Historisch Archief 1877-1940
F
N°. 1452
WEEK
DE AMSTERDAMMER
t
A». 1905.
VOOE NEDERLAND
O IDL cL e 3? r e cL a. c t i ©
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
?v am. O. IDE IC O O.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1681 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden / 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar , mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/»
Dit blad ia verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard dea Cajmciues tegenover het Grand Café, te Parijs.
Zondag _3 April.
Advertentiën van l?5 regels / 1.10, elke regel meer f 0.-20
Reclames per regel 0.10
Antioncrs uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland wordeo uitsluitend aangenomen door de firma
KUDOLF ilUS&E te Keulen en door alle filialen deiier firma. De prijs per regel is 35 Pienuig.
BERICHT.
Den abonnés wordt beleefd verzocht bjj
rei huizing niet alleen het nieuwe, maar ook
het oude adres, op te geven.
De Administratie.
?llllllltllllHllltHIIMItlllliltKIIIIIIMIIIHIIIIIHIIIIIIItMIIIIItlllllll
INHOUD:
VAN VERRE ENT VAN NABIJ : Een her
innering. Willem III, door II. Kiersch.
Onze neutraliteit in het A/.iatisoh koloniaal ge
bied, I, door S. Rotterdamsche politiek, door
L. E. W. De vernieuwde schoolstrijd, (Ingez.),
door H. J. C. Pierson. FEUILLETON:
Graaf Taps, naar het Duitsch, van Theo von
Torn. KUNST EN LETTEREN : Muziek
in de Hoofdstad door Ant. Averkamp.
Iets. over Don Quichot op het tooneel en de
Spaansche taal in Nederland, door J. H. R.
INGEZONDEN. VOOR DAMES : Het leven
in Duitschland, door Tanio. Een tehuis
voor ongehuwde moeders. Gehuwde onder
wijzeressen. Allerlei, door Caprice. UIT
DE NATUUR, door E. Heimans. De ten
toonstelling in het Stedelijk Museum, I, (met
af b.), door A. W. Weissman. De schilderij
van Rembraridt de Nachtwacht," beschouwd
door een oud scherpschutter, door A.
FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRO
NIEK, door D. Stigter. Groot vadertje,
door Otto Slingervoet Rainondt.
DAMEUBRIEK. SCHAAKSPEL. ADVER
TENTIES.
miiiHiiiiiiHiMiiiiiMiMMtiimiimiiiiiiiiiiiiitiiiiiMiiHiimiiHii
Een herinnering.
De Standaard deelt haar lezers mee hoe
iemand" haar heeft geschreven, dat in
het amendement-Borgesius, om de Lager
onderwijs-novelle niet met l Jan. 1906,
maar bij Kon. Besluit op een nader te
bepalen dag iri werking te doen treden,
een slimmigheidje" zit.
De heer Borgesius", zoo schreef die
iemand, rekent vast vooruit, hoe hij het
zal aanleggen, als hij in Augustus weer
Minister wordt, want dit beeldt hij zich
stellig in. Komt dit nu zoo uit, dan wil
hij de Lager onderwijs-herziening weer
doen wegvallen. Maar staat er nu in de
'icet zelve, dat ze op l Januari 1906 gaat
werken, dan kan hij zoo iets niet doen
dan door middel van een nieuire iret, en
hij weet opperbest, dat hij er die bij de
Eerste Kamer nooit door zou krijgen.
Daarom heeft hij er nu op uitgedacht,
dat de wet zal worden ingevoerd enkel
maar bij een Koninklijk Besluit."
Het blad, wil volstrekt niet beslissen
of er werkelijk zulk een slimmigheidje"
in dat amendement steekt, maar stelt zijn
briefschrijver gerust met de volgende
verzekering: de meerderheid in de
Tweede Kamer is schrander genoeg, om
het gevaar dat in dit amendement, bedoeld
of niet bedoeld, schuilt, ten volle te
doorzien.
Een slimmigheid" of geen
slimmigheid", ze zal in dit uitgehangen aas niet
bijten".
Wij gelooven met de Standaard, dat
de kerkelijke meerderheid volgzaam en
begeerig genoeg zal wezen, om even
vóór den dag, waarop de kiezers zullen
uitspraak doen of zij deze wet aanneme
lijk of verwerpelijk vinden de
voordeelen, welke zij haar belooft, zich maar
vast te verzekeren; ofschoon, zou men
zoo zeggen, er moeilijk iets
rationeelers dan wat door Borgesius c. s.
wordt voorgesteld, te bedenken is nu
het een wet geldt, die een oorzaak van
voortdurende spanning in den lande
zal zijn.
Doch het is niet hierover, dat het
schrijven van iemand" ons noopt te
spreken. Wij hebben met niet geringe
verwondering toch daarin gelezen, dat
Borgesius onmogelijk aan het indienen
van een nieuwe novelle zou kunnen den
ken, omdat /((/' opperbest ireet, dat hij
er die bij de Eerste Kamer nooit door
zou krijgen" en het heeft ons inder
daad meer dan verwonderd, het heeft
ons verbaasd en ten zeerste teleurgesteld
zoo iets in de Standaard te lezen, zon
der dat de redactie daarop in een soort
van heilige verontwaardiging den schrijver
heeft terechtgewezen. Immers nu moet
men wel aannemen, dat iemand" en
de Standaard er van overtuigd zijn, dat
de kerkelijke leden der Eerste Kamer
en die der Provinciale Staten, geenszins
hun mandaat zullen nederleggen, zoodra
zij gemerkt hebben, dat de kiezers het
niet meer eens zijn met hun politieke
richting, zich niet langer door hen ver
tegenwoordigd wenschen te zien.
Wij zouden onze opmerking achterwege
houden, gold zij niet een hoog boirinsel,
door de Standaard eenmaal zoo duidelijk
tot het hare verklaard. Tijdens de debat
ten over de ontbinding der Eerste Kamer,
heeft het antirevolutionaire blad geschre
ven, dat deze ontbinding door de liberalen
zelf voorkomen had behooren te zijn, wijl
men had mogen verwachten, dat de leden
van een vertegenwoordigend lichaam hun
mandaat zouden nederleggen, wanneer
zij weten, dat het kieskollege, hetwelk
hen heeft gekozen, van richting veranderd
was. Wij hebben destijds deze uiting
zeer gewaardeerd, wijl zij vaneenhooge
opvatting der politieke moraliteit ge
tuigde, en, bij de mogelijke wisseling van
meerderheid en minderheid in de Tweede
Kamer, de vreedzame oplossing van een
moeilijkheid beloofde, zoodat ontbinding
der Eerste Kamer niet noodig zou kun
nen zijn.
Is de Standaard van dat hooge stand
punt nu afgestapt, en meent zij dat de
linkerzijde niet het recht heeft te ver
wachten, dat de kerkelijken zullen doen,
wat de kerkelijken vóór drie en een half
jaar van de liberalen hadden mogen ver
wachten r1 Ah, dat /ou ons toch spijten!
Er zal wel niet veel kans op bestaan,
dat de kerkelijken de moraal van de
Standaard in 1905 in toepassing zullen
moeten brengen, maar het zou toch
jammer zijn, als zulk een nobel beginsel,
hun door de Standaard eenmaal voor
gehouden, tengevolge van geheugen
zwakte of oververmoeidheid van den
moralist... in het vergeetboek geraakte.
Laat wat wij hier schreven een herinne
ring voor hem zijn.
Willem III.
Professor Blok heeft volgens een ver
slag in de A7. R. C t. van Vrijdag HO
Maart Tweede Blad A op eene
studentenbijeenkomst van het Algemeen
Nederlandsch Verbond trachten te verklaren,
waarom Willem III een standbeeld toe
komt, 't Loont de moeite, eens na te
gaan, in hoever de aangevoerde argu
menten steekhoudend zijn. Ofschoon 't
hier slechts een uittreksel der rede geldt,
wijst er alles op, dat 't als een betrouw
bare voorstelling der hoofdzaken kan
worden aangenomen.
Twee punten treden op den voorgrond.
Het eerste betreft de groote verdienste
van den stadhouder in den strijd tegen
het gevaar, dat in kerkelijk en politiek
opzicht van Frankrijk dreigde. Al zou
men zijn krachtdadig optreden in dezen
ten volle willen toejuichen, toch blijft
het vóór alles de vraag of hierin voor
ons Nederlanders eene aanleiding tot 't
oprichten van een nationaal gedenkteeken,
mag worden gezocht. Hij moge nog zoo
verdraagzaam zijn geweest jegens anders
denkenden, zijn strijd gold voor een deel
de belangen van het protestantisme;
zoodat onze katholieke landgenooten in deze
hulde terecht eene krenking van hunne
godsdienstige gevoelens zouden zien.
Dat AVillem in zijn strijd tegen Frankrijk
den vromen katholieken" keizer en den
paus tot bondgenoot" had, kan hoogstens
de pil vergulden. Het zou juister zijn,
te zeggen, dat de pauselijke bondgenoot"
om redenen van persoonlijken en
kerkelijken aard eene toenadering zocht, die
wel tegen Lodewijk gericht was, maar
geenszins, als eene instemming met do
protestantsehe politiek kon gelden. En
de vrome keizer ? 't I [eeft hem en ande
ren nog moeite genoeg gekost om zich
ter wille van hunne dynastieke belangen
over hunne konfessioneele en legitieme
bezwaren heen te zetten.
Beschouwt men zijne Europeesche
staatkunde uit een standpunt van zuiver
nationaal belang, dan kan men moeilijk
de opmerking onderdrukken, dat zijne
eerzucht hem verder dreef dan dit kon
gedoogen. Zij a stadhouderschap werd de
oorzaak van ons maritiem verval, de
ondermijning van het glorierijke werk
van de Witt.*) Een standbeeld voor deri
Oranjevorst is daarom een hoon voor 't
kloeke ras, waaraan wij onze grootheid
dankten.
Doch vóór alles willen de ontwerpers
van het plan eene nationale eer bewijzen
aan den redder van ons land in 1672."
Ongelukkigerwijze blijft het verslag op
dit kardinale punt zoo stom als het graf.
*) Vooral door de samenkoppeling met 't
Engelsch koningschap. Bij H Uollandsch-En
gelsen verdrag offerde de Stadhouder-Koning
onze belangen lachend" aan England en
aan zijne Staatkunde op. (Bi.oK, GefcJdcdenis
van het Nederlandsche Volk, V. bl. 3'J5).
Op gevaar af van in herhaling te ver
vallen, dien ik daarom zelf met een paar
woorden den toestand aan te geven. In
korten tijd was 't centrale deel der Re
publiek tot de grenzen van Holland in
's vijands macht. Amsterdam liep zelfs
een oogenblik gev'aar. Maar de Witt
dreef bij do Staten van Holland door,
dat de Iloüandsche linie onder water
werd gezet. Wij waren daarmee tegen
een overval behoed en Willems toekomst
was voorloopig gered.
Voor zoover de Witt aan den
ontredderden toestand schuld had, heeft hij door
zijn krachtig ingrijpen veel goed gemaakt.
Voor zoover hij er schuld aanhad! Wat
had de landprovinciën verhinderd voor
de verdediging van de landzijde te zor
gen ? Holland had op eene schitteren Ie
wijze zijne taak aan den zeekant vervuld.
En zoo wij toen niet ten onder gingen,
was dat alleen daaraan te danken. De
vloot van de Rutj ter, het on waardeerbare
werk van de Witt, sloeg de vijandelijke
scheepsmacht, verijdelde de gevreesde
landing en hield onze verbindingen over
zee vrij. Wij herademden. A;m den zee
kant was de aanval afgeslagen en aan
de landzijde was 't eigenlijk gevaar
voorbij, sinds Lodewijk zijne krachten
verspilde om voordeelen van onderge
schikt belang te behalen, /onder de groote
verdiensten van den stadhouder bij de
organisatie der landsverdediging ook maar
eenigsziris te willen verkleinen, moet ik
toch doen opmerken, dat hij in Holland
slechts oorlogswerk van den tweeden
rang kon verrichten ; zoodat van hem de
verdere beslissing van den oorlog niet
kon afhangen. Die kwam van het oosten,
toen het keizerlijk leger aanrukte, waar
mee hij zich te Bonn vereenigde. Zoo
werd de aftocht van 't Fransche leger
onvermijdelijk. Het strekt den prins tot
eer, dat hij zijne krachten niet in oene
lijdelijke verdediging , van Holland uit
putte en begreep, dat de beslissing elders
lag, buiten do grenzen vun zijne Tiiacht.
Had de vijand zich met inspanning van
alle krachten op do waterlinie geworpen,
misschien was hij er dan in geslaagd
naast de Ruijter de redder des vader
lands te worden.
Zeer terecht heeft de heer Blok be
grepen, dat hij moeilijk als pleitbezorger
in dezen kon optreden, indien hij zijn
held niet van de moordschuld kon schoon
wasschen. Met eene vrijmoedigheid, alsof
het den dood van een gevaarlijken hond
betrof, staat in 't verslag neergeschreven,
dat de prins om staatkundige redenen
de opwinding tegen de broeders de Witt
niet gestuit heeft en zelfs de moordenaars
heeft beschermd en beloond. Maar,"
gaat het door men vergete niet, dat C.
de Witt bij rechterlijk vonnis veroordeeld
was en dat Willem zelf aan den aanslag
tegen zijn leven geloofde en dat hij ein
delijk was een hater van de de Witten
en een sterk partijman." Wanneer men
daarbij nog verneemt, dat nooit iemand
eenig rechtsstreekseh bewijs" voor zijne
schuld aan hun moord heeft kunnen
leveren, zelfs geen enkele aanwijzing"
dat hij dien begeerd heeft, dan /,al het
duidelijk zijn, dat hier de waarheid
goweld wordt aangedaan, en dut ter wille
van do zaak op de erbarmelijkste wijze
wit wordt gepraat, wat rood is als 't
onschuldige vergoten bloed. Xeen, men
vergete den feilen hater en vinnigen
partijman niet, die, hoewel aan 't hoofd
van den staat, de moordeuaarsbende liet
begaan en het bloedloon uitkeerde, dat
't gruwelstuk kwam opeischon. Wat
praat men van rechtstreeksche bewijzen,
als het moordgcld u de veroordeeling i n
't aangezicht slingert! Deze edele telg
uit 't huis van Oranje behoorde niet tot
die stumperds, welke zich aan den strop
van eigen domheden verhangen.
Men vergete evenmin het rechterlijk
vonnis van Corn. de Witt. Zou de/.e prins
van Oranje, 't bijna alvermogende hoofd
der Republiek, verplicht zijn, een ver
oordeelde, een gevonnisde tegen diens
vijanden te beschermen; niet 't recht
hebben hij, de felste van alle de
mannen te beloonen, die zijne gerech
tigheid te hulp kwamen ? Xaar 't getui
genis van prof. Blok in zijne Geschie
denis van het Nederlandsche Volk was
het eene staatkundige wraakneming, die
een onschuldige trof.
Weerzinwekkende vergoelijking van
een allersnoodst bedrijf!
Van den (llencoe-moord in 1792 wordt
brutaal-weg beweerd: Hiervoor kan
Willem IJ I niet verantwoordelijk gesteld
worden." Zijn staatssecretaris in Schot
land, een gevoelloos, wraakzuchtig indi
vidu, dorstte naar wraak op een der
hooglandsche clans, die zich herhaaldelijk
aan rooverijen schuldig maakten en niet
zeer ijverig waren om het gezag van
koning AVillem te erkennen. Als die stam,
antwoordde deze in een door hem zelf
onderteekend stuk en 't was zijne
gewoonte niet, belangrijke stukken onge
lezen te teekencn alleen kan worden
getroffen, dan zou het in 't belang der
openbare gerechtigheid goed zijn, die
dievenbende uit te roeien. Daarop
g^schiedde een boevestuk zoo verraderlijk
en honds gemeen, dat de herinnering
daaraan nog heden ten dage in den pas
van Glencoe voortleeft.
Hoewel AVillem niet aansprakelijk kan
worden gesteld voor de wijze waarop aan
zijn verlangen werd voldaan, blijft ten
eeuwigen dage de smet op hem kleven,
dat hij de uitroeiing van dien stam heeft
gewild. Evenals in den moord op de de
AVitten bleken hier zoovele schuldigen
te zijn, dat merkwaardige overeen
komst aan geen vervolging kon ge
dacht worden!
Of 't een compliment is aan 't huis van
Oranje, dat hij de tradities van zijn
geslacht glorierijk (heeft) voortgezet,"
meen ik op grond van het bovenstaande
te 7no°:en betwijfelen.
Zal het Nederlandsche volk karakter
loos genoeg zijn, op eigen grond een
standbeeld te laten oprichten, dat tot
onzen eeuwigen smaad niets anders zijn
kan dan eene wreede beschimping van
onze vergane grootheid en eene
schaamtelooze verheerlijking van den moord op
Jan en Corn. de Witt ?
R'dam, II. KiEiwrn.
Onze neutraliteit in het Aziatisch
koloniaal gebied.
I.
Nu de Russisch-Japansche oorlog in een
stadium is gekomen, dat het eerlang sluiten
van den vrede waarschijnlijker is dan een
nog- geruime-n tijd voortduren vanden krijg,
heeft een antwoord op de vraag, of inder
daad givaar heeft gedreigd, dat een
deioorlogvoerende partijen de door onze regee
ring gewilde neutraliteit in ons Aziatisch
koloniaal gebied zou schenden, en indien
ja, welke verwikkelingen voor ons hieruit
zouden kunnen voortkomen, geen actueel
belang meer.
Maar nu andermaal gebleken is, dat met
weinig in- en doorzicht dit
diplomatiekmilitaire vraagstuk te onzent is beschouwd,
welke beschouwingen, ware de constellatie
in Aziëeen andere geweest, wel eens tot
v.oor ons zeer nadeelige gevolgen zouden
hebben kunnen geleid, kan de beantwoor
ding der vraag var] practisch belang zijn
voor de toekomst bij mogelijke latere ver
wikkelingen.
Kn ook voor onze binnenlandsche politiek
is ze niet zonder beteekenis, nu de inter
pellatie?van Kol in zake het aftreden van
den Minister van Buitenlandsche /aken Van
Lyiulen het vermoeden heeft gewekt, dat
verschil in zienswijze tusscben hem en
Ministor Kuyper omtrent de in het
OostAziatisch conflict te volgen of gevolgde
gedragslijn aan dat aftreden niet vreemd is.
* * *
En de gepensionnecrde kapitein ter zee
A'an liossum, in de laatste
Februari-aflevering van De <lulx n de redactie van hot
l'roviiiriuitl en Stedelijk rtn>clit*<-h I)<i</l>l<id
in het nummer van 5 Maart 1.1. hebben een
vèr-doordringenden alarmkreet geuit over
het gevaar, dat ons koloniaal bezit in
OostIndiötijdens dezen krijg liep on onze on
macht betuigd om dit te keeren.
Wil de/e uiting eenig recht van bestaan
hebben, dan moet vóór alles onomstootelijk
vast staan, dat aan den Russischen vloot
voogd de opdracht gegeven is om de vloot,
het kosste wat liet wil, in
Chineesch-Japansrhe wateren te brengen, en slag te leveren.
Dat zulk een opdracht inderdaad gegeven
zou zijn, lijkt mij hoog,t twijfelachtig. Niets
wijst er op, dat men in Rusland een energiek,
doelbewust optreden van de vloot werkelijk
heeft gewild. Het is meer waarschijnlijk,
dat met het uitzenden der vloot slechts is
beoogd Japan's onverdeelde aandacht van
do Miiiidsjoerijsche kust al' te leilen,
complicatien in het loven te roepen, di -, tot in
menging van derden konden leiden en zoo
Rusland's kansen in den krijg verbeteren, of
dat de uitzending der vloot noodzakelijk is
geoordeeld met het oog op binnenlandsche
toestanden. Do toekomst zal leeren, welke
zienswijze juist is. En bereikt de Russische
vloot niet ons Aziatisch koloniaal gebied,
wat blijft dan van alle ofh'cieële gewich
tigheid en niet-ofh'cieële angst in zake
schending onzer onzijdigheid:'
* * *
Maar bij aldien de vloot wel onze Indische
wateren doorstoornt, is dan het gevaar groot
voor schending onzer onzijdigheid door een
der oorlogvoerende partijen? En zoo ja, zal
onze koloniale strijdmacht dan niet in staat
zijn tot handelend optreden met eenige kans
op succes?
A'oor hen, die hebben gemeend op beide
vragen bevestigend te moeten antwoorden,
ware zwijgen in stede van spreken een dure
plicht geweest.
Het is toch duidelijk, dat bijaldien eenige
oorlogvoerende mogendheid overweegt, of'
het in het belang der krijgsoperatiën kan
zijn de neutraliteit van eenige mogendheid
niet te eerbiedigen, dan rekening houdt
met het min of meer ernstig voornemen
van die mogendheid om hare neutraliteit
te handhaven en met de waarde van haar
strijdmacht om aan dit voornemen, zoo
noodig, kracht bij te zetten.
Hoe grooter toch het nadeel, dat de oor
logvoerende partij vermeent te duchten te
hebben bij eenige onrechtmatige handeling
harer zijds ten opzichte van een neutrale.
mogendheid van die mogendheid, hoe ge
ringer de kans dat zij ev toe zal besluiten,
aangezien de voordeelen, die voor hare
operatiën het gevolg er van zijn, niet op
wegen tegen de directe nadeelen, nog daar
gelaten de mogelijkheid van het ontstaan
van allerlei ongewenscbte complicatiën.
JSTu is het steeds zeer moeilijk zich een
juist oordeel te vormen over de waarde en
innerlijke kracht van een strijdmacht. De
geschiedenis leert, dat de buitenstaander
als regel onjuist oordeelt. Zoo heeft slechts
een enkele Japan's leger en vloot op do
juiste waarde geschat, en is het voor de
Japansche regeering bezwaarlijk, zoo niet
ondoenlijk, onze koloniale weerkracht binnen
enge schattingsgrenzen te brengen.
Anders wanneer de NederlanJsche pers,
of personen, die geacht worden de mate
onzer te ontwikkelen weerkracht juist te
kunnen beoordeelen, op de meest nadruk
kelijke wijze verklaren, dat wij onmachtig
zijn tot elk daadwerkelijk optreden, bij al
dien het vereischt mocht worden, en'a la
merci van die oorlogvoerende partij, die
bewust onze neutraliteit schenden wil
Aldus wordt eenige schending als hot waro
uitgelokt.
Kenmerkend is het dan ook, dat de Fran
sche pers aanvankelijk n met waardeering
n met vertrouwen oordeelde over het voor
nemen en de macht van de Nederlandsche
regeering om haar onzijdigheid in
OostIridiëte handhaven en te doen eerbiedigen,
en op dit voor ons gunstig oordeel?waar
van de psychologische beteekenis in het
complex der internationale verhoudingen
niet gering moet worden gesuhat, - is
teruggekomen, dank zij de zeer te onpas
door Nederlanders zelf verstrekte inlich
tingen.
Ongunstige beschouwingen over de mate
van krachtsontwikkeling van v^ot en leger
van een «eutralo mogendheid tijdens een
krijg, waren daarom slechts gerechtvaar
digd, bij aldien zij er toe konden Jeiden,
dat die mogendheid tijdens den krijg nog
verrichtte, wat voor den aanvang was
verzuimd.
Kan dit het geval zijn ?
De waarde van een gtrijdmacht is op elk
gegeven oogenblik het resultaat van den
tien tot vijftien jaren voorafgaanden arbeid.
Op een gewild oogenblik laat zich dezo niet
vermeerderen. Organisch zijn leger en vloot
daartoe te gecompliceerd en te afhankelijk
van tal van maatschappelijke factoren,
waarin plotseling geen verandering is te
brengen.
Bestaat de mogelijkheid dat de weerkracht
tot optreden zal worden genoopt om welke
reden ook, dan is zij met haar deugden en
gebreken, in haar sterkte en in haar zwak
heid uitsluitend een gegeven, waar mede
rekening is te houden tot handelen.
Dan zijn beschouwingen tot vermeerdering
van haar krachten en middelen of tot aan
vulling van leemten waardeloos. En aller
minst is dan het oogenblik daar om zich
met een buitenlandsche regeering te ver
staan, bijaldien elk vertrouwen in eigen
kracht ontbreekt.
/ulke consultatiën zijn altijd kostbaar,
maar noodeloos ruïueus, bijaldien de con
sulent verklaart, dat het gaat om zijn of
niet zijn.
. Van 1894, toen Japan's positie in Azi
zich begon af te teekenen, tot aan hot uitbre
ken van den huidigen krijg is er ruimschoots
tijd en gelegenhf-id geweest om hier te lande
zich scherp en helder voor oogen te stellen
de internationale positie van ons Aziatisch
eilandenrijk bij mogelijke verwikkelingen
in Anië, de te volgen diplomatieke gedrags
lijn af te bakenen, en zorg te dragen voor
de organisatie van een weerkracht aldaar
tot ruggegraat en steun van ons diplomatiek
beleid, waarvoor blijkens de Indische be
grootingen ruim vierhonderd millioen gulden
beschikbaar geweest zijn.
Beschouwingen ter zake hadden in de tien
voorafgaande jaren alle recht en reden van
bestaan, maar thans, nu de oorlogsfakkel
brandt, baat geen advies meer, heeft de
critiek to zwijgen, en is tegenover
binnenen buitenland slechts van pas een motie van
vertrouwen in het beleid van hen, die tot
handelen verplicht zijn, of er toe kunnen
worden geroepen.
Daarom kunnen artikelen, als in den aan
vang bedoeld, in niet eenig opzicht nut
stichten, /ij geven den vreemdeling kostbaar
materiaal tot ons eigen nadeel, en zij ver
zwakken het moreel van het personeel bij
land- en zeemacht dienend.
4 April. g.
_________ (Slot volgt.)
Rotterdamsche politiek.
Het is nu bijna 8 jaar geleden, dat mr. van
Oilse, een der tegenwoordige leiders, van
den Vrijzinnig-democratischen Bond, in de
Vragen des Tijdtt een artikel schreef over
De verkiezingen", van welk artikel het
tweede gedeelte uitsluitend gewijd was aan
hetgeen er te Rotterdam achter de scher
men was bedisseld, om alle clericalen onder
n hoed te vangen." Aan het slot van dat
artikel, waarin de knoeierijen" der Rot
terdamsche vooruitstrevende
kiesvereenigingen wrerden medegedeeld, heette het: