Historisch Archief 1877-1940
No. 1457
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
feiteïm prtnte! en teeïeninp.
P? Deze veiling te houden -door de firma
Frederik Muller & Co., ma 5 tot 8 Juni belooft
een interessante expositie op de kjjkdagen.
De catalogus, bevattende 1284 nummers,
opent daarop althans het uitzicht. Onder meer
andere, noemt zy in het bijzonder de
colleciïe's: Van den Berch van Heemstede, dr. W.
B. S. Boeles, K. Della Faille de Waerloos. Het
totaal laat zich rubriceeren ala volgt:
Engelsche en Fransche zwarte-kunst en gekleurde
prenten, etsen van Rembrandt, Hollandsche
prenten, Duitsche prenten, historische en
topographieche prenten, teekeningen meest
van holianders uit de 17e eeu w, Iconographie
^ -~' ?"' ? T?"
LEE. ESQ,
?TT?*»
van Antoon van Dijck en een collectie Duitsche
en Engelsche portretten. Een nog al veelzijdig
assortissement dus, dat gelegenheid geeft de
voortbrengselen der prentkunst onder haar
velerlei gedaanten van het gebezigd procéd
in onmiddellijke vergelijking te kunnen aan
schouwen. Tusschen twee haakjes zou ik voor
me zelf willen zeggen het jammer te vinden,
dat de serie oud-Duitsche prenten niet wat
minder beperkt is. De kernachtige strafheid
van het burijn, de kloeke beslistheid van de
houtsnee bij Baldung, Sehöngauer, Dürer had
een pikante tegenstelling gevormd met de
zacht betooverende en weelderige zwarte
kunst prenten der 18e eeuwsche Engelschen
en Franschen. Hierin is het zwaartepunt der
veiling gelegen. Van Dürer intusschen ver
meldt de catalogus verscheidene prenten, ook
een zeldzame Israël van Meckenen, en een
serie Eembrandt-etsen doet mede haar ge
wicht gelden, 150 in getal, waarvan de
catalogus drie stuks in reproductie geeft: de
kostbare Honderdguldens-prent, de Drie Krui
zen en de Kruisafneming. Dan ook is een
belangryk evenement in de veiling-wereld het
aanbod van de Iconographie van Antoon van
Dyck. De meester vatte omstreeks 1626 het
denkbeeld op, een serie portretten van ge
vierde persoonlijkheden, door hem geschil
derd, te doen uitgeven, en droeg dien arbeid
aan yerechillende bekende graveurs op, zelf
echter ook voor eeii deel de uitvoering van
die taak aanvaardend. Van groote zeld
zaamheid is het zelfportret van Van Dyck
in den staat, waarin hij het zelf gelaten heeft,
alleen den kop vertoonend. Het bekende.
krachtig geëtste portret van Frans Snijders
komt ook in deze serie voor. Dit vermaarde
stel portretten, ten getale van 158, komt uit
de collectie dr. Boeles
Uit de ru briek Hollandsche prenten aehijnt
ook nog al keus gedaan te kunnen worden.
In den catalogus vind ik onder den naam
van Lucas van Leyden verscheidene num
mers, waaronder een aantal origineele druk
ken, en behalve deze ook vele andere be
roemde meesters van onze graveerkunst als
Blooteling, De Bruyn, Delff, De Gheyn,
Goltzius, Hondius, Matham, Muller, Pontius, Van
Sichem, Suyderhoef, C. Visscher elc.
Maar zooals ik zei, de zwarte-kunst, prent
en kleurendruk, met name de Engelsche en
Fransche, geven het cachet aan deze veiling.
Ik zeg dit afgescheiden van het handels
belang, daar deze kunstwaar hier weinig aan
de markt komt. Een ieder weet van de
buitensporige prjjzen, die gegeven worden
voor de Engelsche prenten, en al heeft die
geldswaarde wel eens den bedenkelijken
schijn van een op pry's gehouden artikel, toch
heeft deze productie van graveerkunst haar
bijzondere waarde, ook als zuivere open
baring van een bepaalden tijdgeest. Het
doezelachtige zwarte-kunst procédé, dat niet
als bij de gravure of de ets door het aan
brengen van lynen, maar door het schrapen
van tinten als met een doezelaar, de metalen
plaat in behandeling neemt, heeft vooral in
de 18e eeuw een veelvuldige toepassing ge
vonden. By ons zijn er uitmuntende beoefe
naars geweest, maar de Engelsche en Fransche
geest uit dien tijd, was er vooral toe geëigend
de volle waarde van dezen stijl in kunst
uiting te doen uitkomen.
In Engeland was een krachtige nabloei
der van Dycksche voorname 'elegantie en
hoofschheid, in de werken van Josuah
Reynolds misschien wel tot hoogste uiting
geraakt. Het costuum $V$ie tijden, met z\jn
weeldevertoon, de dames met haar ingewik
keld kapsel, omvangrijke hoofdbedekking en
eeer laag decolletté, leende zich uitmuntend
tot vertolking van karakter in deze zwierige
en oogverlokkende kunstuiting. Want in de
beste portretten als van Watson, Fisher,
Hodges, is de breede ,en soepele behandeling
toch altijd van een opsierende gezindheid.
Ook allegorieën, mythologische voorstellingen,
langoureuse vrouwenbeeltenissen, landelijke
scènes waarbij de figuren dikwijls optreden
als in een vaudeville waren zeer gewenschte
onderwerpen.
Het voetstoots bereikte resultaat van sterke
contrasten, van uit het fluweelige zwart naar
de milde lichtpartijen, voedde ook de roman
tisch-getinte opvattingen in de compositie's.
Schilderyen van Angelica, Kauffmann, reuze,
Morland, Smith en Ward, zy n op luisterrijkste
wijze overgezet in prent dpor het smedige
zwarte-kunst procédé. ?
Aanvallig en voornaam weelderig in deze,
zwierig-gestreng in gene voortbrengselen, heeft
deze kunst in haar gloedvolle voordracht toch
altijd een decoratieven grondaard. Ze is
bovenal zinnestreelend en in wezen daarom
zoo belangwekkend als kenmerking van een
tijdgeest.
Van het beste nu wat deze kunst heeft
voortgebracht, is vertegenwoordigd in de col
lecties, die nu in veiling komen. De cata
logus noemt de meest bekende namen van
haar beoefenaars. 5 Juni is de verzameling
ter publieke bezichtiging in de verkoopzaal
der firma: Doelenstraat 10.
: W. STËENHOFF.
EUGEN GUGEL. t
Ter gedachtenis.
Toen, nauwelijks drie jaar geleden, in
de deftige prinsenkamer" der Polytech
nische School, professor Gugel de bewij
zen van hoogachting en waardeering in
ontvang»^ narn, die van alle zijden hem
werden gebracht bij het bereiken van
dien fatalen zeventig-jarigen leeftijd,
welke tot het nederleggen van zijn ambt
hem zou dwingen, toen liepen aller
wenschen wel uit in dezen: moge Gugel's
levensavond zeer lang, zeer kalm en
zeer vriendelijk" wezen.
Het noodlot heeft ahders gewild. Geen
drie jaren van otium cum dignitate
waren voor Gugel weggelegd en ook
deze mocht hij niet onverdeeld genieten.
Het stemde weemoedig in het besef van
machteloosheid het sloopingswerk te
moeten aanschouwen eener langzame,
maar zonder aflaten voortwoekerende
kwaal, die, levenskracht en levenslust
ondermijnend, haar noodlottig werk vol
bracht, tot ten slotte de lang verbeide
ontknooping daar was, welke, alleen, uit
duldeloos lijden verlossing kon brengen.
Wanneer, ten laatste male zijne her
innering raadplegend; Gugel terug zag
in het verleden en het beeld van zijn
loopbaan nog eens zich voor zijn geestes
oog ontrolde, dan mocht een gevoel van
weldadige bevrediging hem vervullen,
het bewustzijn niet te vergeefs geleefd
te hebben hem sterken.
Eugen Gugel, geboren 26 Maart 1832
te Berg-Zabern, onderscheidde zich reeds
als student aan de Technische
Hoogeschool en de Academie van Beeldende
Kunsten te Munchen, waar hij in de
jaren 1850 tot 1856 zijne opleiding ont
ving. Daarna trad Gugel de praktijk in
en was hij werkzaam bij den bouw der
stations aan de Brennerbahn, bij gerechts
gebouwen in Neder-Beieren, bij het ont
werpen van een zomerpaleis aan het
Starnberger-meer voor koning Maximiliaan en
bij de uitbreiding van het slot Berg voor
koning Lodewijk II.
27 Augustus 1864 werd hij op voor
dracht van Thorbecke, wiens aandacht
op Gugel door diens leermeester
LudwigLange was gevestigd, benoemd tot
Hoogleeraar aan de toen juist gereorganiseerde
Polytechnische School. Aan deze inrich
ting heeft Gugel zich sedert ge wij d; in hare
teeken- en kollegezalen trok zich zijne
werkkracht samen, met opoffering van de
partikuliere praktijk. Maar toch blijft
zijn naam verbonden aan meerdere be
langrijke bouwwerken als het voor
malig Physisch Laboratorium te Delft
(1874), het gebouw voor Kunsten en
Wetenschappen te 's Gravenhage (1875),
de Studenten Sociëteit te Leiden (1875)
en het Universiteitsgebouw te Utrecht
(1886). Met Dr. Cuypers herbouwde hij
na den brand de spits op de Nieuwe
kerk te Delft.
De herleving der Renaissance, op bouw
kundig gebied de zuiverste weerspiege
ling van onzen nationalen schoonheidszin,
is voor een niet gering deel Gugel's ver
dienste. Het getuigt voor de juistheid
van zijnen, door fijn gevoel
gesecundeerden blik dat hij, vreemdeling, op
rijperen leeftijd in ons land als docent
beroepen, wel verre van onder den in
vloed van gewoonte of gemakzucht een
hem vertrouwden weg te blijven volgen,
aldra in onze bouwkunst de meest
teekenende richting erkende en deze zich
eigen maakte.
Gugel's geest was scherp en onbevan
gen, drong door tot den kern der dingen,
Met vastheid en kracht stond hij op
zijn overtuiging, maar zeer wel kon hij
billijken wanneer, mits ernstig en bere
deneerd, ook zijn leerlingen een eigen
weg zochten. Hij was, ook in het artis
tieke, een vijand van het dogma en van
doctrinaire theorie. De liberale levens
beschouwing, Gugel eigen, deed, meer
wellicht dan iets, hem in ons land zich
thuis gevoelen.
Zijn oordeel -wist hij pittig en gevat
onder wooiden te brengen, treffend door
oorspronkelijkheid van gedachtengangen
uitdrukking. Gloedvol was zijn voordracht;
een Zuid-Duitsche tongval, deed dien zacht
en vloeiend klinken. Als de warmte van
zijn meening hem medesleepte, dan ver
raadde de yivaciteit van zijn woord, de
spontaneïteit van zijn actie een geestdrif
tig, licht-ontvlambaar zuidelijk tempera
ment.
Fijne gelaatstrekken, een innemende
oogopslag, een gedistingeerd voorkomen
kondigden den man van hooge
beschaOud-Hoogleeraar aan de Polytechnische school. Ridder in de Orde van den
Nederlandschen Leeuw, Officier in de Oranje-Nassau-orde, Eerelid van
de Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst en van het
Genootschap Architectura et Amicitia.
Geboren 26 Maart 1832 te Bergzabern. Overleden 21 Mei 1905 te 's-Gravenhage.