De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1905 28 mei pagina 1

28 mei 1905 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

H*. 1457 DE AMSTERDAMMER A°. 1905. WEEKBLAD VOOK NEDERLAND Onder redactie Dit nummer bevat een bijvoegsel. ?V SL n. CT. JD E K O O. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden . . . . . . f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar » , mail 10. A&onderUjke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar , 0.121/» ttt Utd U verkrygbaar Kioik 10 Boulevard dw Capucines tegenover hét Grand Café, te Parijs. Zondag 28 Mei. Advertentiën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel 0.40 Annonces nit DuiUchland, Owtearfjl en Zwitserland worden nitalizitend aangenomen door de firma RUDOLF MOSSE te Kealea «a door alle filialen dezer firma. De prijs per regel is 35 Fttnnig. INHOUD: VAN VERRE EN VAN NABIJ : Een vriend van Van Lynden. Een hoed zonder bol ? Openbaar of bijzonder Onderwijs in N.-Brabant, door A. Nass en J. N. A. Smeekens. -- FEUILLETON: Een mede dinger, door C. Astrea. KUNST EN LET TEREN: Muziek in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp. De St. Lucas-tentoonstelling, door J. W. N. Diamantstad, door L. van Deyssel. Roeping van Leo Balet, door Pastoor Kaag. M. van der Aa, f, met portret, door Ferd. Wierdels. Het Jaar boekje van Joa. Alberdinck Thijm, door J. H. Rösaing. INGEZONDEN : Schiller, door fe. ten Bruggencate en dr. S. J. Warren. VÓÓR DAMES: Is de Reformkleeding" een vraagstuk ? II, slot, door Cosmopolita. Allerlei, door Caprice. UIT DE NATUUR, door E. Heimans. Veiling van prenten «n teekeningen, (met afb.), door W. Steenhoff. Eugen Gugel, \. met portret, door %f. H. W. Leliman. PINANCIEELE EN PECONOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter. SCHETJES: Drie zonen, naar Tolstoï. DAMRUBRIEK. SCHAAKSPEL. AD VERTENTIËN. ?MHinimillllllinmiimilimilMMIMMIimilIlHltlHIIllUHIlHlinmitimilfM Een vriend van Van Lynden. Het bedanken van Kuyper als eere voorzitter van den Ned. Journalistenkring, had nog een briefwisseling ten gevolge, benevens de belofte, dat dit feit op eene algemeene vergadering, den 8 Juli te Amsterdam te houden, als eerste punt op de agenda aan de orde zal worden gesteld. De heer Kuyper meende, dat hij verdacht werd, als zoude hij, bij de op name in de Handelingen de door hem in de Kamer gesproken woorden gewijzigd hebbon iets wat door het bestuur van den Kring geenszins was aangenomen; en legde er den nadruk op, dat de uit drukking door hem gebezigd: dan sta ik voor niets in z. i. aanmerkelijk zachter van beteekenis was dan die welke som migen meenden verstaan te hebben: dan staat zij (de pers) voor niets deze laatste toch, zou hij geoordeeld hebben, een al te banale uitdrukking voor een al te grove beleediging." Met te meer waardeering," zoo schreef het bestuur van den Kring, had het die mededeeling van den Minister vernomen, waar ons bestuur hierin mag lezen, dat Uwerzijds een grove beleedig-ing" van de pers niet werd bedoeld." Intusschen beeft het bestuur in de beide hierin genoemde uitdrukkingen geen essentieel onderscheid" gezien. En terecht.... Dan sta ik voor niets in" wil immers zeggen: ik denk zóó laag van de pers, dat zij met de stembus vóór zich, tot het elechtste zich bereid kan toonen, niets uit gezonderd. Dan staat zij voor niets " beteekent eenvoudig: ik weet van de pers, dat zij, met de stembus voor zich, bereid is het slechtste te doen, niets uitgezonderd.... Zeker: hier ontbreekt alle essentieel onderscheid. Maar dit neemt niet weg, dat wij allerminst gelooven aan de be doeling van Kuyper om de pers te beleedigen. Mocht in de onderstelling van zulk een bedoelen scheiding tusschen den eere-voorzitter en den Journalistenkring zijn ontstaan, de heeren kunnen, o. i. ge rust weer bij elkaar schikken en aan de groene tafel behoeft geen eere te ont breken. Kuyper toch had op't oogenblik, toen hij de gewraakte woorden sprak, wel iets anders te doen dan op het beleedigen van de pers te zinnen. Hij was daar verre van verwijderd. De krantenberichten over zijn verhouding tot v. Lynden, en zijn achterbaksch be heer van Buitenlandsche Zaken als minister-president hadden hem in de engte gedreven, en bij de interpellatie van Kol moest hij wel van zich afslaan met de bekende zwier en zwaai, hem als debater eigen. Dan is elke inval hem welkom, en op dézen inval had hij om zoo te zeggen recht door geboorte en opvoeding. Het was als een instinctmatigen beet die een hond doet, naar den bedelaar, die hem met zijn stok dreigt. Nietwaar, zelf gedurende zooveel jaren journalist en steeds actiever dan een in de verkiezingsdagen, gevoelde hij op dat moment zich weer in zijn persfauteuil gezeten met de stembus in hot verschiet, en wat kon hij nu in deze benauwd heid beter doen, dan met de oude welbekende middelen te werken ? Waar lijk niet om dezen of genen te wonden, als oordeelde hij dien lager dan zichzelf in moraliteit ? neen, eenvoudig om op Standaard-manier den kiezers zand in de oogen te strooien en hun een keer te meer in te prenten, dat alles wat men tegen hem dorst inbrengen, natuurlijk maar gelogen was. Het mes sneed aan twee kanten. Zonder te vloeken, wat heelemaal niet te pas zou komen, gaf hij zijn kamerleden te verstaan: hoort nu maar eens hoe vast ik tegenover al dat krantengezwets sta en tegelijker tijd klonk het als een woordje aan zijn kiezers : wilt toch in 's hemelsnaam niet het oor leenen aan wat die paganisten schrijven. Genie is en blijft hij, en zoo gaf hij van de ministerstafel den heeren van de pers een zinnetje te no teeren, dat voor een dozijn Standaardverkiezingsartikels gelden mocht. Intusschen is het den minister-presi dent tegengeslagen; want wel is de interpellatie-Van Kol geëindigd, maar de zaak kwam ook met de benoeming van v. Weede niet voor goed van de baan. Daar heeft de vriend Van Melvil v. Lijnden," wederom in het Vaderland het woord genomen, en o. m. het vol gende verteld: Is het dan niet om radeloos te worden wanneer, buiten den Minister van Buiten landsche Zaktn om, de premier van een Kabinet zich met de diplomatieke aangele genheden rechtstreeks gaat bemoeien ? Baron Melvil van Lijnden heeft dat ongeloofelijke iets ondervonden. Een korte spanne tijds was hij opgetreden of hij voelde zich verplicht Nederlandsche gezanten in het buitenland aan te schrijven hem er van op do hoogte te houden of dr. A. Kuyper ook in deze of gene hoofdstad verwijlde ter be handeling van Staatszaken. Dan weder zag de Minister van Buiten landsche Zaken zich gedrongen te doen onder zoeken of aan Nederlandsche gezanten ook instructies verstrekt werden waarmee hij, de verantwoordelijke bewaker onzer nationale belangen onbekend was gelaten. Men verbeelde zich den toestand eens Ministers van Buitenlandsche Zaken, wan neer de buitenlandsche pers Xederlan Ische aangelegenheden bespreekt, wanneer de vreemde diplomaten hemzelven ondervragen over de bedoelingen van den premier, over diens reizen en bezoeken aan vreemde hoven, over df instructies waar de premier toch mee moost belast zijn, terwijl de voor al die dingen verantwoordelijke persoon daarvan ten eenecnale onkundig wordt gehouden en onkundig moest blijven. Immers het ge schiedde, dat ome premier aan buitenlandsche hoven zich deed aandienen zonder tusschenkomst van onzen gezant of zonder dezen te bezoeken, een feit zoo nooit gehoord, dat de gezant Van Tets niet in gebreke bleef zich daaromtrent ernstig te beklagen, nota bene: bij den Minister van Buitenlandsche Zaken. JKn ten aanzien van baron V;ïn Heeckeren geviel het, dat de Min. van Buitenlandsche Zaken de vrijmoedigheid moest vinden op zeer handige wijze een officieele verklaring aan dien gezant omtrent de hem door dr. A. Kuyper verstrekte intructiën uit te lokken. Toen van deze inderdaad al te duidelijke aanwijzing de premier zich trachtte af' te maken met een kwinkslag, zeggende: dat het slechts vriendschappelijke besprekingen betrof, waartoe hij in de hoedanigheid van privaat persoon zich gerechtigd rekende, was de verwondering ten Hove groot, maar op het Departement en onder het corps diplornatique oiigeloofelijk. . . ." Baron Mtlvil van Lynden heeft genieend in Februari j.l. in een memorie aan de Koningin do ware toedracht van zaken onder de aandacht der Kroon te moeten brengen. Vooral de inmenging van den heer Von Weckerlin wordt daarin naar verdienste op schrift gesteld. Wel had de Minister (die nooit van bijzondere ingenomenheid met dr. A. Kuyper's deputaten had doen blijken) zich aanvankelijk, dat wil zeggen in December II, bereid verklaard om, wegens het erkende gemis aan diplomatieke krachten van zijn Departement, den heer Von Weckerlin dnaraan werkzaam te stellen, ten einde dien heer te raadplegen in alle zaken waarin hij, de Minister, dit noodig zou oordeelen. In zijn Memorie deelt hij echter aan Hare Majesteit mede dat hij nooit zijn consent gegeven heeft tot de steeds meer en meer ingrijpende be moeiingen van den heer Von Weckerlin, en dat hij zich mitsdien genoodzaakt zal zien af te treden, tenzij de positie van den heer tot betamelijke en begrensde preportien worde teruggebracht." Hier moet dus gevraagd worden: Is de redactie van het Vaderland, na de berisping, welke het reeds door den minister is toegediend, zoo door endoor verdorven van harte, dat zij nu nogmaals een vriend van Melvil v. Lynden fingeert, of bestaat er werkelijk iemand die zich voor een vriend van v. Lynden uitgeeft, en behaagt het dezen de redactie van dat blad allerlei op den mouw te spelden; of, derde mogelijkheid, toog van Lynden inderdaad zelf aan het jokken? Had Kuyper ons er niet aan herinnerd, dat men in verkiezingsdagen voor niemand kan instaan, we zouden om vorm "en in houd geneigd zijn het boven geciteerde voor waarheid te houden. Nu mogen we niet verder gaan, dan deze voorwaardelijke slotsom neer te schrijven: indien bovenstaande mededeelingen van het Vaderland geloof ver dienen, zou de minister-president op de meest leugenachtige wijze zich van de interpellatie-v. Kol hebben afgemaakt. Hoe afschuwelijk zou dan zijn houding niet zijn geweest, als christen staatsman, die, in de volksvertegenwoordiging, staande voor God, aldus valschelijk had getuigd ? Bevreemdend is het hierbij, dat Kuyper, die zelfs voor een rechtbank is komen verklaren, dat een plaat in het Volk, een symbolische teekening hem grievend beleedigd had, zich nu ganschelijk niet schijnt gegriefd en beleedigd te gevoelen door een verhaal, dat hem zoo kras mogelijk als een onbetrouwbaar getuige in het Parlement kenschetst. Van een vervolging van het Vaderland althans hebben wij tot dus ver niets vernomen. Nu kan dit zijn ten gevolge van een in de laatste jaren krachtiger geworden besef van waardigheid, dat boven elke aanklacht verheft. Maar toch het vale moeilijk aan te nemen, dat Kuijper zelf niet begrijpen zou, hoe de geheele natie, en in de eerste plaats de coalitie en de gansche volksvertegenwoordiging, bran dende moeten zijn van verlangen om precies te weten, wie nu waarlijk gelijk heeft: de al of niet gefingeerde vriend van Melvil v. Lynden, óf Kuyper, de minister, die in de Kamer naar aanleiding van de hem gestelde vragen, de verhouding tusschen hem zelf en het departement van Buitenl. Zaken te schetsen had. Men heeft het in deze dagen druk over Mr. Sybrandy, die, naar men zeide, niet waarheid-getrouw noch kamer-candidaat,. noch propogandist van de antirevolutionairen behoort te zijn. En tot eer van do antirevolutionaire partij, heeft men hem genoopt zijn kandidatuur voor Rotterdam in te trekken. Evenzoo verging het bij de Roomsche staatspartij den Heer .Kriesen, dien mon van het jroven eoner onware getuigenis schijnt te hebben overtuigd. Twee da den, waaraan andere partijen, in gelijke omstandigheden, een voorbeeld kunnen nemen. Maar welke zou de houding der kerkelijke coalitie niet moeten zijn tegenover Kuyper, indien werkelijk eens blijken mocht dat hij zich, niet als candidaat voor een kamerzetel, maar inne mende de hoogste plaats tegenover de Volksvertegenwoordiging, zich op zoo ergerlijke wijs was komen te ontgaan? Bij hem vergeleken zouden S> brand\ en Friesen pas kinderen in de boosheid zijn. De redactie van het Vaderland besluit haar mededculingcn met de/.e woorden: Over den verderen inhoud dier Memorie vermag zich echter de vriend van baron Melvil van Lynden. wijl hij zich tot geheim houding daarvan heeft moeien verbinden, niet uitlaten. Alleen dit kan hij mededeelen, dat, ware deze memorie aan enkele Kamer leden bekend, een tweede interpellatie over deze politieke gebeurtenis niet lang zou uit blijven." "Welnu, waarom komt deze vriend van v. Lynden niet met zijn naam voor den dag? Daar is in dit bedrijf van aan te klagen en zichzelf, nogal als vriend van v. Luiden, te verschuilen, iets ongeoorloof'ds, meenen wij; iets laf hartigs bovenal. De kwestie toch loopt over het hoogste, waarin een volk belang kan stellen. In duidelijk Nederlandsen gesteld luidt de vraag: of er aan 't hoofd van het Minis terie een leugenaar staat, of een eerlijk man, en hij, die op gezag van een ge wezen Minister, het eerste meent te moeten in 't licht stellen, voerc in 't be lang der natie, en in dat zijn eigen eer, den strijd als ridder zonder blaam. Wie dat niet durft, te zwijgen is hem best. Een hoed zonder bol? We lezen in Het Volk: Altijd liet/en, 't Is slim tegenwoord g met de antirevoluiionairen. Ze schijnen gewoon het liegen niet te kunnen lafen. Nu weer heeft mr. S. de Vries in de rede waarmee hij Vrijdag de vergadering der antirev. kiesvereeniging hier opende, o. a. gezegd : ,,Tot zelfs de vuurroode neefjes toe, zullen ? Troelstra heeft het reeds gezegd ? bij her stemming ijverig voor den liberaal gaan werken. En eerlijk gezegd : Ze hebben gelijk. Voor 't socialisme is zeker dr. Kuyper groot er gevaar dan Borgesius. Maar juist daarom dan ook is hij ons te meer waard." Troelstia en ons kongres hebben duidelijk gezegd zoo volstrekt duidelijk dat voor vergissing geen ruimte blijft, dat wij niet den liberaal, d. w. z. niet eiken liberaal bij herstemming zullen steunen, maar alleen die liberalen die voor (urgentie van) algemeen kiesrecht zijn. Schunnig tuig toch, om zoo tegen beter weten in te liegen." Wél zijn wij niet onder het schunnig tuig," waarover Het Volk zich bitter maakt, begrepen, maar wij gevoelen toch een weinig gevaar te loopen wat heel dicht in hun buurt te komen. Op het Paaschcongres der S. D. A. P. werd een resolutie aangenomen, met de slot-alinea : '?erklaart bij de herstemmingen alleen die kandidaten te zullen steunen, die zich verklaren vóór de urgentie van algemeen kiesrecht." "Wij schreven naar aanleiding daarvan: Naar de letter opgevat, zouden toelichting en conclusie moeten beteekenen, dat de Soc. Dem. partij zich, bij een herstemming tusschen een kerkelijke en een niet-voorstander der urgentie van algemeen kiesrecht, steeds zal onthouden. Intusschen blijft het de vraag of deze uit legging der woorden wij zullen niet zeggen, juist maar in den geest van al de voor stemmers is. De lieer Tak toch, die adviseerde de motie aan te nemen gelijk zij daar lag, schreef in liet Volk: Voor ons zijn de herstemmingen van enkel strategische beteekenis en is voor liet vast stellen der houding het oogenblik pas ge komen, als de uitslag der eerste stemming bekend is. Geen compromis, dat wil niemand bij ons. Maar wij willen er bijvoegen: zelfs geen verklaringen van herstemmingscandidaten verlangen wij. We kunnen ze genoeg beootdeelen naar de politieke groep waar ze bij hooren : deze bepaalt hun politieke hou ding, en wat ze verder persoonlijk zeggen laat ons koud. Al de vrijzinnig-demokraten zeggen nu nog, dat zij kiesrecht-mannen zijn, maar ze gooi-)n het kiesrecht in een hoek. In de tegenwoordige politieke verhoudingen is voor ons tusschen Treub en Karnebeek geen ver schil. En toch zal in hun persoonlijke ver klaringen zeer degelijk onderscheid wezen. Politiek is een zaak van groepeeringen, niet van persoonlijke bedoeling. Intusschen, wil men vooraf een ander onder scheid maken tusschen de tegenstanders onzer zaak dan de krijgskunst van het oogenblik zal vereischen, dun is zeker de gekozen for mule van de urgentie van het kiesrecht, er eeiie die uitmunt door eenvoud en duide lijkheid." Voor het vaststellen der houding is dus pas het oogenblik gekomen, als de uitslag der eerste stemming bekend is. Verklaringen zijn voor Hef Volk van geen waarde. De krijgskunst van het oogenblik moet de eischen, welke te stellen zijn, bepalen. Zoo blijft er," schreven wij, van de for mule nopens de urgentie van het kiesrecht over, dat zij uitmunt door eenvoud en dui delijkheid," maar heeft zij het nadeel, of, zoo men wil, het voordeel, eigen aan meer moties, die bij akklamatie worden aangeno men, dat zij wat veel heeft van een hoed zonder bol." En zoo kwamen wij tot een slotsom, die wel iets van die des heeren De Vries heeft: De tijd zal leeren of de socialisten zich aan de woorden van Het Volk, die ook wij in hoofdzaak beamen, zullen houden, of aan de resolutie, welke voor een aantal gevallen tot onthouding, en ^us tot versterking van de partij der kerkelijken moet leiden. Te oordeelen naar hetgeen op het Congres ge sproken werd. verwachten wij, dat ook voor de Sociaal-Democraten, bij de herstemmingen, in 't alsremeen, de overweging den doorslag zal geven, dat het conservatisme plux clericalisme, voor de S. D. A. P. erger nog is dan het conservatisme alleen." Zoodat er ook voor ons alle gevaar bestaat, dat wij op een goeden dag voor een leugenaar zullen worden aangezien. Het Volk heeft op onze opmerking, van liO April, niets geantwoord, en na oen gelijksoortige opmerking, door den heer Aalberse, in het Kath. Soc. Weekblad, bleef het eveneens zwijgen?tot dat we nu door . l Itijd tin/en worden opgeschrikt. Zou het tot onze en anderer leering niet nuttig zijn even niet een paar woorden mede te doelen, of men, tot be paling van de houding der S. D. A. P. bij de herstemmingen, zich heeft te voe gen naar de bovengenoemde resolutie, zoodat de door Het Volk aangeprezen krijgstakti-ïk vervalt, dan wel of de resolutie werkelijk is een hoed zonder bol ? j Ons dunkt, een partij als de S. I). A. P. die overigens zulk een principieele ver- | kiezingscampagne tnaakt, behoorde te dezen opzichte geen onzekerheid te laten bestaan; terwijl zij, bij een zoo diepgaand verschil tusschen congresbesluit en de meening van Het Volk, het recht mist tegenstanders fel te kapittelen. Opbaar of bijzonder onderwijs in N.-Brabant (Ingezon ien). Geachte Redactie. Uw nummer van j.l. Zondag bevat een artikel van J. N. Smeekens te Breda over het onderwijs in Brabant. In een onderschrift zegt u o. m.: Wij plaatsen dit artikel, omdat het een betrouwbare *) voorstelling geeft van het openbaar onderwijs in Brabant." Het verwonderde mij, dit van u te hooren. Velen met mij zullen de voorstelling, die de beer Smeekens van Brabants' openbaar onderwijs en van Brabants' onderwijzers geeft, niet zoo heel betrouwbaar vinden. Vooral deze zullen hem allerminst dankbaar zijn ?oor de manier, waarop hij hen teetent. Het type onderwijzer-correspondent van een onzer plaatselijke blaadjes, de onderwij zer, die zich uitsluitend reet zijn schooltje bemoeit, niet aan politiek doet enz., behoort zoo zoetjes aan tot de historie. Als de heer Smeekens eens rondgekeken had in de buurt van Breda, Tilburg, Den Bosch, Eindhoven en Helmond, om van andere plaatsen niet te spreken, zou hij stellig zoo niet geschre ven hebben. Brabant heeft om zoo te zeggen een jong volk, dat bezig is zich heerlijk op economisch en politiek gebied te ontwikkelen. Geheel andera gaat de nieuwe tijd er veld winnen dan in Holland. St ijd op politiek, sociaal en economisch gebied, zooals men dien in Holland kent, kan in Brabant niet bestaan. Op politiek gebied is n richting de overheerschende n.l. de katholieke. Dan is er geen strijd," denkt men misschien. Immers du choc dos ojjinions jaillit la véritél Toch wel. Het ideale, jonge, nieuwe leven is ook door 't donkere zuiden" gegaan, om eens met een graag gebruikten term van Boven-Moerdijkers te spreken. Zooa s een lentewind het starkoude van den winter doet verdwijnen, heeft het menigeen onder onze jongeren bevrijd van het koud-onverschillige, verouderde conser vatisme, waarin Brabants' kinderen versuften en degenereerden in stoffelijke en geestelijke ellende. Zij gingen helder zien de oorsaak van den achteruitgang op Beiderlei gebied : de auto cratie van tijd-achterlijken, geld-machtigen. Tegen deze werd de strijd begonnen en wordt nog met altijd groeiende kracht gevoerd. Mannen,haast onbekend in?'thelder-verlichte' Noorden, verborgen levend in kloosters van het stü-eenzaain Brabantsen, land, trokken de plaatsen door en wekten op tot het nieuw e, democratische leven. In het begin stond de autocratie stom van verwondering bij 'thooren der apostelen van den nieuwen tijd. Laster en haat vervolgden deze op hun moeilijken weg; maar het arme volk, dat zijn monni ken en priesters zoo lief heeft, het stond op bij hun roep en organiseerde zich in krachtige bonden. Ga door Brabant en zie de stoffelijke voordeeleu, die reeds verkregen zijn. Spreek met het volk en ge zult be merken, hoe 't wakker geworden is, wakker voor den arbeid, begeerig naar wtten en verbeteren van zijn economische belangen. Waar de onderwijzers zoo gedwongen zijn het volksleven mee te leven, kon dit nieuwe leven niet aan hen voorbijgaan. ,Zij moesten het meeleven. Vele van hen zijn dan ook wakkere strijders geworden in de mooie wor steling om beter Jeven. Democratisch conservatisme zou ik willen noemen de richting, die Brabant uit wil. Conservatisme alzoo. Ja! Veel moge Brabant van den nieuwen tijd willen overnemen, omdat het goed is en mooi. Eén echter wil het be waren, onveranderd : zijn geloof. Het stoffelijke leven kan nog zoo goed zijn, de zorgen mogen nog zoo weinige zijn, toch blijft het leven een miserie, bij veel stoffelijk geluk dikwijls toch niet te dragen. Hier heeft de zoon van Brabants' grond echter een kracht, die hem rustig doet gaan door alle ellende: zijn geloof. Daarom wil hij 't ook zoo graag behouden, het als grootste deel der erfenis zijn kinderen achterlaten. Kan de openbare scl.ool in Brabant hier voor voldoende zekerheid geven ? Neen. Godsdienstonderwijs zegt ge. Bij de vele uren, die liet kind nu reeds gedwongen is door te brengen met het leeren van de gewone vak ken, zouden er dan nog enkele bijkomen; nog gezwegen van de rnoeielijkheid, die het ver meerderen der lesuren zou ontmoeten, daar de meeste kinderen na school diensten be wijzen in bet bedrijf. Bovendien, aangenomen, dat een Brabantsch onderwijzer godsdienst onderwijs mocht geven op de openbare school; zou hij wel berekend zijn voor die taak ? Ze omvat wat meer dan andersdenkenden ge woonlijk rneenen. Eer eenige kennis der dog ma's verkregen is, eer de kinderen iets hebben leeren voelen der mooie mystiek van de sym bolische handelingen bij den eeredie'nst, moeten vele uren door degelijk in den gods dienst ontwikkelden besteed .worden. Of 't noodig is ? Hoevele zijn er, voor wie 't geloof slechts bestaat in uiterlijkheden, bij wie 't niet verder ingegaan is, dan tot hun dagelijksche gewoonten, en hoe weinige, bij wie gelooven en weten n heerlijk-mooie,krach tige eenheid geworden is, zoo noodig om staande te blijven en sterk in den strijd van de honderd en een meeningen onzer dagen. Daarom is een ijveren voor de bijzondere school prijzenswaardig. De openbare onder wijzers mogen al zuchten en klagen en *) Ik cursiveer.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl