Historisch Archief 1877-1940
t
f*
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No.1455
opheffing der godgeleerde faculteit, omdat
zij rekening hielden met het beginsel van
godsdien-tvrijheid.
De Staat heeft zirfi niet te bemoeien noch
met ons geloof, tfoch rnet onze godsdienst
en daarom mag er geen sprake zijn van
Staats-Uwjelogie. Dr. Bavüwik,. hoogleeraar
aan de Vrije Universiteit, heeft dan ook
terecht gezegd: Het geloof is het begin en
ook het einde der theologie." (Dogmatiek I,
p, 523).
Amst., J. A. HEM'EK SEfrBKUÜGEB.
Op]) ler tf bijzonder (Merwijs ia H.-Bratoet ?
In de provincie Noord-Brabant is de be
volking in overwegende mate en in veel
gemeenten schier uitsluitend
Roomsch-Katholiek, en toch is de openbare school er de
belangrijkste factor van onderwijs en denkt
e* de meerderheid der rnenschen niet, dat
zij noodig heeft algemeen vervangen te
worden door de bijzondere (speciaal* Katho
lieke) school. En niettemin na aanneming
der nieuwe schoolwetnovellesctujnt ook haar
dat gevaar te dreigen.
Is het inbeelding, fictie, meer niet, of is
Het de naakte, heusche, ware werkelijkheid?
In Februari .van dit jaar heeft het schoolblad
De Kutlolltke School het Mandement der
Bisschoppen, in 18G8 uitgevaardigd, opnieuw
verspreid onder de gezinnen dergeloovigen;
,en een verbijsterende ontroering volgde in
de schoo wereld van het Zuiden. Men sprak
er al dadelijk: Dit is het begin van het
einde. Wy, openbare ouderwfjzers, kunnen
'nu -w-1 onze kazematten gaan opvouwen.
Port-Artlmr is niet langer meer te verdedigen,
geven, wij ons over." ,
. , Maar n was er, die nog niet geheel be
storven was van schrik en ontzetting, waagde
afch aau het naplui;en van liet Mandement
en, waarachtig: ,VIea amis, zei hij, j.'ai trouvé.
Triomfantelijk liet hij. er een zinsnede uit
bewonderen, die wel- in gulden letters be
hoorde afgedrukt te worden. Want werkelijk,
hun opgen konden ze haast niet gelooven,
maar het stcnd toch in den zendbrief der
Bisschoppen, dat het openbaar onderwijs
niet zoo heelemaal uit den booze was, als
men eerst gemeend had. De openbare onder
wijzer zou dus zonder gewetensbezwaar zijn
functie mogen blijven waarnemen, maar,
,voegd,e de schriftverklaarder erbij en het
\vas een bittere pil, die men te slikken kreeg ^
als .Katholieken zijn wij verplicht voor het
bijzonder, onderwijs te ijveren.
Kan mea zich iets dwazer voorstellen?
Verouden-tel een kruidenier, die zou zeggen:
.Goede uienschen, koop toch niet bij mij,
ik heb niets dan vergif in mijn winkel. Maar
ga bij mijn buurman, die heeft zuivere, on
verdachte waar.".Zou men dien man niet
rijp achten voor Gheel of Meerenberg? En
toch, hoe vreemd het ook moge klinken,
waren nagenoeg allen het met het betoog
van dien explicator eens; en verheugde men
er zich al in, tot zoo'n ongehoopte uitkomst
te /.ij u geraakt.
Helaas! maar ook die roes . van blijheid
was kort van duur. Een geestelijke professor
k.wam mtt een»heelen omslag van geleerde
stellingen en logische conclusies bewijzen,
dat een dergelijke manier van voorstelling
der onderwjjskwestie in strijd is met den
geest van het Mandement, dat tot doel heeft
niets meer en niets minder dan het gods
dienstig onderwijs te bevorderen en de open
bare school slechts duldbaar noemde voor
die kinderen, welka niet in de gelegenheid
zijn de byzondere te bezoeken.
Men kan begrijpen, hoe ontnuchterend dat
betoog werkte op dien roes van voorbarige
vreugde. Slechts sombere, bedrukte gezichten
werden o vei al aangeblikt, waarop de angstige
kommernis scherp gegroefd stond. Men zat
nu voorgoed in zak en asch. Er waren er al,
die gingen uitrekenen, hoeveel jaren er mee
gemoeid zouden zijn, alvorens ze geslachtofi'erd
konden worden. Want, niet waar, de profeet
had gesproken: Ninivézal vergaan". Net
alsof de Noord-Brabantsche openbare school
een broeinest ware van ongerechtigheden
van misdaden en boe venstreken.
.De Brabantsche openbare school gelijk
stellen met een Ninivé, .met een Sodoma en
Gomorrha, wier beruchte verwijfdheden en
goddeloosheden om wraak riepea en die
daarom, naar de Bijbel zegt, bedolven werden
onder de wateren der Doode Zee l Kon men
zich meer ironisch uitdrukken ! En toch door
zich zoo te laten begaan, bekende men dat
zij niet minder was en alle misprijzing
waard. .. ...
Het betoog van voornoemden professor zal
ik laten voor wat het is. Mugelijk heeft hij
zich slechts, verlokt gezien tot ,den aanval
door de verkeerde premissen, die gesteld zijn.
M.iar aap wien dan de schuld, zoo niet aan
de onderwijzers zei ven, die, er aanleiding
toe eegeven hebben? Want over het algemeen
weet men te goed, hoe het openbaar onder
wijs hier in 't Zuiden is, hoe het niet anders
kan zijn dun het is, om de wille van zijn
wezen, van zyu uitgangspunt; en behalve
dat kan men het beoo; dealen naar de vruch
ten, die het afgeworpen heeft en nog steeds
aanbiedt.
In de overwegend meerendeel gevallen
moeten de onderwijzers, die aan openbare
ucholen benoemd willen worden, niet
ongevallig zijn aan de geestelijke overheid om hun
waarachtigen katholieken godsdienstzin. Is
daar iets op tegen? Ik, voor noij, denk van
niet. De ouders, wien in de eerste plaats
recht van meespreken toekomt, willen over
't, algemeen absoluut,: dat hun kroost het
'geloof bewaart, dat zij belijden. Daarvandaan,
dat zij met welbeliagen zien, dat de pastoors,
doch alleen zoo.veel hun herderlijk ambt
betreft, zich bemoeien met zulke teere kwes
ties als het aanstellen van verstandelijke
opvoeders der jeugd. Feitelijk hebben dus
de meeste Brabantsche onderwijzers, hoe
onaf hankelijk ze zich ook mogen wanen, tot
overheid denschoolopziener,den burgemeester
en de geestelijkheid.
Volgens den geest van de neutrale school
wet is dit misschien een ongehoorde toestand,
waaraan paal en perk dient gesteld te worden.
Maar dan had men dat al veel eerder moeten
doen. Want men meene niet, dat hij eerst
?dagteekent sinds het ministerie Mackay en
nu onder het bew'ind van dr. Kuyper weer
o.p nieuwe vaste grondslagen gevestigd is.
M«n zou al zeer naïef denken. Ook onder
den scherp resoluten Kappeyne, onder den
feilen anti-clericaal Van Houten en den
modern aangelegden Borgesius gold hier
afreed» hetzelfde grondbeginsel : geloovige
onderwijzers voor dit geloovig onderdeel van
Nederland.
Veronderstel maar eens voor een oogenblik
wat in ons land wel een onmogelijkheid
lijkt een vrijdenkenden BUmarcIt, die
zich zou aangorden tot den strijd tegen wat
hem een neutraliteitsschennis lijkt. Wat zou
het eind van dien losgebarsten nieuwen
cultuurkatnp zijn? Een allerjammerlijkste neder
laag van den bewin isman.
En bovendien werd en wordt in de school
zelve de striktste onzijdigheid wel gehand
haafd? Natuurlijk de vorm, de oppervlakte
lijkt zoo kleurloos mogelijk, net als overal.
De bast, de schil van de vrucht ziet er hier uit
juist zooals in het Noorden. Maar het bin
nenste, het vleesch en de pit kunnen niet
anders dan een bijzonderen, een eigmaardigen
smaak hebben. Wie geloovig Katholiek is
hoe neutraal hij meent te zijn moet, of
hij wil of niet, daarvan blijken geven bij zijn
onderrichtingen. Hij moet de leerlingen onwil
lekeurig aansporen tot het nakomen hunner
godsdienstplicnten. Hij vlecht in zijn lessen
christelijke raadgevingen en voorbeelden. Zijn
onderwijs moet beïnvloed worden door de
beginselen, die de richtsnoer van zijn leven
zijn. De geloofsbegrippen, waarvan hij d
jortrokken is, wasemen al zijn poriën uit:
De Brabantsche openbare onderwijzer han
delt dus over 't algemeen nagenoeg in over
eenstemming niet den geest van liet
Mandement, waarin heelemaal geen sprake
is van bijzonder onderwij-!. Want de bisschop
pen veroordeelden niet de inrichting der
scholen, doch hare richting.
En bovendien en dit is wel een zeer
belangrijke factor heeft dooreengenomen
de overheid niet te klagen over de persoonlijk
heid van den openbaren onderwijzer hier in
het Zuiden. Gemoedelijk man, die zich niet
gaarne met politiek ophoudt, is hij dus in de
verste verte geen holle blaaskaak, die met
revolutionnaire plannen rondloopt. Integen
deel, hij is van nature beleefd, dienstwillig,
ordelijk op zijn zaken, wars van
krantengeschrijf, waaruit haat en nijd spreken. Hij schiet
geen vuurpijlen af, om deze of die boven hem
geplaatste autoriteit eens even fel maar
minder aangenaam Ie belichten. Als hij iets
laat drukken is het gewoonlijk om op te komen
voor zijn zakelijke belanden, of hij werpt zich
op het dorpsnieuws zeker wel een onscha
delijke prooi en maakt wereldkundig, dat
deze of die boer een buitengewoon zwaar kalf
heeft, dat zigeuners in den omtrek zwerven, of
de kermis een rustig verloop hooft gehad.
Het Mandement der Bisschoppen waarvan
hierboven sprake is geweest, wordt terecht
of. ten onrechte als een uitvloeisel, als een
naklank beschouwd van den Syllabm door
Z. H. paus Pius IX den l December 18C>4
uitgevaardigd. Wat ervan zij of niet, hierin
veroordeelde genoemde paus op zoo mogelijk
nog strengere wijze het godsdieustloos onder
wijs, Zijne Heiligheid was om reden der revo
lutionaire elementen in Kome de Eeuwige
stad ontvlucht, en in 1850 daarin teruggekeerd,
zon hij op middelt n, in den Kerkelijken Staat
en in. de gansene Katholieke .wereld den
geest van oproer voor immer te kunnen kort
wieken en den godsdienstijver aan te sterken
tot een stevigen dam tegen het lawaaiend
verzet 'Ier vrede verstoorders.
Maar nu vraag ik, men neme al het voor
afgaande daarbij ook in aanmerking, zou, als
paus Pius IX op de hoogte was geweest van
de Brabantsche toestanden, het openbaar
onderwijs ten minste hier niet als duldbaar
voor hem hebben gegolden, ja wat meer zegt,
als een het ideaal zeer nabijkornend? Men
zal nog niet vergeten zijn, l oe voorbeeldig
zich ons gewest gedragen heeft, tijdens de
spoorwegstaking van verleden jaar, hoe alle
bladen de loftrompet daarvoor hebben opge
stoken. Men zal ook wel weten, dat onze
provincie algemeen bekend staat om haar
gemoedelijke, goedhartige, verdraagzame be
volking, die bovendien een waaractitigen,
ongeveinsden eerbied betoont voor hare geeste
lijke herders. Welnu, als die toestanden hier
bestaan zooals nu, dan zal men toch wel
moeten gewonnen geven, dat de eer daarvau
grootendeels toekomt aan die onderwijzers,
die gewetensnauwgezet, volhardend, onver
moeid gearbeid hebben aan de vorming der
jeugd.
Wil men desondanks in Noord-Brabant de
bijzondere school algemeen invoeren, dm
bedenke men, dat de onderwijzers die daar
aan verbonden zullen worden ook ménschen
zijn met gebreken -en fouten, en dat men
daardoor niet als bij too .-erslag tot nog idealer
toestanden zal geraken Het is toch in de
schoolwereld bekend, dat gedurende het
afgeloopen jaar en zelfs in 't begin van 1905
verschillende inge -onden stukken in De Katho
lieke fchool verschenen, die heel wat scher
mutselingen te aanschouwen gaven tusschen
Eerwaarde heeren, hoofden van scholen en
klasseonderwijzers van boven den Moerdijk,
waarbij houwen werden uitgedeeld, dieraak
waren, zoowel op geestelijken als leeken. Zoo
iets zal in N^oord-Brabant een onmogelijkheid
zijn, indien men er de openbare school
handhaaft,nageuoeg op de wij ze,zooals zij nu bestaat.
En daarbij, het is niet zoo heelemaal een
vastgestelde waarheid, het spreekwoord dat
luidt: Wie het kind heeft, heeft de toekonst."
Als men wel overweegt, dat in de 18e eeuw,
de revo'utie-eeuw bij uitnemendheid, de
conven'ieman en encyclopedist Condorcet,
de kerkhatende satirist Yoltaire en de dëist
en encyclopedieman Diderot, leerlingen van
eerwaarde paters der sociëteit Jesus waren,
en de bloeddorstige Robespierre door
tusschenkomst van (Jonzié, bisschop van Arras, het
College Louis Ie Grand te Parijs kon bezoeken,
dan mag men die stelling ongetwijfeld ten
minste in twijfel trekken.
Ik wil hiermee niet bewerer., dat het
bijzonder onderwijs slechte vruchten moet
afwerpen, Integendeel. Ik wil hierdoor alleen
doen uitkomen, dat, indien men een bepaalde
deugdelijke school bezit, .zooals de
NoordBrabantsche Openbare school is, men vooral
rijpelijk dient te overwegen, of men er, uit
een katholiek maatschappelijk oogpunt be
schouwd, werkelijk iets beters voor in de
plaats kan stellen, daar het betere vaak de
vijand van het goede is. Een slechte boom
kan geen goede vruchten voortbrengen" zegt
een plaats in de Schriftuur. Welnu, men
kent ze, men waardeert ze, men prijst ze de
vruchten van het Openbaar Onderwijs in het
Zuiden. Maar zou men dan ook waarlijk niet
moeten vreezen, dat wie de fijns'e tarwe
wil inoogsten, mettertijd groote vrachten
onkruid in de schuren zou kunnen binnen
halen ?
Breda. J. N. A. S^EEKKXS.
Wij plaatsen dit artikel van een
Roomschkatholiek onderwijzer, niet omdat wij geheel
zouden instemmen met het betoog, maar om
de betrouwbare voorstelling, die het geeft,
van het Openbaar Onderwijs in N.-Brabant.
RKI>.
't Is Mei. De maan/1, waarvan de traditie
wil, dat elke vogel zijn ei legt.
Aldus beduidt de Natuur, in eeuwige
regelmaat, het nieuwen leven, om voort te
leven. En de vogel gehoorzaamt er in Mei...
in weerwil van de legio eieren, die men
zoo onder de hand, van kievit tot kip, weet
te verschalken.
Men heeft wel eens ernstig overwogen,
of er ook gevaar bestond, dat onze kippen,
kievitten, kortom al dat gevogelte, dat zich
vermenigvuldigen moet, tegen de verdruk
king in, eens zou uitsterven, on de dag kon
komen, dat Van Laar c.s. hun kievitseieren
niet meer zouden hebben te etaleeren?
Dus nam men maatregelen, hetgeen
teelen heet.
Veel later pas is men paan denken aan
een ander genus, dat eveneens door de
Natuur tot leven gedrongen, óók door heel
wat verdrukking gekweld, mede aan het
dunnen scheen.
In Frankrijk was het senator I'auliat, die
de aandacht vestigde op de vermindering
van het aantal geboorten, zooals de ver
standige eierboer hot al lang vóór dien
.had gedaan in zijn kippenren. De
kippenboer werd een leeperd geheeten sedert
men kippen teelt; de Eransche senator
wer.l bemeesmuild, sedert ,1e brav' sénateur"
geheeten maar tot teelen kwam het niet!
't Is Mei. En nu wij indachtig worden
de Natuur-ordonnantie voor het
vogelenrijk, treft ons juist door dezen maanddatum,
dat ook de menschhcid zich wel een waar
schuwing op den hals schijnt te willen halen.
Er is een statistiek verschenen 1) van
het aantal kindergeboorten, met cijfers, die
zelfs.... onzen kippenboor tot vergelijken
zouden brengen.
Het zij» inderdaad verrassende getallen,
zoo verrassend als cijfers in hun nuchter
heid slechts kunnen zijn. Nagegaan wordt
voor de voornaamste landen van Europa
en de Ver. Staten, hoe de laatste geboorte
cijfers zich verl.ouden tot die van vooraf
gaande jaren.
Eu dan is er geen land, een enkel uit
gezonderd, waar het aantal geboorten in de
laatste jaren niet is achteruit gegaan. Zóó
tredend is dit verschijnsel, dat Ie brav'
sénateur" reeds navolgers heeft gekregen :
president Roosevelt, zolf' vader van eon
talrijk kroost, hoeft immers onlangs in een
van die eclit-Amerikaansche speeches zijn
vrouwelijke landgenooten scherp voorge
houden \volke haar plichten waren tegen
over hot vaderland!.... want, gij getrouwde
vrouwen, zoo gaat 't niet langer!... en, gij
kinderlooze gezinnen, de toekomst ziet er
waarlijk ernstig uit als er geen verbetering
komt in de cijfers van don Burger!. Stand !
Aldus ongeveer sprak president Roosevelt.
Voor de Ver. Staten had hij alle reden
zoo te spreken: Amerika is een jong land,
dat nog burgers kan gebruiken on.... voeden.
Men zal beweren, dat do omstandigheden
in het oude Europa anders zijn, maar hot
feit, dat bijna alle landen in de laatste
jaren nzelfde verschijnsel vertoonen, is
te verrassend, om er hier niet op te wijzen,
en de cijfers dezer geboorte-statistiek niet
tot sprekende voorbeel len te groepeeren.
Als het kinderrijksto land gold steeds
Rusland; dan volgden Hongarije, Oostenrijk,
Duitschland, Italiëen ons land.
Voor Rusland zijn de opgaven niet ge
heel bijgewerkt; het gaat er alles wat op
z'n elf-en-dertigst; ook de statistiek. Xoo
kon men slechts een overzicht samenstellen
tot 1899, doch wie met de binneulandsche
toestanden meer vertrouwd is, weet echter,
dat de tendenz tot het beperken van ge
hoorton er zich roods vertoonde oer deze
in West-Kuropa viel waar to nemen. De
cijfers zijn genomen per 1000 der bevolking,
en geven, van 1890 gerekend: 49.7, 495,
48.7 en 49.0 geboorten.
Van de dan volgende landen vertoont
Hongarije eenige grillige cijfers; van 42.5
in 1893 kwam het geboortecijfer per 1000,
met onregelmatige sprongen echter, tot
379 in 1901.
In Oostenrijk was de daling geleidelijker,
maar niet minder scherp.
In Duitschland ging het in de jaren
190L?1903 aldus achteruit: 35.7, 35.1 en 33.9;
zoodat do Duitsclie statisten reeds den
tijd voorzien, dat zij hun bondgenooteu van
over de Alpen, de Italianen, zullen hebben
ingehaald. Het laagsto cijfer was daar in
19ü2: 33.3, terwijl nog eon jaar daarvoor
het geboortecijfer op 30.5 stond.
Ons land heeft alweer lagere cijfers; in
dezelfde jaren daalden ze van 33.8 tot 31.G.
Volgon de staten, waar het getal der
jaarlijks levend-geborenen reeds de 30 per
1000 niet moer overschrijdt: het zijn Dene
marken, Noorwegen, België, Engeland en
Zweden. In beide eerste landen waren de
cijfers ongeveer dezelfde, van 1893 tot 1902
daalden ze van 30.8 en 30.6 tot 29.3 en 28.9.
Bolgiëhad in dezelfde jaren tusschen 29.7
en 28.2 geboorten per 1000, terwijl
GrootBrittaniëdaalde van 30.7 tot 28.6. Dan is
er Zweden, dat in de laatste drie jaar
regelmatig verminderde van 27.0,2(5.7 tot 26.4.
Eindelijk Amerika. In 1900 waren or
2.049.133 levend-geborenen: de volkstelling,
in hetzelfde jaar gehouden, gaf aan 71.212.168
bewoners, zoodat het geboortecijfer op 26.9
per 1000 kwam. Sedert is dit cijfer blijk
baar nog verminderd. Doch het cijfer van
26.9 is trouwens voor zulk oen jong land
reeds te laag, en president Roosevelt, die
ook wel aau vergelijkende statistiek zal
doen, heeft zijn klacht niet voor niet ge
slaakt.
Frankrijk sluit dan de rij; in de laatste
tien jaar was hot hoogste geboortecijfer er
22.8 in 1893, het laagste 21.4 in 1900. liet
blijft er n'en duplaise Ie brav'sénateur!
met de gehoorton afgaande: want terwijl
in de eerste vijf jaar deze slechts eenmaal
onder 22 daald'en (1895: 21.7), bereikten zo
in do laatste vijf' jaar uog slechts eenmaal
dit cijfer (1901 : 22).
In welk land men dus rondkijkt, overal
hetzelfde verschijnsel van snellen
geboorteachteruitgang. En dat in de beginjaren van
do oen \v, die men wil noemen de oen w
van het kind !''
Wij hebben geen theorieën omver gehaald,
of nieuwe willen planten, aan de hand van
deze cijfers: wij bieden ze slechts aan als
materiaal ter bestudeoring.
Doch het zijn an uad für sich", verras
sende resultaten, die de jongste statistische
gegevens over kindergeboorten brachten.
Vooral in een maand als Mei.
SciilB.
R mbimt's nakomelinp,
1) Statistik des Deutschen Ueiches" (April).
I.
Wanneer bij he^ Item brandt feest van het
volgend jaar de nieuwe biografie des meesters
zal verschijnen, waarvan de uitgave een der
meest blijvende gedachtenissen aan dat feest
zal zijn, dan is 't te hopen dat er een nieuw
licht zal opgaan over meer dan een onbekend
gebleven periode zijns levens, en ook over
het leven zijner kinderen en kleinkinderen.
Wij zouden wenschen" zoo schreef mr.
de Koever in 1887 de gegevens over
Rernbrandt's leven zoodanig opeen te stapelen,
dat op den grond daarvan eer.e geheel nieuwe
levensgeschiedenis zou kunnen worden op
getrokken. Doch er is, hoeveel ook te vinden
mo^e zijn, zooveel door onachtzaamheid,
moedwil of toeval verloren geraakt, dat het
moeielijk, zoo niet ondoenlijk zal blijken om
hiermede etne begeerlijke volledigheid te
bereiken. Daarom vooral moeten wij woekeren
met de bijzonderheden, waarvan een ander
wellicht du waarde en de beteekenis op den
eersten aanblik niet gevoelt." 1)
Een dier bijzonderheden zou de oplossing
wezen der vraag : wat werd er van de kindereu
van Franrois Kyler of Bylert in wien het
geslacht van zijn zoon itus, wat van die
van Cornelis Suythott' in wien het geslacht
van zijn dochter Cornelia zich voortplantte?
Het antwoord oj> ue eerste vraag zou te
Amsterdam, dat op de tweede te Batavia ge
zocht moeten worden.
l"it Rembrandt'j huwelijk (in 1031 te St.
Anna Parochie) met Saskia van Ulenburch
(of Uylenhurgh) waren vier kindoren ge
sproten, waarvan er drie in prillen leeftijd
stierven. Het eerste, gedoopt 15 Dec. ](>35,
werd Kombertus genoemd, naar Saskia's
vader, burgemeester van Leeuwarden, later
raadsheer in het hof van Friesland. Het
tweede, dut in ]638 geboren werd, ontving
den naam van Cornelia, naar Rembrandt's
moeier, Neeltje Willems van Zuidbroek.
Toen ook dit kind kort na de geboorte
overleden was en er in 1640 weer een
dochtergeboren 'werd, gaven de ouders aan deze
derde spruit wederom den naam Cornelia.
Doch ten derden male werden de ou Iers
kinderloos. Eerst het vierde kind, Titus, bleef
in 't leven en groeide op tot jaren des
onderscheids, I lij was zoo genoemd naar
Saskia's zuster, Titia, die gehuwd was met
Francais Copal, commissaris te Vlissingen.
Dit laatste kind was op 22 Sept. 1(141. gedoopt
in de ZuMerkerk, in tegenwoordigheid van
Fram.-ois Copal, Gerardus var. Loo (die secre
taris was van het Bildt te St. Anna Parochie,
en gehuwd met eene andere zuster van
Saskia, (Iliskia van Ulenburg) en van Aaltje
Pieters, weduwe van den predikant Jan
Silvius.
Saskia overleefde de geboorte van dezen
zoon niet lang. In Juni 1(>4Ükwam zij, pas
80 jaar oud, te overlijden, en werd den l!*en
dier maand in de Oude Kerk begraven. Zij
had Titus tot haren oenigen erfgenaam be
noemd, aan Kembrandt echter het vrucht
gebruik harer nalatenschap toegekend tot
aan zijn dood, of tot het tijdstip van een
tweede huwelijk.
Toen nu de dagen van onspoed kwamen
en in l(iö(> Rembrandt's faillissement den
verkoop van zijn huis en inboedel ten ge
volge had, werd Titus aan zijns vaders voogdij
onttrokken en geplaatst onder die van zekeren
Jan Verbout, later van Louis Craeyers. Deze
voogden kwamen voor de belangen van hun
pupil op toen het faillissement Kembrandts
geldelijke positie op losse schroeven had
gezet. Langdurige gedingen over de moeder
lijke nalatenschap waren het gevolg; weinige
jaren vóór Rembrandt's dood trad de zoon
nog als bevoorrecht schuldeischer op wegens
zijn moederlijk erfdeel. Titus schijnt een van
die naturen te zijn geweest, die gemakkelijk
over geldzaken heenstapten en het niet
anders dan billijken kon in zijn vader dat
hij, instede van zijne schulden af te lossen,
zich kamers vol kunstschatten aanschafte.
Het duurde tot 1665 al/oreng de tweede
voogd (Craeyers) rekening en verantwoording
zijner administratie bij de Weeskamer aflegde,
en Titus het aandeel ontving, dat hem na
de langdurige en kostbare afwikkeling van
zak-;n bleek toe to komen, nl. ? liDöL'.
In deze som was begrepen de opbrengst
van het huis in de St. Anthonies Breestraat,
dat Rembrandt (die daarvóór in de suiker
bakkerij op den Binnen Ainstel had gewoond)
in Kilii) voor ? 13000 had gekocht, maar nooit
geheel betaald.
Ook Titus beoefende de schilderkunst
doch niet gelukkig, ' zegt v. d. Aa. Er zijn
inderdaad geen bewijzen, dat er iets van het
genie des vaders op den zoon afstraal Ie. De
inventarisbeschrijving bij gelegenheid van
het bankroet vermeldde als van zijne hand
eene studie van drie honden, naar de natuur
geteekend, een dito van een haas, en eene
Maria-figuur. Hij legde zich naar het schijnt
ook meer op den kunsthandel dan op de
kunst zelve toe; Houbraken zegt dat hij o. m.
do etsen zijns vaders in den handel bracht.
In Ui o, toen hij 24 jaren oud was, diende
hij bij de stedelijke regeering oen verzoek
schrift in, door /.ijn vader mede onderteekend,
om meerderjarig te worden verklaard, ten
einde met minder belemmering zijne zaken
te kunnen drijven. De brieven van ren'KI attatis
werden hem verleend en hij maakte er aan
stonds gebruik van om, als geprefereerde credi
teur van den boedel zijns vaders optredende,
eene Leidsche erfenis van / >Sl'in ontvangst te
nemen. Het was een maatregel van voorzorg,
ten bate zijns vaders. Blijkbaar was. Rem
brandt. nadat zijn boedel aan de Desolate
Boedelkamer vervallen was, niet gerehabili
teerd, van een accoord met crediteuren,schijnt
geen sprako to zijn geweest, kunstkoopers en
baatzuchtige vrienden hielden hem met voor
schotten aan hun snoer, zoodat hij voort
durend in insolventie bleef. Wanneer er een
erfenis te beuren was, pf de prijs eener be
stelde schilderij, dan was het zooveel beter
dat die penningen in handen kwamen van
Titus, die bij zijn -vader inwoonde, dan van
andere crediteuren.
Een paar jaren nadat hdj zijn eigen meester
was geworden, nl. in 1608, trad Titus in 't
huwelijk met zijne nicht Magdalena van Loo,
dochter van Albertus van Loo en. Anna
Huybrechts. Hij ging toen bij zijn schoon
moeder inwonen in een huis, genaamd de
Gouden Schael", op 't Singel tegenover de
Appelmarkt. Maar het noodlot, dat op het
gezin van zijn iilustren vader rustte, ver
volgde ook hem ; ruim een half jaar na de
voltrekking van zijn huwelijk kwam' hij te
overlijden. Hij werd den 4 Sept. in de
Wes?tor<erk begraven, in het graf no. 153, waar
sedert nog ettelijke leden zijner familie (niaar
niet Rembrandt zelf) werden bijgezet.
Eerst iu 't volgend jaar beviel zijne weduwe
van eene dochter, die bij den doop iu de
N. Z. Kapel op 22 Maart 166!) genoemd werd
Titia, naar hai e o vei leden oud-tante van dien
naam te Vlissingen. De grootvader,
Reinbrandt, was bij dien doop tegenwoordig,
be^nevens Francoia Byler en Anna Huybrechts*
Byler werd, drie dagen na Rembrandl's dood,
tot voogd aangesteld over de jonggeborene,
die weldra ook hare moeder moest missen.
Zij stierf 21 Oct. 1609. Titia huwde, pas 17
jaren oud, den zoon van haren voogd, Fran
rois Byler Jr., zilversmid en juwelier op den
Kloveniersburgwal. Dit huwelijk werd in de
kerk te Sloten ibij Amsterdam) ingezegend.
Beiden waren trouwens te samen opgevoed,
want toen Titia nog geen twee jaren oud
was had de voogd haaf reeds tot zich geno
men en voor weesmeesters de verklaring
afgelegd, dat hij haar voor ? 300 's jaars zou
onderhouden in kost en kleeding".
Vermoedelijk kwam Titia nog vóór haren
echtgenoot te overlijden, ril. 22 Nov. 1725,
en schonk aan ettelijke kinderen het leven,
die echter allen jong stierven; een vermoe
den waartoe de doodregisters van de
Westerkerk aanleiding geven. Henri Havard gaf
in zijn opstel Le flls de Rembrandt" 2) een
staat on inventaris der goederen van Titia.
De vaste goederen, waarin zij '/.-, aandeel
bezat, waren gelegen in de Gravenstraat te
Amsterdam en behoorden tot haar mpp;';..riyk
erfdeel, te samen met ', - in twee meren
kisten en in een winckel met eenige kraeltjes'
en pareltjes." Met het vaderlijk er bij verte
genwoordigde dit erfdeel eene waarde van
? 10,000, bthalve den inboedel, de schilderijen
en de kunstboeken, die bij verkoop ? 2000
opbrachten.
. Zoo rukte de dood al vroeg zooveel jonge
levens weg, die tot Rembrandt's naasten
familiekring behoorden. Eerst drie zijner
kinderen, daarna zijn vrouw, zijn zoon zijne
schoondochter, allen waren binnen een kort
tijdsbestek opgeschreven ten doode. LHe hem
't dierbaarst waren, Saskia en Titus, had zijn
rneesterhand op het doek,gebracht, en dat
meer dan eens. De schoone portretten van
Saskia zijn bekend, en ook die van haren
zoon uit de verzameling Kann en de Wallace
Collection. Al de liefde des vaders en al het
genie des kunstenaars stralen van dit dich
terlijke jongelingsgelaat, waarop het
rembrandlieke licht zoo treffend uitkomt. Op
liet eerste, een Jugendbildniss", verzet alloen
de kleeding zich tegen de opvatting als had
men hier een bevallig meisje voor zich. Het
tweede'stelt hemiouder voor (toen hij stierf
was hij pas 27) en men vergeeft het den
vader, ter wille van zooveel meesterschap
in koloriet en uitdrukking, zoo hij den zoon
wellicht schooner uitbeeldde dan hij in werke
lijkheid was.
Hoe vaak de dood ook over zijn drempel
was gekomen om vrouw en kroost te rooven,
er was hem na Titus' overlijden nog n
kind gebleven, ofschoon een buitenechtelijk
kind. Xa zijn bankroet, dat den verkoop van
zijn huis in de St. Anthonies breestraat ten
gevolge had gehad, had Rembrandt een huig
gehuurd op de Rozegracht tegenover het
Doolhof. (Er bestaan aanduidingen, dat hij
in deze periode zijns levens ook een poos op
de Lauriergracht woonde.) Hij nam derwaarts
mede zijne dienstbode Hendrickje Jaghers,
ook wel voorkomende onder haar patronym
Hendrickje Stoffels, welke vrouw reeds in
Ui4i), toen zij 23 jaren oud was, in zijn huis
vertoefde. Sommige oudere schrijvers, o. a.
Houtaraken, noemden haar eene
boerendochter uit het dorp Ransdorp in Waterland, ge
huwd met Rembrandt, doch reeds dr.
Sche!tema stelde de onjuistheid daarvan in'l licht. 3)
Latere gegevens maken het waarschijnlijk
dat zij eerder uit Rarep in het Mimstersche
afkomstig was Met dit meisje had Rembrandt,
na Saskia's overlijden, betrekkingen van
teederen aard aangeknoopt. Zij werd moeder
van een kind van het vrouwelijk geslacht,
dat wederom Cornelia ('t was de derde) ge
doopt werd, den 30 Oct. 1654, en door den
vader als zijn kind erkend. Op de Rozegracht
ging Hendrickje blijkbaar voor de
vrouwdes huizes door; want in een procesverbaal
van 27 Oct. 16(11, opgemaakt ter zake van
een dronkemans-tumult en waarbij zij als
getuige compareerde, werd zij beschreven als
Iluywrouw van S. Rembranl ran Hryn,
jijnsr.ltihler. Schrijven kon zij niet; zij toekende
dat stuk met een kruisje, hetwelk geverifieerd
werd door de handteekening van Titus.
Maar in welk licht de buren haar ook be
schouwden, de eerwaarde broederen van den
kerkeraad hadden zich geen ooren laten aan
naaien. Reeds vroeger, toen het huishouden
nog in de Breestraat gevestigd was, had de
verstandhouding tusschen meester en dienst
maagd hunne ergernis gewekt en aanleiding
gegeven tot de volgende aanteekeningen in
het protocol van den kerkeraad:
Hendrickie Jaghers woonende op de
Breestraet heeft haer in hoererij verloopon met
Rembrandt de schilder, zullen teghen over
acht dagen ontboden worden.
ld. 2öJuny 1054.
Hendrickie Jaghers niet verschenen zijnde,
sal voor de tweede rnael ontbooden worden
teghen toekomende donderdach.
ld. 2 July 1654.
Ilendrickie Jaghers woonende op de
Breestraet tot Rembrant de schilder, haer
verloopen hebbende in hoererye, is tol driemael
ontbooden en niet verscheenen, sal door de
Broeders van 't quartieraengesproken worden.
ld. 16 July 1G54.
Hendrickie Jaghers voor de vergadering
verschenen zynde bekent datse met Rembrant
de schilder hoererye heeft ghepleeoht, is
daerover ernatelyck bestraft, tot
boetveer