De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1905 23 april pagina 1

23 april 1905 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

F N°. 1452 WEEK DE AMSTERDAMMER t A». 1905. VOOE NEDERLAND O IDL cL e 3? r e cL a. c t i © Dit nummer bevat een bijvoegsel. ?v am. O. IDE IC O O. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1681 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden / 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar , mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/» Dit blad ia verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard dea Cajmciues tegenover het Grand Café, te Parijs. Zondag _3 April. Advertentiën van l?5 regels / 1.10, elke regel meer f 0.-20 Reclames per regel 0.10 Antioncrs uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland wordeo uitsluitend aangenomen door de firma KUDOLF ilUS&E te Keulen en door alle filialen deiier firma. De prijs per regel is 35 Pienuig. BERICHT. Den abonnés wordt beleefd verzocht bjj rei huizing niet alleen het nieuwe, maar ook het oude adres, op te geven. De Administratie. ?llllllltllllHllltHIIMItlllliltKIIIIIIMIIIHIIIIIHIIIIIIItMIIIIItlllllll INHOUD: VAN VERRE ENT VAN NABIJ : Een her innering. Willem III, door II. Kiersch. Onze neutraliteit in het A/.iatisoh koloniaal ge bied, I, door S. Rotterdamsche politiek, door L. E. W. De vernieuwde schoolstrijd, (Ingez.), door H. J. C. Pierson. FEUILLETON: Graaf Taps, naar het Duitsch, van Theo von Torn. KUNST EN LETTEREN : Muziek in de Hoofdstad door Ant. Averkamp. Iets. over Don Quichot op het tooneel en de Spaansche taal in Nederland, door J. H. R. INGEZONDEN. VOOR DAMES : Het leven in Duitschland, door Tanio. Een tehuis voor ongehuwde moeders. Gehuwde onder wijzeressen. Allerlei, door Caprice. UIT DE NATUUR, door E. Heimans. De ten toonstelling in het Stedelijk Museum, I, (met af b.), door A. W. Weissman. De schilderij van Rembraridt de Nachtwacht," beschouwd door een oud scherpschutter, door A. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRO NIEK, door D. Stigter. Groot vadertje, door Otto Slingervoet Rainondt. DAMEUBRIEK. SCHAAKSPEL. ADVER TENTIES. miiiHiiiiiiHiMiiiiiMiMMtiimiimiiiiiiiiiiiiitiiiiiMiiHiimiiHii Een herinnering. De Standaard deelt haar lezers mee hoe iemand" haar heeft geschreven, dat in het amendement-Borgesius, om de Lager onderwijs-novelle niet met l Jan. 1906, maar bij Kon. Besluit op een nader te bepalen dag iri werking te doen treden, een slimmigheidje" zit. De heer Borgesius", zoo schreef die iemand, rekent vast vooruit, hoe hij het zal aanleggen, als hij in Augustus weer Minister wordt, want dit beeldt hij zich stellig in. Komt dit nu zoo uit, dan wil hij de Lager onderwijs-herziening weer doen wegvallen. Maar staat er nu in de 'icet zelve, dat ze op l Januari 1906 gaat werken, dan kan hij zoo iets niet doen dan door middel van een nieuire iret, en hij weet opperbest, dat hij er die bij de Eerste Kamer nooit door zou krijgen. Daarom heeft hij er nu op uitgedacht, dat de wet zal worden ingevoerd enkel maar bij een Koninklijk Besluit." Het blad, wil volstrekt niet beslissen of er werkelijk zulk een slimmigheidje" in dat amendement steekt, maar stelt zijn briefschrijver gerust met de volgende verzekering: de meerderheid in de Tweede Kamer is schrander genoeg, om het gevaar dat in dit amendement, bedoeld of niet bedoeld, schuilt, ten volle te doorzien. Een slimmigheid" of geen slimmigheid", ze zal in dit uitgehangen aas niet bijten". Wij gelooven met de Standaard, dat de kerkelijke meerderheid volgzaam en begeerig genoeg zal wezen, om even vóór den dag, waarop de kiezers zullen uitspraak doen of zij deze wet aanneme lijk of verwerpelijk vinden de voordeelen, welke zij haar belooft, zich maar vast te verzekeren; ofschoon, zou men zoo zeggen, er moeilijk iets rationeelers dan wat door Borgesius c. s. wordt