Historisch Archief 1877-1940
H*. 1455
DE AMSTERDAMMER
A°. 1905.
WEEKBLAD VOOB NEDERLAND
O in. d. e r recLacti©
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
?van. O'. 33 E KI O O.
Uitgevers: VAN HOLEEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden / 1.50, (r. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afconderly'ke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar , 0.12'/«
Dit U»d U verkrijgbaar Kio«k 10 Boulevard dal Cipueines tegenover het Grand Café, te Parijs.
Zondag 14 Mei.
Advertentiën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel 0.40
Annonres uit DuitscUand, Oottemrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma
RUDOLF A1OSSE te Keulen en dooi alle filialen dezer firma. De prijs per regel ia 35 Pfennig.
BERICHT.
Den abonnés wordt beleefd verzocht bij
Terbnizing niet alleen het nieuwe, maar ook
bet onde adres, op te geven.
De Administratie.
INHOUD:
VAN VERRE EN VAN NABIJ: De Ad
ministratieve Rechtspraak, II, (slot ^ door mr.
A. Tak. Geen godgeleerde faculteit aan
Kyks- en Gemeente-universiteit, door J. A.
Helper Sesbrugger. Openbaar of bijzonder
Onderwas in N.-Brabant? door J. N. A.
Smee'kens. Geboorte-statistiek, door Scrib.
KUNST EN LETTEREN: Rembrandt'g nako
melingen I, door S. Kalff. Willem Kloos
over F. Schiller.?BOEKAANKONDIGING.
FEUILLETON: Een handvol goud, door
Gustav Frenssen. III, slot.?Een Wekstem,door
J. A. Levy.?Het water onzer grachten, door R.
D. V. VOOR DAMES: Is de
Reformkleeding een vraagstuk ? I, door Cosmopolita.
Achterlijkheid der vrouwelijkeleerlingen.naar
W. Stern. Allerlei, door Caprice. UIT
DE NATUUR, door E. Heimans. In het
Museum Grisanti, met af b., door J. W. N.
Oude en Nieuwe Hollandsche, Fransche en
Engelsche prenten; Japansche prenten.
FINANCIEELE EN OECONOMI3CHE KRO
NIEK, door D. Stigter. SCHETSJES:
Mijn beroep, door Piet Boetser.
DAMRUBRIEK. SNUIFJES. SCHAAKSPEL.
ADVERTENTIEN.
De Administratieve Rechtspraak.
II. (Slot.)
. Eene groote verantwoordelijkheid wordt
dus op den rechter gelegd en ontvettend
veel wordt van hem verwacht.
Zal hij zich tegen die taak opgewassen
gevoelen en aan zijne roeping beantwoor
den? Wij twüfelen er zelfs geen oogenblik
aan, doch slechts onder deze mits", dat
ook 's ministers overige voorstellen tot wet
?worden verheven.
Ook daaromtrent is het. weder geenszins
onze bedoeling in bizonderheden af te dalen
en we willen ons uitsluitend langs de hoofd
lijnen van het ontwerp bewegen.
De minister stelt voor den administra
tieven rechter eene plaats in te ruimen in
de rechterlijke macht, die niet langer als
College, doch telkens als Kamer recht zal
doen. Dit laatste is natuurlijk geen novum.
Reeds thans geldt, dat de colleges om de
twee jaren hunne Kamers samenstellen, die
met de eigenlijke rechtspraak belast zijn en
zóó bevestigt het ontwerp dus sleehts een
bestaanden toestand. Hieromtrent kan der
halve geen strijd worden verwacht.
Des te heviger zal hij evenwel woeden
in het centrum en op de flanken. In het
centrum, omdat zij, die zich een geheel af
zonderlijken administratie ven rechter droom
den, teleurgesteld zullen zijn en aan de zijden,
omdat de alleensprekende rechter wordt
ingevoerd en men eene leeftijdgrens durft
aanleggen.
Toch lijken ook die bezwaren meer schijn
dan werkelijkheid.
Een afzonderlijke administratieve rechter,
desnoods ten getale van 4 a 5 in enkele
hoofdplaatsen des lands zou, afgezien nog
van den finantiëelen druk, groote kosten
na zich sleepen voor de reshtzoekenden.
Het zou voor hen een heen en weder reizen
worden, terwijl thans op goedkoope wijze
het recht in de onmiddelijke omgeving kan
worden gezocht en gevonden.
Ook de invoering van den alleenspreken
den rechter verdient waardeering. Daar
gelaten nog het feit, dat niet altijd en
althans vooreerst niet, voldoende krachten
te vinden zijn, die eene goede administra
tieve rechtspraak waarborgen, biedt de al
leensprekende rechter nog dit groote voor
deel, waarover de Memorie van Toelichting
tot dusverre zwijgt, dat de slechte elemen
ten weerhouden worden, zich voor dat ambt
beschikbaar te stellen, omdat zij uit vrees
voor eigen onkunde, die dan noodzakelijk
aan bet licht treden moet, zullen terug
deinzen, waar de beste eigenschappen van
hoofd en hart gevorderd worden.
Trouwens het ontwerp is op dit punt een
handwijzer voor de toekomst. Een afdoend
bezwaar tegen collegiale rechtspraak is altijd
de langzaamheid en langdradigheid, waar
mede veelal gewerkt wordt. Weken lang
circnleeren dikwijls de stukken, vóór tot
eene beslissing wordt overgegaan en zóó
verflauwt de indruk, dien de getuigenver
klaringen en pleidooien -den rechter gaven.
Hoe geheel anders kan dit zijn bij de alleen
rechtspraak, die thans bij ons in den kanton
rechter gevonden wordt. Frisch, snel en op
gewekt wordt vecht gedaan en alles tintelt en
leeft, omdat de rechter alleen met zich zelf
heeft te rade te gaan. En tast hij mis, dan is
de hoogere rechter daar, om zijn arbeid te
verbeteren, evenals ook thans diens werk
tegenwoordig bijna even dikwijls wordt her
zien, niettegenstaande de zoo geroemde
samenwerking van meerderen.
Zoo schijnen ons dan de alleenrechtspraak
en de administratieve rechter als zelfstan
dig onderdeel der rechterlijke macht, in
aard en wezen een paar verbeteringen, die
even nuttig als noodig zijn, indien men
althans op de minst kostbare wijze aan ons
land een administratieven rechter wil geven,
waarop kan worden gebouwd en vertrouwd.
Met de pensionneering op een bepaalden
wettelijken leeftijd, komen wij op bekend
terrein. Reeds vroeger riepen wij de wel
willendheid der redactie van de Nieuwe
Rotterdamsche Courant in, waar we onder
het pseudoniem Jurist" in het blad van
13 November 1903, eene schets gaven, van
hetgeen wij ons als eene noodzakelijke reor
ganisatie der rechterlijke macht voorstelden.
We drongen aan op benoeming en bevor
dering naar bekwaamheid, in plaats van
naar anciënniteit, betere regeling der be
zoldiging, vooral ook door de toekenning
van periodieke verhoogingen, andere wijze
van pensionneering, opdat de rechterlijke
ambtenaren als regel op 65-jarigen leeftijd
den dienst zouden kunnen verlaten. Van
vele zijden daagden hulptroepen op, die
ons verlangen kracht kwamen bijzetten.
Niet weinig gewicht legde de redactie van
dat blad in de schaal, toen zij in een
scherpzinnig hoofdartikel de onhoudbaar
heid van den tegen woordigen toestand aan
toonde en eveneens op verbetering aan
drong. De bekende redacteur van het Week
blad van het Recht, ofschoon de bizondere
aandacht op onze beschouwingen vestigend,
verwachtte daarvoor in de toekomst niet
veel. Niet, omdat hij ze waarschijnlijk niet
onderschreef en billijkte, want daarvoor
staat hij wetenschappelijk te hoog, doch
omdat hij meende, dat de tijd daarvoor niet
gunstig was. Het toeval schijnt echter
anders te willen, want, alsof er verwant
schap bestond tusschen ons en den ont
werper, vinden we al onze wenschen zonder
uitzondering bevredigd. Zoo zal dan, indien
het ontwerp wet wordt, de gelegenheid
worden geboden de bekwaamste juristen
voor de rechtspraak te behouden, omdat
hun kennis en arbeid voldoende zullen wor
den beloond en er zal worden voldaan aan
dezen billijken eisch, dat een bekwaam
arbeider loon naar verdienste zal kunnen
genieten.
Zal nu ook onze wensch, om het verder
felijk ancienniteitsprincipe af te schaffen en
de kansen op promotie te verhoogen, worden
vervuld? Het eerste zal veelal van den be
windsman van het oogenblik afhangen. Heeft
hij een breeden blik en een open oog, dan zal
hij altoos kundige elementen laten voorgaan
en zoo de veerkracht van den energischen
ambtenaar verhoogen. Doet hij dit niet,
dan zal hij niet kunnen voorkomen, dat
tijdens zijn bestuur de beteren de gelederen
verlaten of weigeren in te treden, omdat
elders hun verdiensten op hooger prijs wor
den gesteld.
Maar de verhooging der
bevorderin^skansen hangt ook grootendeels af van de
verplichte pensionneering. Dit nu is een
zaak van de. wetgevende macht.
Ernstige verwijten worden dikwijls door de
tegenstanders daarvan in ons kamp geslin
gerd. Men beticht ons eenerzijds van grond
wetschennis en anderzijds van grof egoïsme.
Hoe durft ge toch aan een verplichten
rusttijd denken, zoo vraagt men ons, waai
de grondwetgever de onafzetbaarheid onzer
rechtsprekende magistraten en die van den
procureur-generaal bij den Hoogen Raad
waarborgt? Inderdaad een zwaar verwijt,
dat reeds in 1877 geklonken heeft, doch
toen geen beletsel scheen. Men zij echter
gerust. Ook wij wenschen geen oogenblik
aan de onafzetbaarheid te tornen, integen
deel wij waardeeren dat stelsel als een
onschatbaar voorrecht. Maar iets anders is
het, of wij niet naast die ook door ons
erkende en gewilde onafzetbaarheid, die
toch feitelijk slechts hierop neerkomt, dut
de uitvoerende macht niet eigendunkelijk in
het rechtersambt mag ingrijpen, eene plaats
moge inruimen aan een rechtsplicht van de
Kroon, o:n voor allen zonder onderscheid
bij het bereiken van een bepaalden leeftijd
tot ontslag over te gaan. In dat licht be
schouwd, wordt het beginsel onzer Grondwet
geen haar breed gekrenkt en blijft het,
levendiger en welsprekender dan tot nu toe,
den hoeksteen voor eene even onafhanke
lijke, doch inderdaad veel verbeterde rech
terlijke macht.
En nu ten slotte het verwijt van egoïsme.
Ook dat is misplaatst. Wij jongeren, we
zijn er trotsch op, dat de ouderen onze
leermeesters hebben willen en wij hunne
leerlingen mochten zijn. We roemen op de
sieraden van ons corps die, schoon hoog
in jaren en grijs van haren, ons telkens
en telkens den weg wijzen, dien we begaan
moeten en die ons groote zelfstandigheid
inprenten. Maar juist hun ijver, kennis en
energie spoort ons aan, om te toonen, dat
zij geen onwaardigen hebben gevoed en dat
zij een geslacht kweekten, waarin zij de
oude tradities zullen zien voortgezet. Daar
van nog tijdens hun leven te doen blijken,
is ons eene behoefte geworden en we ver
heugen ons, dat zij in otio de wetenschap
zullen kunnen dienen en vruchten zullen
plukken van hun arbeid. Geen vuig gewin
is dus onze drijfveer, doch edele motieven
bezielen ons, waar we eene plaats zoeken
te veroveren in de rij der ouderen, om straks
op onze beurt, die weder af te staan aan
de jongeren, die daarop terecht aanspraak
zullen maken. Zoo wordt dus wellicht ook
door ons de maarschalkstaf' nog geheven,
waar we die reeds lang begraven achtten
op de rommelkamer, ter verstikking onder
het stof en conventie.
