Historisch Archief 1877-1940
No. 1459'
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD YOOR NEDERLAND.
kunst om schrijvers (zelfs -niet over archi
tectuur) in het leven te schoppen enz,
Het moet," zegt de heer B. in zijn inlei
ding, smartelijk zijn te moeten erkennen,
voor Jien, wier gevoel niet geheel is
afgestompt, dat zij ia een tijd leefden, welke niet
vermocht te naderen tot het begin eener
levensvermooiïng (sic), of ter nauwernoöd tot
«en poging hun omgeving, d. i. hun meubels,
hun huisraad, volgens een vast
kunstbeginsel saam te stellen.
En bet smartgevoel dezer erkenning moet
wel tot wanhoop stygen bij hen, die
begrijpen wat het zeggen wil, zulk een omgeving
te hebben, moeten missen die tot het
besef zijn gekomen, hoeveel geluk zij hebben
moeten derven, OMDAT niet schoonheid, maar
leelljkheid is de eigenschap der nu voorbijgaande
tijden" 2). (Ik cursiveer).
We stuiten reeds onmiddellijk op een
apodictisch vooropgezette meening, die de
kritiek .niet kan weerstaan.
Immers ten eerste, ieder individu heeft zijn
eigen opvatting van schoonheid, die tegen
over een ander kan, zal en mag staan; die
samenhangt met zijn ontwikkeling, die in
een zekere richting geleid kan worden, of
zich zelf leidt, maar die men eerlijk gezegd,
niet het recht heeft voorby te zien.
Ten tweede, den heer B. wiens eigen werk
zaamheid in het laatste vierde gedeelte der
19de eeuw valt, moet het recht ontzegd wor
den om te generaliaeeren, om alles wat
honderde andere bouwmeesters in die eeuw
deden, met zich zelf over een kam te schee
ren. Dat hij zijn eigen werk indeele waar
hu wil, aan de mooie of aan de leelijke (de
wanhoopskant) aan de doordachte of aan uit
een opwelling of gril ontstane zijde; maar
hem paste toch zeker eenige waardeering
voor het streven zijner voorgangers en
tijdgenooten.
Ik veroorloof mij lijnrecht tegenover hem
te staan. Ik geloof niet dat er een korte
spanne tijds in de geheele geschiedenis der
menschheid is aan te toonen, waarin zooveel
schoone werken tot stand zijn gekomen,
voldoende aan zooveel eischen, als in de
19de eeuw, vooral in de laatste helft.
Men denke slechts aan de reusachtige spoor
wegstations. (Berlijn en zijn Ringbaan,
Hanover, Frankfort, Parijs, ja waarheen men den
blik wendt), aan de prachtige kerken en
kerkjes: in ons land reeds van Cuypers, epe,
Matgry en andere; in Duitschland bijv. van
Otzen en andere, warebijoukastjes;
inFrankry'k en Engeland de tentoonstellingswerken, ja
?waarheen het oog zich wendt.
Met den heer B, ben ik het eens, dat men
vaak wat ziet, vooral in de details, waarmee
men zich niet juist zoo geheel kan vereenigen,
waarvan men zegt of in zich zelf denkt, dat
zou ik zóó gedaan, gemaakt, opgelost heb
ben." Maar daarmee kan en moet samen
gaan de waardeering, ja h f t op //en
-i-noi-grond brengen van het kenmerkende schoone.
Waarlijk daarmee komt men verder, oogst
mjen veel meer tevredenheid, voor zich
zelf en anderen, dan door het
denigreerstelsel, dat helaas in Nederland (dank zij
schilderende en oeconomiseerende schrijvers)
wortel heeft geschoten.
Overigens is het gevoel van wat gelukkig of
ongelukkig maakt, wat tot vreugde of tot wan
hoop" stemt, al bijzonder individueel. De
diepzinnige opmerkingen, daarover van den
schrijver herinneren mij aan een uiting van
2) Op pag. 127 slot dry'ft de droeve stem
ming nog eens boven.
imilllHltHMIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
DER TBO-IPETEH VON SÏKKINGEB",
DOOR
O. VAN T RI C H T.
Eindelijk lag onze bark, de Magdalena",
weer eens voor anker. Eindelijk ! Volle
zes ma inden had 't geduurd, dat thuisreisje.
En nu winterde 't al weer geducht, 't Was
een hard leven geweest, de laatste weken,
met die geweldige koude en dien stijven
Koordoosten wind. Al maar laveeren om
noordwaarts op te komen: 't kanaal in. En
't was haast niet doenlijk om na iedere streek
de zeilen te verzetten : al 't touwwerk was
ijgbevroren.
Doch 't ergste was dat we op half rantsoen
moesten leven en dat de lucifers op waren.
In 't gansche schip was geen vonkje vuur te
ontdekken. We hebbeu drie, vier nachten
g«zeild zonder lichten. Toen kwamen we
gelukkig een boot tegen, die ons 't een en
ander afstond. Maar al die dagen was 't
armoe lijden, hoor! De tonneljes drink
water waren tonnetjes ijs geworden. Ieder
kreeg 'n stuk en kon zijn dorst er aan
wegliiken of wegzuigen. En verder moesten we
't maar doen met beschuit, rauw pekelspek,
koude blikjes groenten en meel.
's Avonds in kooi hebben we genoeg liggen
mopperen. En 't plan was gevormd om
eenmaal aan wal gezamenlijk een klacht
in te dienen tegen den schipper, die de
victualicn zoo mondjesmaat had ingeslagen.
Maar och, hoe gaat 't gewoonlijk ! Als zoo'n
havenstad met d'r torens en huizen en al d'r
andere uitwendigheden je weer toelacht, dan
ben je die narigheden in 'n wip vergelen.
Voor Antwerpen lagen we. Daar had je de
kathedraal ; dat stuk steenen kant werk uit de
middeleeu .ven, mei al z'n strakke, gebeitelde
heiligen in manlel en im-ter, waar de duiven
op ea in nestelen, geslacht na geslacht. En
daar al die oude kavaljes van huizen en
moppen muur, daar bij de Bloedpoort. Er
achter lag de schipperfwijk, de matrozenstad.
Daar moest ik van avond naar toe, om dien
brief van Nelis af te geven.
En daar is de Suikerrui! Jongens, wat
hebben ze daar mooie nieuwe huizen neer
gezet. In 't vijfde huisje rechts heb je die
estaminel met allerlei vogels in de gelag
kamer. Zouden mijn twee kanaries nog leven?
Ze zou er goed voor zorgen, dat heeft ze me
beloofd, de madam. Die twee kanaries, dat's
zóó te zeggen m'n eenige familie op de we
reld. Ik zal ze morgen ieder een pond
hennipzaad geven, die kleine geeljassen.
De brief van Nelis ! Ik gaf wat, als die
besogne al achter den rug was. Want nu moet
ik z'n vrouw natuurlijk 't heele verhaal doen.
Alles precies zooals 't gebeurd is. ? Was
't niet in Mei? Ja, twaalf Mei. Ik zie't nog
vóór me. Ik stond aan 't roer in de
hondenwacht. 't Was pikkedonker en we
een Amsterdamschen vischhandelaar. Met'
tranen in de stem beweerde hij eens van een
der vrienden, die om lekker eten absoluut
niets gaf, die niet de minste
lekkerbekneigingen had, mijnheer, 'i is een ongelukkig
mensch; hij luxt geen oesters!
Het toppunt van gelukzaligheid was bij
dien nuttigen industrieel in het verorberen
van dat kwabbelige weekdier. Doet de
persoon van den heer B., wanhopig omdat
hij niet omgeven was door meubelen, naar
op Engelschen bodem gerij pten smaak, niet
aan dien vischhandelaar denken, en valt
ons niet het oude spreekwoord in, primo
virere, deinde philosopliare, (eerst leven, dan
aan philosophie doen).
Waarlijk hij, voor wien de heer B. zooveel
voelt, waarvoor hij verbetering zoekt in den
socialistischen staat die der algemeene verar
ming, heeft zijn nestje bouwende al
genoeg te doen, met zich het onontbeerlijksto
aan te schallen, zonder aan (problematieke)
schoonheid te kunnen offeren.
Zeer zeker kan men ieder leiden, om geen
prullen voor zijn geld te koopen ; doen voelen,
dat er voorwerpen bestaan, die vormen
vertoonen, waaraan men ?' eens gewend
eigenschappen zal vinden, die streelend voor
het oog zijn en die thans, door de gesmade
industrie" bij massa's te verkrijgen zijn.
Maar of hij, of zij goed zal doen te markt
te gaan in de plankjes- en latjes-school, waar
van ons de producten worden opgedrongen,
laat ik bescheiden met de kerk, zooals hel
spreekwoord zegt, in het midden.
Na bovengenoemde uiting van on geluk
zaligheid, leidt, zonder eenige voorbereiding,
de heer B. ons in het Amsterdamsen Oudheid
Museum, en langs een paar grachten rond,
en doet het voorkomen (zoo onjuist mogelijk),
alsof de kasten, de stoelen, de
wandbetimmeringen daar aanwezig, in vroegere lijden
algemeen waren. Hij wil ons doen denken
(pag. 9) dat wat vroeger de natuurlijkste zaak
der wereld was, het hebben van ntt zulke mooie
meubels in onze kamers," eigenlijk een recht is.
Natuurlijk is daar niets van aan. Het heb
ben van mooie meubelen, zelfs bij benade
ring, was alleen mogelijk voor veel rijkere
dan tegenwoordig. De fraaie kasten in de
musea (het verschil in muntwaarde aange
nomen) waren in den tijd der vervaardiging
duurder dan tegenwoordig de verkoopwaarde
bij antiquaren. De beschouwing daarover
moet op hetzelfde peil gebracht w:rden als
het gezanik (men vergeve mij het woord)
over meubels bij ..Egyptenaren, Perzen, ja
zelfs bij Grieken en Romeinen (wie verlost
er ons van!) Van huisraad bij eerstgenoemde
bestaat, behalve wat potten, absoluut niets
meer: uit soms gebrekkige afbeeldingen
moet men daarbij, zonder maatstaf, afgaan,
'tgeen gevaarlijk is; bij laatstgenoemde bouwt
men op het weinige, gevonden in Pompeji.
Te beweren, dat zij algemeen verspreid waren,
staat gelijk met uit het aantal bijoutiers of
slagers, of banketbakkers in een adresboek
af te leiden, hoeveel rnensehen edelgesteenlen
droegen, of vleesch of taartjes aten ! De heer
B. geeft overigens dat zelf toe. Waarom
daarop dan doorgedraafd ?
Dat alles zijn van die zaken, die de eene
zoogenaamde kunslgeleerde een andere na
schrijft en nasoesl; praktische menschen dien
den dat voor de Nederlandsche en andere
Ruskins over te laten, in wier geschriften
men veel behartigens TOardigs zal vinden, tot
nadenken stemmend, maar dat door een
kunsthervormer, als de heer Berlage meent
iimiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniii
gingen niet een zevenknoopsvaart scherp
langs den wind. 'k Had moeite, wakker te
blijven. Dat eentonig geklots en geschuur
van 't water langs zij maakt droomerig. In
eens slond ie vóór me : Nelis. Ik schrok 'n
moment van die zwarte gedaante.
Eerst 'n bosl viezevazen. Dat hij niet kon
slai.en. Dat 't vóór zoo benauwd was in 't
logies. Dat 'm iets dwars zat in zijn pit.
Eu toen kwam 't.
Jules," zei hij zachtjes, ik heb je wat te
vragen. Ik heb zoo'n idee bij me, dat 't mijn
laatste reis is. Dat droom ik iederen nacht.
En nu heb ik hier een brief en een pakje
voor mijn vrouw ; 't adres staal er op. Wil
jij ze voor mij bewaren, enne.... als me soms
iets mocht overkomen . . . wil jij ze dan aan
haar brengen, in Antwerpen? Niet op de
post doen; maar persoonlijk, vat je?"
Ik wilde hem wat opmonteren. Hij was
al lang zoo stil en eenzelvig, 't Was iedereen
opgevallen. ? Maar dat ging niet.
Kul nou niet!" zei hij, zeg nou, of je 't
wilt doen ; ja of neon ?"
Als je dat plezier kan doen, geef dan
maar op !" was mijn antwoord. En ik nam
den brief en 't pakje van hem over. Haal
je toch niet zulke niuizenissen in 't hoofd,
Nelis !" ging ik door. Ga naar kooi, en zie
in slaap te komen."
Toen bromde hij : Slapen gaan, ja ! Dat
zal ik doen. ... Ja, Jules, ik ga nu slapen.
En ik dank je wel voor je belotte. Je '/uit
't niet vergeten, is 't wel ?" Meteen zocht
hij mijn hand, die 'k hem gaf. Heere, hij
deed zoo wonderlijk, zoo vreemd.
Ja, 'k ga slapen, voor goed," hoorde ik
'm nog mompelen, terwijl hij naar voren liep
en zijn zwarte h'guur zich langzamerhand op
loste in 't nachtelijk du'ster.
Daar hoor ik 'm opeens roepen: Atjuus,
Jules!" en meteen verneem ik '11 plons aan
stuurboord. Ik laat van schrik m'n stuur
los, vlieg naar de boei, die 'k in zee smijt
en gil zoo hard ik kan: Man overboord!"
Ik tuur en tuur langs stuurboord en in 't
kielzog, maar ik zie niets.
In 'n omrnezien was de tweede stuurman
aan dek.
Aan je roer!" brulde hij me toe. Al ging
je eigen vader over boord; aan je roer zul
je blijven!" De man had gelijk, schoon gelijk.
Nu; 't is te lang om alles in de puntjes
te vertellen. We gingen door den wind om
een streek terug te doen. We keken uit en
we riepen. Maar natuurlijk te vergeefs, 'u Half
uur later liepen we weer in den ouden koers.
Dien avond ging ik er op uit om den brief
en 't pakje kwijt te raken, 'k Ging straal uit,
straat in. Dat oude deel van Antwerpen zit
zoo geweldig raar in elkaar gebouwd. Ein
delijk had ik de straat te pakken. Nu't num
mer. Honderd zeven en tachtig, dus den
oneven kant, links. En ik las hier en daar
'n nummer, Itll?lli'.)?.177. nu nog vijf
huizen
Hier moest 't zijn. Doch ik bleef aarzelend
staan. Want Nelis had me toch gezegd, dat
te zijn, cum grano salis, met het bekende
beetje zout, moest worden opgenomen.
Er is geen pagina in de 130 van het Ijoekje,
waarop men niet iets kan vinden van boven
staand gehalte. Zie bijv. pag. 9. Volgens
onzen schrijver komt het bij niemand op,
dat aan een waterkelel of een kachel,
petroleumlamp of een theepot schoonheid kan
zijn." O theepot !? zou men haast uitroepen,
honderd jaren voor u is datzelfde door hon
derden gepredikt, door Wijikelmann, Goethe,
om enkele niet der minsten te noemen. En
zij hadden succes: naluurlijk niet in lijden
van ramp en ongeluk, loen hel eene of
andere erf om strijd dronk het bloed van
landzaat en van vreemden", zooals vader
Tollens zong, beleef Iheidsuitdrukking, luidt.
Maar onmiddellijk bij rust, en wat weelde
vooral.'
Men kan in 's hoeren B.'s boekje allerlei
ervaringen opdoen omtrent 'smenscheii ver
anderlijkheid, of liever geheugenjwakheid.
Zelfs bij een kunsthervormer is
geheugensterkte geen weelde !
Zoo leest men op pag. 10 : want een meubel
is immers een klein bouwwerk : en is niet ook een
bouwwerk een groot meubel Zooals Semper zoo
geestig aanmerkt, het onderscheid is de
onbewegelijkheid; 't geen bijv. door
stoelpoolen, die in beeslenpoolen eindigen, zoo
juisl wordt gekenmerkt.
Wat ziet men echter op pag. 37. Daar
leest men Di bestudeering van het meubel zal
aantoonen dat liet geheele.meubel NIET is een
bouwwerk in het klein, enz.
Waar zou ik eindigen, als ik met aanha
lingen voorlging ? Ik heb er een geheel lijstje
van Ier beschikkingS)! Laat mij liever vluchtig
den rooden draad van het boekje volgen, juis
ter gezegd opzoeken.
Op pag. 41 beginl de schrijver ein lelijk
over meubelen Ie spreken, we krijgen achter
eenvolgens allerlei orer Egyptische,
Assyrische Hebraïsche, (welk volk daarmede be
doeld wordt blijft in het duister), Phoenicische,
Grieksche, liomaansche, Oostersche meubelen,
om eindelijk over het Komaansche tijdperk
heen ('t geen men eerder Keltisch zou moeten
noemen.) tot de gothische meubelen Ie ge
raken, waarop dan volgde Italiaansche Renais
sance, Hollandsche, de beide Lodewijken en
de empire meubelen.
Hier slaan we dus op vasteren bodem: er
zijn dokumenten, enkele meubels, publicalies
maar ook fantasiën (de laatste, de gothische,
inrichtingen dunkt mij, ontleent aan den
grooten Viollet Ie Duc, een bedwelmende
bron !) Daar vinden wij het beste gedeelte van
het boekje, waarin werkelijk belangwekkende
opmerkingen, naast veel zonderlinge bewe
ringen. Bij herhaling wordt (na' uurlijk met te
groote bescheidenheid) gezegd, dat er in de 19e
eeuw niets goeds gemaakl is Hel zou ook daarbij
niet moeielijk zijn op curieuse uitspraken te
3) Er zijn daaronder vermakelijke lapsus of
uitspraken. Zie bijv. pag. 5ii, 5e regel van
onder, een geheele omkeering van rollen
tusschen Zeus enden beschouwer. Op pag 14,
de drif. natuurlijke behoeften van den mensch
zijn voeden, kierden en wonen." Iedere baker
zou zeggen dat er maar twee zijn. Op
pag. 115 want beschaving en cultuur zijn
niel dezelfde dingen. Op pa1.', liöde diep
zinnige phrasc : dat bij de Romeinen de stijl,
getoetst aan een hoog stijlkundig beginsel
dien loets niet kan doorstaan!" enz.
?HHmtniimii
lllIIIHIIIIIIIIIIItllllMlllllltllllIllltllllllllltl
't boven een bakkerij was. En hier ja,
't was toch 187 hier stond ik voor 'n
estaminet of zoo iets. D'r was een breed
venster met vitrages er achter. Op de ruit
stond : Der Trompeter von Sukkingeii" in
blauwe letters met gele schaduwstrepen.
Daaronder een geweldig misleekendc romp
van een man met moustaciies, een tlaphoed
en aan de lippen een trompet met afhangende
kwasten. Ik liep nog n, twee huizen door,
maar de nummering ging mede, l SU, l;)], 193.
Dan maar eens polshoogte nemen.
Ik duwde de deur open en trad in 't
gelagkaracrtje ; klein; benauwen'! warm. Hoe
't er uitzag? Drie bij vijf meter ongeveer.
Een klein hoekbuü'et niet toog en een paar
planken, waarop Heschjes bockbier en limo
nade. Een bierpomp. Achter 't buli'et een
lage deur. Links een-potkacheltje ; gloeiend.
Schuin in den hoek verhief zich boven
't kacheltje een raamwerk van ongeschaafJe
latten, zooals gebruikelijk in kweekerijen.
Doch in plaats van wingerdranken, vertoonde
't latwerk eene verzameling kindersokjes en
luiers, alsmede een hemd; daar te drogen
gehangen en 't pijpenlaadje vullend met
klammen, kwalijkriekendcn damp. Naast 't
kacheltje eene magere,verschrompelde, slordig
gekleede vrouw, die bezig was met de rech
terhand een armelijken kindenvagen heen
en wér te rollen, terwijl ze zich met de
linker 't hoofd krabde. In den wagen een
dreinend kind.
Drie tafeltjes met kleedjes van rood blok
jesgoed en een half dozijn stoelen. Op een
der tafeltjes een reusachtige, holle pompoen.
Aan de muren, met een schel, grof
behangseltje beplakt, platen achter glas. Eén stelde
voor eene pyramide van kroonprins Friedrich ;
zijn gemalin ; Bismarck en Moltke ; gedekt
door Wilhelm I en 't midden aangevuld door
diens echtgenoote. 'n An lere : prins Heinrich
en gemalin, de prinsen Friedrieh Wilhelm en
Eitel Fritz, gedekt door Wilhelm H in 't midden
aangevuld door keizeiin Augusta. Verder
afbeeldingen van ongeloofelijk scherp zei
lende schepen in hemelsblauwe golfjes en
twee oleogiafieën, voorstellende den Vesuvius
bij dag en den Vesuvius bij nacht. Aan 't
bull'et hing een oude, gedeukte cornet a piston.
Ik zette me aan een tafeltje, terwijl de
vrouw met moeizarnen blik opkeek en schor
't woord : bier ?" uitsprak.
Ja,'' was mijn antwoord; geef me een
bokske!'
Ze slofte naar 't bulietje; nam een half
fleschje Bockbier en een glas ter hand.
Daar ging de deur open en trad binnen wat
me later bleek te '/.ijn de eigenaar.
Ken groote, forsche figuur; welgebouwd.
Keurig gekleed. Lichtgrijze spanbroek met
slobkousen eu puntig, schitterend, zwart
schoeisel. Donkerblauw lakensche overjas
met fluweelen kraag en opslagen. Z'n gelaat
was onberispelijk geschoren en vertoonde
den eigenaardigen, dollen weerschijn, aan het
gebruik van pouJre de riz verknocht. Een
in stouten krul opgedraaide moustache
scheidde den rechten neus van clen
goeilgevormden mond. De geheele kop deed ver
wijzen of op tegenspraak met zichzelf. Maar ik
wil er van afzien om niet te lang te worden,
en de beschuldiging tegemoet te gaan, alsof
ik uit parti-pris sprak, 't Tegendeel is waar.
Ik blijf nog steeds van den heer Berlage een
getuigenis afwachten van zijn groote kunnen,
waarvan hij indertijd bij de Beursprijsvraag
blijk gaf.
Daarom nog slechts drie punten besproken
en de bedoeling van het hoesje: de illustra
tie, het socialistisch droombeeld en dat der
gilden in verband met maatschappelijke her
vorming.
De illustraties zijn vlot, echter zeer schets
matig, met grove lijnen geteekend. Naar
zeker een ultramoderne idee, is de eene helft
in den inktpot gestopt, 't geen noodzakelijk
macht, de onderste helft met een wit
bandje te omgeven, een wonder van
uitspaarkunst.
Reeüs om het schetsmatige, afgezien nog van
den tekst, zal het boekje, gelijk de voorrede
zegt, geschreven voor hen, die bij de stij
gende belangstelling in bouw- en meubelkunst
een aanwijzing tot de kennis van stijl en zijn
ontwikkeling wenschelijk achten," zal het
boekje volstrekt niet aan het doel beant
woorden. De geometrische projektie, (al waren
de Egyptenaren, zooals de schrijver zegt,
ook daarin nog zoo bedreven) zal een leek
niet begrijpen. Zie bijv. op pag. 105 de stoel,
de tafel en de bank. Iemand, die in het
abstracte bouwkunstig leekenen niet thuis
is, zal er niets van maken.
Voor vakge-noolen is het boekje niet geschreven,
zal het niet voldoen, zegt de heer B. :elj'. Aan
nietrakgenooten zal hel (volgens mij) ook niet vol
doen. Trek im zelf de conclusie, ycwenschte ltze,r I
(Sint cn!,jt). I. GOSSCIIALK.
Htt Nederlands opstel.
Er is gelukkig nog tijd om over een kwestie
te spreken, die het onderwijs raakt in -wat
feitelik het hoofdvak moest zijn aan iedere
middelbare schooi, ook aan 't gymnasium,
n.l. het Nederlands, de moedertaal.
Het Kon. lies!, tot verandering van het
eind-examen is gelukkig nog voor wijziging
vatbaar, zei de Minister van Binnenl. Zaken ;
het gevaar waarvoor ik voor 3 \4 jaar al moest
waarschuwen is nog niet over ons gekomen 1).
Wel een bewijs overigens hoe lang het duurt
in ons lieve vaderland, eer er verandering
koiiu.
Maar welk gevaar is dat nu? Ten opzichte
van het schriftelik w~rk werd geëist voorde
toekomst, dat het in triplo wordt opgegeven :
drie stukken ter vertaling uit de moderne talen,
drie thema's, drieörlei stuk ter vertaling uit
Latijn en Grieks, drieürlei vraagstukken voor
wisk-unde. Dat alles keur ik goed; dat levert
niet veel moeite meer op voor de examinator.
Iets anders, iets geheel anders is het bij het
Xed^rlandse opstel voor diegenen onder de
kollegaas die eisen iets persoonliks van een
leerling, iets dat met genoegen geschreven
i-i, omdat het uit het eigen leven is gegre
pen ; hetzij z'n genoegen of z'n leed, z'n liefde
of verveling, wat het ook is, het is doorleefd
eu wordt onder het schrijven weer doorleefd.
Voor de/.ulken geen opgegeven onderwer
pen, want de leraar weet niet wat hun
ge1) Zie Groene Amsterdammer van l' Juni
K>U1, waar ik de zaak minder uitvoerig en
zonder tot «leze stellingen te komen bespro
ken heb.
?iiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
IHUMIlmlIlUUIIIIIIIIIIIIIIIHIHIIIIIlll»
moeden, dat hij tot model had gediend voor
den Trompettr vou Sükkingen" op de ven
sterruit.
Nauwelijks binnen, stoof hij op me af;
greep mijn arm en hem als een
pompzwengel heen en weer slingerend barstte hij
los, op een toon, alsof we reeds een kwart
eeuw oude bekenden waren en met sterk
Duitsch accent :
Mittag ! Mittag! Blijf zitten ! En hoe gaat
't u? Wat zal 't zijn? Bock natuurlijk. Laat
me 't genoegen, u te helpen!" Tot de vrouw:
Twee Bock, Eulalia!"
Hij zeeg op een stoel en ratelde verder:
Heere God ! Is dat loopen langs de Schelde.
En vergebens! Geen jongelui gevonden. En
blijft ge logeeren? Mijn huis is zeer gedocht.
Uitsluitend Duitsche matrozen en scheeps
jongens. Ze hebben 't hier als bij moeder
thuis. Een half frankskede nacht. En netjes
nietwaar, Eulalia? Niet meer dan vier op
(?én kamer. Met ontbijt. Goed ontbijt. Houdt
ge van zure haring? Ik leg ze zelf op; uit
stekend, nietwaar, Eulalia? En huiselijk ver
keer. En pompernikkel. En Zondags noe
dels, echte noedels; ohne Schwindel ! Ik ben
de vriend van mijn gasten. En muziek, niet
waar, Eulalia? Wilt ge soms een zure haring?
Zelf opgelegd, hoor ! ?"
Gedurende dien onafgebroken woorden
stroom had ik half luisterend het pakje
op tafel gelegd en mijn zakboek ter hand
genomen, teneinde den brief, daarin opge
borgen, te voorschijn te halen. Een paar
kleine teekeningen, gedurende de reis ge
krabbeld, vielen er uit. Onmiddellijk maakte
de baas uit den Tr nnpeter von Sükkingen"
zich van de blaa ijes meester.
Wunderschön!" riep hij op verrukten toon.
Zijt ge maler ? Ik schilder en teeken ook.
Als dilettant nur ! l);iar op 't venster, dat's
mijn portret, 'k Heb 't zelve gemak. Maar
zóó ; zoo als die teekeningen hier ; zoo kan
ik 't niet. Wunderschön! Wilt u mijn boek
illustreeren ? . . . Ja, ik geef 'n boek uit; 'n
Witzenboek. En 't moet verlucht worden.
Wilt u 't doen? Sla toe! Ik betaal goed en
contant. Na iedere tien illustraties. Vooruit
desnoods. Honderd penteekeningen van dit
formaat. Vijf franken 't stuk!"
Inmiddels vertrok Eulalia door 't deurtje
achter 't bull'et; 't kind in den wagen achter
latend. Hijgend klokte hij 't bier naar binnen,
en van dit oogenblik stilte maakte ik vlug
gebruik en vroeg hem, den brief toonend :
Kent u dezen persoon? Woont u hier?"
Ja, dit's mijn zaak. En mijn vrouw gaat
daar zoo juist heen. M'n tweede vrouw. En
dat's Hehirich; d;i;ir in den wagen. Dan heb
ik nog twee kinderen, rude en Fritz, in
Duitschland op kostschool. Die zijn uit mijn
eerste huwelijk. Lieve kinderen. Wacht!
waar heb ik hun portretten ?... Zeker boven ;
niet in mijn binnenzak. . . . Och, ik heb dit
Geschaft maar tijdelijk. Meer om stof op te
doen voor mijn Wilzen. Dat's mijn roeping :
Wilzen maken. Ohne Schwindel! Daarin
munt ik uit. Altijd even pikant. Lustiije
]>/<itler... J-'l.ii-i/,-ndi' liïtïtter.. . Lustige is goed;
betaalt redelijk. Fliegende is reiner
Schwintroffen heeft, waar zij over denken; geen
dwang van te moeten maken in theorie
altijd, want liet men het geheel aan de leer
lingen over, ze gingen liever de lucht in
de meesten dan thuis te zitten broeden
op hun eigen uitingen; maar bij die dwang
moet altijd gewaarschuwd worden, dat ze
toch vooral het juiste ogenblik kiezen en
nooit over iets schrijven of het moet hun
vers in 't geheugen liggen, hetzij dat het
pas gebeurd is of een diepe indruk heeft
gemaakt. En zo komt de persoonlikheid uit:
wie geestehk dood is kan niets maken; wie
hat alleen maar scheen blijkt plotseling spring
levend, omdat op het juiste knopje gedrukt
werd, waardoor zijn stof naar boven sprong;
wie rijk is van eigen leven weet van geen
uitscheiden en schrijft in proza z'n hele leven
neer; iaat zien, wat er in hem omgaat, voor
welke wereldraadsels de 10, 17, 18 jarige
staat, welke idealen hij of zij heeft. Hij geeft
zich en schrijft goed.
En uu het eindexamen! Moet zo'n jonge
nu daarvoor gedrild worden door hem van
die mooie onderwerpen op te geven, waar
hij alleen frazes over kan neerschrijven.?
Zelfs al is het 'en onderwerp dat niet te
moeilik is voor hem b.v. de herfst, dan is dal
alleen dan goed voor iemand bij toeval dus
als bij zelf indrukken, aangename of onaan
gename van de herfst, ontvangen heeft. In
de regel zullen het onderwerpen zijn die zich
tol exklamaties lenen als b.v. de oorluy, een
schip op strand, e.n baken in zee, men noemt
geen koe bont of er is een vlekje aan, de mticlit
van hel kleine enz. En er is niels fatalers voor
een jonge dan de fraze. En loch zo gaat het
nu bij eind- en staatsexamens als men niet
oppast. Bij eindexamens kan men dat, bij 't ?
staatsexamen moeilik. En is het nu een wonder,
als er geklaagd wordt over het Nederl. opstel
bij staatsexamens als daar stelleljes onder
werpen worden opgegeven als hel onder
staande :
]. Htt niensehelijke hart, wat h'if vol kronkelingen,
Vol duistro raadselen, wat onmetelijk gebied.
S e, ti a e p in a n.
i. Wnt ilc nachtegaal zingt iu het woud.
'?'>. iMijn kilonietei-boekje.
?t. Van huis, Keu soldaat die ten krijgt' treki.
a. Talent rijpt in stilte, karakter in't gejoel der wereld.
(i. De pers. Ziet,
Hoe, w en het graf sind.s lang zijn as-h be at,
Zijn woor.1 vereeuwigd op het vliegend blad'
.Met honderdduizend tongen voort Wijlt spreken.
Ik zeg niet dat er volstrekt geen essay
over te schrijven valt, maar wel dat het
gros van de examinandi, er zo in eens voor
gezet, er niets eigeiis van heeft te schrijven,
ik zou haast zeggen, evenmin als de exami
natoren zelf. En deze, zijn die te vergeven?
Is het te billiken dat zij zulke onderwerpen
opgeven? Stellig: wie weet hoeveel van
zulke stelletjes gemaakt moesten worden. En
om dun telkens weer wat nieuws, geschikts
te vinden, dat valt niet mee. Toch is dat
stelletje wel in een biezonder ongelukkig
ogenblik opgesteld, dunkt me. Ploe voorkomt
nu de examinator iets dergeliks aan 'en
gymnasium; hoe weet hij zijn methode, die
het eigene wil halen uit de jonge, aan te
passen aan de eis zes onderwerpen te hebben,
waar de kandidaat z'n keus uit kan doen:
allereerst door zijn klas aan te zien: zijn er
reserve-ka iristen bij, bereisden, jongens die
een duidelike voorliefde voor iets hebben,
wijsgerigen of sportlief hebbers, er moet zo
veel mogelik voor allen iets gevonden worden,
'en kapstOK, waaraan zij hun eigen meningen
kunnen ophangen, hun eigen herinneringen,
spot of geestdrift.
iiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiimiiiHimiiiiitiiimiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiii
del tegenwoordig. Hebben getracht mij te
exploiteeren! Mij! Halm! Ik zet ze in de
Lustige ; ik meen, ik zet de Fliegende zelf
in de Lustige. Maak ze onmogelijk, die Flie
gende. Meggendorfer : zóó, zóó! Mooie plaat
jes Wilzen niet pittig genoeg. Maar Flie
gende; dat's Schwindel. Die weigeren een
deel als minder geschikt en later worden
ze wat verandeid en ze komen er toch in,
ohne betaling! Dat noem ik Schwindel. Ik
plak de Fliegende aan mijn laars. Maar nu,
nu ga ik ze zelf uitgeven. Een dik boek vol...
Ieder dag maak ik Wilzen, nietwaar Eula
lia ?... O, ze is weg. U'üt u mijn boek illu
streeren ? Vijf franken per teekening!"
Ik trachlle hem in dt rede Ie vallen, 'l Waa
mij reeds eeuige malen mislukt. Nu kon ik
er juist tusschen brengen :
Kunt u me ook zejgen, waar ..."
... Zeker, zeker! Hier wordt 't gedrukt.
Hier in Antwerpen. Ik heb al iemand op
'l oog ... Nog een Bock ? Mei genoegen hoor!
Met genoegen !"
En zonder eenig anlwoord mijnerzijds af Ie
wachten, ging hij naar 't bufl'etje. Eensklaps
begon 't dreinend kind vreeselijk te huilen.
Ach, Heinrich ! Stil. rit l, mijn knabe !"
En toen weer tot mij :
Een prachtjongen, die Heinrich. En 'n
muzikaal kind, mijn waarde ; eenvoudig
ongeloofelijk. Dal heefl 't van mij. Z'iodra ik
muziek maak, is 't stil. Wacht!"
Hij nam de cornet van den spijker; zette
't instrument aan de lippen en schel, luide
klonk 't door 't vertrekje :
Mein Herz ist im Hoehland" enzoovoorts.
Heinrich zette een zoo mogelijk nog gewel
diger keel op. Zijn vader blies immer luider.
Je blaast het kind de trommelvliezen
stuk; 't wurm !" brulde ik boven den
geluidenchaos uit.
Ja; 't is misschien te hard! Sci stille,
Heinrich ! Wacht, hóre mal ? Nu wordt hij
stil ! Nu zachtjes !"
En meteen vloog de hansworst weg door
het deurtje achter 't buffet. Ik vernam eenig
trapgeschommel. 't Kind jankte immer door.
En toen, als uit de verte, gedempt, trilde de
melodie naar mij over van :
Wenu ich komui, wenn ich komm, wenn
ich wiederkomm, wiederkotnm . . ."
Groote genade!' dacht ik, beangst. Als
je wiederkommt" begint 't geratel weer van
voren af aan! Laat ik tijdig vluchten!"...
Fluks nam ik mijn pakje ter hand ; lag de
dertig centiemen op 't tafeltje en sloop" ter
deure uit. Eenmaal op straat spoedde ik me
nis een stuk opgejaagd wild tol om den hoek
en verilween in 't ejrste't beste estarninetje.
Daar verkreeg ik gelukkig inlichtingen om
trent vrouw Luyckcn. En wat was nu 't
geval ? De weduwe /an Nelis was met
haar kind naar Amerika vertrokken; op een
landverhuizersboot; reeds voor ongeveer twee
maanden. De Duitscher had er vervolgens
een matrozenkosthuis geopend. De verblijf
plaats van vrouw Luycken in Amerika was
niemand bekend. Hoe ze nu haar brief en
pakje heeft gekregen, nu, dat vertel ik mis
schien wel eens later.