voorgesteld, te bedenken is nu het een wet geldt, die een oorzaak van voortdurende spanning in den lande zal zijn. Doch het is niet hierover, dat het schrijven van iemand" ons noopt te spreken. Wij hebben met niet geringe verwondering toch daarin gelezen, dat Borgesius onmogelijk aan het indienen van een nieuwe novelle zou kunnen den ken, omdat /((/' opperbest ireet, dat hij er die bij de Eerste Kamer nooit door zou krijgen" en het heeft ons inder daad meer dan verwonderd, het heeft ons verbaasd en ten zeerste teleurgesteld zoo iets in de Standaard te lezen, zon der dat de redactie daarop in een soort van heilige verontwaardiging den schrijver heeft terechtgewezen. Immers nu moet men wel aannemen, dat iemand" en de Standaard er van overtuigd zijn, dat de kerkelijke leden der Eerste Kamer en die der Provinciale Staten, geenszins hun mandaat zullen nederleggen, zoodra zij gemerkt hebben, dat de kiezers het niet meer eens zijn met hun politieke richting, zich niet langer door hen ver tegenwoordigd wenschen te zien. Wij zouden onze opmerking achterwege houden, gold zij niet een hoog boirinsel, door de Standaard eenmaal zoo duidelijk tot het hare verklaard. Tijdens de debat ten over de ontbinding der Eerste Kamer, heeft het antirevolutionaire blad geschre ven, dat deze ontbinding door de liberalen zelf voorkomen had behooren te zijn, wijl men had mogen verwachten, dat de leden van een vertegenwoordigend lichaam hun mandaat zouden nederleggen, wanneer zij weten, dat het kieskollege, hetwelk hen heeft gekozen, van richting veranderd was. Wij hebben destijds deze uiting zeer gewaardeerd, wijl zij vaneenhooge opvatting der politieke moraliteit ge tuigde, en, bij de mogelijke wisseling van meerderheid en minderheid in de Tweede Kamer, de vreedzame oplossing van een moeilijkheid beloofde, zoodat ontbinding der Eerste Kamer niet noodig zou kun nen zijn. Is de Standaard van dat hooge stand punt nu afgestapt, en meent zij dat de linkerzijde niet het recht heeft te ver wachten, dat de kerkelijken zullen doen, wat de kerkelijken vóór drie en een half jaar van de liberalen hadden mogen ver wachten r1 Ah, dat /ou ons toch spijten! Er zal wel niet veel kans op bestaan, dat de kerkelijken de moraal van de Standaard in 1905 in toepassing zullen moeten brengen, maar het zou toch jammer zijn, als zulk een nobel beginsel, hun door de Standaard eenmaal voor gehouden, tengevolge van geheugen zwakte of oververmoeidheid van den moralist... in het vergeetboek geraakte. Laat wat wij hier schreven een herinne ring voor hem zijn. Willem III. Professor Blok heeft volgens een ver slag in de A7. R. C t. van Vrijdag HO Maart Tweede Blad A op eene studentenbijeenkomst van het Algemeen Nederlandsch Verbond trachten te verklaren, waarom Willem III een standbeeld toe komt, 't Loont de moeite, eens na te gaan, in hoever de aangevoerde argu menten steekhoudend zijn. Ofschoon 't hier slechts een uittreksel der rede geldt, wijst er alles op, dat 't als een betrouw bare voorstelling der hoofdzaken kan worden aangenomen. Twee punten treden op den voorgrond. Het eerste betreft de groote verdienste van den stadhouder in den strijd tegen het gevaar, dat in kerkelijk en politiek opzicht van Frankrijk dreigde. Al zou men zijn krachtdadig optreden in dezen ten volle willen toejuichen, toch blijft het vóór alles de vraag of hierin voor ons Nederlanders eene aanleiding tot 't oprichten van een nationaal gedenkteeken, mag worden gezocht. Hij moge nog zoo verdraagzaam zijn geweest jegens anders denkenden, zijn strijd gold voor een deel de belangen van het protestantisme; zoodat onze katholieke landgenooten in deze hulde terecht eene krenking van hunne godsdienstige gevoelens zouden zien. Dat AVillem in zijn strijd tegen Frankrijk den vromen katholieken" keizer en den paus tot bondgenoot" had, kan hoogstens de pil vergulden. Het zou juister zijn, te zeggen, dat de pauselijke bondgenoot" om redenen van persoonlijken en kerkelijken aard eene toenadering zocht, die wel tegen Lodewijk gericht was, maar geenszins, als eene instemming met do protestantsehe politiek kon gelden. En de vrome keizer ? 