aan,'
zei lieintz, het heele Recueil teruggebracht
tot drie deelen ! Zoo kon een kind er wei
mee terecht! Hij nam zijn ontshia als schrij
ver, en tot zijn dood boeit hij zich b >fchciiwd
als een slachtoffer ' van die nieuwigheid
de B. U."
l