Reeds vroeger deden wij op dit punt een
beroep op België. Het viel ons op bij een
ambtelijk bezoek, hoe opgewekt het magis
traal leven daar werd heengeleefd en hoe
ie Ier zich daar verzekerd achtte straks tot
eene hoogere betrekking te worden
geroepsn. We informeerden en ziet, wat de
Grondwet ten onzent als beginsel erkent,
onderschrijft ook de Belgische constitutie
in dezelfde bewoordingen Toch voerde de
Belgische wetgever in 1867 de verplichte
pensionneering in, omdat hij van oordeel
was, dat aan het beginsel zijner constitutie
in geen enkel op/.icht geweld werd aan
gedaan.
We staan thans in het politieke teeken
en daarom deed het ons goed enkele
oogenblikken te toeven op dit volkomen neutraal
terrein van zuiver wetenschappelijkon
arbeid. In breede trekken gaven wij onze
volledige instemming met de hoofdlijnen
van het ontwerp te kennen. Straks zullen
wellicht de winden aanwaaien en storm
geloopen worden tegen de poort.
Moge dan de minister, die voor dezen
arbeid in ieder Kabinet eene eereplaats
verdient, waar het de fundamenten van zijn
ontwerp betreft, vaststaan en krachtig het
hoofd hielen aan eiken aanval.
Maar wat er ook over beschikt worde,
reeds door de enkele daad der voltooiing
en indiening van zijn sober gesteld, helder
en krachtig ontwerp, hebben de minister
en zijn bekwame adviseur zich een eerzuil
gesticht, waarop wij, als welmeenend
enkeling, gaarne een tuiltje immortellen
neerleggen als een nederige hulde aan dit
schoone gewrosht van oorspronkelijke, j
uridieke architectuur.
's B o s c h, 10 Maart 1905. Mr. A. TAK.
Geen godgeleerde faculteit aan
Kjjks- en Gemeente-universiteit.
Honderd jaar geleden verklaarde de
Staatsregeling van 1805 in de 4de der
algemeene bepalingen: Er bestaat geene
Hcerschende Kerk. Het Gouvernement verleent
gelijke bescherming aan alle kerkgenootschap
pen, binnen dit gemeenebest bestaande."
Toch moest het nog acht-en-vijftig jaar duren,
eer bij koninklijk besluit van 2L April 18(>3
het Ministerie van Openbare Eeredienst werd
opgeheven.
Nu er in ons vaderland geen
Staatskerknoch Staatsgodsdienst meer bestaat, nu de
verschillende kerkgenootschappen en gods
dienstige gemeenten voor de Regeering niet
anders zijn dan particuliere genootschappen,
nu de godsdienstvrijheid een feit is; moet
op grond van dit feit vroeg of laat de god
geleerde faculteit ook verwijderd worden van
de rijks-universiteiten en van de
gemeenteuniversiteit te Amsterdam. Eene immoreele
of beginsellooze politiek moge dit een tijd
lang tegenhouden of verhinderen, waar het
beginsel van godsdienstvrijheid wordt aan
vaard, daar moeten consequente staats
lieden ook ten volle voor hunne rekening
nemen wat voortvloeit uit genoemd beginsel.
Godsdienstvrijheid in den vollen zin van het
woord sluit toch in: vrijheid voor een ieder
om zijn eigen go Isdienst en eigen God, zijn
eigen godsdienstleer en eigen Godsleer of
godgeleerdheid te bezitten. Waar eene
staatstheologie of staatsgodgeleerdheid wordt ge
vonden is de godsdienstvrijheid niet volkomen.
Een en ander kan in dezen tijd niet genoeg
herhaald wordeu nu herziening van de Hooger
Onderwijswet weder aan de orde is en er
van calvinistische zijde wordt aangedrongen
op herstel van de theologie" en van de
plaats die de kerk in liet staatsorganisme
toekomt.
Wie van deze calvinistische eischen goed
op de hoogte wil komen leze de twee ge
schriften van den oud-hoogleeraar aan de
vrije universiteit, dr. Ph. J. Hoedern iker.
De Kerk en het Moderne Staatsrecht. Eerste
stuk. De Kerk naar Goddelijk Recht 1904.
202 pagina's, en AToc/t Rechts, noch Links,
maar den Koninklijken weg. Zoeklichten ge
worpen op het gebied fan den strijd op staat
kundig terrein 1905. ? 100 pagina's.
De lezer die niet vergeet dat dr. Hoede
maker de aanvoeider hier te lande is van
de zoogenoeinde christelyk-nationale partij,
zal zich niet verwonderen dat hier de eisch
wordt gesteld: de nationale school behoort
de christelijke school te wezen.... geen e rijks
subsidie voor scholen, waarin Gods naam
in het openbaar wordt verloochend en de
grondslagen van het gezag openlijk worden
ondermijnd."
Ook wil dr. Hoedemaker terug naar de
voormalige staatsgodsdienst en staatskerk.
Immers de kerk draagt het licht der open
baring en de Staat heeft in dat licht te wan
delen. De Moderne Staat heeft geen recht
om de kerk tot een genootschap te maken ....
De Moderne Staat heeft feitelijk de chris
telijke kerk. in haar wezen aangetast, toen
hij de wet op de kerkgenootschappen uit
vaardigde en de Hervormde kerk in een
genootschap heeft omgezet."
Dit onrecht moet worden hersteld." 1)
En nevens dit onrecht is het andere dat
hersteld moet worden de faculteit der god
geleerdheid. Immers onder den naam van
godgeleerdheid bestaat er eigenlijk alleen een
faculteit van godsdienstwetenschap aan de
Rijksuniversiteiten en aan de Gemeente-Uni
versiteit van Amsterdam; niet meer God,
maar de godsdienstige mensch is toch het
object van deze faculteit.
Ook dat moet anders worden. De godge
leerdheid moet weder de koningin der weten
schappen worden die in het middenpunt
der faculteiten geplaatst, haar licht zal kunnen
uitstralnii over HET GEHEELE terrein der weten
schap' .
Het herstel van de theologie is geen puur
kerkelijk belang".
Het gaat hier om de wetenschap, de uni
versiteit, de nationale eenheid als zoodanig".
Als 111--n een en ander leest, baart het ook
al weer geen verwondering dat Dr. Kuyper,
die vroeger met zooveel warmte pleitte voor
opheffing van de godgeleerde faculteit, nu
geheel en al is omgedraaid, en dat dr. Hoe
demaker van hem getuigt: dr. Kuyper
wensuht de staatsmacht en het staatsgeld te
gebruiken om het geloof in het volk en het
volkssleyen te sterken."
Toen men de macht nog niet in handen
bad allerlei voorgewende bezwaren tegen
art. 36 van de ware christelijke belijdenis
der Nederlandsche kerken, waarin o. a. ook
als plicht van de overheid wordt genoemd
de hand te houden aan den heiligen
kerkenrüenst" en uit te roeien alle afgoderij
en valschen godsdienst" nu men de inacht
in handen beeft, voorstanders van een Staats
godsdienst" ten Staatsgod en een
Staatstheologie, en dat alles als vrucht der politiek, die hier
zooals in de meeste gevallen immoreele poli
tiek blijkt te zijn.
Dr. Hoedemaker geeft er eene merkwaar
dige verklaring van uls hij schaijft:
Ik geloof niet dat ik mij aan onbeschei
denheid schuldig maak, wanneer ik uit den
tijd, toen ik den Minister-President vertrou
welijk placht te spreken, mededeel hoe men
hem reeds bij zijn eerste optreden in de
Kamer heeft geleerd, dat noch eene deugde
lijke bewijsvoering, noch een afdoend betoog,
noch een opkomen voor recht en waarheid,
noch welsprekendheid iets ter wereld
beteekende; dat de eenige vraas; was: wie hebt
gij met en achter u, en in welk opzicht kunt
gij ons dienen of schaden ?
Hierin lag niets vreemd*. Dat is altijd
zoo geweest en zal wel altijd zoo blijven,"
Ook dr. Kuyper heeft dus in het politieke
paradijs zijn onschuld verloren. Ook hij heeft
daar de kunst geleerd de naakte waarheid
achter vijgebladen te verbergen, en zich eerst
bloot te geven op het oogenblik dat macht
boven recht gaat, en dat hij die de macht
in handen heeft, ook het recht naar zijn hand
kan zetten.
Wel terecht heeft professor van Boneval
Faure daarom verleden jaar in de Eerste
Kamer gezegd: En zoo dreigen we dan door
al dit calvinistisch drijven weer teru*; te
keeren tot die suprematie van de kerk in
en over de staat, nu van eene godsdienstige
fractie." 2)
Bij het moderne heidendom of te wel bij
de paganisten, om in calvinistische beeld
spraak te blijven, is echter ook lang niet
alles onpartijdigheid, belangeloosheid, recht
vaardigheid in n woord zedelijkheid, waar
het gaat om de faculteit der godgeleerdheid.
Ik weet niet of de kerkelijke hoogleeraar
1<\ H. Daubanton (door de Ned. Herv. kerk
te l'trecht als zoodanig aangesteld) onder
de paganisten moet gerekend worden of bij
de neutrale middenstof thuis behoort; maar
ik weet wel dat hij in een woord bij de komende
reorganisatie van ons Hooger Onderwijs 3) den
wensch heeft uitgesproken niet maar alleen
om de faculteit der godgeleerdheid te behou
den, maar zelfs om een deel der theologie
naar de gymnasia over te brengen. In na
volging ran het gereformeerd gymnasium,
zou er dan in 't vervolg op de hoogste klassen
onzer gymnasia in de vijfde en zesde klasse
drie uur latijn worden gedoceerd, aldus ver
deeld: een uur latijn der kerkvaders; een
uur middeneeuwsche latijnsche poëzie; een
uur latijn der Reformatoren. En drie uur
grieksch als 't volgt: een uur grieksch der
zeventig'' van Philo en van Josephus; n uur
grieksch van het Nieuwe Testament, een uur
Patristisch Grieksch. En bovendien zou er nog
i-n de vijfde klasse twee uur gewijd worden
aan zielkunde, n uur aan geschiedenis der
wijsbegeerte, en n uur aan deencyklopaedie
der godgeleerdheid, en in de zesde klasse
twee uur aan logica, n uur aan geschiedenis
der wijsbegeerte en een uur aan de metho
dologie der godgeleerdheid. Nu behoeft men
wel niet bang te zijn, dat van deze zonder
linge met veel drukte voorgedragen propositie
iets terecht zal komen, evenmin als van het
voorstel van een filosoof in April 1902, op
het Philologen-Congres te Groningen gedaan,
om onderwijs in Logica op de Gymnasia te
gaan geven maar toch is het teekenend,
dat onder eene theologische en clericale
regeering dergelijke plannen in de hoofden
kunnen opkomen.
Door de Calvinisten worden buiten twyfel
tot de paganisten of moderne heidenenen
gerekend, de moderne predikant dr. J. A.
Bruin» en de moderne theoloog dr. ff. .
Meyboom, hoogleeraar in de godgeleerdheid
te Groningen. Beide hebben een pleidooi ge
houden voor het behoud van de faculteit der
godgeleerdheid. Eerst mondeling daarna schrif
telijk. 4) Dr. Bruin? noemt zijn pleidooi De
plicht en het recht van den Staat ten aanzien
van het theologisch onderwijs"; het pleidooi
van dr. Mey'boom draagt tot titel:
StaatsHooger-onderwijs in de theologie". De slotsom
waartoe dr. Bruins komt is: dat de theolo
gische faculteit, mits in het karakter van een
faculteit van god* dienst wetensc hap aan 's lands
universiteiten gehandhaafd moet worden".
Professor Meyboom eindigt zijn betoog met
de woorden: in 't belang der wetenschap
en in het welbegrepen belang der maatschappij
gedoogt nooit, zoolang gy het keeren kunt,
dat een vijandige hand geslagen worde aan
het Staats-hooger-onderwijs in de theologie!"
De gronden waarop beiden tot deze zelfde
slotsom komm zijn echter niet houdbaar.
Voor het recht, dat de Staat heeft om
onderwijs in de godgeleerdheid te doen geven
op zijn kosten en door hoogleeraren door
hem te benoemen, geeft dr. Bruins geen
anderen grond, dan deze cirkelredeneering
die in het geheel geen grond is: de Staat
heeft het recht, om zijn plicht te doen, en
die plicht is te zorgen, dat de godsdienst
wetenschap een waardige plaats aan onze
hoogescholen blijft innemen." Maar de
Roomschen, de Oud-Roomschen en de Gere
formeerde Protejtanten, om van de Israëlieten
niet te spreken, zyn van deze
Staats-godsdienstwetenschap niet gediend. Zij bestaat der
halve alleen voor de niet-confessioneele Pro
testanten onder den ouden naam van
god^eleerdheid. En al verzekert professor Meijho )in
nu ook, dat het alleen gemakzucht is om te
spreken van theologie, waar men godsdienst
wetenschap bedoelt, een gemakzucht die aan
leiding geeft tot verwarring blijft af te keuren.
Verklaart dr. Bruins: De Staat heeft
onderwijs te geven in godsdienstwetenschap
en die is neutraal als alle wetenschap".
professor Meijboom verzekirt ons lijnrecht
het tegendeel, wanneer hij, van de twee
deelen waaruit de godsdienstwetenschap be
staat, wanneer hij van de
god-dienstgeschiedenis zoowel als van de wijsbegeerte van
den godsdienst verzekert : Is bij
historiestudie reeds de absolute neutialiteit der
natuurwetenschappen ondenkbaar, bij de wijs
begeerte is zij nog minder op hare plaats."
Omdat er nooit een neutrale regeering of staat
is, komt dan ook bij iedere regeering, die
hoogleeraren in de theologie benoemt, aan
het licht, welke kleur hare Staatstheologie
draagt. Er is dan ook goed gezien niet
maar óne theologie, maar er zijn verschil
lende theologiën.
Zal de regeering daarom allerlei theologi
sche faculteiten stichten ? Eene
RoomschKatholieke, een oud-Roomsche, een Ned.
Hervormde, een Gereformeerde, eene
Remonstrantsche, eene Evang.-Luthersche, eene Her
steld-Luthersche, een Doopsgezinde, een
Israëlietische, eene Theosophische faculteit?...
Op die wijze voortgaande zou het einde niet
te zien zijn, en zouden de theo'ogische facul
teiten zich vermenigvuldigen in verhouding
van de vermeerderidg van de godsdienstige
richtingen en partijen.
Zeker, ik geef dr. Bruins en prof.
Meyboom toe, om de blinde partijgangers, om de
vrijdenkers en voorstanders van vrije liefde, om
de godsdienstloozen te believen, behoeft men
de theologische faculteit niet op te heffen.
De zucbt om wien ook pleizier of verdriet
te doen, moet hier buiten rekening blijven.
Het geldt hier eenig en alleen het beginsel
van godsdienstvrijheid en geloofsvrijheid.
Wijlen de Utrechtsche hoogleeraar Opzoomer
en wijlen de Amsterdamsche hoogleeraar
Loman waren noch vrijdenkers, noch blinde
partymannen en toch voorstanders van de
1) De Kerk van Christus heeft dus naar
de gereformeerde voorstelling, een eigen
plaats en een eigen recht. Zij valt geheel
buiten het kader dat de Moderne Staat voor
haar heeft gereed gemaakt." Hoedemaker. De
kerk naar goddelijk recht p. 92.
2) Rede over de Hooger Onderwijswet
uitgesproken door mr. R. T. H. P. A. van
Boneval Faure in de op 12 Juli 1904 gehou
den vergadering van de Ferste Kamer der
Staten-Generaal. Amst., Cohen Zonen p. 42.
3) De universitaire vorming van de aan
staande predikanten der Nederl. Hervormde
Kerk. Een woord bij de komende reorgani
satie van ons Hooger Onderwijs door pro/.
dr. F. E. Daubanton, te Utrecht bij Kemink
& Zoon over den Dom, 1904. 120 paginaas.
4) Twee pleidooien voor
Staats-HoogerOnderwijs in de theologie door dr. J. A. Bruim
en dr H. l'. Meyboom. P. Noordhoff, 1905,
Groningen. 63 paginaas.