't I [eeft hem en ande ren nog moeite genoeg gekost om zich ter wille van hunne dynastieke belangen over hunne konfessioneele en legitieme bezwaren heen te zetten. Beschouwt men zijne Europeesche staatkunde uit een standpunt van zuiver nationaal belang, dan kan men moeilijk de opmerking onderdrukken, dat zijne eerzucht hem verder dreef dan dit kon gedoogen. Zij a stadhouderschap werd de oorzaak van ons maritiem verval, de ondermijning van het glorierijke werk van de Witt.*) Een standbeeld voor deri Oranjevorst is daarom een hoon voor 't kloeke ras, waaraan wij onze grootheid dankten. Doch vóór alles willen de ontwerpers van het plan eene nationale eer bewijzen aan den redder van ons land in 1672." Ongelukkigerwijze blijft het verslag op dit kardinale punt zoo stom als het graf. *) Vooral door de samenkoppeling met 't Engelsch koningschap. Bij H Uollandsch-En gelsen verdrag offerde de Stadhouder-Koning onze belangen lachend" aan England en aan zijne Staatkunde op. (Bi.oK, GefcJdcdenis van het Nederlandsche Volk, V. bl. 3'J5). Op gevaar af van in herhaling te ver vallen, dien ik daarom zelf met een paar woorden den toestand aan te geven. In korten tijd was 't centrale deel der Re publiek tot de grenzen van Holland in 's vijands macht. Amsterdam liep zelfs een oogenblik gev'aar. Maar de Witt dreef bij do Staten van Holland door, dat de Iloüandsche linie onder water werd gezet. Wij waren daarmee tegen een overval behoed en Willems toekomst was voorloopig gered. Voor zoover de Witt aan den ontredderden toestand schuld had, heeft hij door zijn krachtig ingrijpen veel goed gemaakt. Voor zoover hij er schuld aanhad! Wat had de landprovinciën verhinderd voor de verdediging van de landzijde te zor gen ? Holland had op eene schitteren Ie wijze zijne taak aan den zeekant vervuld. En zoo wij toen niet ten onder gingen, was dat alleen daaraan te danken. De vloot van de Rutj ter, het on waardeerbare werk van de Witt, sloeg de vijandelijke scheepsmacht, verijdelde de gevreesde landing en hield onze verbindingen over zee vrij. Wij herademden. A;m den zee kant was de aanval afgeslagen en aan de landzijde was 't eigenlijk gevaar voorbij, sinds Lodewijk zijne krachten verspilde om voordeelen van onderge schikt belang te behalen, /onder de groote verdiensten van den stadhouder bij de organisatie der landsverdediging ook maar eenigsziris te willen verkleinen, moet ik toch doen opmerken, dat hij in Holland slechts oorlogswerk van den tweeden rang kon verrichten ; zoodat van hem de verdere beslissing van den oorlog niet kon afhangen. Die kwam van het oosten, toen het keizerlijk leger aanrukte, waar mee hij zich te Bonn vereenigde. Zoo werd de aftocht van 't Fransche leger onvermijdelijk. Het strekt den prins tot eer, dat hij zijne krachten niet in oene lijdelijke verdediging , van Holland uit putte en begreep, dat de beslissing elders lag, buiten do grenzen vun zijne Tiiacht. Had de vijand zich met inspanning van alle krachten op do waterlinie geworpen, misschien was hij er dan in geslaagd naast de Ruijter de redder des vader lands te worden. Zeer terecht heeft de heer Blok be grepen, dat hij moeilijk als pleitbezorger in dezen kon optreden, indien hij zijn held niet van de moordschuld kon schoon wasschen. Met eene vrijmoedigheid, alsof het den dood van een gevaarlijken hond betrof, staat in 't verslag neergeschreven, dat de prins om staatkundige redenen de opwinding tegen de broeders de Witt niet gestuit heeft en zelfs de moordenaars heeft beschermd en beloond. Maar," gaat het door men vergete niet, dat C. de Witt bij rechterlijk vonnis veroordeeld