Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1451
gedacht heb, en dit ik om te sparen, en ik heb
veel gespaard! ? niets.van hunne
tooneelonbedr e venheid ge«egd heb. Zou voor het
opdoen der gemakkelijkheid van beweging
en vrijmoedigheid het Groenentheater niet
beter zijn? Die krijgt men niet bij 2 repetities
op het grootc tooneel.
Het binnenhuisje, bij lamplicht", dat ge in
uw opstel teekent van jongelui nog pas gebogen
over therna'a en nu al aan het ont bolsteren op
het tooneel, dwingt ge mij te doen instorten.
Als ge de namen leest der mede%pelenden en
met het Studentenboekje vergelijkt, zult ge
ontwaren, dat slechts enkelen n jaar inge
schreven waren, en de andere in hun 2de, 3de,
4de, 5de, 6de of 7 jaar zijn. En hebben allen
de meeste toch studeeren in de medi
cijnen gebogen gezeten over themata?
Ook dien ik U te wijzen op nog eene on
waarheid: de namen der tooneelisten, welke
indertijd de Leeuwendalers uitnemend heb
ben gespeeld, heb ik vermeld, en hen
niet vergeleken bij de studenten. Zelfs ge
schiedde dit niet bij Hageroos. Juffrouw
S. v. Biene's spel werd daar genoemd om te
bewijzen dat de Hageroos der studenten niet
gelukkig stond, bijiia achter op het tooneel
en met de rug naar het publiek.
In uw betoog zegt ge ook, dat de studen
ten meenen, dat het voor hen heilzamer is,
zich aan Vondel te beproeven, dan aan een
of anderen draak, waarmede menig
tooneelgezelschap een gemakkelijk lach- of
snuitsuccès behaalt". Het ijdelijk smalen van
U op toonee'gezelschappen daargelaten, ant
woord ik: Ja, al 3 zij het vermogen, en er
zich niet aan bezondigen. Ware den
vertooners van de Leeuwendalers, bij voorbeeld, door
U de raad gegeven, speelt de
Leenwendalors" niet, het is te mooi gezien, en gaat
uw krachten te boven, gij zegt te slecht, dan
waren zij behoed schade te doen aan de waar
deering van Vondei's dichtwerk. Dit zou
paedigogiseh geweest zijn. Het in bescherming
te willen nemen, grenst aan het vermetele.
l>e voorstelling was ook tegen betaling toe
gankelijk, ieder had dus recht van oordeelen,
en het grove dilettantisme steeds te
veroordeelen niet goed te keuren.
Op veel averechtsch zou ik u nosr kunnen
wij-.en, evenals op verkeerdelijk uitleggen. Ik
wil echter eindigen met vermei Kjig op de
0:1 waarheid, door u geschreven, dat ik'2 kolom
in Het Nieuws heb gevuld, louter om af te
keuren. P.t is niet alzoo. Wat te waardeeren
was, heb ik gewaardeerd, en wat niet mooi
was, sparende, vergoelijkend: nietmooi" ge
noemd. En dat zijn geen twee kolom, professor!
Er gaan historische herinnering en inhoud van
het stuk vooraf en dan volgt het oordeel. Neem
een maatstok en maet het, en ge zult zien,
dat het geheel e artikel lang is 97 centimeter
en het oordeel 12 centimeter, dus }?s van
het geheel. Waar blijven uw tweekolommen?
Ik zou al te veel van de ruimte vergen,
anders zo i ik meer bedenkingen en ik
heb er no^. vele tegen uw geschrijf
opperen.
Veel er van, als over professoren, witte
dassen, enz. is ook te bagatelachtig en duidt
op een niet-begrijpen van een stijl vorm, vaak
door u\v geachten 17den eeuwsehen collega
Barlaeus, professor aan het Athenaeuin te
Amsterdam, gebezigd.
Inmiddels
Haarlem.
12 pril 1905.
Uw D w. Dr.
J. II. Rossixo.
Ds Benwr Conventie.
Het is mij altijd een raadsel gebleven, hoe
iumand zich in gemoede of in ernst kan ver
zetten tegen eene toetreding van Nederland
tot dt Berner Conventie, tenzij hij van wege
zijn berjep belang heeft bij onze onthouding,
in welk geval hij allicht verblind wordt door
eigenbelang en zijn oordeel niet meer
onpart'j'tig mag heeten. Vertalers, uitgevers en
boekhandelaars kunnen dan ook ten opzichte
van deze kwestie moeielijk worden aange
merkt als de meest bevoegde en onbevoor
oordeelde beoordeelaars. Maar al wie
ruimblinkend en zonder eenig persoonlijk belang
tegenover dit vraagstuk staat, onbeïnvloed
door zelfzuchtige overwegingen, wordt nood
wendig door zyn rede er toe gedreven, de
toetreding rechtvaardig en wenschelijk te
achten. De argumenten, die er voor pleiten,
zijn inderdaad zoo klemmend, dat niet alleen
Nederlandsche auteurs, maar ook
Nederlandsche uitgeverj als Nijhoff en Wolters,
die zich weten te plaatsen op een onzijdig
btandpunt, krachtig voor die toetreding zijn
in de bres gesprongen.
Daarom mag, nu onlangs in dit blad weer
eens een zoogenaamd pleidooi verscheen tegen
die Becner Conventie, een woord van protest
daartegen niet ontbreken. Zoo aanstonds
komen wij op dit artikel zelf terug. Maar
vooraf dienen te gaan enkele algemeene be
schouwingen. Het aantal Nederlandsche
schrijvers, aan wier werken de eer van een
vertaling te beurt valt, is betrekkelijk zeer
srering; en in dit opzicht zouden dus
quantitatief slechts weinigen uit eene toetreding
tot de Conventie een onmiddellijk profijt
trekken. Maar juist door dat zeldzaam voor
komen mag men aannemen, dat waar een
Nederlandsen boek wél vertaald wordt, men
te doen heeft met een boek dut zich zeer
aanpast aan den smaak en de leesbehoefte
van het buitenlandsch publiek, zoodat terecht
mag verwacht worden, dat ook inzeval een
vertalingsrecht gekocht moet worden, een
dergelijk werk niet onvertaald zal blijven.
Te meer, aangezien het welbekend is dat in
't algemeen, en vooral in onze kapitalistische
maatschappij, datgene, wat kosteloos verkrijg
baar is, niet op zeer hoogen prijs gesteld
wordt. Alsdan echter zal de billijkheid ver
kregen zijn, dat de schrijver ook eenig gel
delijk voordeel plukt uit de vertaalde uitgave
van zijn werk en niet zich behoeft tevreden
te stellen met de eer daarvan, nu zijn schep
pingen onder de oogen komen van een zooveel
grooter kring van lezers; terwijl onder het hui
dig regime zich het ongerijmd geval meermalen
voordoet, dat de buitenlandsche uitgever, die
dsn schrijver hoegenaamd geen honorarium
behoeft uit te keeren, ondanks de
vertaaikosten het werk voor een geringer prijs in
den handel brengt dan het aanvankelijk
kostte en daarmede aan den oorspronkelijken
uitgever, die wél een honorarium uitkeerde,
een oneerlijke concurentie kan aandoen.
Volkomen hetzelfde geldt van het omge
keerde geval, dat scheppingen van buiten
landsche auteurs bij ons zonder eenige ver
goeding aan den schrijver w7orden uitgegeven.
Toch is de onbillijkheid tegenover dezen
minder groot. Vooreerst toch is het debiet
der vertaling bij onze zooveel geringer be
volking dan die van de omliggende natiën
allicht minder aanzienlijk; en vervolgens is ons
lezend publiek voor een groot deel de vreemde
taal machtig en zal het zich daarom veelal
de oorspronkelijke uitgave aanschaffen. Des
ondanks gaat het niet aan om ter wille van
hen, die een neven verdienste vinden in het
vertalen of uitgeven van al die boeken, een
toestand te bestendigen, die alle natuurlij
rechtvaardigheidsgevoel in 't gezicht slaat.
Eens schryvers loopbaan is toch al niet roos
kleurig en lucratief; en er bestaat geen enkele
redelijke grond, waarom de geldelijke baten
van zijn scheppingsvermogen ongestoord
zouden moeten vloeien in den zak van anderen,
die een zooveel minder oorspronkelijk en
hoogstaand werk verrichten. Inderdiad hebben
de buitenlandsche schrijvers volkomen het
recht voor hunne belangen op te komen en
te eischen dat aan hun rechten niet worde
tekort gedaan. Is er eenige billijke grond
.aan te voeren, waarom aan een bui enlandsch
auteur niet dezelfde rechten zouden moeten
worden toegekend als aan een binnenlandsch,
en waarom hij binnen onze grenzen plotseling
alle eigendomsrechten op zijn werk moet ver
liezen? Is het bestaan van een dirgelijken
toestand niet veeleer een teeken van gren
:enlooze onrechtvaardigheid, willekeur en baat
zucht ? Ot meent men werkelijk zich te mogen
'plaatsen op zulk een grof nationaal-egoistisch
standpunt, door als rechtvaardiging aan te
voeren dat wy bij eene aansluiting aan de
Berner Conventie meer verliezen dan winnen,
aangezien wij dan de buitenlandsche litte
ratuur niet meer zoo ongehinderd konden
plunderen ? Neen, veeleer moeten wij
ons schamen tegenover onze naburen, dat
hun auteurs ten onzent volkomen rechteloos
blijven, wij jegens hen als bandelooze vrij
buiters ons gedragen en een taktiek volgen,
die zoo weinig overeen te brengen is met
ons geweten. En mag een dergelijke gedrags
lijn al eenigszins begrijpelijk en verschoon
baar zijn bij enkele individuen, nimmer valt
zij te billijken bij een regeering, die namens
de gansche natie heet op te treden en zich
niet mag laten leiden door de belangen van
enkele bijzondere groepen onder hare burgers.
Ongetwijfeld zou van eene toetreding tot
de Conventie het gevolg zijn, dat wij minder
overstroomd werden met de ontelbare ver
talingen, die thans op onze markt geworpen
worden. Maar wel verre van zulk een be
perking van het aantal vertaalde werken als
een nadeel aan te merken, zou deze veeleer
als een groot voordeel te beschouwen zijn.
Eensdeels, omdat alsdan niet zoo tal van min
derwaardige produkten, die waarlijk het ver
talen niet waard zijn, bij ons zouden worden
ingevoerd tot schade van den goeden smaak
en van het taalgevoel van ons le/.end publiek.
Anderdeels omdat, in aanmerking genomen
dat ons volk dikwijls een misplaatste
voorliefde vertoont voor al wat uit het
buitenland tot ons komt, bij het minder
groot aantal vertaalde prullen de af/.et van
goede vaderlandtche geschriften minder sterk
zou gedrukt worden en daarmede ook aan
het honorarium onzer auteurs minder af
breuk gedaan. En eindelijk, omdat alsdan
aan het gehalte d«r vertalingen strenger
eischen zouden gesteld worden, en wij meer
bewaard zouden blijven voor het gebrekkig
en minderwaardig werk van al diegenen, die
aan de hand van een woordenboek het ver
talen niet anders beschouwen dan als een
broodwinning, een soort van opgegeven hand
werk, maar zonder eenige bezieling of poging
om in den geest van het werk door
tedrin-gen. Goed vertalen toch is een zeer moei
lijke arbeid, waarvoor waarlijk nog iets meer
vereischt wordt dan eenige taalkennis; en
hoogst zeldzaam zijn dan ook die overzet
tingen van letterkundige werken, die aan
den oorspronkelijken tekst volle recht doen
wedervaren en die i.ich laten lezen als waren
zij onmiddellijk door den schrijver zelf in
dien vorm gegoten. Bij aansluiting nu aan
de Berner Conventie zouden geen vertalin
gen meer verschijnen buiten medeivttnt en
goedkeuring van den auteur, en zouden zoo
doende allerlei prullige overzettingen geweerd
worden, in welke dikwijls allerlei willekeu
rige veranderingen zijn aangebracht en die
van het oorspronkelijke werk een zeer mis
vormd beeld geven, ja somwijlen zelfs als een
eigen nieuw zelfstandig werk m de wereld
gezonden worden. En waarlijk behoeft men
niet te vreezen, dit de beste, werkelijk waar
devolle uitheemsche geschriften niet evengoed
zouden vertaald worden als thans, gelijk wij
dit ook waarnemen in de landen, die reeds
nu bij de Conventie zijn aangesloten. De
prijs, dien zich de auteurs voor het
vertaairecht zouden bedingen en die zich evenals
elders zou regelen naar de wet van rraag
en aanbod, zou natuurlijk voor een klein
land als het onze matiger berekend wordun
dan voor een grooten staat. Bij zulk een
vertaling toch heeft de schrijver zelf belang,
en de zelfvoldoening zich vertaald te zien, zal
hem vanzelf reeds matigen in zijn eischen.
Zien wij thans wat tegen dit alles ter be
strijding van de aansluiting bij de Berner
Conventie wordt aangevoerd De argumenten,
die als zoodanig moeten dienst doen, laten
zich bijna alle herleiden tot kortzichtige
stoffelijke en strikt nat'anale, handelsbelangen,
die naar het heet door de toetreding zou len
geschaad worden. De geheele kwestie wordt
dan niet anders beschouwd dan als een voor
gesteld contract, te welks aanvaarding uien
weinig genegen is onldat, wat er ook voor
pleite, de tegenpartij daarbij een grooter
voordeel zou behalen dan wij zelven, wat
niet zou overeen te brengen zijn met onzen
weibekenden bekrompen handelsgeest. En
waar men fatsoenshalve dien waren grond
niet wil noemen, verschuilt men zich achter
allerlei schoonklinkende bespiegelingen aan
gaande een geestelijk heil der natie, dat door
de Conventie zou benadeeld worden. Hoe
gezocht in deze de aangevoerde argumenten
dikwijls zijn. kan b.v. b'ijken uit de bewering
dat door Nederlandsche uitgevers het ver
talingsrecht van buitenlandsche werken zou
worden opgekocht, niet om er gebruik van te
maken, maar enkel en alleen om daarmede
de concurrentie met door dezelfde uitgevers
in 't licht gezonden Nederlandsche werken
onmogelijk te maken !
Soortgelijke zwakke bewijsvoering nu vin
den wij in het artikel van B. de G. v. C., dat
aanleiding gaf tot dit schrijven. Al didelijk
verdient het opmerking, dat wij hier niet te
doen hebben met een reeks van zelfotand/g
doordachte argumenten, maar veleer met
een eenvoudig excerpt van een artikel, dat
eertijds door een onzer rechtsgeleerden werd
geschreven. De geheele redeneering van dien
rechtskundige komt eigenlijk hierop neer, dat
hij uit juridisch oogpunt geen auteursrecht
erkent, aangezien als grondslag daarvan geen
rechtsbeginsel valt aan te wüzen; de open
baarmaking eener gedachte toch maakt haar
z. i. tot gemeengoed. Het lust mij niet," en
het zou mij ook veel te ver voeren, hier
thans op die zeer eigenaardige en persoonlijke
zienswijze in te gaan, hoewel zij gemakkelijk
door een breedvoerig betoog te bestrijden
ware. Liever wil ik mij bepalen tot den in
houd van het artikel van B. de G. v. C. Zoo
wel om de zakelijke bewijsvoering, als om
hst zich schuilhouden van den schrijver of
schrijfster achter initialen, wekt het zwak
betoog in hooge mate het vermoeden, geschre
ven te zijn door iemand die opkomt voor
eigen belangen, meer bepaaldelijk met toog op
de verdiensten d ie voortvloeien uit vertaalwerk.
Tot welke zwakke argumenten daarbij de
toevlucht wordt genomen, blijkt o. a. wanneer
men ziet dat ons als voorbeeld ter navolging
worden voorgehouden landen als Griekenland,
Turkije, Japan, Portugal, Rusland, als konden
die opwegen tegen de zooveel
zwaarwichtiger en ons geestelijk, maatschappelijk en
geographisch zooveel nader staande natiën als
Duitschland, Engeland, Frankrijk, Italië,
Zwitserland. Verder wordt als een bewijsgrond
tegen de Berner Conventie aangevoerd, dat
vertalen a's een zelfstandige arbeid moet wor
den aangemerkt. Niemand zeker zal dit be
twijfelen; maar niemand ook, die niet zal
toestemmen, dat die arbeid onmogelijk ware
zonder den voorafgaanden oorspronkelijken
arbeid, of die er aan den k t om goed vertaalwerk
onbezoldigd te willen laten of den auteur te
doen deelen in het daarvoor betaalde loon.
Zonderlinger nog is het, om het minder oor
spronkelijk karakter van vertaalwerk te willen
wegcijferen met de opmerking, dat toch ook
de auteur werkt met voor een deel aan anderen
ontleend geestelijk kapitaal. Alsof hier niet
spiake was van iets geheel anders! De een
brengt reeds in passenden vorm gegoten
gedachten van een ander over in zijn eigen
taal; die ander daarentegen licefc allerlei
kennis, indrukken en wederwaardigheden
verwerkt tot een nieuw, zelfstandig geheel,
dat zijn persoonlijken stempel draagt. En wat
eindelijk beteekent het argument: de auteur
lijdt geen verlies b:j een overzetting, zijn
gedachten worden verspreid in kringen die
er anders vreemd aan zouden blijven ?" Er is
hier immers geen sprake vaneen moreel verlies,
en het ij hier niet de vraag of zoo iets voor
den auteur streelend en aangenaam mag
heeten, maar wél of hem billijkerA'ijze een
geldelijke vergoeding toekomt, uit te betalen
door den uitgever der vertaling.
Zeker is er niets in te brengen tegen de
billijkheid van den eisch van het audi et
alteram partein", dat tot titel gekozen werd
van het artikel, mits inderdaad door die
tegenpartij eenige strijdkrachten van
beteekenis worden in 't vuur gebracht en zij zich
niet, gelijk hier, behelpt met verroeste en
onbruikbare wapenen.
Dr. C. J. Wl.IXAEN'DTS FUAXCKEN.
30 Maart l *05.
MelrMenicBerBerConTCBtie,
Nu.het vóór entegen voor ons land bepleit
is door B. d. G. v. C. en de heer Wouter
Nijhoff, wil ik er het mijne ook eens van
zeggen.
De eerste cijferde wel wat veel onze
schrijvers weg, die volgens haar niet
zo veel bizonders leverden voor het
buitenland. Nu ja. vwr eigen gebruik ging
het, maar ze hadden niet genoeg fantasie,
het verhaal werd verwaarloosd en alle kracht
besteed aan de juiste schildering. Ik voor
mij geloof dat deze mening over oiue letter
kunde getuigt van grote oppervlakkigheid
of van kleinering omdat het zo 'reis te pas
komt. Immers: hes gaat onze schrijvers als
on/.e schilders ; ze werken niet op het buiten
land, ze doen van de besten kan men dat
gerust getuigen ? wat ze kunnen om de
waarheid van hun kunstenaars-temperament
te dienen. En de krietiek geeft in de regel
valse kunst er van langs.
Verreweg het meeste wat als kunst uitkomt
bij ons, verschijnt, omdat het uu eenmaal
geschreven is ; en wordt geschreven, omdat
men het nu eenmaal niet laten kan, geheel
te goeder trouw en echt?ook tegenover de
landgenoot.
En al wat er echt is in 'en volk vindt
waardering ook daarbuiten. Daarvoor hoeft
men eigenlik geen voorbeelden aan te halen,
verleden en heden geven ze evengoed ais die
voor het omgekeerde voor het onechte, nage
aapte, dat door landmaat en vreemdeling
srnale'ik genegeerd wordt.
De bloeitijd van ons landje in geestelike
mogelik ook ook in stoil'elike zin?is op komst
evenüs het voorjaar komt, ook al sneeuwt
het zo voor de afwisseling eens.
En zoo zien we dan ook 'en eerbiedwaar
dige rij van letterkundigen zich aaneensluiten
tot 'en vereniging tot bescherming in hoofd
zaak van de litteraire eigendom nu ook
in het buitenland, wat 'en hele tijd lang niet
nodig was omdat men ons volkomen negeerde.
En het is werkelik ergerlik, als we b.v. moe
ten zien, dat 'en Heyermans z'n stukken
verknoeid ziet opvoeren te Berlijn; vooral
op dat verknoeien kom ik, want in vertalen,
goed vertalen dan, zie ik 'en bewijs van eer
bied, waarvoor men dankbaar moet wezen,
ook al geeft het geen geldölik voordeel.
En hiermee kom ik dan toch op het be
langrijkere, het algemene, waarom het mij
ondoenlik is mee te werken aan het drijven
tot aansluiting. Onze schrijvers, en ik ben
het volkomen eens met de heer Van Hulzen
in z'n rede te Deventer gehouden, on/.e kunst
zou er voordeel van kunnen hebben; maar
het volksleven, de volksontwikkeling gaat
boven de kunst.
Als ik zei, goed vertalen en vertaald wor
den acht ik eervol voor schrijver en vertaler
en daarom is de toestand van nu in vele
opzichten de gewenste. Laten we eens aan
dc volgende feiten denken.
Nederland l'gt als klein land met eigen taal
weinig gelexen tussen drie rijken niet drie
wereldtalen in; Nederland leest gemakkelik
Frans, Duits, Engels. Deze feiten bepalen
onze toestand. Het is voor 'en Duitser van
belang dat z'n werk in Frankrijk en Enge
land vertaald wordt, u-aar men liem in 't
oorsprimkelike niit of u-einiij leest en zo zou ik
van 'en Fransman en Engelsman ook kunnen
zeggen. Ze hebben er alle drie min of meer
belang bij, hun werk in Frankrijk, Engeland
en Duitsland bewerkt te zien ; maar niemand
heeft dat belang bij ons land. Een Duits
geleerde kan gerust zijn: de Nederlandse
kolle^a schaft zich zijn werk toch wel aan
en bespreekt het met de waardering, die
het verdient; wie iets voor de inhoud voe
len kopen het ook, al is de taal Duits. Wat
voor belang heeft de man er dan bij om
onze uitgevers het vertalen te
vergemakkeliken, wanneer hij met de Berner Konventie
in de hand dat verhinderen kan. Hij krijgt
van z'n werk in Duitsland des te eerder een
nieuwe druk met de voordelen daaraan
verbonden.
Nu zegt hy natuurlik: ja, graag, vertaalt
u maar en geef niij zoveel," dat is winst,
geldelike en geestelike; maar ik vrees dat
het jzeldelike vooideel dan te sterk zou gaan
overwegen niet alleen bij de schrijver, maar
ook bij de Duitse uitgever.
En dat zou de lui niet kwalik te nemen
zijn; ze moeten beide voor fatnielies zorgen
wellicht. Zo geloof ik, dat grote massa's
wetenschappelike werken onvertaald zouden
blijven, die nu de volksontwikkeling ten
goede komen ; of met zulk een zwaar hono
rarium worden belast, dat het boek hier
schromelik duur zou worden tot schade voor
die ontwikkeling.
En nu zegt de heer Nijhofl' wel: maar het
duurt maar 10 jaar. Juist, jawel, maar 10
jaar is zo lang. We leven zo snel; de weten
schap verandert zo gauw en voor echte
kunstwerken mag 10 jaar niet lang zijn; die
zijn voor de eeuwigheid, als men dat maar
niet al te lang wil opvatten; voor geleerde
werken is 10 j lar wachten op 'en vertaling
eenvoudig gelijk aan afbinden tot stervenstoe
van 'en lichaamsdeel. Wie zal na 10 jaar er
nog leven in krijgen. Ook hiervan heeft men
de voorbeelden maar voor't grijpen in iedere
boekwinkel.
En ook voor de kunst vind ik 10 jaar te
lang. Hoeveel wereldlitteratuur is pittig en
opwekkend voor Nederlanders! Hoe staan
onze stromingen ten alle tijde in dierekt ver
band met wat het buitenland levert; hoe is
van Maerlant af onze volksontwikkeling vrij
geweest van dwang dank zij ons
vrijbuiterrecht in zake de vertaling.
Haal er de neus voor op : zejidat het beneden
alle krietiek is, zo gebruik te maken van
de buren.
Wij staan in zo menig opzicht ten achter
bij dat buiteii'and, in macht en rijkdom, in
aanzien en in legers; laten we dan ten minste
onze geestelike ontwikkeling niet belem
meren.
Eu dan nog iets: zie de laatste Zuid Afri
kaanse Post en vraag dan eens of het niet
waar is, dat onze aansluiting schade zou zijn
voor de Afrikaanders Nauweliks zijn wij bij de
B. K. aangesloten of geen Nederlands werk mag
meer overgedrukt worden in Zuid Afrika's
weinig koopkrachtige kranten, nagedrukt in
goedkope uitgaven.
En is ons dat niet wat waard; dat onze
beschaving, onze letteren hun weg daar ginds
vinden? Gaat het Nederlandse ras daarmee
niet vooruit? Kan do aansluiting voorgestan
worden door het Algemeen Nederlands Ver
bond ?
En nu zou 't 'en dooddoener zijn, als ik
zeggen moest: en toch is het gemeen", maar
ik vind goed-vertalen niet gemeen als ik zei;
en zou alleen er wat op willen gevonden zien,
dat He\'ermans b. v. niet verknoeid werd
vertaald" en opgevoerd en dat er maar niet
klakkeloos nagedrukt woidt. Vertaalde goed
kope pruluitgaven moeten we bestiijden o.a.
met goedkope gotde lekluur,
Haarlem. J. B. SCHEPERS.
Urn,.
iiiiitiiimiimmiiinii
III l M NI l MIIM l II HUM l MUM Illll
DAMEft.
Hoe wereldwijs ts worflefl,
door Vrouwke"
II. (Slot.)
Toen ik mijn zaakjes wat opgeborgen had
uit den aard der ruimte, 'l meest latend in
mijn koffer \\erd mij door den buttler
medegedeeld, dat ik bij her .Lady .-hip" ge
wacht werd. Ik werd dra uitgenoodigd van
mijn kunnen op 't punt van klavierspel kond
te doen.... Nu... al gauw merkte ik, dat
hier la l'rière d'une Vierge", dat Marie
Nocturne" mér op haar plaats waren, dan
'n B; ethoven-sonate, 'n Etude van Chopin.
Vooral wee-sentiraenteele aandoenlij kneden
vonden genade in de oogen van mijn
toehoordster, en der beide meisjes werd op het
mooie" van dat gekweel gewezen. Behalve
in deze salon was er iii hél het groote huis
geen piano. Zoo verviel van zelf de kwestie van
uigen studie. Dien dag werd wat vroeger dan 't
gewone Engelsche maaltijden- uur gedineerd.
Na deze maagversterking in-mijn-eentje,
welker /«>o/-adelijke kwaliteiten door geur als
door smaak, mij zoodanig tegenstonden, dat.
ik mijn honger ten slotte maar met den
lood/.waren pudding stilde, werd nog een
kleine wandeling met de beide meisjes ge
maakt, en zoo zag ik, bij ondergaande zon,
voor 't eerst de wond're schoonheid van de
Theems, die seiner dadelijk begint, zoodra
deze rivier Londen verlaten heeft.
En 't goed, 't park zelf! Al had ik in
l'trecht's omstreken menig buitengoed be
wonderd, 't typiesch schoone van dat
paradijsje was mij vóór dien nog nooit onder de
oogen gekomen.
Margaret was echt-gezellig, toonde mij haar
cart" met leuken ezel, en wijdde mij in, in
allerlei gewoonten van het huis. Zoo vernam
ik door haar, dat ik om negen uur 's mor
gens te zorgen had gereed zijn voor de
bijbellozing, die zonder fout, dadelijk na 't eerste
ontbijt, door haar moeder, ten aanhoore van
de zes dienstboden en (ie drie manlijke be
dienden gehouden werd. Zoo hoorde ik. dat
haar vader in Transvaal was ea óók gewer
den wij door haar, do eerste mede leelingen
omtrent de existentie der hoeren broers.
Spoedig na onze terugkomst mocht ik mijn
kamertje opzoeken. Van de noodige.
eigenbedekking voorzien, sliep ik weldra in.
Mijn debut, in zake de voor mij zoo vreemde
bijbellezing en bidstonde, bestond ik, trots
de tijd mij eindeloos scheen, ui: stekend,
voelde mij echter eerst weer behagelijk toen
ik met de meisjes mijn eerste lesuur bugon.
Het zou te ver voeren, trad ik omtrent de
schoolwijsheid mijner nieuwe leerlingen, hier
in details, en evenmin kau ik tot mijn spijt,
over nog vele andere zaken, die rnij in dat
aristocratisch-Engelsch gezin als
hoogst-iuerkwaarjig trollen, hier uitwijden. Alleen zit
aangestipt, hoe 't oudste meisje, uit dat
kwezelig-vroom milieu, nu zij uiet een paar jaar
haar" wereld zou worden ingevoerd, twee
maal 's weeks met mij ter dansles reed, en
daar met nog andere jonge blauwbloedige
dames onderwezen werd in een wijze van
dansen, die in haar wezen zóó sterk afstak
bij de wijze van leven, daar op dat buiten
goed, dat ik de eerste maal, toen ik de les
bijwoonde, nauw mijn verbazing kon
beheerschen. Loie?Fuller werd als hoogste ideaal
nagebootst, maar ook de Cake-walk was geens
zins uit den booze, en gén moeite werd ge
spaard, om deze aankomende, allen zér
christelijk opgevoede jongemeisjes in alle
wufte geheimenissen van de mondaine dans
kunst in te wijden! Voorwaar, een curieuse
tegenspraak I
Niet minder trof mij de weinige
outwikkeling op intellectueel gebied zoowel van de
vrouw des huizes, als, naar verhouding, die
harer dochters. Maar des te sterker 't bleek
mij alras deed her Ladyship aan prin
cipes". Geen groot licht echter, behoefde men
te zijn, om dra tot de ontdekking te komen,
dat deze principes" voor een deel overgeërfde
pruikenideeën waren, voor een ander, half, of
slecht begrepen raadgevingen van de zijde
van den Reverend" (geestelijke) of wel van
den dokter. Maar hoe dit zij.. .. Mylady
kon 't met haar principes" iemand geducht
lastig maken, en zij wist je zér goed te
bededuiden, dat do* in haar huis hoog gehou
den principes", op welk gebied ook, als haar
wensehen moesten beschouwd wordan, m.a.w.
dat die te volgen waren als 'n wet van Meden
en Perzen.
Reeds kort na myn komst 't was 'n
koud voorjaar . werd mij beduid, dat 't
her Lady <hips" wensch was, dat ik dagelijks
een bad nam. Dat bad, speciaal voor 't per
soneel, lag op een zoo mogelijk neg kouder
plekje dan mijn slaaphokje en even zoo hoog.
Mylady's wensch was t buitendien, dat mijn
dagelij ksche onderdomeling geschiedde, juist
op den tijd, dat ik een poos in de leerkamer,
met kale, houten vloer en even-kil' schier
als boven, had doorgebracht.
Ik dacht waarlijk niet aan den hoogen ernst
van dezen wentch" en wilde, met 't oog op
de scherpe koude, mijn bad als gewoonlijk
tot nmaal 's weeks reduceeren, in afwach
ting van zomerwarmte.
Daar. op 'u onheil vollen namiddag, treed, in
volle gestrengheid, de hooge burchtvrouw op
mij toe. Zij had gedacht, dat haar wensch
een wet voor nüj zou zijn... nu haar geble
ken was, dat zij zich had vergist, nu gelastte
zij mij dagelijks mijn bad te nemen. Op
hygiënische wetten van haar huis duldde zij
geen inbreuk!
Sinds dien, bleef mij niets over dan
vooreerst gehuld in mijn bonten mantel,
Jagelijks gedurende driekwart uur mjj aan gezel
lige lectuur te wijden in... 't badkamertje.
En nu ging 't weer goed. Van tijd tot tijd
viel mij het voorrecht ten deel, om tot 't
familie-maal, waarbij ik dan als vierde fun
geerde en niemand dan mama met't
dochterpaar aanwezig waren, te worden toegelaten.
Her ladyship's" mooie, vrij sterk ontbloote
hals, met prachtige paarlen of breede dia
manten" halsketting, mocht ik dan in stilte
bewonderen en tergelijkertijd de vaardigheid
van haar Fransche kamenier, zoowel in zake
kapsel, als waar't het gala-toilet gold. Welke
andere, dan een Engelsche of Amerikaansche
zou, zóó geheel en familie middagmalend.
aldus gekleed willen verschijnen? Het spreekt
van zelf, dat de beide dochters evenals ik
ons voor dit vrij gausv afxeloopen maaltja
in groot-gala te steken hadden.
Ook met al de grauwe verveling, die
ge40 etnti p«r r«|il.
HPIIMIIItlllMIII l III Illlllllllll ItfUIHIffll
TRADBMARK
MARTEU'S COGNAC,
Dit beroemde merk is verkrijg
baar bjj alle Wjjnhandelaars em
bg de vertegenwoordigers
UOOPMAXS «fe ItKUIXIEB,
Wjjnhandelaars te Amsterdam.
Prijzen Yan af/!,50 per tai
Het i» schier onbegrijpelijk, dat
er nog zoovele moeders gevonden worden,
die hare zuigelingen reeds in de vierde of
vijfde maand onverdunde koemelk toedienen,
die ze niet verdragen kunnen omdat de
koemelk in verhouding tot de moedermelk, het
dubbele gehalte aan kaa'stof bevat. Eerst
behoorlijk verdunde koemelk vermengd
met Kufeke's Kiiidermeel, dat er de
grove stremming iti de maag van het kind
door vermindert, zal koemelk tot een geschikt
voedingsmiddel voor zuigelingen maken.
Kufeke's Kindermeel werkt eveneens bijzon
der gunstig op kinderen die, verkeerd rnet
onverdunde melk gevoed, aan stoornissen
in maag en ingewanden geleden hebben.
ECHT VICTORIAWATER.
Oberlahristein.
UNITY
SIMPLEX
met kogelfreewheel, 2
velgremmen door het stuur, stalen
spatschermen, echte Westwoodvelgen,
Dunlop banden, 2 jaar garantie,
r
N. S. . Itor-Rijïielcn.
A, DRUKKER &C°,
ROKIX 126, ojd. Ned. Bank.