Historisch Archief 1877-1940
No; 1452
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
De tentoonstelling in het
Stedelijk Museunu
' - L ..
In het Stedelijk Museum is op het
oogenblik een tentoonstelling te zien, zoo
als er waarschijnlijk nog nooit een in
moeielijkheid was, om de tegenstelling
'zóó te maken, dat zoowel de oude als
4e löóderne voorwerpen geacht konden
worden,, door mensehen van denzelfden
stand in de maatschappij gebruikt te zijn.
Die moeilijkheid is men niet geheel
en al te boven gekomen. De oude
meuGroep I. Kamer van omstreeks 1660.
Nederland is ingericht. De commissie
toch, die, onder de zinspreuk: Kunst
aan het Volk" haar ondernam, stelde zich
voor de leelijkheid van onze tegenwoor
dige huiselijke omgeving en van de voor
werpen, die wij dagelijks gebruiken, aan
te toonen.
Om dit doel te bereiken plaatste zij
naast voorwerpen uit de 17e en 18e eeuw,
beien, afkomstig uit de regentenkamers
van het werkhuis, het Van Brandts Rus
Hofje, het Burgerweeshuis, de Bank van
Leening en het Walenweeshuis hebben,
zoomin als die uit het Stadhuis, ooit in
vertrekken gestaan, bewoond door bur
gers der klasse, wier inrichting voor de
tegenstelling des tegenwoordigen tijds is
gekozen. Daardoor staat de commissie
.
Groep II. Kamer van omstreeks 1760.
soortgelijke uit onzen tijd, opdat de be
zoekers zelf een vergelijking zouden kun
nen maken.
De heer "W. Penaat, die een aardig
boekje schreef, dat ter voorlichting dier
bezoekers moet dienen, zegt, in de in
leiding, dat aan deze wijze van handelen,
die zeker hare voordeelen heeft, ook
nadeelen verbonden zijn. De grootste
aan het verwijt bloot, dat zij opzettelijk
van het moderne een karikatuur heeft
gemaakt.
Een tweede nadeel is, dat het publiek
in den waan wordt gebracht, alsof het
beste wat hè1" doen kan zou zijn, overal
oude meubelen op te koopen en daar
mede de huizen te vullen. Wel waar
schuwt de schrijver der inleiding, dat
Groep IV. Kamer van omstreeks 1810.
De scüiltterüTanRembraniMG
teconwyooreeuoMerptiütier.
Toen ik in 1849. voor de eerste maal, dit
beroemde schilderstuk op het Trippenhuis te
Amsterdam, te zien kreeg en mij dit door
een bediende, met het toedicht belast, werd
aangewezen als voorstellende: een nacht
wacht, kwam het mij al dadelijk onbegrijpe
lijk voor, dat daarop een meisje met een haan
aan den gordel was afgebeeld.
De schilderij zag er toen donker uit door
vuil en rook, dat ze om die reden wel eene
voorstelling scheen van een nachtelijk tafreel.
In dien toestand was het gekomen, omdat
men het kostbare doek pasklaar gemaakt
had om voor den schoorsteen in de kleine
krijgsraadkamer, van het thans tot paleis
geworden stadhuis van Amsterdam, te worden
opgehangen. Daar 'hadden de officieren der
schutterij hunne wachtkamer en door den
rook van* een open haardvuur en
tabaksdamp, was het in een toestand gekomen, dat
dwalen mogelijk was.
Later werd het geheel gerestaureerd en
bleek het, na van vuil te zijn ontdaan, dat
het geen voorstelling bij nacht was, maar bij
vollen zonnenschijn. Toch blijft de schilderij
altijd nog den naam van Nachtwacht" van
het vendel, onder bevel van den kapitein
Frans Bannink Cocq, behouden.
Toen ik nu in het jaar 18Ü8, bij gelegen
heid van de Beinbrandt-tentoonstelling in
het de bedoeling niet is, het gebruik
van oude meubelen'of zelfs van nage
maakte antiquiteiten aan te moedigen",
doch deze waarschuwing zal door velen
in den wind worden geslagen, als zij
zien, hoeveel mooie oude kunst hier
bijeeöis gebracht.
Nuttig mag het worden genoemd, dat
aan de beschrijving der voorwerpen in
den catalogus een overzicht der historische
stijlen vooraf gaat. Bij dit overzicht is
een onpartijdigheid in acht genomen,
die aangenaam treft.
De meubelen zijn in groepen geschikt,
waarbij zooveel mogelijk getracht is, den
indruk van een kamer te geven. Daar
echter geen wanden en zolderingen wer
den aangebracht, is alles een weinig
fragmentarisch gebleven.
Groep I geeft 17e eeuwsche meubelen
te zien. Het oog valt hier het eerst op
de groote kast, die inderdaad een zeer
fraai kunststuk is. Stond zij onder een
eikenhouten zoldering met moer- en kin
derbalkjes tegen een ge witten muur,
zooals men die in de eerste helft der 17e
eeuw steeds maakte, zij zou nog beter
voorkomen. Ook tegen goudleer zou zij
niet kwaad doen. De tafel is mede een
meubel van groote. waarde; de leunstoel,
die er bij staat, draagt in het geborduurde
stadswapen op den rug nog het kenmerk
der voormalige bestemming. De tinnen
kan, de koperen kroon, het rek met de
borden passen uitmuntend bij het overige.
Groep IA verbeeldt een kamer van
omstreeks 1895. De heer Penaat zegt
hiervan: De eerste indruk is hier als
een schreeuwerige uitdaging. Ram
melend staan de dingen naast elkaar,
haast vijandig tegenover elkaar." Dit
is ongetwijfeld waar. Doch waar zal
men zulk een kamer vinden ? Groene
bloemen op een rood behangsel zijn nooit
zeer begeerd geweest. En meubelen
zooals men hier ziet vond men toch niet
bij iemand, die maar eenigen smaak
heeft. Bovendien komt zeer veel op de
schikking aan. De inrichters der ten
toonstelling hebben met opzet hier de
schikking zoo smakeloos mogelijk ge
maakt.
Zeer de aandacht verdient, wat de heer
Penaat omtrent het technische der meu
belen Opmerkt. Vergelijkt men het
draaiwerk aan de meubelen in de beide kamers,
dan wordt men getroifen door het onder
scheid. Aan de eene zijde verstandig
overleg en zuiver gevoel voor maat, aan
den overkant zooveel mogelijk verschil
lende kromme lijnen in een kort bestek
bij elkaar gestopt. Let op de groote kast
met haar eenvoudige indeeling, haar
mooie afwisseling van bruin en zwart,
haar flinke afsluiting van boven door de
breede kroonlijst. En daarnaast het buffet
met ditjes en.datjete, zonder bergruimte,
maar met plaats te veel voor dingen,
die nergens goed voor zijn. Vergelijk
verder den armstoel eens met zijn
verloopen afstammeling aan de overzijde,
vooral wat het snijwerk betreft!"
Achttiende eeuwsche meubelen zijn in
Groep II bijeengeplaatst, en ook hier valt
het te betreuren, dat men niet de beschik
king had over interieurs, zooals ze, zoo
fraai, in de Sophia Augusta Stichting
van het Stedelijk Museum aanwezig zijn.
Want nu mist men de wanden, door
lijstwerk in vakken verdeeld en voorzien
van groote vleugeldeuren, den schoorsteen
van marmer, het uit de hand in gips be
werkte plafond, dat de vertrekken ken
merkt, in de 18e eeuw gemaakt, en waar
voor de hier tentoongestelde meubelen
bestemd waren.
De zeer fraaie stoelen, met Utrechtsch
trijp bekleed, moeten nog in het Paleis
op den Dam gestaan hebben, toen het
stadhuis was. Hier prijst de heer Penaat
het zuiver beloop der lijnen, de gelijk
matige, juist gevoelde aanzwelling, afne
ming en buiging der pooten, den goeden
overgang naar beneden van de scherpe
kanten in de rondingen, de fijne lijstjes,
die de kromming der ruggen begeleiden,
het snijwerk goed gebonden aan het hout."
Als tegenstelling vinden wij in Groep
HA de quasi 18e eeuwsche mahoniehouten
meubelen, zooals die in de 19e eeuw ge
maakt werden, en zooals ze nog bijna in
ieder huishouden worden aangetroffen.
De heer Penaat zoekt hun oorsprong te
Parijs, na den val van Napoleon. Doch
dit is niet geheel en al juist. Immers tot
1848 bleef' daar een meubclstijl in zwang,
die nog in menig opzicht het karakter
van den Empire-stijl heeft, en die, ook
in Duitschbmd toegepast, daar tegen
woordig als Biedermeierstil" wordt aan
geduid. De mahoniehouten meubelen, dooi
den heer Penaat bedoeld, waren algemeen
tusscheu 1850 en 1870, en /.ouden als
style Napoleon III kunnen gelden. Dat
zij leelijk zijn, vooral door hun snijwerk,
zal ieder, die de tentoonstelling bezoekt,
dadelijk erkennen. Hoe afschuwelijk voor
al zijn niet de bonheurs-de-jour" uit
dien tijd! De meubelmakers van toen
leverden dan alleen iets, wat er mede
door kon, als zij 'zich van iedere
ornamentatie onthielden. Doch zonder een
kuif 'achtten zij meestal geen meubel.
compleet. ?
in den winkel van Le Grand verkrijgbaar
was. Het zeker niet fraaie Maastrichtsche
aardewerk mag voor dagelijksch gebruik
gediend hebben, bij feestelijke
gelegenGroep IA. Kamer van omstreeks 1895.
De twee gedekte tafels van Groep l II
en Groep III A komen ons niet zeer ge
slaagd voor. Op een 18e eeuwschen disch
was veel gedreven zilverwerk aanwezig,
ook kristal ontbrak daar niet. Het zal
der commissie onmogelijk geweest zijn,
zulke kostbaarheden voor haar doel ter
heden kwam het witte porselein voor den
dag. Ook kristal werd dan op tafel gezet,
glazen, pièces-de-milieu, gemberpotten
en vla-schalen, die zeker niet aan hooge
eischen van esthetica voldeden, doch toch
een heel wat beter vertooning maakten,
dan het armzalig glaswerk, dat de
comGroep HA. Kamer van omstreeks 1860.
beschikking te krijgen. Doch dan had zij
deze gedekte tafel liever moeten weglaten.
En een hedendaagsche feestdisch ziet er
beter uit, dan de hoeren, die de tentoon
stelling inrichtten, hem te zien geven.
In de jaren tusschen 1870 en 1890 ge
bruikte men haast uitsluitend wit Fransch
porselein, dat te Amsterdam op het liokin
missie laat kijken. En wie zou zijn gas
ten op zulke povere Weenerstoelen heb
ben geplaatst als hier staan ?
(Slot tol(it).
A. W. WEISSMAN.
Groep IYA. Kamer van omstreeks 1890.
Amsterdam, het geluk had, het schilderstuk
bij eene prachtige verlichting, weder te zien,
viel het mij dadelijk op, wat de groote
meester, in mijn oog, zoo allerduidelijkst, had
voorgesteld en kan ik mij niet begrijpen, dat
het doek zoolang onbegrepen is gebleven.
Dit nu is mijns inziens, alleen daaraan toe
te schrijven, dat maar weinig van de
aanschouwers in de gelegenheid zijn geweest
eene handeling, als daar voorgesteld wordt,
bij te wonen.
Als oud scherpschutter dan waag ik het,
uit groote veneratie voor onzen beroemden
Rembrandt, eene verklaring der voorstelling
te geven, om-lat al wat er over geschreven
is, onder anderen ook d >or den predikant
Johs. Dyserink in De Gids IV, Se jaarg., 1890,
hoe belangrijk dat overigens ook zijn moge
in andere opzichten, mij geheel onvoldoende
voorkomt.
Daar ik als scherpschutter, zeer dikwijls in
de gelegenheid was, het vogel- en
schijfschieten bij te wonen en er zelfs meermalen aan
deelnam, geef ik mijne gedachte over het
wereldberoemde stuk als volgt: De handeling
heeft plaats op een binnenplaats, waartoe
een deur tusschen de twee kolommen, toe
gang geeft en vanwaar men, omdat die plaats
aan den voorkant geheel open is, met een
paar treden, die zooals ik meen gelezen te
hebben, er afgeknipt zijn, kan komen in een
tuin of open veld. In dat veld, ongeveer voor
het midden der schilderij, heeft zich Rem
brandt gedacht, dat een vogelstang stond
opgericht en is de schutterij onder den ka,.|i4r
tein Frans Banning Cocq op die binnen.pltótji''
verzameld, om onder zijn vlag, gCÜ» te.fMjtH
ten naar doel of vogel, zoaals itt3Bw'1tijdeHen
vooral in Gelderland, altijd no2, pteats heeft.
Daar Rembrandt was opgedragen de por
tretten der leden van het vendel af te beel
den, kon hij geen gunstiger oogenblik kiezen
dan, dat het vendel in een halven kring
vereenigd werd, en de meesten dus, ziende naar
den uitslag van het schot der schutters, in
de richting van den vogel, dus en face, te
schilderen waren. Ziet men immers in den
kring rond, dan zijn de oogen van vele schut
ters op n punt gericht. Te beginnen met
den tamboer als No. l, ziende in de richting
van den vogel. Hij is zeker belast met het