De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1905 21 mei pagina 2

21 mei 1905 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No.1456 Rembranat's II (Slot). Efn tgdlang heeft men inde meening ver keerd dat Rembrandt zich, na Hendrickje's overlijden, nog voor de derde maal eene huisvrouw (ditmaal eene wettige) koos, nl. Catharina van VVijck; en dat de beide kin deren, welke hij bij zijn sterven naliet, de hare waren. Doch dit vermoe ien ia door de onderzoekingen van mr. de Roever voldoende wederl«gd geworden. Een zijner voornaamste levensbeschrijvers, Michel, noemt zelfs haren naam niet ; en een ander, C. Vosmaer, toonde aan dat Rembrandt in Januari 1665, onge veer vier jaren vóór zijn dood, nog niet her trouwd was. Hij stierf in de eerste dagen van Oct. 1669 ; over zyn begrafenis in de Westerkerk vindt men in het Doodboek dier kerk de aanteekening : Dinsdag 8 Oct. 1669. Rembrant van Rijn, schilder op de Roozegraft tegenover 't Dool hof. Laat 2 kinderen na. Kosten ?15." Hij was toen 62 jaren oud. Voor dien tijd waarborgde eea bedrag van ? 15, dat alleen voor het recht der kerk verschuldigd was, eene voegzame begrafenis ; er w«s althans geen plaats voor de meening, dat hij in de klasse der armen begraven werd. Ofschoon hij tot zijn dood in staat van insolventie en in zorgvolle finantiëele omstandigheden bleef verkteren, armoede schijnt er in zijn woning niet geheerscht te hebben. Daarvoor hadden Hendrickje en Titus indertijd gezorgd. Wel is Wiiar bleek uit de boedelbeschrijving, drie dagen vóór Rembrands begrafenis, dat hij niets het zijne mocht noemen dan zijne klee deren en zijn schildersgereedschap; en de oude vrouw, die hem in zijne laatste dagen had bijgestaan, moest op de vraag : ofter geen geit in huys was?" antwoorden: Neen", zeggende dat Sr. Rembrant van Ryn haer wel geseght had dat hy alrede eenige tyt uit Cornelia's kas 't huys had op gehouden." Doch deze nooddruft was slechts schijn baar. De boedelbeschrijving door notaris Stheeman duidde geenszins op eene weelde rige inrichting, maar er bevonden zich toch in 't voorhuis twee en twintigh soo opgemaeckte als onopgemaeckte stucken schilde ryen", en aan 't slot kwam de aanteekening voor : Synde de vordere goederen soo van schil deryen, teyckenen, rariteyten, antiquiteyten en anders op drie besondere Camers geset, de deuren daervan door my Notaris toegesloten, d'selve dnire ten overvloet noch met niyn signet toegesegelt (n de sleutels daervari door my in bewaringe genomen, alles op 't versoeck van Juffr. Magdalena van Loo, weduwe van Tittts van Ryn, en Sr Christiaen Dusart, als voocbt over Cornelia van Ryn, onder expresse protestatie, die sy in kennisse van ons Nol" en getuygen deeden, dat zy haer voor als noch in geene deelun wilden declareren erffgenaernen van den overleden te pyn, maer dat sy haer recht van deliberatie dienaengaende wilden openhouden, enz" 1) Reeds in 1658, toen Titns uit de vaderlijke woning naar die zijner schoonmoeder was verhuisd en zijn eigen zaken dreef, had hij zich geassocieerd met Hendrickje Jaghers. Er is niets," schrijft de Roever, wat schoener licht werpt op de, zij het ook niet door de wet gesanctioneerde verhouding tusschen den meester en de moeder van zijne Cornelia, dan deze vennootschap. Zij bewijst, dat niet alleen de buitenwereld Hendrickje als Rembrandts wettige gade beschouwde, maar dat Rembrandt s eigen, tot de jaren des onderscheids gekomen zoon deze verhouding bil lijkte eii de vrouw, die feitelijk zijne tweede moeder was geworden, achting en liefde toe droeg alsof zij zijns vaders gade geweest ware. En hoe kon dat ook anders? Wat de heer Vosmaer heeft aangetoond moest ook Titus weten. De omstandigheden alleen maakten een huwelijk onmogelijk. Beide vennooten hadden n doel voor oogen : den meester vrij te maken van geldelijke zorg en van de beslommering van dagvaardingen en processen." Zij passeerden