was en dat Willem zelf aan den aanslag tegen zijn leven geloofde en dat hij ein delijk was een hater van de de Witten en een sterk partijman." Wanneer men daarbij nog verneemt, dat nooit iemand eenig rechtsstreekseh bewijs" voor zijne schuld aan hun moord heeft kunnen leveren, zelfs geen enkele aanwijzing" dat hij dien begeerd heeft, dan /,al het duidelijk zijn, dat hier de waarheid goweld wordt aangedaan, en dut ter wille van do zaak op de erbarmelijkste wijze wit wordt gepraat, wat rood is als 't onschuldige vergoten bloed. Xeen, men vergete den feilen hater en vinnigen partijman niet, die, hoewel aan 't hoofd van den staat, de moordeuaarsbende liet begaan en het bloedloon uitkeerde, dat 't gruwelstuk kwam opeischon. Wat praat men van rechtstreeksche bewijzen, als het moordgcld u de veroordeeling i n 't aangezicht slingert! Deze edele telg uit 't huis van Oranje behoorde niet tot die stumperds, welke zich aan den strop van eigen domheden verhangen. Men vergete evenmin het rechterlijk vonnis van Corn. de Witt. Zou de/.e prins van Oranje, 't bijna alvermogende hoofd der Republiek, verplicht zijn, een ver oordeelde, een gevonnisde tegen diens vijanden te beschermen; niet 't recht hebben hij, de felste van alle de mannen te beloonen, die zijne gerech tigheid te hulp kwamen ? Xaar 't getui genis van prof. Blok in zijne Geschie denis van het Nederlandsche Volk was het eene staatkundige wraakneming, die een onschuldige trof. Weerzinwekkende vergoelijking van een allersnoodst bedrijf! Van den (llencoe-moord in 1792 wordt brutaal-weg beweerd: Hiervoor kan Willem IJ I niet verantwoordelijk gesteld worden." Zijn staatssecretaris in Schot land, een gevoelloos, wraakzuchtig indi vidu, dorstte naar wraak op een der hooglandsche clans, die zich herhaaldelijk aan rooverijen schuldig maakten en niet zeer ijverig waren om het gezag van koning AVillem te erkennen. Als die stam, antwoordde deze in een door hem zelf onderteekend stuk en 't was zijne gewoonte niet, belangrijke stukken onge lezen te teekencn alleen kan worden getroffen, dan zou het in 't belang der openbare gerechtigheid goed zijn, die dievenbende uit te roeien. Daarop g^schiedde een boevestuk zoo verraderlijk en honds gemeen, dat de herinnering daaraan nog heden ten dage in den pas van Glencoe voortleeft. Hoewel AVillem niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de wijze waarop aan zijn verlangen werd voldaan, blijft ten eeuwigen dage de smet op hem kleven, dat hij de uitroeiing van dien stam heeft gewild. Evenals in den moord op de de AVitten bleken hier zoovele schuldigen te zijn, dat merkwaardige overeen komst aan geen vervolging kon ge dacht worden! Of 't een compliment is aan 't huis van Oranje, dat hij de tradities van zijn geslacht glorierijk (heeft) voortgezet," meen ik op grond van het bovenstaande te 7no°:en betwijfelen. Zal het Nederlandsche volk karakter loos genoeg zijn, op eigen grond een standbeeld te laten oprichten, dat tot onzen eeuwigen smaad niets anders zijn kan dan eene wreede beschimping van onze vergane grootheid en eene schaamtelooze verheerlijking van den moord op Jan en Corn. de Witt ? R'dam, II. KiEiwrn. Onze neutraliteit in het Aziatisch koloniaal gebied. I. Nu de Russisch-Japansche oorlog in een stadium is gekomen, dat het eerlang sluiten van den vrede waarschijnlijker is dan een nog- geruime-n tijd voortduren vanden krijg, heeft een antwoord op de vraag, of inder daad givaar heeft gedreigd, dat een deioorlogvoerende partijen de door onze regee ring gewilde neutraliteit in ons Aziatisch koloniaal gebied zou schenden, en indien ja, welke verwikkelingen voor ons hieruit zouden kunnen voortkomen, geen actueel belang meer. Maar nu andermaal gebleken is, dat met weinig in- en doorzicht dit diplomatiekmilitaire vraagstuk te onzent is beschouwd, welke beschouwingen, ware de constellatie in Aziëeen andere geweest, wel eens tot v.oor ons zeer nadeelige gevolgen zouden hebben kunnen geleid, kan de beantwoor ding der vraag var] practisch belang zijn voor de toekomst bij mogelijke latere ver wikkelingen. Kn ook voor onze binnenlandsche politiek is ze niet zonder beteekenis, nu de inter pellatie?van Kol in zake het aftreden van den Minister van Buitenlandsche /aken Van Lyiulen het vermoeden heeft gewekt, dat verschil in zienswijze tusscben hem en Ministor Kuyper omtrent de in het OostAziatisch conflict te volgen of gevolgde gedragslijn aan dat aftreden niet vreemd is. * * * En de gepensionnecrde kapitein ter zee A'an liossum, in de laatste Februari-aflevering van De <lulx n de redactie van hot l'roviiiriuitl en Stedelijk rtn>clit*<-h I)<i</l>l<id in het nummer van 5 Maart 1.1. hebben een vèr-doordringenden alarmkreet geuit over het gevaar, dat ons koloniaal bezit in OostIndiötijdens dezen krijg liep on onze on macht betuigd om dit te keeren. Wil de/e uiting eenig recht van bestaan hebben, dan moet vóór alles onomstootelijk vast staan, dat aan den Russischen vloot voogd de opdracht gegeven is om de vloot, het kosste wat liet wil, in Chineesch-Japansrhe wateren te brengen, en slag te leveren. Dat zulk een opdracht inderdaad gegeven zou zijn, lijkt mij hoog,t twijfelachtig. Niets wijst er op, dat men in Rusland een energiek, doelbewust optreden van de vloot werkelijk heeft gewild. Het is meer waarschijnlijk, dat met het uitzenden der vloot slechts is beoogd Japan's onverdeelde aandacht van do Miiiidsjoerijsche kust al' te leilen, complicatien in het loven te roepen, di -, tot in menging van derden konden leiden en zoo Rusland's kansen in den krijg verbeteren, of dat de uitzending der vloot noodzakelijk is geoordeeld met het oog op binnenlandsche toestanden. Do toekomst zal leeren, welke zienswijze juist is. En bereikt de Russische vloot niet ons Aziatisch koloniaal gebied, wat blijft dan van alle ofh'cieële gewich tigheid en niet-ofh'cieële angst in zake schending onzer onzijdigheid:' * * * Maar bij aldien de vloot wel onze Indische wateren doorstoornt, is dan het gevaar groot voor schending onzer onzijdigheid door een der oorlogvoerende partijen? En zoo ja, zal onze koloniale strijdmacht dan niet in staat zijn tot handelend optreden met eenige kans op succes? A'oor hen, die hebben gemeend op beide vragen bevestigend te moeten antwoorden, ware zwijgen in stede van spreken een dure plicht geweest. Het is toch duidelijk, dat bijaldien eenige oorlogvoerende mogendheid overweegt, of' het in het belang der krijgsoperatiën kan zijn de neutraliteit van eenige mogendheid niet te eerbiedigen, dan rekening houdt met het min of meer ernstig voornemen van die mogendheid om hare neutraliteit te handhaven en met de waarde van haar strijdmacht om aan dit voornemen, zoo noodig, kracht bij te zetten. Hoe grooter toch het nadeel, dat de oor logvoerende partij vermeent te duchten te hebben bij eenige onrechtmatige handeling harer zijds ten opzichte van een neutrale. mogendheid van die mogendheid, hoe ge ringer de kans dat zij ev toe zal besluiten, aangezien de voordeelen, die voor hare operatiën het gevolg er van zijn, niet op wegen tegen de directe nadeelen, nog daar gelaten de mogelijkheid van het ontstaan van allerlei ongewenscbte complicatiën. JSTu is het steeds zeer moeilijk zich een juist oordeel te vormen over de waarde en innerlijke kracht van een strijdmacht. De geschiedenis leert, dat de buitenstaander als regel onjuist oordeelt. Zoo heeft slechts een enkele Japan's leger en vloot op do juiste waarde geschat, en is het voor de Japansche regeering bezwaarlijk, zoo niet ondoenlijk, onze koloniale weerkracht binnen enge schattingsgrenzen te brengen. Anders wanneer de NederlanJsche pers, of personen, die geacht worden de mate onzer te ontwikkelen weerkracht juist te kunnen beoordeelen, op de meest nadruk kelijke wijze verklaren, dat wij onmachtig zijn tot elk daadwerkelijk optreden, bij al dien het vereischt mocht worden, en'a la merci van die oorlogvoerende partij, die bewust onze neutraliteit schenden wil Aldus wordt eenige schending als hot waro uitgelokt. Kenmerkend is het dan ook, dat de Fran sche pers aanvankelijk n met waardeering n met vertrouwen oordeelde over het voor nemen en de macht van de Nederlandsche regeering om haar onzijdigheid in OostIridiëte handhaven en te doen eerbiedigen, en op dit voor ons gunstig oordeel?waar van de psychologische beteekenis in het complex der internationale verhoudingen niet gering moet worden gesuhat, - is teruggekomen, dank zij de zeer te onpas door Nederlanders zelf verstrekte inlich tingen. Ongunstige beschouwingen over de mate van krachtsontwikkeling van v^ot en leger van een «eutralo mogendheid tijdens een krijg, waren daarom slechts gerechtvaar digd, bij aldien zij er toe konden Jeiden, dat die mogendheid tijdens den krijg nog verrichtte, wat voor den aanvang was verzuimd. Kan dit het geval zijn ? De waarde van een gtrijdmacht is op elk gegeven oogenblik het resultaat van den tien tot vijftien jaren voorafgaanden arbeid. Op een gewild oogenblik laat zich dezo niet vermeerderen. Organisch zijn leger en vloot daartoe te gecompliceerd en te afhankelijk van tal van maatschappelijke factoren, waarin plotseling geen verandering is te brengen. Bestaat de mogelijkheid dat de weerkracht tot optreden zal worden genoopt om welke reden ook, dan is zij met haar deugden en gebreken, in haar sterkte en in haar zwak heid uitsluitend een gegeven, waar mede rekening is te houden tot handelen. Dan zijn beschouwingen tot vermeerdering van haar krachten en middelen of tot aan vulling van leemten waardeloos. En aller minst is dan het oogenblik daar om zich met een buitenlandsche regeering te ver staan, bijaldien elk vertrouwen in eigen kracht ontbreekt. /ulke consultatiën zijn altijd kostbaar, maar noodeloos ruïueus, bijaldien de con sulent verklaart, dat het gaat om zijn of niet zijn. . Van 1894, toen Japan's positie in Azi zich begon af te teekenen, tot aan hot uitbre ken van den huidigen krijg is er ruimschoots tijd en gelegenhf-id geweest om hier te lande zich scherp en helder voor oogen te stellen de internationale positie van ons Aziatisch eilandenrijk bij mogelijke verwikkelingen in Anië, de te volgen diplomatieke gedrags lijn af te bakenen, en zorg te dragen voor de organisatie van een weerkracht aldaar tot ruggegraat en steun van ons diplomatiek beleid, waarvoor blijkens de Indische be grootingen ruim vierhonderd millioen gulden beschikbaar geweest zijn. Beschouwingen ter zake hadden in de tien voorafgaande jaren alle recht en reden van bestaan, maar thans, nu de oorlogsfakkel brandt, baat geen advies meer, heeft de critiek to zwijgen, en is tegenover binnenen buitenland slechts van pas een motie van vertrouwen in het beleid van hen, die tot handelen verplicht zijn, of er toe kunnen worden geroepen. Daarom kunnen artikelen, als in den aan vang bedoeld, in niet eenig opzicht nut stichten, /ij geven den vreemdeling kostbaar materiaal tot ons eigen nadeel, en zij ver zwakken het moreel van het personeel bij land- en zeemacht dienend. 4 April. g. _________ (Slot volgt.) Rotterdamsche politiek. Het is nu bijna 8 jaar geleden, dat mr. van Oilse, een der tegenwoordige leiders, van den Vrijzinnig-democratischen Bond, in de Vragen des Tijdtt een artikel schreef over De verkiezingen", van welk artikel het tweede gedeelte uitsluitend gewijd was aan hetgeen er te Rotterdam achter de scher men was bedisseld, om alle clericalen onder n hoed te vangen." Aan het slot van dat artikel, waarin de knoeierijen" der Rot terdamsche vooruitstrevende kiesvereenigingen wrerden medegedeeld, heette het:

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl