De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1905 16 april pagina 7

16 april 1905 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1451 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. OTerziclit m het leien Tan Mipel Je ;Cemates de Saaredra, (Geb. 9 October 1547 overl. 23 April 1616). (Verschijning van het rste deel van den Don Quichot 16 April 1605). Het leeven! en niets meer, noch minder. Ik meen een eenvoudig historisch verhaal van hetgeen deezen grooten, weergadeloozen verdienstvollen man bejeegende. Niets meer, daar wij niet opkomen als zijne lofreedenaars niets minder, omdat ?wij oneindig verre er van af zijn, om ons voor te doen, als kritieken, die een familie-trek hebben van de bedillers. Jegens iemand, die ons zoo tallelooze maaien vervrolijkte, zo eindelooze genoeglijke oogenblikken verzorgde, zou het een onvergeeflijke ondankbaarheid zijn, de scheur, die ons ergens in zijn kostelijken scharlaaken mantel Voorkwam, wijder te willen ophaalen. Maar verbiedt de erkentenis die grooter te maaken, de waarheid duldt niet ze te verheelen. En hier in wijken wij af van de manieren zijner landgenooten, die zelfde natie, die hem bij zyn leeven voor oud vuil liet loopen, en ?worstelen met de behoeften, en hem nu, zo niet zoekt te vergooden, hem zeker behandelt met dien eerbied, die de E. Katholijken hebben voor de relieken, welke zij niet dur ven aanraken, of dien een litterator heeft voor een autor classicus, wiens zotternijen in zijn oog heerlijke spreuken zijn." (Noot van den Nederduitschen bewerker van Cervantes' leven en van den Don Quichot, Ao. 1802, in Den Haage bij J. C. Leeuwenstijn). In Las Palrnas, de hoofdstad van de Spaansche provincie Gran Canaria, kon men ver leden voorjaar al geen pas verzetten, of men zag, in verband met de aanstaande Cervantesfeesten, overal uitgaven van den Don Quichot en dit was, zooals verschillende Spanjaarden mij meedeelden, nog in veel sterker m»te het geval in Spanje zelf. De onvergetelijke ridder Don Quichot de la Mancha, even edel als lang en mager op zijn mageren rozinant en niet zoo hoog reikend de beroemde Sanche Panza, de edelaardige egoist op zijn ezel er naast! Vraagt men een Spanjaard om een opgaaf van de beste Spaansche schrijvers, bovenaan staat Cervantes, natuurlijk! Wie Cervantes niet gelezen heeft, heeft volgens een Spanjaard niets gelezen. Geen boek begrijpt en waardeert men zoo volkomen, dan wanneer men onder de landslieden van den schrijver heeft verkeerd, dit geldt zeker voor het door en door Spaansche werk van Cervantes, maar dat neemt niet weg, dat zij, die nooit de Spaansche mandoline onder hun venster hebben hooren klagen, lokken en smeeken, toch een onuitputtelijke bron van genot kunnen vinden in de lezing van Cervantes. Zijn Don Quichot, dat boek van gekheid en grappenmakerij", is een werk van diepe menschenkennis: onze eigene levens worsteling, ons ernstig falen nu, ons overwinnen dan ; ons verlangen, in dulle neerslachtigheid en gedruktheid, naar het onmiddellijk einde van al die ellende en teleurstelling, die Leren heet; ons vol moed en hoop zich voelen; krachtig en sterk om alles te bereiken wat wij willen; ons hartstochtelij kin opstand komen van heden en onze ootmoedige berusting van gisteren en misschien van overmorgen, alles vinden wij terug in dien mallen ridder Don Quichot, die tegen windmolens vecht,en in zijn dom-sluwen schildknaap, die niets anders vraagt dan tot stadhouder te worden aangesteld van een eiland op het vaste land, zooals zijn voor treffelijke meester dien hij n in dwaas heid n in wijsheid zoo langzamerhand nabij komt hem plechtig beloofd heeft! Maar ook het leven van Cervantes-zelf is merkwaardig, een wonderlijker levensgeschie denis dan de zijne bestaat er misschien niet. Om te beginnen was het al niet uitge maakt in welk deel van Spanje Cervantes geboren werd. Vier steden, die bij zijn leven geen van alle een duit zouden bijgedragen hebben om hem uit zijn geldelijken nood te helpen, twistten na zijn dood om het recht hern zich toe te eigenen: Se villa, Lucena, Esquivasen Alcala de Henarès. De koninklijke academie van Madrid wees dit duister geding ten voordeele van Alcala de Henarès uit, waar op den 9den October 1547 de beroemde schrijver dus geboren mocht worden, als zoon van Don Kodrigo Cervantes en Donna Leonora de Cortinas. Don Rodrigo behoorend tot een arm adellijk geslacht, liet zijn zoon bijna geheel aan zich zelf over en zond hem, nog heel jong, naar Madrid, waar hij zich onder den hoogleeruar Juan Lopez uitsluitend aan de fraaie letteren wijdde *). De oude heer Cervantes raadde zijn zoon (wien de fortuin inderdaad niet bestemd had tot het soms gemakkelijk, maar meestal ver velend beroep van rentenier) zich op een bepaalde wetenschap toe te leggen. Mijnheer Miquel echter verkoos lie\ er door de enge poort der onsterflijkheid den weg in te slaan naar het armenhuis. Toen Cervantes een-en-twintig jaar was, kende hij de Latijnsche taal (voor een Span jaard niet moeilijk te leeren) en had eenige dichtstukken vervaardigd, waarmede hij niet de minste aandacht trok. Ten laatste mismoedigd, begon het hem te hinderen nergens voor opgeleid te zijn en voortdurend met armoede te moeten kampen. Hij besloot Spanje te verlaten en zijn ge luk in Italiëte zoeken. *) Anderen melden, dat hij twee jaar te Salamanca en daarna te Madrid studeerde, eerst in de godgeleerdheid, vervolgens in de fraaie letteren. Het geluk, dat hij in Kome vond, was er de kamerdienaar te worden van den kar dinaal Julio Aquavival Het volgend jaar echter (1570) gaf hem de gelegenheid het zwaard aan te gorden. De ex-kamerdienaar nam dienst onder den hertog Paliano Marco Antonio Colonna en streed mee in den zeeslag van Lepante, waarin de groote zegepraal van de Christenen over de tot toen nog steeds voor onoverwinnelijk gehouden Turken, het jaar 1571 voor altijd gedenkwaardig maakte. Cervantes onderscheidde zich door zijn dapperheid, maar een zware verwonding deed hem voor altijd aan zijn linker hand en arm lam blijven. Tot in 1575 diende hij zijn koning in Spanje; dan, als hij op de galei El sol (de zon) naar Napels wilde oversteken, werd hij door een Algierschen zeeroover, den Arnout Mami, een Albaneeschen renegaat, gevangen genomen. Ongelooflijk moeten de vele stoute pogin gen zijn, die Cervantes deed om uit de harde slavernij en van den onmensch Mami los te komen. (?Don Quichot" bevat een levens beschrijving van een rslaaf", vele der bijzon derheden zouden aan Cervantes' eigen tijd van slavernij ontleend zijn). Hoe vernuftig Cervantes zijn complotten ook smeedde, ze werden altijd te vroeg ont dekt, maar alle tegenspoed was niet in staat zijn moed te doen verflauwen, ja zelfs kwam hij op den inval zich van de geheele stad Algiers meester te maken. Groote vernuften bedenken wonderlijke dingen. Doch verraad verijdelde al zijn plannen, Cervantes won slechts ketens en slavernij. Dat de Dei van Algiers, voor wien het ter dood laten brengen van een schuldigen slaaf minder beteekende dan het breken van een tandenstoker, hem in het leven liet, is moei lijk te begrijpen. Als reden wordt opgegeven de achting, die hij zich van de Mooren verwierf, om zijn vermetelheid. Misschien zijn ook zijn verrukte geschied schrijvers bij de te boekstelling van Cervantes' daden als slaaf, eenigszins £ la Don Quichot te werk gegaan, en hebben zij meer rekening gehouden met hunne buitensporige voorstel lingen dan met de werkelijkheid. Nadat al zijn pogingen mislukt waren, schreef hij aan zijne moeder, deze reisde op zijn verzoek en met haar dochter Andrea in Juli 1579 van Alcala naar Madrid om aan de Trinitarissen Juan Gil en Antonio de la Vela, belast met het vrijkoopen der slaven, tweehonderd piasters (piaster, grootste zil veren munt der Spaansche monarchie, waarde ? 2.60) te brengen. De Trinitarissen reisden naar Algiers, maar de Dei begon met dui zend piasters te vragen en kwam ten slotte af tot... vijfhonderd. De goede Trinitaris Juan Gil nam hier geld op, borgde bij een ander, tot hij de som bijeen had en Cervantes in het najaar van 1580 vrij kreeg. Cervantes voegde zich weer bij zijn regi ment, nam deel aan een tocht naar de Azorische eilanden en vestigde zich in 1583 voor goed in zijn vaderland, wijdde er zich weer aan de fraaie letteren en gaf er in 1584 zijn eerste werk, zijn nooit voltooide herdersgedicht: Galatea" uit. In dit werk speelt de liefde een hoofdrol en Ainaryblis, is dat niet Dona Catalina (Catharina) Palacios de Salazar, met wie hij in 't zelfde jaar huwde ? Om in hunne be hoeften te voorzien, schreef hij in een tiental jaren een dertig tooneelstukken, "welke in Madrid grooten bijval vonden. Daarna verliet hij de hoofdstad en schijnt tusschen Sevilla waar hij eene geringe betrekking waarnam Toledo en Cordova te hebben rondgezworven, om in het land van Mancha in de gevangenis te geraken (waarschijnlijk omdat hij in botsing was ge komen met de inwoners van een der dorpen) en er zijn beroemden Don Quichot (eerste deel) te schrijven. Cervantes zegt in zijn voorrede tot den Don Quichot, dat hij den lezers zoo graag het zinrijkste kind van geest en vroolijkheid in handen had willen geven, maar volgens een natuurwet kan elk wezen niet anders dan zijn gelijken voortbrengen, wat kon hij dan anders baren dan een vermetelen, eigenzinnigen bengel, vol van zulke gedachten als nooit in het hoofd van eenig sterveling opkwamen, en dat te meer daar hij hem teelde in de gevangenis, waar het hem aan alle gemak ontbroken had en waar hij omringd was van niets dan jammer en ellende? Een vroolijk leven, een stille woning, lieflijke landstreken, een heldere hemel, murmelende beekjes, die door hun geruisch den geest in in een stille kalmte wiegen, zijn beter in staat om ook de onvruchtbaarste zanggodin tot moeder te maken van vele aardige spruitjes, waarin ieder pleizier heeft" en verderop: Graag zou ik u mijn boek nakend en onopgesmukt, zonder voorrede, zonder klinkof lofgedichten, geven, want ik kan u ronduit verklaren: heeft het boek zelf mij eenige moeite gekost, niets is mii zoo zwaar gevallen, als de voorrede, welke gij nu leest. Ik wist zelf niet wat ik zeggen zou." Waarschijnlijk voelde Cervantes reeds sterk de totale overbodigheid van dergelijke voor reden. Het was in 1605 dus nu juist driehon derd jaar geleden dat Cervantes, acht en vijftig jaar oud, het rste deel van den Don Quichot uitgaf. Maar het boek van den geheel onbekenden Cervantes werd geen aandacht geschonken, uf het werd slechts bespot. Letterkundige prinsen lazen het niet. Alleen een list kon hier misschien helpen en Cer vantes bedacht er een. Hij gaf onder den titel El buscapié" (de Vuurpijl) een blaadje in het licht, waarin hij Don Quichot beoor deelde en tusschen de regels te lezen gaf, dat het boek een satire inhield op verschillende nog levende personen van naam en aanzien. Die list hielp. Het boek werd gelezen en herlezen, het kwam in handen van werkelijk bevoegde beoordeelaars, de eene druk volgde den ander, en door geheel Europa ging maar n stem op: die van bewondering l Anderen zeggen, dat het zóó vlug niet ging, dat wel de nieuws gierigheid zich van De vernuftige hidalgo Don Quichot" meester maakte, doch dat Cervantes als zijn loon slechts verguizingen smaad verwierf en dat hij, hierover zoo ont stemd was, dat hij in jaren niets meer uitgaf. In ieder geval: arm bleef hij, en de laatste twaalf jaren van zijn leven bracht hij in Madrid door, levende van zijn pen en van de toelagen van den hertog van Lemos en van den kardinaal vun Toledo. Aan den eersten droeg hij zijne in 1613 uitgegeven Twaalf novellen" op. In zijn opdracht betuigt hy even nobel als waardig zijn dank aan den hertog. Dankbaarheid is ook een gave van groote geesten. In dien tijd krioelde zijn vaderland van dichters en dichtertjes, om hiermede den spot te drijven, gaf hij zijn Viage del Parnasso (Eeis naar den Parnassus) een zeer geestig boekje uit. Apollo zendt daarin Mercurius naar beneden, om eenige dichters bij hem te noodigen, dezen moeten helpen de anderen weg te jagen... De genoodigde dichters worden door Apollo in een beerlijken tuin geleid en daar, naar gelang hunner verdiensten, een zitplaats aangewezen. Alleen Cervantes kan geen stoel krijgen, en moet, in spijt van zijn verdiensten en grijs hoofd, in spijt van zyn liefde voor de weten schap en de vervolgingen, welke hij van nijd en afgunst heeft te verduren gehad, blijven staan. Hij telt Appollo al zijn werken voor en deze, niet ongevoelig, zoekt hem te troosten en raadt hem zijn mantel op te rollen en daarop te gaan zitten. Maar Cervantes armoede is zoo groot, dat hij zelfs geen mantel heeft. Mer curius overlaadt Cervantes met lof, maar daarmede wordt zijn beurs niet gevuld. In 1615, het jaar vóór zijn dood, gaf hij acht nieuwe tooneelstukken uit en kondigde een nieuwen druk zijner andere tooneelwerken aan. Wie zich rijk gehandeld heeft, sluit zijn deur en is 't heertje; maar wie de geheele beschaafde wereld vol bewondering van zich heeft doen gewagen, is nog niet gevrijwaard voor de meest grievende vernederingen om zijn armoede... Cervantes, te arm om zelf de uitgaven van zijn werk te bekostigen, stond deze voor een kleinigheid af aan den boekhandelaar Juan de Villaröel, die zoo vriendelijk was hem te zeggen, dat hij zich van de waarde zijner ge dichten (alsof hij niet de schrijver was van de Viage del Parnasso) niet veel verbeelden moest. Bovendien kon hij geen dezer stukken op gevoerd krijgen. Cervantes had. onder de andere tooneelschrijvers bittere vijanden, die aan hem, zoo uitermate tot beoordeelen bevoegd, zijn strenge vonnissen niet vergaven. Onder dezen rekenen zijn Spaansche ge schiedschrijvers den Licentiaat Alonzo Fernandez D'Avellaneda, die in 1614 te Tarragona een tweede deel op den geestigen Don Quichot uitgaf. Dit prikkelde Cervantes zoozeer, dat hij reeds in het volgend jaar zijn eigen tweede deel op den Don Quichot gaf; had D'Avellaneda beweerd, dat ook een ander wel in staat was een dergelijk boek" te schrijven, thans was het bewezen, dat Cervantes allén dit werk kon vervolgen, en had d'Avellaneda, grof en lomp hem zijn armoede waarmee hij nieta te maken had ? verweten, Cervantes toonde zich ver zijn meerdere ook als mensch, door de bescheidenheid waarmee hij de kritieken van zijn tegenpartij weerlegt en het vernuft, waarmee hij hem belachelijk maakt. Het werk van d'Avellaneda was niet zonder goede eigenschappen en had misschien eenigen opgang kunnen maken, ware het niet, dat men een zedelijken weerzin tegen dezen beschimper en lasteraar was gaan gevoelen. Zijn kritieken op het werk van Cervantes moeten hier en daar werkelijk juist zijn; maar de bewonderaars van Cervantes, die genoten hadden van zijn geest, en die de enkele onjuistheden en tegenstrijdigheden in den Don Quizot" wel opgemerkt hadden, namen de omstandigheid in aanmerking, dat Cervantes zijn werk in de grootste ellende en haast had moeten schrijven, en dat hem Don Quichot stelt eenige ongelukkigen in vrijheid. Don (Juicliot, I D.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl