Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No.1456
Rembranat's
II (Slot).
Efn tgdlang heeft men inde meening ver
keerd dat Rembrandt zich, na Hendrickje's
overlijden, nog voor de derde maal eene
huisvrouw (ditmaal eene wettige) koos, nl.
Catharina van VVijck; en dat de beide kin
deren, welke hij bij zijn sterven naliet, de
hare waren. Doch dit vermoe ien ia door de
onderzoekingen van mr. de Roever voldoende
wederl«gd geworden. Een zijner voornaamste
levensbeschrijvers, Michel, noemt zelfs haren
naam niet ; en een ander, C. Vosmaer, toonde
aan dat Rembrandt in Januari 1665, onge
veer vier jaren vóór zijn dood, nog niet her
trouwd was. Hij stierf in de eerste dagen
van Oct. 1669 ; over zyn begrafenis in de
Westerkerk vindt men in het Doodboek dier
kerk de aanteekening :
Dinsdag 8 Oct. 1669. Rembrant van Rijn,
schilder op de Roozegraft tegenover 't Dool
hof. Laat 2 kinderen na. Kosten ?15."
Hij was toen 62 jaren oud. Voor dien tijd
waarborgde eea bedrag van ? 15, dat alleen
voor het recht der kerk verschuldigd was,
eene voegzame begrafenis ; er w«s althans
geen plaats voor de meening, dat hij in de
klasse der armen begraven werd. Ofschoon
hij tot zijn dood in staat van insolventie en
in zorgvolle finantiëele omstandigheden bleef
verkteren, armoede schijnt er in zijn woning
niet geheerscht te hebben. Daarvoor hadden
Hendrickje en Titus indertijd gezorgd. Wel
is Wiiar bleek uit de boedelbeschrijving, drie
dagen vóór Rembrands begrafenis, dat hij
niets het zijne mocht noemen dan zijne klee
deren en zijn schildersgereedschap; en de
oude vrouw, die hem in zijne laatste dagen
had bijgestaan, moest op de vraag : ofter
geen geit in huys was?" antwoorden:
Neen", zeggende dat Sr. Rembrant van
Ryn haer wel geseght had dat hy alrede
eenige tyt uit Cornelia's kas 't huys had op
gehouden."
Doch deze nooddruft was slechts schijn
baar. De boedelbeschrijving door notaris
Stheeman duidde geenszins op eene weelde
rige inrichting, maar er bevonden zich toch
in 't voorhuis twee en twintigh soo
opgemaeckte als onopgemaeckte stucken schilde
ryen", en aan 't slot kwam de aanteekening
voor :
Synde de vordere goederen soo van schil
deryen, teyckenen, rariteyten, antiquiteyten
en anders op drie besondere Camers geset,
de deuren daervan door my Notaris
toegesloten, d'selve dnire ten overvloet noch met
niyn signet toegesegelt (n de sleutels
daervari door my in bewaringe genomen, alles
op 't versoeck van Juffr. Magdalena van Loo,
weduwe van Tittts van Ryn, en Sr Christiaen
Dusart, als voocbt over Cornelia van Ryn,
onder expresse protestatie, die sy in kennisse
van ons Nol" en getuygen deeden, dat zy
haer voor als noch in geene deelun wilden
declareren erffgenaernen van den overleden
te pyn, maer dat sy haer recht van deliberatie
dienaengaende wilden openhouden, enz" 1)
Reeds in 1658, toen Titns uit de vaderlijke
woning naar die zijner schoonmoeder was
verhuisd en zijn eigen zaken dreef, had hij
zich geassocieerd met Hendrickje Jaghers.
Er is niets," schrijft de Roever, wat schoener
licht werpt op de, zij het ook niet door de
wet gesanctioneerde verhouding tusschen den
meester en de moeder van zijne Cornelia,
dan deze vennootschap. Zij bewijst, dat niet
alleen de buitenwereld Hendrickje als
Rembrandts wettige gade beschouwde, maar dat
Rembrandt s eigen, tot de jaren des
onderscheids gekomen zoon deze verhouding bil
lijkte eii de vrouw, die feitelijk zijne tweede
moeder was geworden, achting en liefde toe
droeg alsof zij zijns vaders gade geweest
ware. En hoe kon dat ook anders? Wat de
heer Vosmaer heeft aangetoond moest ook
Titus weten. De omstandigheden alleen
maakten een huwelijk onmogelijk. Beide
vennooten hadden n doel voor oogen : den
meester vrij te maken van geldelijke zorg
en van de beslommering van dagvaardingen
en processen."
Zij passeerden daarom voor den notaris
Listingh een acte, door Rembrand mede
onderteekend, betreffende een compagnieschap
en handel van schilderyen, papiere kunst,
kooper- en houtsneede, item drucken van
deselve, rariteyten en alle ap- en
dependentien van dien," waarbij bepaald werd, dat
de vader bij hen zou inwonen, de kost en
dranck hebben en vry van de huyshouding
en huyr zyn", tegen afstand van inboedel
en waarden. Voorts erkende hij van de beide
deelgenoot en ontvangen te heiben een be
drag van ?1750, te restitueeren uit de op
brengst zijner schilderwerken. Hij had dus
voortaan slechts de vennootschap als zijn
werkgeefster te beschouwen, en overigens
voor niets te zorgen.
Zelfs de dood van Titus en Hendrickje
maakte, volgens de voorstelling der heeren
Bredius en de Roever, aan deze singuliere
maatschap geen einde. 7e werd Joortgezet
door hunne rechtverkrijgenden, de on Ier
voogdij staande Titia en Cornelia. En deze
twee werden ook bedoeld (naar de opvatting
van dezelfde schrijvers) met de twee kin
deren, welke Rembrand volgens het Dood
boek van de Westerkerk bij zijn overlijden
naliet.
Cornelia was in 1054 gedoopt, maar in
Mei 1070 toen zij, een half jaar na haars
vaders overlijden, in het huwelijk trad met
Cornelis Suythoff, werd haar leeftijd niette
min op 18 jaren gesteld. Nl. in de volgende
huwelijksproclamatie :
. 3 May 1070
Compareerden Cornelis Suythof van Am
sterdam, schilder, oud 24 jaren, ouders Joot,
geassisteert met zijn voogt Adriaan de Fvn,
woont op de rozegracht en Cornelia van Ryn
van Amsterdam oud IS jare, ouders doot,
güassisteert met haer voogt A bram Franze,
woont ut supra."
Vermoedelijk verliepen er dus een paar
jaren tusschen hare geboorte en haren doop ;
eene uitzondering welke het gevolg kan zijn
geweest of van Rembrands aarzeling om het
kin l te erkennen, of van zwarigheden bij den
kerkeraad, die Hendrickje indertijd over hare
buitenechtelijke samenleving emstelyck be
straft" had.
Abram Eranse, die na Rembrands over
lijden tot haren voogd werd benoemd, had
een apotheek op den hoek van de St.
Agnietenstraat, hij was een kunstkenner van beteekenis
en vriend des huizes, die ook in 1665, bij
de meerderjarigverklaring van Titus getui
genis had afgelegd, dat deze bequaem was
om zelfs zijn handeling te drijven."
Cornelia's echtgenoot (blijkbaar was dit
een huwelijk tusschen buurman en buur
meisje) behoorde tot den kleinen burgerstand;
zijn broeder Hendrik werd in 1669 vermeld
als varentsgezel", en was een jaar later ge
vestigd als timmerman in de
Anjeliersdwarsstraat. Het jonge paar woonde in Oct. 1670
in de Laurierstraat; ofschoon ook Suythof,
blijkens de aauteekening in het
huwelijksregister, de schilderkunst beoefende, die kunst
gaf hem waarschijnlijk min daalders dan dui
ten, want reeds vijf maanden na zijn onder
trouw nam hij het besluit om zijn fortuin in
Indiëte gaan zoeken. Hij stelde orde op
zijne zaken, machtigde zijn oom, den lint
kramer Adriaen Taifyn om zijn portie in eene
nalatenschap te innen en maakte met zijn
vrouw voor den notaris Hellerus een testa
ment, waarbij de langstlevende van beiden
tot eenigen en universeelen erfgenaam der
nalatenschap werd benoemd.
Het echtpaar vertrok toen met het schip
Tulpenburgh naar Batavia. Hoezeer dit voor
een kunstenaar destijds een ondankbaar ar
beidsveld was, hij liet er zijn penseel niet
geheel rusten; in Nagler's Künstler-Lexicon
komt de aanteekening voor :
Cornel Suythoff, Maler aus Holland, bte
seine Kunst auf Reisen umi fertigte
zahlreiche Bildnisse. Um 1681 lebte er in Batavia
J. A. Boener stach nach ihmdasBildnissdes
Artztes Otto Hellwig (lees Johann Otto v.
Helwig) bezeichnet: C. Suythotf pinxit
Batavi;e in India orientali 108L."
Het mocht aan de nasporingen van wijlen
mr. A. D. de Vries A.Z. niet gelukken om
ook maar een enkele van die zahlreiche
Bildnisse" te ontdekken 2). Alleen kwam hern
een exemplaar in handen van het door Xagler
vermelde en naar Suythofl' gegraveerde por
tret vanden bataviaschendoctor Johann Otto
Freyherr von Ilelhvig.
In 1689 was Suythoff cipier der burger
gevangenis te Batavia, Mr. de Vries was
van meening, dat deze daadzaak geen hoogen
dunk geeft van de trouw, waarmede hij aan
zijne kunst gehecht was, en dat hij in dat
opzicht zeker al heel weinig doordrongen
was van den geest, die Rembrandt gedurende
zijn geheele leven bezielde." Er is evenwel
plaats voor de bedenking dat iemand, die
vrouw en kinderen ten zijnen laste had, vóór
alles leven moest, en meer waarborg vond
in eene vaste gouveniementsbetrekking dan
in de onzekere en schrale inkomsten van
een kunstschilder in een land, waar kunst
zoo slecht beloond werd.
De oud-majoor P. A. Leupe bracht in De
Nacoi-scher aan 't licht, dat er volgens de
kerkelijke registers der llerv. gemeente nog
twee kleinkinderen van Rembrand te Batavia
geboren werden, liet oudste werd daar op
5 Dec. 1673 gedoopt onder den naam Rem
brand, het joEgste op 14 Juli 1078 als Hendrik.
Waarschijnlijk (de aanduidingen in het
Weesboek doen dit vermoeden) woonde hij
in 1092, onder de regeering van den gouver
neur generaal Joannes Camphuys nog te
Batavia. En ware hij ten schilder van talent
gewtest dan zou hij, zoo stelt men zich voor,
allicht de bescherming van dien landvoogd
genoten hebbeu, die niet alleen een ijverig
verzamelaar was van schi-lpen en zeegewas
sen, maar ook op zijne wijs de fraaie kun-ten
beschermd schijnt te hebben. Althans,
Houbraken vermeldt, dut de schilder Frans
Withoos zeer bij hem in de gunst stond.
Breed had zoo'n cipier het niet; blijkens
de Statuten en Keuren; die op last van den
gouv. generaal Antonie v. Diemen werden
bijeengebracht, genoot hij maandelijks
twintich carolusguldens van den Heer, ende tot
sluytgeld van yder persoon, voor syn in- en
uytsluyten, een halve reael van achten eens."
Maar hij voerde voor de gevangenen de
ménage en ontving het vastgestelde kostgeld
per hoofd; een bestier waaiop zeker wel
eenig voordeel zat. Daarentegen moest hij
bij 't atleggen van dt n eed beloven, dat hij
zich gedragen zou als een eerlyck man ende
vroom dienaer van de justitie toestaet ende
betaemt"; voorts een borgtocht van honderd
realen storten omme daeraen te verhalen
de schade, die iemant door syne versuymenis
ruochte comen te lyilen." Die borgtocht werd
later verhoogd tut 100 rijkgd., maar ook zyn
maandelijkseh traktement, uit aanmerking
der steeds toeneemende duurte en het
weezendlyk al te bekrompen bestaan van die
lastige bediening." 3).
Doch hoeveel gaf het schilderen, wanneer
men in eene steeds op stootgaren liggende
maatschappij daarvoor afhankelijk was vau
de weinige notabelen, die voor de kunst geld
over hadden? Gewis verkeerde Suythoff niet
in eene zoo gunstige positie als b.v. de schil
der-reiziger Cornelis de Bruin, auteur van
meer dan een reisverhaal, wien door den
gouverneur generaal Joan van Hoorn een
paar vertrekken in het Kasteel van Batavia
werden ingeruimd, opdat hij zich daar on
gestoord aan zijne kunst zou kunnen wijden.
Blijkbaar vereenigde hij de kunst met het
ambacht, met zijne justitieele bediening: er
is geen reden om aan te nemen, dat zijn por
tret van een duitsch geneesheer te Batavia
zijn eenigste was Maar wel blijlt het de vraag
of ooit een gouverneur generaal voor hem
als model zat, gelijk aan zijn schoonvader ten
deel viel. Althans, de heer G. P. Roull'aer,
in zijn opstel over Oude schilderijen te
Batavia" de landvoogdsportretteri bij Valentyn
besprekende, schrijft:
Maar het allermerkwaardigste dunkt mij
het portret van Carel Reyniersz, dat hoogst
waarschijnlijk naar een origineel is gedaan,
welk origineel van Rembrand moet zijn." En/..
(De reden voor dat vermoeden vernemen
wij echter niet. Reyniersz vertoefde vóór
het jaar 1045 als raad ordinair van N. I. een
poos in Nederland.)
Mr. de Vries drukte de hoop uit, dat het
door hem aangegeven spoor nog eens ver
volgd mocht worden, ten einde nadere ge
gevens te verschaffen omtrent Rembrands
schoonzoon, dochter en kleiuzooii(en); tevens
dat Suythoff's schilderijen mochten worden
teruggevonden, en zijne waarde als kunstenaar
diensvolgens in het licht gesteld.
Die hoop is tot dusver ijdel gebleven. Maar
mochten de vernieuwde
Rembrand-onderzoekingeu, aan den vooravond van zijn
gedenkfeest, eenige proeven van Suythoff's schil
derkunst aan het licht brengen, waar zouden
ze beter te plaatsen zijn dan in een Rem- !
brand-huis", waarvan de stichting wel ver
diende op het program te staan der huidige
feestcommissie, liet is waar, met Rembrands
eigen scheppingen zouden de muren van zoo'n
huis niet zijn te vullen; van's meesters meer
dan 350 schilderijen zijn er hoogstens nog
een twintigtal in 't land te vinden. Neder
land is immers eene handeldrijvende natie!
Bij gebreke daarvan zouden Suythoff s por
tretten, zoo niet om hunne kunstwaarde dan
toch als historische gedenkstukken en
schilders-curiosa, eenig relief kunnen verleenen
aan het sterfhuis op de Rozegracht, 4) waar
over mr. de Roever schreef:
Dat koope de vereeniging Rembrandt, die
zich het aankoopen en voor 't vaderland be
waren van vaderlandsche kunstschatten ten
doel stelt. Daar brenge zij bijeen eene ver
zameling van reproductiën van al de werken
van haren schutspatroon, een verzameling
van alle boeken hem betredende, van alle
bijdragen voor de geschiedenis van zijn leven.
Dan vestige zij in het naar den stijl van
Rembrandls tijd gerestaureerde huis hare kan
toren, opdat ter zelfder plaatse waar eens de
groote zoon van Nederland arbeidde aan Ne
rlands onsterfelijken roem, ook de banier
draagster zetele van de piëteit voor Neérlands
glansrijk verleden in zaken van kunst." 5)
S. KALFF.
1) Opgave van Rembrands inboedel in
Oud-Holland" 1884, p. 103.
2) Rembrandt's dochter (?Oud-Holland",
1888).
3) N. I. Plakaatboek" XII, p. 938.
4) Dit huis, No. 184 Rozegracht, behoorde
vroeger aan P. J. v. Parreren, koopman in
de Dijkstraat; de tegenwoordige eigenaar is
de meubelmaker Sluyter, die het zelf bewoont,
en de eerste verdieping (aan de straat) liet
verbouwen. K.
5) Rembrandt's sterfhuis" (?Oud-Holland"
1884, p. 110).
De tentoonstflliDüKunst m het Voll" in
kt StedeiijK Mnseoi.
Deze tentoonstelling, die ik dezer dagen
eerst in de gelegenheid was te bezoeken, is
een beschouwing zeer waard. Vooreerst al
geldt 't een zaak van algemeen belang. Wel
haast een ieder toch komt te zijner tijd in
de noodzakelikheid een woning in te richten;
en als de tijd al in 't verleden ligt, waarin
men dit voor zich zelf had te doen, dan
heeft men er allicht voor anderen, voor kin
deren of vrienden nog mee te maken. Maar
verder is ook de wijze, waarop de tentoon
stelling is iu elkaar gezet, een poging tot
verwezenliking van een denkbeeld, dat alle
waardering verdient. Men is uamelik zeer
demonstratief te werk willen gaan, niet al
leen dat uitstallende, wat de kommissie voor
mooi hield, maar ook er tegenoverstellende,
wat ze als lelik beschouwde, ofschoon dit
laatste zo ongeveer voor 'tzelfde gebruik
bestemd is.
Tot zover is dus alles in orde. Maar bij
gehele waardering vau 't vele goede dat te
genieten gegeven wordt, voor 't leerzame en
wakker schuddende van deze verzamelingen,
moeten me toch enige opmerkingen van 't
hart, die zicli m. i. al hij zeer vluchtige be
schouwing zullen opdringen.
Ik begin niet de belangrijkste misschien.
De kommissie heeft, zoals de katalogus
zegt, naist ds- mooie, voor een groot gedeelte
eenvoudige voorwerpen uit vroegere tijden
(hoofzakelik de 17e en l Se eeuw), moderne
dingen geplaatst, welke niet slee hts wat
bestemmina betreft, maar ook wat grootte en mate
riaal aangaat, met die oude ongeveer overeen
komen.
l)e/.e wooiden zouden allicht de mening
doen ontstaan, dat de zaken die tegenover
elkaar worden gesteld ook nagenoeg dezelfde
waarde vertegenwoordigen. Dit is echter
in de meeste gevallen zelfs in de verte
niet zo. Ik bedoel natuurlik niet, dat de
oude voorwerpen als antikiti-it een hogere
waarde bezitten; ik meen slechts, dat voor
de prijs, waarmee het lelike huisraad betaald
zou moeten worden, de voorwwpen aan de
overzij, als men ze nieuw Het maken, geheel
niet te verkrijgen zouden zijn. Daardoor
zal bij de bezoekers soms wel de ge
dachte opkomen, dat 't geen wonder is dat
de moderne meubelen zoveel leliker zijn
daar ze steeds een zoveel geringer waarde
vertegenwoordigen. Nu is 't wel waar. dat
voor de prijs van de lelike kant, ook
wel wat beters te maken was geweest en,
gelukkig trouwens, dikwels ook gemaakt
wordt maar de tentoonstelling toont dit
toch niet aan, behoudens in (f1 n geval, en
dan nog maar ten dele, want doordien men
niet precies weet, welke voorwerpen aan de
mooie kant voor de hier vermelde l '235 en
aan du lelike voor de ? 237.50 te krijgen zijn.
blijft men zich onzeker gevoelen. Waarom
niet nauwkeurig opgegeven, welke geldswaar
den hier tegenover elkaar staan?
Voorbeelden van wat ik hier beweer, zal
ieder, die enige kennis van zaken heeft,
gemakkelik genoeg ontdekken; toch zal ik er
enige geven.
Vooreerst al treft in alle kamers 't behang
sel. Aan de ..mooie" zijde is bijkans overal
een fraai eenkleurisr doek gebruikt. En wat
staat er nu tegenover? Men zou, dunkt mij,
mogen verwachten een doek van ongeveer
dezelfde prijs, maar van lelike kleur of
tekening. Aan de lelike" zijde vindt men
echter slechts papier, en dan nog een vrij
gemeen soortje, en van een uiterlik, waar
van ik alleen wil zeggen, dat de kommissie
wel heel gelukkig is geweest in 't verkrijgen
van het allerleukste dat maar denkbaar is.
En dan verder de meubels! Ik neem voor
eerst de kamers uit de eerste zaal. De antieke
kast zou, nieuw gemaakt, naar mij van des
kundige zijde verzekerd werd. zelfs bij
fabrikatie in 't groot omstreeks ?300 moeten kos
ten. En er tegenover staat een buit'et van
circa ? WO. Met <le vervaardiging van de
massieve oude tafel zou zeker een tachtig
gulden gemoeid zijn. en aan de overzijde ver
tegenwoordigt hetzelfde soort meubel een
waarde van ongeveer /i(). Men vergelijke
verdt-r bijv. de stoelen om de beide gedekte
tafels. De ene soort is slechts een paar gul
den per stuk waard, en de andere zou eerst
voor omstreeks ? 10 nieuw te maken zijn.
Ook al niet beter is 'tin groep 2, waar, naar
men rnij verzekerde, tegenover elkaar zijn
gesteld stoelen van circa /'8, en zetels, die
eerst voor een goede twintig gulden te maken
zonden zijn. Het prijsverschil in aanmer
king nemende, is de tegenoverstelling van
de pendules in diezelfde kamers haast
ergerlik! lui de hier genoemde- voorbeelden zou
den gemakkelik genoeg met talrijke andere
te vermeerderen zijn.
Zijn echter, vroeg ik me verder af, alle
dingen aan de mooie" kant wel zo heel
mooi? Ik meen namelik, dat een meubel,
om aan esthetiese eisen te voldoen, om
werkelik schoon te zijn, in de eerste plaats
goed, d. i. doeltreffend ingericht of gebouwd
moet wezen '). Wanneer we op de wereld
waren slechts met twee eigenschappen, met
esthetiese zin, en met 't vermogen van te
kunnen zien, dan zou de mate van ons geluk
er van afhangen in hoeverre onze omgeving
een ogenlust was; maar aangezien dit niet zo is,
kan ons huisraad dikwels niet anders wezen
dan een kompromis tussen verschillende eisen.
Hoe men in de esthetiek, door steeds de dingen
meer van n kant te bekijken, op een dwaal
spoor kan geraken, bleek me eens, toen een
zeer bekend oudheidkundige de goedheid had,
me een fraaie kollektie muziekinstrumenten
te tonen. Het gesprek viel daarbij o. a. op
violen, op hun klank en hun uiterlik. Mijn
leidsman wond er toen geen doekjes om,
dat voor hem het uiterlik dier instrumenten
hun allerbelangrijkste eigenschap was!
Maar ik keer tot mijn thema terug. Zijn
al de tentoongestelde antieke dingen wel zo
mooi, vroeg ik. Ik betwijfel 't zeer. Al
dadelik bij het binnenkomen valt het oog
op een wieg, die mij sterk aan een doodkist
doet denken. In dezelfde kamer, aan de
mooie zijde dus, is een spiegel, waarvan 't
weeikaatsende oppervlak afschuwelik is. In
't volgende stel kamers van dezelfde zaal is
de antieke tafel veel te hoog, en men mag
er wel zeer voorzichtig zijn met zijn knieën,
anders bezeert men ze nog aan de scherpe
kanten onder 't blad. Is verder die friese
klok werkelik zo fraai? Ik meen alweer, dat
een eerste eis voor een kameruurwerk is,
dat men, door het hele vertrek heen, er
gemakkelik de tijd op moet kunnen lezen,
en in dit opzicht laat het bewuste exemplaar
nogal wat te wensen over; buitendien heb ik
heel wat moderne klokken van veel fraaier vor
men gezien. Hoe onrechtvaardig tegenover
't moderne men soms wordt in zijn bewonde
ring voor het antieke, bleek me vooral uit een
opmerking in de katalogus over de boeketten op
het porcelein van de lelike" tafel. Er staat
hier: Buiten alle begrip zijn die bouquetten als
in 't blinde over het servies heen gespoten,
half op den rand en de kom van de
borden en zelfs midden er in, om allen
eetlust te bederven". Deze laatste aanmerking
schijnt namelik niet te gelden voor het mooie
blauw-porceJein van groep 2, en hier eet men
liefst uit hele landschappen! In aansluiting
aan deze opmerkingen wil ik ook nog even
zeggen, dat een ding bezwaarlik schoon kan
worden geacht, wanneer het niet voor een
goed doel bestemd is; zouden daarom do
vogelkooitjes, die op meer dan n plaats
ook aan de mooie zijde figureren, niet beter
worden gemist?
Parallel aan deze «n dergelijke vragen zou
dan ook nog de kwestie kunnen worden ge
steld, of wel alles aan de moderne kam zo
lelik is. Heeft men, bijvoorbeeld, wel't recht,
van de tegenwoordig dikwels aangetroffen ge
woonte, om borden, die men voor mooi houdt,
aan haakjes tegen de muur te hangen, te
zeggen, dat dit gebt urt tegen alle gezond
begrip in"? Wanneer men de borden tegen
de muur plaatste, ook om ze voor gebruik
gereed te hebben, dan zou men ze zeker op een
rek moeten zetten ; maar indien men ze alleen
heeft als een verlustiging voor de ogen, met
hetzelfde doe! dus, waarmee men ook schil
derijen aan de wand hangt? liet meest ware
is dan klaarblijkelik, ze op een dergelijke
manier als schilderijen op te hangen ; ze zullen
dan ook 't best zichtbaar zijn. Vooral echter
had ik 't oog op de keukeninrichtingen, toen
ik vroeg, of het nieuwe wel overal zo lelik is.
Ik zei boven al, dat meubels gewoonlik als
de verwezenliking van een kompromis tussen
verschillende eisen zijn op te vatten. Natuurlik
zal 't van de omstandigheden, waaronder het
meubel gebruikt moet worden, en van de
smaak en de beurs van de personen die het
willen aanschaffen, in sterke mate af hangen,
welke eisen men wat meer op de voorgrond
wil laten treden. Van keukengereedschap is
echter wel niet anders te wachten, dan dat
met het praktiese gebruik in hoge mate,
misschien wel uitsluitend rekening zal worden
gehouden. En wat heeft nu, bijvoorbeeld, die
broodtrommel misdaan? Wat het
petroleumtoestel ? Waarom zijn de geëmailleerde pannen
en die geëmailleerde emmer niet goed?
Knzovooits. Ifc begrijp wel, dat men bijv. zeggen
kan, dat men hier te maken heeft met een
verbergen van het iunerlik wezen" dooreen
laag verf of email. Maar als nu door die
oppervlakkige bedekking de dingen goed en
toch goedkoop te maken zijn, begrijp ik best,
dat men geen voorwerpen zal aanschaffen die
veel duurder zijn, die dikwijls veel meer on
derhond eisen, en die tóch niet bruikbaarder
zijn, terwijl men dit vooral niet zal doen, nu
door de snelle ontwikkeling van de industrie
in onze dagen alle xyftt'iiti'ii een veel korter
leven hebben dan vroeger: morgen komt er
misschien weer iets veel beters. Tegen het
gebruik van de bedoelde voorwerpen te strij
den, schijnt mij dan ook vrij wel vergeefse
moeite. Het zou mij zelfs bepaald verbazen,
indien ten huize van de leden der kommis
sie, dergelijke dingen als de op de tentoon
stelling afgekeurde, niet even goed te vinden
waren, als overal elders.
Mijn laatste opmerking geldt de waardering
van het fabrieksornament, waarbij de
katalogus-schrijver de woorden van Ruskin tot de
zijne maakt: Fabrieksornament geeft den
schijn van een arbeidswaarde, die het niet
bezit, en daarom is het een onbeschaamd
heid, een gemeenheid en een zonde". Mij
komt het voor, dat deze woorden van Ruskin,
minstens genomen z, ir overdreven zijn. Trou
wens in het kamp der esthetiek is men tegen
over de industrie vaker zeer partijdig gestemd, j
naar ik meen. Vooreerst al, omdat men zo
dikwels de ogen sluit voor de adel ook van
de machine, omdat men maar niet gelieft
iu te zien, welk een schat van vindingrijk
heid, kennis, geduld, tijd en arbei l met de
schepping er van gemoeid is. Vooral echter,
doordien men niet bedenkt, dat als twee
fraaie dingen voor onze zintuigen niet te
onderscheiden zijn, ze even mooi blijven als
kunstgevoel strelende, of kunstzin opwek
kende of ontwikkelende zaken, :il is het ene op
heel andeie wijze ontstaan dan het andere.
Onderstel 's dat ik in een hotel logeer.
en langs een kamer kom, waar een door
mij zeer geliefd muziekstuk prachtig op de
piano wordt voorgedragen, met vurig tem
perament, en met schier onverbeterlike
techniek. Uiterst nieuwsgierig om te weten,
wie daar zo heerlik speelt, pleeg ik aarzelend
de onbescheidenheid om binnen te treden,
en ik zie de dochter des huizes aan een
pianola of fonola zitten2). Moet ik dan, ter
wijl ik 't daareven nog zo mooi vond, mij
nu ontgoocheld gevoelen, en denken; ajakkes
wat lelik"? Immers neen! Ik kan daaren
tegen het meisje feliciteren met haar hoogst
ontwikkelde muzikaliteit, en haar gelukkig
prijzen, dat ze in een tijd leeft, waarin 't
rnogelik is, wel ten koste van oefening
natuurlik, maar toch zonder 't eeuwigdurende
geestdodende mechaniese studeren, te berei
ken, wat ze daareven te genieten gaf.
Hier is dus de machine bemiddellaar tussen
het kunstgevoel van de exekutant en de
voortgebracht muziek, en in estheties opzicht
hebben we alle reden er ons dankbaar
jegens gestemd te gevoelen. In zeer veel
andere gevallen echter is de waarde er van
uit een oogpunt van kunst niet geringer.
In een tijd toen de industrie weinig ont
wikkeld was, werd men wel gedwongen dik
wels, op omslachtige en daarenboven vaak
op zeer onvolkomen wijze, alles uit de hand te
maken, terwijl nu zeer veel fabriekmatig voort
gebracht, altans gereproduceerd kan worden.
Wat nood echter, indien de kwaliteit van het
verkregeue hierbij maar niet minder werd?
Of liever nog: hoe gelukkig is 't, dat zo veel
tegenwoordig machinaal gemaakt kan worden,
waardoor 't veel goedkoper werd, en in 't
genot van veel meer mensen kan komen l
Ik ben er mij zeer wel van bewust, dat
de industrie ook heel wat verkeerds produ
ceert, en dat op grote schaal fouten voor
komen, o.a. zoals ze in de katalogus zijn
aangegeven. Zeer ten onrechte schijnt men
echter vaak te menen, dat deze gebreken bij
het fabriekswerk onvermijdelik zijn, terwijl
inderdaad de machine slechts levert, wat
verlangd wordt; zodra de kopers 't willen,
zullen die fouten verdwijnen. Het enige nodige
is verbetering van de kunstzin bij het pu
bliek, en tentoonstellingen als de besprokene
zijn daarvoor zeker van groot nut.
Op mijn wijze heb ook ik getracht er een
steentje toe bij te brengen. Moge het enigs
zins bruikbaar blijken!
Wageningen. Dr. E. GII.TAY.
PfotesteD.
') .Men zie het fraiie opstel van P. in
IIt-,1 Httndtlsbhid van Zondag 4 Januari 18S5.
Zou iemand kunnen zeggen, n ie l', is?
'-') Volgens bevoegde beoordelaars, zoals
Xikisch, Reinecke, Sauer,l'aderewski,Gaillai.l,
Rosenthal is 't inderdaad mogelik, met de
genoemde instrumenten zo iets als hier aan
gegeven werd te bereiken. !
In de Nieuwe. oüerd. Courant geeft de heer
De Meester volgenderwijs bescheid op het
geen de heer Van Elring in ons blad ge
schreven heefl; d. i. de door den redacteur
van de N. R. C. geweigerde brief en een
naschrift.
De heer Van I-'lring, die er on-s dezer dagen
op opmerkzaam maakte, dat zijn aanvallen
op iiiiskeii Huet tot nu slechts tien beoor
deelaar van Nederlandsche letterkunde heb
ben gegolden, blijkt niet tevreden. Hij had
gewild, dat we heel den brief, waarin hij
ons o. m, deze mededeeling deed. doch die
overigens slechts een nieuwe aanval op lluet
was, in ons blad had ien opgenomen. Hij is
nu niet het document naar de Groene'' ge
gaan, hotel, waar voor inzenders" altijd plaats
is. Op den aan ons gerichten brief volgen.
een naschrift en nog een postcriptum.
Wij zien niet in, waarom we den heer
Elring gelegenheid hadden moeten geven,
nogmaals zijn hooge vonnis over lluet te
vellen. Aan de rechtvaardigheid'' hebben
wij voldaan, door onzen lezers juist mede te
deelen, wat de heer Elring bij een hem be
treffend zinnetje uit ons extract van L)<i
Clidsbrieven wilde aangeteekend zien.
En verder ... de heer Elring herinnert er
zelf aan in de Groene", dat we van zijn,
pennevrucht tegen Huet indertijd behoorlijk
gewag hebben gemaakt, objectief in dit
extraheeren uit tijdschriften, gelijk wij altijd trach
ten te zijn.
De heer Elring vergist zich echter, wanneer
hij meent, dat zijn artikel ons indertijd ple
zier heeft gedaan en zich daartoe beroept op
ons zeggen: Het past wel in
(i'r.mt-Xede,-lunil" . . . Immers, een van de vele ons sym
pathieke kanten aan Huet was, dat hij dat
malle woord als titel voor een tijdschrift nooit
zou hebben kunnen kiezen. Hij wasén veel
te subtiele, fijne geest ora chauvinist te zijn.
Ons zinnetje bedoelde dus allerminst sym
pathie-betuiging met wat wij onmiddellijk
vooral als een vrucht van groote (
rool-Xc(/(?/?/«niMiefde hebben beschouwd, meer dan
als een product van kritischen zin.
Ka tot dat bescheiden zinnetje hebben we
ons beperkt, juist onxh'.t onze extracten uit
tijdschriften volstrekt niet worden samen
gesteld met de pretentie van over alles te
rechten en te oordeelen.
Sedert is er nog meer kritiek" op lluet
gekomen, kritiek, o. i. nu door het gezag eener
artieste (mevr JJusboom j aangenaam ge« raakt.
Wat ten slotte htt aanUekening" ge
noemde P. S. in de Groene betreft op
mevrouw Bosboom's brief over het behoud
van onze taal is in ons blad wél de aandacht
gevestigd."
Wij wenschen niet partij te kiezen in
dit geding, al verklaren wij gaarne, dat het
nog nooit bij oi\s is opgekomen, aan mevrouw
Bosboom Toussaint te denken, als aan een
literair-kritische dame, door wier gezag"
ons niet behagende opvattingen omtrent
lluet's kritischen arbeid aangenaam kunnen
worden gewraakt."
Voor ons zijn alleen van belang deze woor
den van den lieer De Vleester : Hij (v. Elring)
>K MI wet het i/ofunient naar (/<'<V nene ;/i'yi.ian,
ln'iU'l; icaar ronr inzenders altijd plaats /*.
Deze loftuiting is iets te algemeen. Wij zijn
verplicht om tal van redenen, gelijk elk veel
g- lezen blad, evenals de N. R. (.'. zei/, een
groot aantal inzenders af te wijzen. De heer De
Meester had moeten schrijven: waar voc. r
inzenders, die zich verongelijkt achten 't
doet er niet toe door welk blad allicht
plaats is." Zoo duidelijk en eerlijk teschrijven
echter irocht thans niet van den redacteur
der .V. A'.C. gevorderd worden. Wij begrijpen
het, de Gioene is door deze gastvrijheid hem
wel eens lastig.
Zoo geschiedde het in Februari van dit jaar
nog, dat de heer De Meester met een katte
belletje, dcor hem vastgehaakt aan de AVc/un;
(ji<!x, een ietwat valsch geluid veroorzaakte.
Inderhaast, in een taal plomp en onbeholpen,
zooals hij misschien nooit in de A". Ruit.
heeft durven gebruiken, maakte hij den heer
v. Riemsdijk, den schrijver van Mea Culpa",
voor een swceHJiiyer uit, d. w. z. voor iemand
die niet zoo goed schreef als heai mogelijk