Historisch Archief 1877-1940
F. 1459
DE AMSTERDAMMER
A°. 1905.
WEEKBLAD VOOB NEDERLAND
On.c3.er recLaoti
Wt nummer berat een bijvoegsel.
?v a. n. J'. DD IE IK! O O.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WAREÜTDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1-50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar . , . ,?mail , 10.
A&onderhjke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar , 0.121/»
JNt U«d it verkrijgbaar kiotk 10 Boulevud da Ctpucine» tegenoyer Ktt Grand Café, U Parijs.
Zondag 11 Juni.
Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel 0.40
Annonces ai t Duitsehland, Ooitemrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma
RUDOLF MOSSE te Kealea ?» door alle filialen dezer firma. De prijs per regel U 35 Pfennig.
INHOUD:
VAN VERRE EN VAN NABIJ : Op, voor
de Vrjjheid! De thans voorgestelde wet
telijke bescherming van het natuurlijk kind
in wording, rechtsgrond en waarde, onder
zocht door jhr. mr. W. F. Rochussen, be
oordeeld dojr C. Sanders?Huide'coper.
Een middel tot woningverbetering zonder
bezwaar van r\jks- of gemeente-finantiën, I,
door M. P. de Clercq. Niets)evd, door
Annie de Graaff.?SOCIALE AANGELEGEN
HEDEN : Uit het woning-onderzoek te Rot
terdam, door S.?.FEUILLETON : Der
Trompeter von Sakkingen", door O. v. Tricht.
KUNST EN LETTEREN: Over styl in bouw
en meubelkunst, I, door H. P. Berlage, be
oordeeld door I.Gosschalk. Het Nederlands
opstel, door dr. J. B. Schepers.?Benjamin,
door Karin Michaëlis, beoordeeld door J. ten
Cate.?Een geschiedenis van de Nederlandsche
Arbeidersbeweging, door B. Bymholt. De
Geeseling. VOOR DAMES:
Vacantiekoloniën voor arme en zwakke kinderen,
door S. Het Engelsen Parlement en het
Vrouwenkiesrecht, door J. K. van der Veer.
Allerlei, door Caprice. De Duitsche steden,
II, slot, niet afb., door A. W. Weissmah.
Tentoonstelling van Oud-Testamentische en
Sensitieve kunst, door W. Steenhotf.
UIT DE (NATUUR, door E. Heimans.
FINANCIEELE EN OECONOM1SCHE KRO
NIEK, door D. Stigter. SCHETSJES: Voor
den vijand. Naar het Russ., van K. Sawinowski.
INGEZONDEN. DAMRUBRIEK.
SCHAAKSPEL. ADVERTENTIES.
Op, voor de Yry heid!
Nog enkele dagen en de stembus
staat gereed.
Gelijk zelden of ooit te voren werd
een half jaar lang de verkiezing voor
bereid, en de strijd gevoerd, waarvan
men den zestienden den uitslag zal
rernemen ; den voorloopigen uitslag, maar
waaruit men dan toch reeds zal kunnen
opmaken of er een beteekenende wijzi
ging van politieke gezindheid onder het
kiezerscorps zich heeft voorgedaan.
Gedurende dat halve jaar is de ver
kiezingsleus, trots alle gescharrel, dat
ter linkerzijde heeft plaats gegrepen,
niet veranderd. Hoe men zich ook wendt
of keert, en binnen zekere grenzen
onderling staat te plukharen, het eigen
lijk doel is en blijft het droevig Ku\ per
regime te doen eindigen; wijl het ge
vaarlijk is niet alleen met het oog op
het binnenland, maar misschien nog veel
meer ten opzichte van onze belangen
tegenover het buitenland.
Een Calvinistiseh zeloot, zóó weinig
nauwgezet van geweten werd 't niet
spreekwoordelijk? dat alle soort van
plunje hem welkom is, als ze hem maar
voor 't oogenblik van dienst kan zijn;
een man, die voor ons land met gemengde
bevolking, geen hooger doel kent dan
den Staat ter exploitatie aan enkele kerk
genootschappen, waaronder allereerst aan
zijn ei°:en kerkje, over te leveren; een die
het volk, eenvoudig om maar gemak
kelijker zijn politiek te kunnen drijven
verdeelt, en de deelen tegen elkaar op
hitst, als ware het in de Staatkunde eiseh,
niet de geloofs-antithese tot zwijgen te
brengen, maar haar tot een krijgsleus
te verheffen
Iemand van zulk een aanleg, moge in
de kerk waar het odium steeds, zoo al
niet een der sacramenteele bezittingen, dan
toch zeker een der schitterendste vormen
van geloofsliefde is geweest volkomen
op zijn plaats zijn; voor een Staat
als Nederland, zwak en klein, en dat
in dagen, waarin een vreedzame en
onverdroten ontwikkeling van stoffelijke,
zedelijke en verstandelijke vermogens zoo
onmisbaar is, hoe zou hij iets anders
kunnen zijn dan een gevaar, zóó groot,
dat men er zich over verbazen moet, nu
de bevoordeelde kerken zelf niet een
afschrik, om niet te zeggen een walging,
krijgen, van dezen God en Godsdienst
uitbuitenden heros. En bedenkt men wat
een man van zijn aard en zijn talenten,
wiens eerste gedachte is geweest zijn
eigen Kabinet ter eere van de grootheid
zijns persoons zoo ver mogelijk op den
achtergrond te dringen wat een man
van zijn onbescheidenheid, vrijpostigheid
en heerschzucht in het buitenland
zou durven klaar stoven, om zijn land
voor een fait accompli te stellen na
tuurlijk niet naar den vorm, maar dan
toch naar het wezen, wie zal zich
veilig achten in tijden van zooveel
spanning als wij beleven wanneer deze
zelfde Kuyper, nog eens vier jaar de
president zal zijn, onder wien onze
buitenlandsche politiek wordt geleid ?
Daarom kan er ten slotte maar n
verkiezingsleus zijn: Tegen de door
Knijper verpersoonlijkte politiek.
En welke politiek dan, zoo klinkt telkens
de vraag van de rechterzijde, als ware
zij inderdaad vol belangstelling daar
omtrent, en begreep zij maar volstrekt
niet, hoe een kabinet van de linkerzijde
er met zijn program zou uitzien.
Dit verkiezingsraanoeuvretje, zoo door
zichtig, heeft al wat dienst moeten doen,
en men zou kunnen zeggen, dat het
versleten is, ware het niet reeds tot op
den draad van alle wol beroofd geweest,
toen het voor het eerst door de kerkelijken
werd gebruikt. Toch hebben zij er wil
van gehad, daar de Vrijzinnig-democraten
en Unie-liberalen die vraag quaestie
ernstig hebben opgevat, en tot dekking
hunner verwarring stichtende coalitie
met een vooruitstrevend programmetje
voor den dag zijn gekomen.
Nu, als de kiezers zich laten wijs
maken, dat zij na het conservatieve
Kuyper-kabinet een vooruitstrevend libe
raal-kabinet, zullen winnen, vergissen zij
zich o. i. zeer.
Neemt de linkerzijde de plaats der
rechterzijde in, dan krijgt men, hoezeer
anders samengesteld in de onderlinge
verhouding zijner deelen dan het
Kuyperkabinet, evenzeer een liberaal-kabinet,
dat door den conservatieven staart wordt
geregeerd. Vooreerst kan de linkerzijde
niet zóó talrijk worden, dat de kans
bestaat op iets beters dan een
coalitieKabinet, als een cabinet d'affaires. In
dit opzicht zijn er geen veranderingen
van beteekenis in den gang van zaken ten
onzent te verwachten. Van Houten's
menschelijkerwijs volmaakte" kieswet is,
zoolang zij in werking blijft, de triumf
van het conservatisme in Nederland. Meer
dan lichte schakeeringen van vooruitstre
vendheid kunnen onder haar niet voor
komen. Wat men dan ook in strijd met
dit gegeven den kiezers belooft, het is voor
het grootste deel humbug, anders niet.
Maar aangenomen, dat een
liberaalkabinet in kracht van handelen tot ver
betering van de treurige toestanden, die
in ons land voor de burgerij en bovenal
voor het proletariaat heerschen, dat
deikerkelijke meerderheid niet of al zeer
weinig kan overtreffen in n opzicht
zal de tegenstelling duidelijk waarneem
baar zijn.
De lïegeering zal staan tegenover het
fanatiek streven van de Calvinistische
partij, welke niet tevreden kan zijn vóór
zij den Staat tot een kerkelijken Staat,
de school tot een geloofs-bewaarschool,
de wetgeving tot een dogmatisch bedrijf,
de Kroon, in haar hand, tot een
bovenaardsch instituut heeft gemaakt; vóór
zij, in haar kleinzielige eigenzinnigheid
en eigenwijsheid het maatschappelijk
leven gebracht heeft onder den druk
eener verouderde, verdorde, doodsche en
doode Oostersche tekstentheologie, als
hadde er nooit een Jezus voor haar be
staan, die de Farizeërs, de schrift- en
wetgeleerden heeft gekastijd en ont
maskerd.
Een conservatief kabinet uit de linker
zijde zal dit helpen keeren.
Tegenover dit groote gevaar, dat Ne
derland zoo diep kan vernederen en het
weldra maken tot een spot der beschaafde
volken gaat de strijd.
Het Calvinisme wil met zijn hulptroe
pen ons grijpen, in de wereld van ont
wikkeling ons achterwaarts dringen.
"Wij hebben zijn greep reeds gevoeld.
Hoe kan de leus dan anders zijn, als
Op, voor de Vrijheid!
De thans voorgestelde wettelijke
bescherming van het natuurlijk kind
in wording, rechtsgrond en waarde,
onderzocht door
Jhr. mr. W. F. Iïocnrssi:\.
Mijn indruk van dit geschrift is deze,
dat het werk is van een man, buitengewoon
hartstochtelijk gekant tegen elke aantasting
van 't tegenwoordige art. 34-2 B. W., waarbij
het onderzoek naar het vaderschap is ver
boden.
De hartstocht, waarmee hij zich op het
6 Sept. 11. ingediende wetsontwerp tot wij
ziging van dit artikel werpt, het ontrafelt,
en tot in de uiterste consequenties napluist,
maakt dat hij vele zijner conclusies trekt
uit zér exceptioneele gevallen, zooals ik
hierna zal aantoonen, en daarop zijn be
toog opbouwt.
Van iemand als Jhr. Rochussen had men
een kalmer, objectiever en daardoor klem
mender beschouwing mogen verwachten; nu
is dikwijls op zijn werk van toepassing:
qui prouve trop, ne prouve rien", en dat
is jammer, want er is werkelijk veel tegen
't voorgestelde ontwerp te zeggen. Mijns
inziens heeft het voornamelijk waarde, in
zoover het erkent, openlijk erkent, dat de
man, die het kind buiten echt verwekte,
zonder er zich verder om te bekommeren,
SCHU.DIU is. En dat is het. wat geheel op
den achtergrond was geraakt, door liet tegen
woordig art. 342 B. W., door dit artikel heeft
in den loop der jaren Je dwaling iu .de
hoofden en harten der menschen post gevat,
dat allén de vrouw moreel schuldig is aan
de geboorte van haar buitenechtelijk kind;
haar wordt allén de smaad, de schande,
de uitstootin? uit de maatschappij opgelegd,
z\] wordt als paria beschouwd, en met haar
het onschuldig kind, dat immers van haar
allén afhankelijk is. Kn nu mag- het zijn,
dat in 't ne geval de vrouw meer schuld
heeft dan de man, in 't andere hij meer
dan zij, onloochenbaar staat vast, 'dat zij
samen de daad begingen en dus ook samen
er voor moeten boeten, en evjjp. onloochen
baar dat 't kind volkomen onschuldig is,
er moet dus in de wet gezocht worden
naar middelen, die den man zijn schuld
doen gevoelen en die het kind zooVeel
mogelijk schadeloos stellen.
Dat de ontwerper van de thans voorge
stelde wijzigingen in artikel 342 B. W.
daarin geslaagd is, zal ik niet gaarne toe
stemmen, wél, dat hij een eerste stap in die
richting doet en dat is het, wat voor mij
het ontwerp aannemelijk maakt en wat de
heer Roehussen geheel voorbij ziet.
Voor hem staat vast, dat het aantal der
buitenechtelijke kinderen aanmerkelijk zal
toenemen, dat hun lot in plaats van ver
zacht", voor verreweg de meesten zal wor
den verzwaard, en dat de aanneming van
het ontwerp voor alle eerbare ongehuwde
moeders een ramp zal zijn, terwijl het aan
tal der lichtzinnige meisjes zal toenemen
en bitter leed zal worden berokkend aan
vele wettige kinderen en gehuwde vrou
wen." (Voorrede bl. VIII).
Om dit nader toe te lichten, vertelt de
heer Rochussen ons eerst hoe het recht in
oude tijden was, hoe het in de verschillende
landen van Europa langzamerhand gewor
den is, hoe het verbod van 't onderzoek
naar het vaderschap in het Nederlandsche
recht gekomen is, daarna bespreekt hij het
huidige ontwerp, het misverstand waaruit
volgens hem, de wetgevende gedachte, die
er aan ten grondslag ligt, geboren is, de
bezwaren, waartoe het aanleiding geeft en
tot slot de vermoede'ijke werking er van.
Het eerste gedeelte van zijn werk is dus
zuiver historisch en hieruit blijkt dat vroe
ger een man die een meisje verleidde ge
rechtelijk zwaar gestraft werd, soms zelfs
met verlies van zijn' leven, als hij niet
verkoos zijn daad door een huwelijk met
de aanstaande moeder van zijn kind te
bekrachtigen; in ieder geval was hij het,
die in de eerste plaats, zoo noodig allén,
de kosten van onderhoud en opvoeding te
dragen had, ten minste wanneer de onge
huwde moeder niet bekend stond als
publieke vrouw.
Wat later stelde men een paterniteits- en
alimentatie-actie in, niet om daarmee recht
te eisenen voor het buitenechtelijk kind,
maar om te verhoeden dat de openbare
armbesturen te veel belast werden met de
zorg voor deze kinderen.
Deze rechtsopvatting heerschte ongeveer
in alle Europeesche landen, in Frankrijk
schafte men ze het eerst af tijdens het
Directoire op grond van de gedachte waarom
zouden vrije mannen en vrouwen, levende
onder de leuze Vrijheid, (lelijkheid en
Broederschap" hunne kinderen niet vrijwillig
erkennen," een mooie theorie, maar die
bleek in de praktijk geen stand te houden.
Toen in hot begin van 1800 de Code Civil
werd herzien, had men de keuze het oude
recht weer te herstellen of' het te laten,
zooals het de laatste jaren was geweest.
Xapoleon besliste ten gunste van't laatste;
waarom is moeielijk met juistheid uit te
maken ; de heer Rochussen geeft als zijne
meenirig te kennen, dat het moet zijn 'ge
weest, omdat het oude recht tot te veel
misbruiken aanleiding had gegeven en men
daarin niet wilde terugvallen.
Natuurlijk vindt Napoleon's besluit een
warm verdediger in Jlir. Rochussen, die
ook onder geen beding weer naar het oude
recht terug wil, en wel voornamelijk, omdat
hij volkomen overtuigd is van de waarheid
der door hem aangehaalde woorden van
Baret: la recherche de la patornitéest,
par sa nature, une cause de dépravation
pour la femme." (bl. 17.)
Gaarne ^eei' ik toe dat het onderzoek naar
het vaderschap in sontmiije iji'vullen die ge
volgen voor de vrouw kan hebben, maar be
grijp toch niet, dat een zóó scherpzinnig man
als Jhr. R., niet ontdekt heeft, dat in de laatste
honderd jaar juist het verbod van het onder
zoek naar het vaderschap is geweest, une
cause de dépravation pour l homnif" Of eigen
lijk heeft hij dit wel gevoeld, maar er zich
geen rekenschap van gegeven, immers in zijn
pleidooi tegen dit ontwerp blijkt telkens en
telkens weer, hoe weinig kracht en
zelfbeheersching hij verwacht van de mannen,
in tegenstelling van de vrouwen, van wie
hij allerlei bijna bovenmenschelijke deugden
eischt. Het sterkste voorbeeld hiervan is
wel te vinden op bl. 181 waar hij zijne
sexe aldus beschrijft: Als de hartstocht
ontstoken, de eigenliefde geprikkeld is, drijft
de machtige natuurdrit't iedere vrees voor
de gevolgen uit" zou men dit lezende, niet
denken, dat hij redelooze wezens beschreef?
De tweede reden, waarom het verbod van
het onderzoek naar het vaderschap moet
worden gehandhaafd, vindt jhr. R. in 't
feit, dat men ook in Nederland, een groot
gedeelte van Duitschland en in Belgiëbe
rustte in het door Napoleon veranderde
recht, en dat zelfs geen der elkaar opvol
gende regeeringen in die verschillende lan
den meer dan een zwakke poging deed om
het te herstellen. Dit nu toont in. i. juist
aan, de gegrondheid van mijne bewering,
dat het verbod van het onderzoek naar het
vaderschap is une cause de dépravation
pour l'homme." Immers dit verbod, waar
door de man feitelijk ongestoord en zonder
zich in 't minst om de gevolgen van zijn
daad te bekommeren, aan zijn lusten
kan b:tvieren, heeft hij het meerendeel
hunner langzamerhand het gevoel voor
rechtvaardigheid en zedelijkheid zóó ver
slapt, dat zij hunne treurige bevoorrechting
zijn gaan beschouwen als een onvervreemd
baar recht, en het zelfs niet in hen opkwam
dat, tengevolge daarvan, duizende vrouwen
en kinderen ellendig te gronde gaan, en
wel allerminst dachten zij er aan, om op
verandering van die wet aan te dringen.
Dat de vrouwen niet zelf protesteerden,
behoeft geen betoog, immers wat en wie
waren zij 100, ja zelfs 25 jaar geleden ?
Pas sedert de vrouw zich mensch is gaan
gevoelen, sedert zij zich van hare eigen
waarde en van hare hooge roeping als moeder
van het komende geslacht, bewust is ge
worden, heeft zij ingezien dat een harer
eerste plichten is op te komen tegen de
sexueele misstanden, waaronder het tegen
woordig geslacht leeft.
Voor een groot deel mede aan haar invloed,
direct en indirect, is het toe te schrijven,
dat tegenwoordig op die misstanden een
helder licht valt, dat er.pogingen in het
werk worden gesteld om ze althans
eenigszins op te heffen en de treurige gevolgen
er van te beperken, en als n van deze
beschouw ik het ontwerp van Minister Loefï.
Volkomen gelijk heeft de heer R. en
niemand zal hem dit kunnen bestrijden, dat
nooit met mathematische zekerheid is vast
te stellen, die man is de verwekker van
dat kind", maar het schijnt toch dat de wet
over dit bezwaar heen stapt, dat trouwens
hetzelfde blijft voor de vaderschapsactie.
De in 1900 in Duitschland ingevoerde vader
schapsactie is daarvan het bewijs.
En waar in Duitschland de juristen aan
dit bezwaar niet die waarde hebben gege
ven, die jhr. R. er blijkbaar aan schijnt te
hechten, waar ook in Xederland nog geen
stemmen er voor zijn opgegaan, voor zoover
mij bekend, daar geloof ik dat wij het
vrijwel buiten beschouwing kunnen laten
en dankbaar kunnen zijn dat het recht
vaardigheidsgevoel hier over juridische
haarkloverij heeft gezegevierd.
Wordt dit ontwerp wet, dan zal wel eens
een man valschelijk geoordeeld worden te
zijn de verwekker", maar al valt dit
hoogelijk te betreuren en al zou ik wenschen
het middel aan de hand te kunnen doen,
om dit te voorkomen, welke wet gaf wel
niet eens aanleiding tot onware beschul
diging en veroordeeling? Omdat wel eens
iemand van moord is beschuldigd en daar
voor veroordeeld, waarvan later gebleken
is dat hij onschuldig was, moet er toch een
wet zijn die den moordenaar straft.
Misschien ook zullen de nu voorgestelde
wijzigingen in art. 342 B. W. op sommige
vrouwen en meisjes werken als een prikkel
om een ontuchtigen levenswandel te leiden,
zooals de heer R. ons meldt dat in Duitsch
land na invoering der vaderschapsactie het
geval is (bl. 41), maar dat zullen toch in
elk geval slechts dezulken zijn, die moreel
reeds laag zijn gezonken.
Dit zijn eenige ""der excepties, waarop
jhr. R. zijn betoog tegen het ontwerp grondt,
uit zijn geheele geschrift blijkt m. i. verder
dat hij het ontwerp en zijne gevolgen ge
heel van den theoretischen kant bekijkt.
Als hij, zooals wij, gedurende jaren in bijna
dagelijksch contact was gekomen met vele
der ongelukkige, verlaten en bedrogen
ongehuwde moeders en hare kinderen, dan
zou hij niet beweren : dat een bui/en allen
twijfel betrekkelijk ijerimj aantal mannen, *)
van hun vaderschap zich ten volle bewust,
zich aan iedere daaruit voortvloeiende ver
plichting snood en laaghartig onttrekken,
kan nimmer een rede zijn, om tegen alle
beweerde vaders of' verwekkers een
rechtsen dwangmiddel te construeeren" zooals op
bl. (>4, maar zou zijne conclusie ongetwijfeld
moeten luiden ..daar een bnifenx)>ori<j hooij
aantal mannen .. . zich aan iedere daaruit
voortvloeiende verplichting snood en laag
hartig onttrekt, moet zoo spoedig mogelijk
een wet gemaakt worden enz."
Ook zou hij dan niet de ethische bezwa
ren, die de ongehuwde moeder kan hebben
tegen het noemen van dengeen, die bij haar
liet kind verwekte, steeds weer op den
voorgrond schuiven als zijnde een der
grootste bezwaren tegen het voeren van een
proces.
Een enkele, hoogst enkele maal komt
het voor dat de ongehuwde moeder bezwaar
heeft dien naam te noemen en dat is als
de liefde voor den man, aan wie zij zich
gaf, groot genoeg is geweest, om hem zelfs
de grootste smart die hij haar kon aan
doen, door haar te verlaten in den toestand,
waarin de vrouw 't meest behoefte heeft
aan de liefde en den steun van den
man, te vergeven; meestal ziet zij in,
dat een man die dat kan doen, hare liefde
niet waard is, en dan brengt zij die over
op haar kind en is bereid tot alles, wat in
't belang van dit kind is, en dus pok tot
het noemen van den naam van zijn ver
wekker. Welk bezwaar kan er anders nog
voor de vrouw zijn in 't noemen van zijn
naam? De heer Rochussen beweert dat
het belang van iedere vrouw, die nog iets
te verliezen heeft van wat haar het kost
baarste moet zijn, hare eer, is wat verbiedt
het onderzoek naar het vaderschap" (bl. 90),
maar dat is het juist, zij heeft niets meer
te verliezen, ten minste niet voor het oog
der nu heerschende moraal; zij is door het
*) Ik cursiveer.
feit van haar ongehuwd moederschap reeds
gestempeld tot een gevallene" een
eerlooze", zij kan door het proces niet anders
dan winnen, zij het ook indirect.
Behalve de geldelijke uitkeering, waar
over straks nog een enkel woord, kan zij
er door winnen, dat de nu heerschende
maatstaf van zedelijkheid langzaam maar
zeker, zal veranderen.
Hoe meer de uitspraak van den rechter,
den man, telkens en telkens weer als de
schuldige, de medeschuldige, in het open
baar zal qualificeeren, hoe meer ook in de
volksoyertuiging het begrip daarvan zal
doordringen en zoo zal, langzaam maar zeker,
het nieten met twee maten, de tweeërlei
moraal, die nu mannen en vrouwen, tot
beider ongeluk en zedebederf, scheidt, uit
sterven.
En dan die veelgesmade geldelijke
uitkeering"! Beschouwd in het licht van
een schadeloosstelling voor echte, trouwe
vaderliefde is ze eene bespotting; maar die
laat zich niet dwingen of opleggen, is dik
wijls bij vaders van echtelijke kinderen ook
ver te zoeken, is iets geheel individueels:
wie ze werkelijk bezit, zal ze ook voor zijn
buiten-echtelijk kind gevoelen en dit niet
aan zijn lot overlaten.
Als men daarentegen telkens en telkens
weer ondervindt hoe moeilijk, ja bijna
onmogelijk het voor eerbare ongehuwde
moeders is, voor haar kind en zichzelf op
fatsoenlijke wijze het levensonderhoud te
verdienen; als men weet, hoe deze meisjes
en vrouwen, indien ze niet finantiëel ge
steund worden, bijna gedrongen worden
naar den slechten weg, of hoe zij anders
haar toevlucht moeten nemen tot het uit
besteden van haar kind daar, waar zij
weten, dat het niet lang kan blijven leven',
hoe zij eigenlijk blij moeten zijr, ter wille
van haarzelf en van het kind, als dit sterft,
die zal het recht op een geldelijke uitkee
ring met beide handen voor de
ongelukkigen aangrijpen, wetende, dat het voor de
moeder beteekent, de mogelijkheid om fat
soenlijk te blijven leven, om haar kind een
goede opvoeding en verzorging te kunnen
geven, voor het kind, de kans op een
menschwairdig bestaan.
De bezwaren van den heer R. tegen de
voorgestelde wijze van procesvoering, kan
ik, als leek, niet beoordeelen, maar onge
twijfeld al daarop bij de behandeling van
het ontwerp in dejKamer?, wel de aandacht
vallen, en kan men zoo noodig, door amen
dementen daaraan tegemoet komen.
Hierboven haalde ik reeds uit de voorrede
(bl. VIII) van zijn werk aan, de vermoe
delijke werking, die de heer R. zich van
de regeling der wet in den geest van ?t
aanhangige ontwerp voorstelt; ik zou daar
deze tegenover willen stellen: Is dit ontwerp,
zoo mogelijk van eenige m. i. noodzakelijke
verbeteringen voorzien, wet geworden, dan
zullen aanstaande ongehuwde moeders niet
meer met zooveel angst, ah nu het geval
is, de geboorte van haar kind tegemoet
zien, er zullen minder pasgeboren kinderen
door hun eigen moeder worden vermoord,
er zullen minder ongehuwde moeders voor
haar levensonderhoud genoodzaakt worden
het breede pad op te gaan ; er zullen minder
buitenechtelijke kinderen zijn, die voor al
wat slecht is, opgroeien, eenvoudig omdat
zij als paria's worden beschouwd ; er zullen
mér mannen zijn,die voor de gevolgen hunner
sexueele daden aansprakelijk worden gesteld,
die, vóór zij ze begaan, daarover zullen na
denken en last not least, het zal langzamer
hand in de volksovertuiging post vatten,
dat man en vrouw lieüle, aansprakelijk zijn
voor een daad, die ze samen begingen. Er
zullen ook huisgezinnen in rouw worden
gedompeld door de sexueele uitspattingen
van n van dat gezin, hetzij man, vrouw,
zoon of dochter, maar dat zal niet de schuld
zijn der wet, die de misdaad straft, maar van
de individuen zelf'; integendeel hoe meer
openbaarheid de wet aan zulke gevallen
geeft, hoe beter waarschuwing ze zijn zullen
voor anderen.
Maar dat is zeker, aan het yreeselijke
kwaad met al zijne verschrikkelijke gevol
gen, zal deze wet maar voor een hél klein
deel afbreuk kunnen doen, dat wortelt zóó
diep in de menschelijke natuur, is zóó nauw
verbonden met de zedelijke en economische
begrippen en toestanden van de huidige
maatschappij, dat daarvoor maar n red
middel bestaat: de zedelijke verheffing van
den mensch als individu; zoo deze wet het
peil van het rechtvaardigheids- en
zedelijkheidsbegrip der massa iets verhoogt, heeft
zij haar doel bereikt.
C. SASDERS-HVJIDF.KOPEK.
Een middel tot woningverbetering,
zonder bezwaar van rjjks- of
gemeente-finantiën,
door M. P. DE C L K E c Q.
I.
Met het oog op de nadering van l Aug.
11)05, op welken datum aangevangen moet
worden met de toepassing der bepalingen
van de Nederlandsche Woning- en Gezond
heidswetten, is het waarlijk van groot belang,
eens naar -vegen uit te zien, waar langs de
noodige verbeteringen, daarin omschreven,
bereikbaar zijn, zonder de verbazend groote
kosten daaraan verbonden, op de schouders
der reeds waarlijk genoeg belasting betalenden
te laten drukken.
Want die kosten zijn veel grooter, dan
menigeen nu nog vermoeden zal. Niet alleen
is het aantal krotten in Nederland, die
on