daarom voor den notaris Listingh een acte, door Rembrand mede onderteekend, betreffende een compagnieschap en handel van schilderyen, papiere kunst, kooper- en houtsneede, item drucken van deselve, rariteyten en alle ap- en dependentien van dien," waarbij bepaald werd, dat de vader bij hen zou inwonen, de kost en dranck hebben en vry van de huyshouding en huyr zyn", tegen afstand van inboedel en waarden. Voorts erkende hij van de beide deelgenoot en ontvangen te heiben een be drag van ?1750, te restitueeren uit de op brengst zijner schilderwerken. Hij had dus voortaan slechts de vennootschap als zijn werkgeefster te beschouwen, en overigens voor niets te zorgen. Zelfs de dood van Titus en Hendrickje maakte, volgens de voorstelling der heeren Bredius en de Roever, aan deze singuliere maatschap geen einde. 7e werd Joortgezet door hunne rechtverkrijgenden, de on Ier voogdij staande Titia en Cornelia. En deze twee werden ook bedoeld (naar de opvatting van dezelfde schrijvers) met de twee kin deren, welke Rembrand volgens het Dood boek van de Westerkerk bij zijn overlijden naliet. Cornelia was in 1054 gedoopt, maar in Mei 1070 toen zij, een half jaar na haars vaders overlijden, in het huwelijk trad met Cornelis Suythoff, werd haar leeftijd niette min op 18 jaren gesteld. Nl. in de volgende huwelijksproclamatie : . 3 May 1070 Compareerden Cornelis Suythof van Am sterdam, schilder, oud 24 jaren, ouders Joot, geassisteert met zijn voogt Adriaan de Fvn, woont op de rozegracht en Cornelia van Ryn van Amsterdam oud IS jare, ouders doot, güassisteert met haer voogt A bram Franze, woont ut supra." Vermoedelijk verliepen er dus een paar jaren tusschen hare geboorte en haren doop ; eene uitzondering welke het gevolg kan zijn geweest of van Rembrands aarzeling om het kin l te erkennen, of van zwarigheden bij den kerkeraad, die Hendrickje indertijd over hare buitenechtelijke samenleving emstelyck be straft" had. Abram Eranse, die na Rembrands over lijden tot haren voogd werd benoemd, had een apotheek op den hoek van de St. Agnietenstraat, hij was een kunstkenner van beteekenis en vriend des huizes, die ook in 1665, bij de meerderjarigverklaring van Titus getui genis had afgelegd, dat deze bequaem was om zelfs zijn handeling te drijven." Cornelia's echtgenoot (blijkbaar was dit een huwelijk tusschen buurman en buur meisje) behoorde tot den kleinen burgerstand; zijn broeder Hendrik werd in 1669 vermeld als varentsgezel", en was een jaar later ge vestigd als timmerman in de Anjeliersdwarsstraat. Het jonge paar woonde in Oct. 1670 in de Laurierstraat; ofschoon ook Suythof, blijkens de aauteekening in het huwelijksregister, de schilderkunst beoefende, die kunst gaf hem waarschijnlijk min daalders dan dui ten, want reeds vijf maanden na zijn onder trouw nam hij het besluit om zijn fortuin in Indiëte gaan zoeken. Hij stelde orde op zijne zaken, machtigde zijn oom, den lint kramer Adriaen Taifyn om zijn portie in eene nalatenschap te innen en maakte met zijn vrouw voor den notaris Hellerus een testa ment, waarbij de langstlevende van beiden tot eenigen en universeelen erfgenaam der nalatenschap werd benoemd. Het echtpaar vertrok toen met het schip Tulpenburgh naar Batavia. Hoezeer dit voor een kunstenaar destijds een ondankbaar ar beidsveld was, hij liet er zijn penseel niet geheel rusten; in Nagler's Künstler-Lexicon komt de aanteekening voor : Cornel Suythoff, Maler aus Holland, bte seine Kunst auf Reisen umi fertigte zahlreiche Bildnisse. Um 1681 lebte er in Batavia J. A. Boener stach nach ihmdasBildnissdes Artztes Otto Hellwig (lees Johann Otto v. Helwig) bezeichnet: C. Suythotf pinxit Batavi;e in India orientali 108L." Het mocht aan de nasporingen van wijlen mr. A. D. de Vries A.Z. niet gelukken om ook maar een enkele van die zahlreiche Bildnisse" te ontdekken 2). Alleen kwam hern een exemplaar in handen van het door Xagler vermelde en naar Suythofl' gegraveerde por tret vanden bataviaschendoctor Johann Otto Freyherr von Ilelhvig. In 1689 was Suythoff cipier der burger gevangenis te Batavia, Mr. de Vries was van meening, dat deze daadzaak geen hoogen dunk geeft van de trouw, waarmede hij aan zijne kunst gehecht was, en dat hij in dat opzicht zeker al heel weinig doordrongen was van den geest, die Rembrandt gedurende zijn geheele leven bezielde." Er is evenwel plaats voor de bedenking dat iemand, die vrouw en kinderen ten zijnen laste had, vóór alles leven moest, en meer waarborg vond in eene vaste gouveniementsbetrekking dan in de onzekere en schrale inkomsten van een kunstschilder in een land, waar kunst zoo slecht beloond werd. De oud-majoor P. A. Leupe bracht in De Nacoi-scher aan 't licht, dat er volgens de kerkelijke registers der llerv. gemeente nog twee kleinkinderen van Rembrand te Batavia geboren werden, liet oudste werd daar op 5 Dec. 1673 gedoopt onder den naam Rem brand, het joEgste op 14 Juli 1078 als Hendrik. Waarschijnlijk (de aanduidingen in het Weesboek doen dit vermoeden) woonde hij in 1092, onder de regeering van den gouver neur generaal Joannes Camphuys nog te Batavia. En ware hij ten schilder van talent gewtest dan zou hij, zoo stelt men zich voor, allicht de bescherming van dien landvoogd genoten hebbeu, die niet alleen een ijverig verzamelaar was van schi-lpen en zeegewas sen, maar ook op zijne wijs de fraaie kun-ten beschermd schijnt te hebben. Althans, Houbraken vermeldt, dut de schilder Frans Withoos zeer bij hem in de gunst stond. Breed had zoo'n cipier het niet; blijkens de Statuten en Keuren; die op last van den gouv. generaal Antonie v. Diemen werden bijeengebracht, genoot hij maandelijks twintich carolusguldens van den Heer, ende tot sluytgeld van yder persoon, voor syn in- en uytsluyten, een halve reael van achten eens." Maar hij voerde voor de gevangenen de ménage en ontving het vastgestelde kostgeld per hoofd; een bestier waaiop zeker wel eenig voordeel zat. Daarentegen moest hij bij 't atleggen van dt n eed beloven, dat hij zich gedragen zou als een eerlyck man ende vroom dienaer van de justitie toestaet ende betaemt"; voorts een borgtocht van honderd realen storten omme daeraen te verhalen de schade, die iemant door syne versuymenis ruochte comen te lyilen." Die borgtocht werd later verhoogd tut 100 rijkgd., maar ook zyn maandelijkseh traktement, uit aanmerking der steeds toeneemende duurte en het weezendlyk al te bekrompen bestaan van die lastige bediening." 3). Doch hoeveel gaf het schilderen, wanneer men in eene steeds op stootgaren liggende maatschappij daarvoor afhankelijk was vau de weinige notabelen, die voor de kunst geld over hadden? Gewis verkeerde Suythoff niet in eene zoo gunstige positie als b.v. de schil der-reiziger Cornelis de Bruin, auteur van meer dan een reisverhaal, wien door den gouverneur generaal Joan van Hoorn een paar vertrekken in het Kasteel van Batavia werden ingeruimd, opdat hij zich daar on gestoord aan zijne kunst zou kunnen wijden. Blijkbaar vereenigde hij de kunst met het ambacht, met zijne justitieele bediening: er is geen reden om aan te nemen, dat zijn por tret van een duitsch geneesheer te Batavia zijn eenigste was Maar wel blijlt het de vraag of ooit een gouverneur generaal voor hem als model zat, gelijk aan zijn schoonvader ten deel viel. Althans, de heer G. P. Roull'aer, in zijn opstel over Oude schilderijen te Batavia" de landvoogdsportretteri bij Valentyn besprekende, schrijft: Maar het allermerkwaardigste dunkt mij het portret van Carel Reyniersz, dat hoogst waarschijnlijk naar een origineel is gedaan, welk origineel van Rembrand moet zijn." En/.. (De reden voor dat vermoeden vernemen wij echter niet. Reyniersz vertoefde vóór het jaar 1045 als raad ordinair van N. I. een poos in Nederland.) Mr. de Vries drukte de hoop uit, dat het door hem aangegeven spoor nog eens ver volgd mocht worden, ten einde nadere ge gevens te verschaffen omtrent Rembrands schoonzoon, dochter en kleiuzooii(en); tevens dat Suythoff's schilderijen mochten worden teruggevonden, en zijne waarde als kunstenaar diensvolgens in het licht gesteld. Die hoop is tot dusver ijdel gebleven. Maar mochten de vernieuwde Rembrand-onderzoekingeu, aan den vooravond van zijn gedenkfeest, eenige proeven van Suythoff's schil derkunst aan het licht brengen, waar zouden ze beter te plaatsen zijn dan in een Rem- ! brand-huis", waarvan de stichting wel ver diende op het program te staan der huidige feestcommissie, liet is waar, met Rembrands eigen scheppingen zouden de muren van zoo'n huis niet zijn te vullen; van's meesters meer dan 350 schilderijen zijn er hoogstens nog een twintigtal in 't land te vinden. Neder land is immers eene handeldrijvende natie! Bij gebreke daarvan zouden Suythoff s por tretten, zoo niet om hunne kunstwaarde dan toch als historische gedenkstukken en schilders-curiosa, eenig relief kunnen verleenen aan het sterfhuis op de Rozegracht, 4) waar over mr. de Roever schreef: Dat koope de vereeniging Rembrandt, die zich het aankoopen en voor 't vaderland be waren van vaderlandsche kunstschatten ten doel stelt. Daar brenge zij bijeen eene ver zameling van reproductiën van al de werken van haren schutspatroon, een verzameling van alle boeken hem betredende, van alle bijdragen voor de geschiedenis van zijn leven. Dan vestige zij in het naar den stijl van Rembrandls tijd gerestaureerde huis hare kan toren, opdat ter zelfder plaatse waar eens de groote zoon van Nederland arbeidde aan Ne rlands onsterfelijken roem, ook de banier draagster zetele van de piëteit voor Neérlands glansrijk verleden in zaken van kunst." 5) S. KALFF. 1) Opgave van Rembrands inboedel in Oud-Holland" 1884, p. 103. 2) Rembrandt's dochter (?Oud-Holland", 1888). 3) N. I. Plakaatboek" XII, p. 938. 4) Dit huis, No. 184 Rozegracht, behoorde vroeger aan P. J. v. Parreren, koopman in de Dijkstraat; de tegenwoordige eigenaar is de meubelmaker Sluyter, die het zelf bewoont, en de eerste verdieping (aan de straat) liet verbouwen. K. 5) Rembrandt's sterfhuis" (?Oud-Holland" 1884, p. 110). De tentoonstflliDüKunst m het Voll" in kt StedeiijK Mnseoi. Deze tentoonstelling, die ik dezer dagen eerst in de gelegenheid was te bezoeken, is een beschouwing zeer waard. Vooreerst al geldt 't een zaak van algemeen belang. Wel haast een ieder toch komt te zijner tijd in de noodzakelikheid een woning in te richten; en als de tijd al in 't verleden ligt, waarin men dit voor zich zelf had te doen, dan heeft men er allicht voor anderen, voor kin deren of vrienden nog mee te maken. Maar verder is ook de wijze, waarop de tentoon stelling is iu elkaar gezet, een poging tot verwezenliking van een denkbeeld, dat alle waardering verdient. Men is uamelik zeer demonstratief te werk willen gaan, niet al leen dat uitstallende, wat de kommissie voor mooi hield, maar ook er tegenoverstellende, wat ze als lelik beschouwde, ofschoon dit laatste zo ongeveer voor 'tzelfde gebruik bestemd is. Tot zover is dus alles in orde. Maar bij gehele waardering vau 't vele goede dat te genieten gegeven wordt, voor 't leerzame en wakker schuddende van deze verzamelingen, moeten me toch enige opmerkingen van 't hart, die zicli m. i. al hij zeer vluchtige be schouwing zullen opdringen. Ik begin niet de belangrijkste misschien. De kommissie heeft, zoals de katalogus zegt, naist ds- mooie, voor een groot gedeelte eenvoudige voorwerpen uit vroegere tijden (hoofzakelik de 17e en l Se eeuw), moderne dingen geplaatst, welke niet slee hts wat bestemmina betreft, maar ook wat grootte en mate riaal aangaat, met die oude ongeveer overeen komen. l)e/.e wooiden zouden allicht de mening doen ontstaan, dat de zaken die tegenover elkaar worden gesteld ook nagenoeg dezelfde waarde vertegenwoordigen. Dit is echter in de meeste gevallen zelfs in de verte niet zo. Ik bedoel natuurlik niet, dat de oude voorwerpen als antikiti-it een hogere waarde bezitten; ik meen slechts, dat voor de prijs, waarmee het lelike huisraad betaald zou moeten worden, de voorwwpen aan de overzij, als men ze nieuw Het maken, geheel niet te verkrijgen zouden zijn. Daardoor zal bij de bezoekers soms wel de ge dachte opkomen, dat 't geen wonder is dat de moderne meubelen zoveel leliker zijn daar ze steeds een zoveel geringer waarde vertegenwoordigen. Nu is 't wel waar. dat voor de prijs van de lelike kant, ook wel wat beters te maken was geweest en, gelukkig trouwens, dikwels ook gemaakt wordt maar de tentoonstelling toont dit toch niet aan, behoudens in (f1 n geval, en dan nog maar ten dele, want doordien men niet precies weet, welke voorwerpen aan de mooie kant voor de hier vermelde l '235 en aan du lelike voor de ? 237.50 te krijgen zijn. blijft men zich onzeker gevoelen. Waarom niet nauwkeurig opgegeven, welke geldswaar den hier tegenover elkaar staan? Voorbeelden van wat ik hier beweer, zal ieder, die enige kennis van zaken heeft, gemakkelik genoeg ontdekken; toch zal ik er enige geven. Vooreerst al treft in alle kamers 't behang sel. Aan de ..mooie" zijde is bijkans overal een fraai eenkleurisr doek gebruikt. En wat staat er nu tegenover? Men zou, dunkt mij, mogen verwachten een doek van ongeveer dezelfde prijs, maar van lelike kleur of tekening. Aan de lelike" zijde vindt men echter slechts papier, en dan nog een vrij gemeen soortje, en van een uiterlik, waar van ik alleen wil zeggen, dat de kommissie wel heel gelukkig is geweest in 't verkrijgen van het allerleukste dat maar denkbaar is. En dan verder de meubels! Ik neem voor eerst de kamers uit de eerste zaal. De antieke kast zou, nieuw gemaakt, naar mij van des kundige zijde verzekerd werd. zelfs bij fabrikatie in 't groot omstreeks ?300 moeten kos ten. En er tegenover staat een buit'et van circa ? WO. Met <le vervaardiging van de massieve oude tafel zou zeker een tachtig gulden gemoeid zijn. en aan de overzijde ver tegenwoordigt hetzelfde soort meubel een waarde van ongeveer /i(). Men vergelijke verdt-r bijv. de stoelen om de beide gedekte tafels. De ene soort is slechts een paar gul den per stuk waard, en de andere zou eerst voor omstreeks ? 10 nieuw te maken zijn. Ook al niet beter is 'tin groep 2, waar, naar men rnij verzekerde, tegenover elkaar zijn gesteld stoelen van circa /'8, en zetels, die eerst voor een goede twintig gulden te maken zonden zijn. Het prijsverschil in aanmer king nemende, is de tegenoverstelling van de pendules in diezelfde kamers haast ergerlik! lui de hier genoemde- voorbeelden zou den gemakkelik genoeg met talrijke andere te vermeerderen zijn. Zijn echter, vroeg ik me verder af, alle dingen aan de mooie" kant wel zo heel mooi? Ik meen namelik, dat een meubel, om aan esthetiese eisen te voldoen, om werkelik schoon te zijn, in de eerste plaats goed, d. i. doeltreffend ingericht of gebouwd moet wezen '). Wanneer we op de wereld waren slechts met twee eigenschappen, met esthetiese zin, en met 't vermogen van te kunnen zien, dan zou de mate van ons geluk er van afhangen in hoeverre onze omgeving een ogenlust was; maar aangezien dit niet zo is, kan ons huisraad dikwels niet anders wezen dan een kompromis tussen verschillende eisen. Hoe men in de esthetiek, door steeds de dingen meer van n kant te bekijken, op een dwaal spoor kan geraken, bleek me eens, toen een zeer bekend oudheidkundige de goedheid had, me een fraaie kollektie muziekinstrumenten te tonen. Het gesprek viel daarbij o. a. op violen, op hun klank en hun uiterlik. Mijn leidsman wond er toen geen doekjes om, dat voor hem het uiterlik dier instrumenten hun allerbelangrijkste eigenschap was! Maar ik keer tot mijn thema terug. Zijn al de tentoongestelde antieke dingen wel zo mooi, vroeg ik. Ik betwijfel 't zeer. Al dadelik bij het binnenkomen valt het oog op een wieg, die mij sterk aan een doodkist doet denken. In dezelfde kamer, aan de mooie zijde dus, is een spiegel, waarvan 't weeikaatsende oppervlak afschuwelik is. In 't volgende stel kamers van dezelfde zaal is de antieke tafel veel te hoog, en men mag er wel zeer voorzichtig zijn met zijn knieën, anders bezeert men ze nog aan de scherpe kanten onder 't blad. Is verder die friese klok werkelik zo fraai? Ik meen alweer, dat een eerste eis voor een kameruurwerk is, dat men, door het hele vertrek heen, er gemakkelik de tijd op moet kunnen lezen, en in dit opzicht laat het bewuste exemplaar nogal wat te wensen over; buitendien heb ik heel wat moderne klokken van veel fraaier vor men gezien. Hoe onrechtvaardig tegenover 't moderne men soms wordt in zijn bewonde ring voor het antieke, bleek me vooral uit een opmerking in de katalogus over de boeketten op het porcelein van de lelike" tafel. Er staat hier: Buiten alle begrip zijn die bouquetten als in 't blinde over het servies heen gespoten, half op den rand en de kom van de borden en zelfs midden er in, om allen eetlust te bederven". Deze laatste aanmerking schijnt namelik niet te gelden voor het mooie blauw-porceJein van groep 2, en hier eet men liefst uit hele landschappen! In aansluiting aan deze opmerkingen wil ik ook nog even zeggen, dat een ding bezwaarlik schoon kan worden geacht, wanneer het niet voor een goed doel bestemd is; zouden daarom do vogelkooitjes, die op meer dan n plaats ook aan de mooie zijde figureren, niet beter worden gemist? Parallel aan deze «n dergelijke vragen zou dan ook nog de kwestie kunnen worden ge steld, of wel alles aan de moderne kam zo lelik is. Heeft men, bijvoorbeeld, wel't recht, van de tegenwoordig dikwels aangetroffen ge woonte, om borden, die men voor mooi houdt, aan haakjes tegen de muur te hangen, te zeggen, dat dit gebt urt tegen alle gezond begrip in"? Wanneer men de borden tegen de muur plaatste, ook om ze voor gebruik gereed te hebben, dan zou men ze zeker op een rek moeten zetten ; maar indien men ze alleen heeft als een verlustiging voor de ogen, met hetzelfde doe! dus, waarmee men ook schil derijen aan de wand hangt? liet meest ware is dan klaarblijkelik, ze op een dergelijke manier als schilderijen op te hangen ; ze zullen dan ook 't best zichtbaar zijn. Vooral echter had ik 't oog op de keukeninrichtingen, toen ik vroeg, of het nieuwe wel overal zo lelik is. Ik zei boven al, dat meubels gewoonlik als de verwezenliking van een kompromis tussen verschillende eisen zijn op te vatten. Natuurlik zal 't van de omstandigheden, waaronder het meubel gebruikt moet worden, en van de smaak en de beurs van de personen die het willen aanschaffen, in sterke mate af hangen, welke eisen men wat meer op de voorgrond wil laten treden. Van keukengereedschap is echter wel niet anders te wachten, dan dat met het praktiese gebruik in hoge mate, misschien wel uitsluitend rekening zal worden gehouden. En wat heeft nu, bijvoorbeeld, die broodtrommel misdaan? Wat het petroleumtoestel ? Waarom zijn de geëmailleerde pannen en die geëmailleerde emmer niet goed? Knzovooits. Ifc begrijp wel, dat men bijv. zeggen kan, dat men hier te maken heeft met een verbergen van het iunerlik wezen" dooreen laag verf of email. Maar als nu door die oppervlakkige bedekking de dingen goed en toch goedkoop te maken zijn, begrijp ik best, dat men geen voorwerpen zal aanschaffen die veel duurder zijn, die dikwijls veel meer on derhond eisen, en die tóch niet bruikbaarder zijn, terwijl men dit vooral niet zal doen, nu door de snelle ontwikkeling van de industrie in onze dagen alle xyftt'iiti'ii een veel korter leven hebben dan vroeger: morgen komt er misschien weer iets veel beters. Tegen het gebruik van de bedoelde voorwerpen te strij den, schijnt mij dan ook vrij wel vergeefse moeite. Het zou mij zelfs bepaald verbazen, indien ten huize van de leden der kommis sie, dergelijke dingen als de op de tentoon stelling afgekeurde, niet even goed te vinden waren, als overal elders. Mijn laatste opmerking geldt de waardering van het fabrieksornament, waarbij de katalogus-schrijver de woorden van Ruskin tot de zijne maakt: Fabrieksornament geeft den schijn van een arbeidswaarde, die het niet bezit, en daarom is het een onbeschaamd heid, een gemeenheid en een zonde". Mij komt het voor, dat deze woorden van Ruskin, minstens genomen z, ir overdreven zijn. Trou wens in het kamp der esthetiek is men tegen over de industrie vaker zeer partijdig gestemd, j naar ik meen. Vooreerst al, omdat men zo dikwels de ogen sluit voor de adel ook van de machine, omdat men maar niet gelieft iu te zien, welk een schat van vindingrijk heid, kennis, geduld, tijd en arbei l met de schepping er van gemoeid is. Vooral echter, doordien men niet bedenkt, dat als twee fraaie dingen voor onze zintuigen niet te onderscheiden zijn, ze even mooi blijven als kunstgevoel strelende, of kunstzin opwek kende of ontwikkelende zaken, :il is het ene op heel andeie wijze ontstaan dan het andere. Onderstel 's dat ik in een hotel logeer. en langs een kamer kom, waar een door mij zeer geliefd muziekstuk prachtig op de piano wordt voorgedragen, met vurig tem perament, en met schier onverbeterlike techniek. Uiterst nieuwsgierig om te weten, wie daar zo heerlik speelt, pleeg ik aarzelend de onbescheidenheid om binnen te treden, en ik zie de dochter des huizes aan een pianola of fonola zitten2). Moet ik dan, ter wijl ik 't daareven nog zo mooi vond, mij nu ontgoocheld gevoelen, en denken; ajakkes wat lelik"? Immers neen! Ik kan daaren tegen het meisje feliciteren met haar hoogst ontwikkelde muzikaliteit, en haar gelukkig prijzen, dat ze in een tijd leeft, waarin 't rnogelik is, wel ten koste van oefening natuurlik, maar toch zonder 't eeuwigdurende geestdodende mechaniese studeren, te berei ken, wat ze daareven te genieten gaf. Hier is dus de machine bemiddellaar tussen het kunstgevoel van de exekutant en de voortgebracht muziek, en in estheties opzicht hebben we alle reden er ons dankbaar jegens gestemd te gevoelen. In zeer veel andere gevallen echter is de waarde er van uit een oogpunt van kunst niet geringer. In een tijd toen de industrie weinig ont wikkeld was, werd men wel gedwongen dik wels, op omslachtige en daarenboven vaak op zeer onvolkomen wijze, alles uit de hand te maken, terwijl nu zeer veel fabriekmatig voort gebracht, altans gereproduceerd kan worden. Wat nood echter, indien de kwaliteit van het verkregeue hierbij maar niet minder werd? Of liever nog: hoe gelukkig is 't, dat zo veel tegenwoordig machinaal gemaakt kan worden, waardoor 't veel goedkoper werd, en in 't genot van veel meer mensen kan komen l Ik ben er mij zeer wel van bewust, dat de industrie ook heel wat verkeerds produ ceert, en dat op grote schaal fouten voor komen, o.a. zoals ze in de katalogus zijn aangegeven. Zeer ten onrechte schijnt men echter vaak te menen, dat deze gebreken bij het fabriekswerk onvermijdelik zijn, terwijl inderdaad de machine slechts levert, wat verlangd wordt; zodra de kopers 't willen, zullen die fouten verdwijnen. Het enige nodige is verbetering van de kunstzin bij het pu bliek, en tentoonstellingen als de besprokene zijn daarvoor zeker van groot nut. Op mijn wijze heb ook ik getracht er een steentje toe bij te brengen. Moge het enigs zins bruikbaar blijken! Wageningen. Dr. E. GII.TAY. PfotesteD. ') .Men zie het fraiie opstel van P. in IIt-,1 Httndtlsbhid van Zondag 4 Januari 18S5. Zou iemand kunnen zeggen, n ie l', is? '-') Volgens bevoegde beoordelaars, zoals Xikisch, Reinecke, Sauer,l'aderewski,Gaillai.l, Rosenthal is 't inderdaad mogelik, met de genoemde instrumenten zo iets als hier aan gegeven werd te bereiken. ! In de Nieuwe. oüerd. Courant geeft de heer De Meester volgenderwijs bescheid op het geen de heer Van Elring in ons blad ge schreven heefl; d. i. de door den redacteur van de N. R. C. geweigerde brief en een naschrift. De heer Van I-'lring, die er on-s dezer dagen op opmerkzaam maakte, dat zijn aanvallen op iiiiskeii Huet tot nu slechts tien beoor deelaar van Nederlandsche letterkunde heb ben gegolden, blijkt niet tevreden. Hij had gewild, dat we heel den brief, waarin hij ons o. m, deze mededeeling deed. doch die overigens slechts een nieuwe aanval op lluet was, in ons blad had ien opgenomen. Hij is nu niet het document naar de Groene'' ge gaan, hotel, waar voor inzenders" altijd plaats is. Op den aan ons gerichten brief volgen. een naschrift en nog een postcriptum. Wij zien niet in, waarom we den heer Elring gelegenheid hadden moeten geven, nogmaals zijn hooge vonnis over lluet te vellen. Aan de rechtvaardigheid'' hebben wij voldaan, door onzen lezers juist mede te deelen, wat de heer Elring bij een hem be treffend zinnetje uit ons extract van L)<i Clidsbrieven wilde aangeteekend zien. En verder ... de heer Elring herinnert er zelf aan in de Groene", dat we van zijn, pennevrucht tegen Huet indertijd behoorlijk gewag hebben gemaakt, objectief in dit extraheeren uit tijdschriften, gelijk wij altijd trach ten te zijn. De heer Elring vergist zich echter, wanneer hij meent, dat zijn artikel ons indertijd ple zier heeft gedaan en zich daartoe beroept op ons zeggen: Het past wel in (i'r.mt-Xede,-lunil" . . . Immers, een van de vele ons sym pathieke kanten aan Huet was, dat hij dat malle woord als titel voor een tijdschrift nooit zou hebben kunnen kiezen. Hij wasén veel te subtiele, fijne geest ora chauvinist te zijn. Ons zinnetje bedoelde dus allerminst sym pathie-betuiging met wat wij onmiddellijk vooral als een vrucht van groote ( rool-Xc(/(?/?/«niMiefde hebben beschouwd, meer dan als een product van kritischen zin. Ka tot dat bescheiden zinnetje hebben we ons beperkt, juist onxh'.t onze extracten uit tijdschriften volstrekt niet worden samen gesteld met de pretentie van over alles te rechten en te oordeelen. Sedert is er nog meer kritiek" op lluet gekomen, kritiek, o. i. nu door het gezag eener artieste (mevr JJusboom j aangenaam ge« raakt. Wat ten slotte htt aanUekening" ge noemde P. S. in de Groene betreft op mevrouw Bosboom's brief over het behoud van onze taal is in ons blad wél de aandacht gevestigd." Wij wenschen niet partij te kiezen in dit geding, al verklaren wij gaarne, dat het nog nooit bij oi\s is opgekomen, aan mevrouw Bosboom Toussaint te denken, als aan een literair-kritische dame, door wier gezag" ons niet behagende opvattingen omtrent lluet's kritischen arbeid aangenaam kunnen worden gewraakt." Voor ons zijn alleen van belang deze woor den van den lieer De Vleester : Hij (v. Elring) >K MI wet het i/ofunient naar (/<'<V nene ;/i'yi.ian, ln'iU'l; icaar ronr inzenders altijd plaats /*. Deze loftuiting is iets te algemeen. Wij zijn verplicht om tal van redenen, gelijk elk veel g- lezen blad, evenals de N. R. (.'. zei/, een groot aantal inzenders af te wijzen. De heer De Meester had moeten schrijven: waar voc. r inzenders, die zich verongelijkt achten 't doet er niet toe door welk blad allicht plaats is." Zoo duidelijk en eerlijk teschrijven echter irocht thans niet van den redacteur der .V. A'.C. gevorderd worden. Wij begrijpen het, de Gioene is door deze gastvrijheid hem wel eens lastig. Zoo geschiedde het in Februari van dit jaar nog, dat de heer De Meester met een katte belletje, dcor hem vastgehaakt aan de AVc/un; (ji<!x, een ietwat valsch geluid veroorzaakte. Inderhaast, in een taal plomp en onbeholpen, zooals hij misschien nooit in de A". Ruit. heeft durven gebruiken, maakte hij den heer v. Riemsdijk, den schrijver van Mea Culpa", voor een swceHJiiyer uit, d. w. z. voor iemand die niet zoo goed schreef als heai mogelijk

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl