Historisch Archief 1877-1940
No, 1458
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
De Dnitsche Steden.
I.
De Nederlandsche gemeentebesturen
beginnen meer en meer een ruimere
opvatting van hun taak te krijgen, en
zij nemen daarbij het buitenland tot
voorbeeld. Daarom is het zeker niet
ongepast, de aandacht te vestigen op het
werk Die deutschen Stadte, geschildert
nach den Ergebmissen der ersten deut
schen Stadteausstellung zu Dresden",
onlangs bij Friedrich Brandstetter te
Leipzig verschenen.
Het boek bestaat uit twee deelen.
waarvan het eene den tekst, het andere
de afbeeldingen bevat. De
hierbijgevoegde verluchtingen doen zien, hoe fraai
die af beeldingen zijn. Hoe rijk de inhoud
is, moge uit het volgend kort overzicht
van den tekst blijken.
Ieder hoofdstuk is geschreven door
iemand van naam.
Het eerste door dr. Kuhfahl, behandelt
de inrichting der Duitsche stadsbesturen.
Duitschland heeft geen gemeentewet,
die voor het geheele rijk geldt. ledere
Bondsstaat heeft zijn eigen wetten be
houden, die in 1871 niet veranderd zijn.
Over het algemeen is, men blijven vast
houden aan de wijze van stadsbestuur,
gelijk zij in ons land tot 1795 in zwang
was. In het westen ;yan Duitschlanu
evenwel, dat in het begin der 19de eeuw
onder Fransch bestuur heeft gestaan,
heeft het bestuur der gemeenten overeen
komst met dat in ons tegenwoordig
? Nederland.
Men noemt deze laatste wijze van bestuur
het bureausysteem", in tegenstelling met
de andere, die als collegiaal-systeem" be
kend staat. Ieder gemeentebestuur in
Duitschland bestaat uit bezoldigde en
onbezoldigde leden. De onbezoldigde
leden, die een lichaam vormen dat meestal
Stadtyerordnete" genoemd wordt, doch
in Beieren Gemeindebevollmaehtigte",
id Wurtemberg Bürgerausschuss", en
elders Bürgerschaft" of B
rgervorsteher" heet, kiezen den burgemeester of
den magistraat.
De magistraat vergadert alleen in
Beieren in het openbaar, doch overigens
met gesloten deuren, en is dus eenigszins
met ons college van Burgemeester en
"Wethouders te vergelijken, De magis
traat kan de zittingen der
Stadtverordnete" bijwonen, en zijn leden kunnen
daar het woord voeren, doch aan de
stemming nemen zij geen deel.
De magistraat wordt voorgezeten door
den Oberbürgermeister", die geen in
vloed op de Stadtverordnete" heeft.
In het westen van Duitschland heeft
de Bürgermeister" een schijnbaar
zelfde doel door het aanstellen van
Beigeordnete". De leden van den magis
traat zoowel als deze Beigeordnete"
kunnen binnen zekere grenzen zelfstan
dig beheerend optreden. Alle belangrijke
besluiten worden echter door het geheele
ondergaan is het goed, dat men zich
spiegelt aan wat in Duitschland gedaan
werd. Ook wat Fritz Schumacher zegt
omtrent de taak, die de steden ten op
zichte van de bouwkunst te vervullen
hebben, verdient wel de aandacht.
Schumonarchiscihe macht, ? daar] hijj het
verantwoo rdeliykf hoofd van het geheele
gemeentebestuur is, en ook de vergade
ringen der Stadtverordnete" presideert.
Bij de keuze van den magistraat wordt
steeds rekening gehouden met de be
hoeften en gezorgd, dat bekwame tech
nici er deel van uitmaken. Waar slechts
n burgemeester is bereikt men
het, Hoofdbureau van Politie te Bremen.
Kunst en Mystici
Leven, Kunst en Mystitk, door L. E. J.
BROUWER. Delft, J. Waltman Jr.
Mystiek is denken met gevoel: de vrucht
van de kruising van het kunstenaarsgernoed
met wysgeerigen aanleg. Kruising, geen ver
binding. Want evenals muziek en dichtkunst
zich in het maziek-drama, schüder- en bouw
kunst zich in decoratief kunnen paren laat de
wijsbegeerte zich zeer goed met de kunst
verbinden, waar deze laatste zielh van het
:gemeenschappelijke woord bedient. Maar
zoo;als kunst-aanleg en begeerte iraaur wijsheid
'elkaar in hetzelfde brein kunne.u zoeken en
'aanvullen, zoo kunnen zij ook elk.iar schuwen
>en vlieden in een-zelfden menschengeest.
]Dan is het een botsing, een noodlottige
aamen'treffing, een mésalliance. Dit is het geval
Ibüde a mysticus. Bij hem vin Ie n we die
?vreemde combinatie van het artistieke ge
joel, mislukkende bij het pogen om het
«leclits voelbare en onuitsprekelijke in aen
zin uit te spreken, en de zich verloochenende
zucht naar begrijpen, die juist door
di.ewj^j?ving met het gavoel komt tot de meató
geniale uitingen. Bij hem geen gevoel, da*
zaeh redelijk bewust is geworden, by hem
<®«k geen redelijkheid, die gevoelig ii geble
te», .maar een voortdurende strrjd-in-zich-zelf
tassclien rede en gevoel, welke eerste bij hem
ui haar bestaan haar. eigen bestaan ontkent.
Deze tweeheid, deze goddelijke vloek, die
streeft en toch weigert een een-heid te wor
den, is het wat de heer Brouwer noemt de
goddelijke genade".
By superieure geesten leidt z\j tot een
dooreenmenging van waanzin en genialiteit,
zooals ik die vind in het werk van
Swedenborg, maar vooral in dat van den be
roemden mysticus Jacob Böhme. Ondanks
iinitinnnHiiiiiiiiiuiHitiiiiitiiitiiiiiiuuiiiiiniii
gphouvvburg te Wiesbaden.
college bij meerderheid van stemmen
genomen.
Is er dus overeenkomst met
Nederlandsche toestanden, n groot verschil
bestaat daarin, dat onze burgemeesters
rijksambtenaren zijn, terwijl de Duitsche
door den raad worden gekozen. Onze
wethouders moeten lid van den raad
zijn, doch in Duitschland zijn de
Stadtriite" of Beigeordnete" dit niet, waar
door het veel gemakkelijker wordt, de
personen te kiezen, die men noodig heeft.
In het tweede hoofdstuk behandelt
professor Cornelius Gurlitt het uitbreiden
der steden ea het maken van nieuwe
verkeerswegeï>. Hij wijst er op, hoe de
Boulevards Van Parijs, in de 17e eeuw
door Colbert aangelegd, in Duitschland
zóó bewonderd werden, dat iedere stad
als het maar eenigszins kon, in de 19e
eeuw haar Ringstrasse" liet aanleggen.
Maar de moderniseering, die Haussmann
Parijs deed ondergaan, die te Milaan
in de Piazza del Duomo, te Florence in
de Piazza Vittorio Emanuele werd nage
volgd, is in Duitschland maar zelden
toegepast. Alleen te Frankfort, te Ham
burg en te Dresden heeft men iets der
gelijks, doch dan op zeer bescheiden
schaal, beproefd. Daarentegen meende
men in Duitschland de groote
middeleeuwsche kerken van haar omgeving te
moeten bevrijden. Professor Gurlitt
meent, en zeker terecht, dat de belang
rijke bedragen, aan het afbreken der
huizen, die om deze kerken stonden,
besteed, weggeworpen zijn, daar het de
bedoeling der bouwmeesters uit vroeger
tijd niet was, dat hun gebouwen opeen
groot plein geheel vrij zouden staan. De
schrijver wijst er als voorbeeld op, dat
het effect van de Domkerk te Stralsund
veel minder is geworden, sinds de hui/en,
die tegen haar aan stonden, werden
gesloopt.
"Wij raden de lezing van dit hoofdstuk
zeer aan. Nu ook de Nederlandsche
steden veranderingen en uitbreidingen
zijn verwarden gedachtengang zijn zijn ge
schriften vol van de diepste gedachten, be
wonderd zelfs door de grootsten onder de
geschoolde wysgeeren, als Schelling en Hegel.
In het boekje van den heer Brouwer vind
ik die vereeniging van artisticiteit en
philosophische aanleg, die zich niet verdraagt,
zonder dat ik bij hem vind die reusachtige
intensiteit van Böhme, wiens werk op mij
den indruk maakt van een prachtig vuurwerk,
met een schitterend gekleurd lichten te mid
den van rookwolken. Zijn boekje geeft mij
nergens dat toch altijd weldadige gevoel van
extatische waanzin, terwijl hij niet in de verste
verte de bliksemende genialiteit van Böhme
bereikt. Het is mij niet on-sympathiek, het
verheft zich zonder twijfel boven het gemid
delde peil van wat gepubliceerd wordt, maar
toch is de indruk ervan slap, eentonig,
middelmatig. Nooit komt hij tot de extremen
van Böhme, nooit wordt zijn taal profetisch;
zij is hoogstens stichtelijk als die van een
namiddagpreek. En profetisch moet de taal
van den mysticus wezen : wat niet te bewij
zen, maar te voelen is, dat moet ook voelbaar
worden gemaakt door meesleependen stijl.
Het voortdurend aanhalen van Duitsche
citaten verslapt bovendien sterk den indruk.
Om vele redenen kan geciteerd worden; de
wijze waarop de heer Brouwer zijn boek met
citaten aanvult verraadt echter zwakte van
geest.
Door dit alJes heeft het boekje reeds op
zichzelf meer het karaktervan een lezing", die
het ook werkelijk oorspronkelijk blykt geweest
te zijn uit een achteraan toegevoegde noticie:
geen weldoordacht en weloverwogen betoog
voor een volk, geen betoog voor de
uienschheid van geslacht op geslacht in een
zwaargaande taal van heilige overtuiging en zelf
bewustheid, maar een rede voor een
avond[ffmiifiimmiMiiiii
gezelschap, voor een gelegenheid en een
toevallig publiek, vergankelijk als een vlieg
van deii dag.
Ziehier hoe deze van god be-genadigde
mysticus over onze toch dikwijls 'divien' ge
noemde kunst denkt :'
Het sussen van het geweten door afleiding
der attentie, daarin bestaat geheel de industrie
van genotmiddelen en publieke vermakelijk
heden; van kaartspel en wijn tot de meest
Fraaie Letteron toe."
Met deze opvatting kan de schrijver zich
verheugen i» het illustere gezelschap van
het fraaie vierde artikel onzer Zondagswet.
En vorder :
Elet sussen van het geweten door erken
ning en schijnbevjwftliging binnen het afge
sloten systeem, 'daarin bestaande industrieën
van kunst en pwexie aan den eenen kant, en
van den godsdienst aan den anderen kant.
In deze le-eft het zelf, maar door eigen kin
deren verloochend en geslagen in de boeien.
In muziek is het getreden in grof-zirmelijk
gevoel voor maat en deun; het hopsasa en
de taal, waarop de poëzie is verwezen, zijn
niet uiinde.r inferieur." (blz. 24).
Zulke vreer legbare zinnen weerleg ik niet,
even wei nig als ik mijn schoenlapper weerleg,
wanneer hij zegt dat een laars mooier is dan
een measchenvoet; een glimlach is dan vol
doende voor eigen gemoedsbevrediging.
Kunst en religie in de wereld zijn slechts
morfine-indos trie op groote schaal; de hang
naar beter lei en wordt er gesust, verdoof!."
(blz. 25).
Hier ware1 een toegevoegd mijns inziens"
niet niisplaalb 't geweest.
macher is een aanhanger van de nieuwe
denkbeelden omtrent architectuur, die
men in Duitschland met den naam
Secession" pleegt te bestempelen.
De Duitsche steden doen veel meer
voor de bouwkunst dan de Nederlandsche.
Niet alleen nemen zij kunstenaars in hun
dienst als stads-architect, maar zij hebben
ook de gewoonte, voor openbare bouw
werken van eenig belang, prijsvragen uit
te schrijven, waaraan ieder Duitscher
deel kan nemen; daarenboven zorgen
zij, dat in de kern hunner steden het
historisch karakter zoo goed mogelijk
bewaard blijft.
De Duitsche steden bouwen musea,
bibliotheken, scholen, badhuizen, schouw
burgen, markthallen, slachthuizen, brug
gen, gasthuizen, zij leggen parken en
begraafplaatsen aan, alles zoo monumen
taal als men dit in Nederland nooit ziet.
Lazen wij niet onlangs in de dagbladen,
hoe Utrecht geen ton kan vinden om zijn
museum uit te breiden, hoe Haarlem
zich, voor zijn kunstschatten, met het
inrichten van een vroeger weeshuis in
een achterbuurt wil tevreden stellen ?
b-De Duitsche scholen zijn paleizen,
bij de _ Nederlandsche vergeleken. Welke
prachtige gebouwen zijn niet de
graanpakhuizen te Worms, bijvoorbeeld!:
Daarbij vallen de gebouwen, die Ham
burg aan zijn havens deed plaatsen, zeer
af. Aan de Elbe hebben blijkbaar
deingenieurs het hoogste woord gehad, aan
den Rijn was het een architect, een
kunstenaar, die' het ontwerp maakte.
Nu Amsterdam weldra een nieuwe
bouwverordening zal krijgen, die in
hoofdzaak op Duitsohe leest geschoeid
zal zijn, kunnen de gemeenteraadsleden
der hoofdstad en zij, die in het onderwerp
belang stellen, in het hoofdstuk, door
Oberbaukponmissar Grüner geschreven,.
een overzicht vinden van de regelingen
die bij onze oostelijke naburen bestaan.
De gemeenteraadsleden kunnen met dit
overzicht wellicht nog hun voordeel doen.
De Duitsche stede» hebben bij hare
bouwverordeningen veelal rekening ge
houden met bestaande toestanden en
daarom voor de kern der stad andere
bepalingen gemaakt dan voor den kring,
die dezen kern omgeeft, en weder andere
voor de nieuwe uitbreiding. Van dez&
bepalingen wordt een overzicht gegeven,
ea daavna houdt de schrijver zich bezig
met de vrijstaande huizen, de ingebouwde
huizen, de hoogte der gebouwen, de
samenstelling der gebouwen, de rechten
en verplichtingen van wie bouwen laat,
de inrichting der bouwpolitie, de taak
der bouwpolitie ten opzichte der kunst
en besluit met een overzicht van wat
op de tentoonstelling te Dresden te
zien was.
(Slot volgt.)
A. W. WEISSMAN.
Gerestaureerde Severinspoort te Keulen.
Ken dergelijk oordeel over kunst is met
mijn bewering van bij den schrijver aan
wezige artisticiteit niet in strijd. Ik zeide
toch, dat kunst en rede elkaar in den mysticus
schuwen en vlieden ; wat spreekt er dan meer
van zelf dan dat hij zijn onmiskenbare artis
ticiteit zelf negeert en contramineert met zijn
gedachte, evenals hij zijn onmiskenbare rede
lijkheid negeert en contramineert met zijn
gevoel. Karakteristiek hiervoor is het, dat de
schrijver herhaaldelijk dichters citeert, als om
evenals de dominee in zijn preek met psalmen
door die dichtregelen hooger momenten in
te voeren, terwijl hij toch op blz. (>0 met
zekere minachting spreekt over welluidende
klanken" en prikkelende versmaat", welke
laatste hij zelfs op blz. 48 een der platste
aandoenlijkheden van het in den tijd gevangen
intellect" noemt.
Ik geloof niet, dat het boekje van den
heer Brouwer ooit herdrukt zal worden, in
de eerste plaats, omdat het niet dat kern
achtige, dat gedegene, dat metaal-achtige
heeft dat bestand-zijn tegen den tijd verraadt,
en in de tweede plaats, omdut het niet
Wiiur is.
Leiden, Mei 1905. PETER SPAAN-.
D. De Groot,
182 5?5 Juni 1905.
De in den dienst van het Lager onderwijs
vergrijsde schoolopziener in het arrondisse
ment Utrecht I viert Maandag zijn tachtig sten
verjaardag.
Mag dit een heuglijk feest heeten, in 't
bijzonder voor de gemeente Utrecht, welks
belangen hij bovendien ook als lid van den
liaad sinds tal van jaren behartigt, het zal
een dag zijn, die in 't gansene land de aan
dacht verdient van allen, die op een of andere
wijze met het Lager onderwijs in betrek
king staan.
De naam De Groot heeft een goeden klank
in de onderwijzerswereld gekregen.
Als auteur kennen wij van hem zijn: Kleine
Spraakkunst, de Spraakleer, Leerboeken over
Geschiedenis en Aardrijkskunde en de
Nederlandsche Letterkunde, die in de boekenkast
van ieder studeerend onderwijzer te vinden is.
Zijn rijk, welbesteed leven ligt daar als
een open boek voor ons.
Geboren in 1825 te Meppel en daar tot
zijn IGe jaar onder leiding van zijn vader
werkende, verliet hij't ouderlijk huis om ach
tereenvolgens te Leiden, Elburg en Leeuwar
den als secondant aan instituten werkende,
zelf zijn studie te vervolgen.
Als 4e ranger" de maatschappij intredende,
behaalde deze self-made man den in die dagen
zeldzamen graad van Isten ranger", hoogste
akte van bekwaamheid bij 't lager onderwijs.
Van 1850 tot 1861 hoofd eener bijzondere
dag- en kostschool te Groningen, werd hij
bij de oprichting der Groninger kweekschool
tot leeraar benoemd. Deze betrekking ver
wisselde hij in 1877 niet die van directeur
der pas opgerichte Kweekschool voor onder
wijzers te Deventer.
In 1880 verzocht hij uit deze functie ont
slag en vestigde zich te Utrecht.
Onmiddellijk daarop werd hij hier tot
schoolopziener benoemd en belast met de
moeilijke en zorgvolle taak om in dit arron
dissement uitvoering te geven aan de wel
van 1878.
Met den meesten ijver en on verdroten
werklust heeft hij 't Lager Onderwijs in zijn
verschillende vertakkingen hier gediend. Hij
mag terecht <le vraagbaak genoemd worden.
Van groote waardeering getuigt het
ver