De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1905 11 juni pagina 3

11 juni 1905 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1459' DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD YOOR NEDERLAND. kunst om schrijvers (zelfs -niet over archi tectuur) in het leven te schoppen enz, Het moet," zegt de heer B. in zijn inlei ding, smartelijk zijn te moeten erkennen, voor Jien, wier gevoel niet geheel is afgestompt, dat zij ia een tijd leefden, welke niet vermocht te naderen tot het begin eener levensvermooiïng (sic), of ter nauwernoöd tot «en poging hun omgeving, d. i. hun meubels, hun huisraad, volgens een vast kunstbeginsel saam te stellen. En bet smartgevoel dezer erkenning moet wel tot wanhoop stygen bij hen, die begrijpen wat het zeggen wil, zulk een omgeving te hebben, moeten missen die tot het besef zijn gekomen, hoeveel geluk zij hebben moeten derven, OMDAT niet schoonheid, maar leelljkheid is de eigenschap der nu voorbijgaande tijden" 2). (Ik cursiveer). We stuiten reeds onmiddellijk op een apodictisch vooropgezette meening, die de kritiek .niet kan weerstaan. Immers ten eerste, ieder individu heeft zijn eigen opvatting van schoonheid, die tegen over een ander kan, zal en mag staan; die samenhangt met zijn ontwikkeling, die in een zekere richting geleid kan worden, of zich zelf leidt, maar die men eerlijk gezegd, niet het recht heeft voorby te zien. Ten tweede, den heer B. wiens eigen werk zaamheid in het laatste vierde gedeelte der 19de eeuw valt, moet het recht ontzegd wor den om te generaliaeeren, om alles wat honderde andere bouwmeesters in die eeuw deden, met zich zelf over een kam te schee ren. Dat hij zijn eigen werk indeele waar hu wil, aan de mooie of aan de leelijke (de wanhoopskant) aan de doordachte of aan uit een opwelling of gril ontstane zijde; maar hem paste toch zeker eenige waardeering voor het streven zijner voorgangers en tijdgenooten. Ik veroorloof mij lijnrecht tegenover hem te staan. Ik geloof niet dat er een korte spanne tijds in de geheele geschiedenis der menschheid is aan te toonen, waarin zooveel schoone werken tot stand zijn gekomen, voldoende aan zooveel eischen, als in de 19de eeuw, vooral in de laatste helft. Men denke slechts aan de reusachtige spoor wegstations. (Berlijn en zijn Ringbaan, Hanover, Frankfort, Parijs, ja waarheen men den blik wendt), aan de prachtige kerken en kerkjes: in ons land reeds van Cuypers, epe, Matgry en andere; in Duitschland bijv. van Otzen en andere, warebijoukastjes; inFrankry'k en Engeland de tentoonstellingswerken, ja ?waarheen het oog zich wendt. Met den heer B, ben ik het eens, dat men vaak wat ziet, vooral in de details, waarmee men zich niet juist zoo geheel kan vereenigen, waarvan men zegt of in zich zelf denkt, dat zou ik zóó gedaan, gemaakt, opgelost heb ben." Maar daarmee kan en moet samen gaan de waardeering, ja h f t op //en -i-noi-grond brengen van het kenmerkende schoone. Waarlijk daarmee komt men verder, oogst mjen veel meer tevredenheid, voor zich zelf en anderen, dan door het denigreerstelsel, dat helaas in Nederland (dank zij schilderende en oeconomiseerende schrijvers) wortel heeft geschoten. Overigens is het gevoel van wat gelukkig of ongelukkig maakt, wat tot vreugde of tot wan hoop" stemt, al bijzonder individueel. De diepzinnige opmerkingen, daarover van den schrijver herinneren mij aan een uiting van 2) Op pag. 127 slot dry'ft de droeve stem ming nog eens boven. imilllHltHMIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII DER TBO-IPETEH VON SÏKKINGEB", DOOR O. VAN T RI C H T. Eindelijk lag onze bark, de Magdalena", weer eens voor anker. Eindelijk ! Volle zes ma inden had 't geduurd, dat thuisreisje. En nu winterde 't al weer geducht, 't Was een hard leven geweest, de laatste weken, met die geweldige koude en dien stijven Koordoosten wind. Al maar laveeren om noordwaarts op te komen: 't kanaal in. En 't was haast niet doenlijk om na iedere streek de zeilen te verzetten : al 't touwwerk was ijgbevroren. Doch 't ergste was dat we op half rantsoen moesten leven en dat de lucifers op waren. In 't gansche schip was geen vonkje vuur te ontdekken. We hebbeu drie, vier nachten g«zeild zonder lichten. Toen kwamen we gelukkig een boot tegen, die ons 't een en ander afstond. Maar al die dagen was 't armoe lijden, hoor! De tonneljes drink water waren tonnetjes ijs geworden. Ieder kreeg 'n stuk en kon zijn dorst er aan wegliiken of wegzuigen. En verder moesten we 't maar doen met beschuit, rauw pekelspek, koude blikjes groenten en meel. 's Avonds in kooi hebben we genoeg liggen mopperen. En 't plan was gevormd om eenmaal aan wal gezamenlijk een klacht in te dienen tegen den schipper, die de victualicn zoo mondjesmaat had ingeslagen. Maar och, hoe gaat 't gewoonlijk ! Als zoo'n havenstad met d'r torens en huizen en al d'r andere uitwendigheden je weer toelacht, dan ben je die narigheden in 'n wip vergelen. Voor Antwerpen lagen we. Daar had je de kathedraal ; dat stuk steenen kant werk uit de middeleeu .ven, mei al z'n strakke, gebeitelde heiligen in manlel en im-ter, waar de duiven op ea in nestelen, geslacht na geslacht. En daar al die oude kavaljes van huizen en moppen muur, daar bij de Bloedpoort. Er achter lag de schipperfwijk, de matrozenstad. Daar moest ik van avond naar toe, om dien brief van Nelis af te geven. En daar is de Suikerrui! Jongens, wat hebben ze daar mooie nieuwe huizen neer gezet. In 't vijfde huisje rechts heb je die estaminel met allerlei vogels in de gelag kamer. Zouden mijn twee kanaries nog leven? Ze zou er goed voor zorgen, dat heeft ze me beloofd, de madam. Die twee kanaries, dat's zóó te zeggen m'n eenige familie op de we reld. Ik zal ze morgen ieder een pond hennipzaad geven, die kleine geeljassen. De brief van Nelis ! Ik gaf wat, als die besogne al achter den rug was. Want nu moet ik z'n vrouw natuurlijk 't heele verhaal doen. Alles precies zooals 't gebeurd is. ? Was 't niet in Mei? Ja, twaalf Mei. Ik zie't nog vóór me. Ik stond aan 't roer in de hondenwacht. 't Was pikkedonker en we een Amsterdamschen vischhandelaar. Met' tranen in de stem beweerde hij eens van een der vrienden, die om lekker eten absoluut niets gaf, die niet de minste lekkerbekneigingen had, mijnheer, 'i is een ongelukkig mensch; hij luxt geen oesters! Het toppunt van gelukzaligheid was bij dien nuttigen industrieel in het verorberen van dat kwabbelige weekdier. Doet de persoon van den heer B., wanhopig omdat hij niet omgeven was door meubelen, naar op Engelschen bodem gerij pten smaak, niet aan dien vischhandelaar denken, en valt ons niet het oude spreekwoord in, primo virere, deinde philosopliare, (eerst leven, dan aan philosophie doen). Waarlijk hij, voor wien de heer B. zooveel voelt, waarvoor hij verbetering zoekt in den socialistischen staat die der algemeene verar ming, heeft zijn nestje bouwende al genoeg te doen, met zich het onontbeerlijksto aan te schallen, zonder aan (problematieke) schoonheid te kunnen offeren. Zeer zeker kan men ieder leiden, om geen prullen voor zijn geld te koopen ; doen voelen, dat er voorwerpen bestaan, die vormen vertoonen, waaraan men ?' eens gewend eigenschappen zal vinden, die streelend voor het oog zijn en die thans, door de gesmade industrie" bij massa's te verkrijgen zijn. Maar of hij, of zij goed zal doen te markt te gaan in de plankjes- en latjes-school, waar van ons de producten worden opgedrongen, laat ik bescheiden met de kerk, zooals hel spreekwoord zegt, in het midden. Na bovengenoemde uiting van on geluk zaligheid, leidt, zonder eenige voorbereiding, de heer B. ons in het Amsterdamsen Oudheid Museum, en langs een paar grachten rond, en doet het voorkomen (zoo onjuist mogelijk), alsof de kasten, de stoelen, de wandbetimmeringen daar aanwezig, in vroegere lijden algemeen waren. Hij wil ons doen denken (pag. 9) dat wat vroeger de natuurlijkste zaak der wereld was, het hebben van ntt zulke mooie meubels in onze kamers," eigenlijk een recht is. Natuurlijk is daar niets van aan. Het heb ben van mooie meubelen, zelfs bij benade ring, was alleen mogelijk voor veel rijkere dan tegenwoordig. De fraaie kasten in de musea (het verschil in muntwaarde aange nomen) waren in den tijd der vervaardiging duurder dan tegenwoordig de verkoopwaarde bij antiquaren. De beschouwing daarover moet op hetzelfde peil gebracht w:rden als het gezanik (men vergeve mij het woord) over meubels bij ..Egyptenaren, Perzen, ja zelfs bij Grieken en Romeinen (wie verlost er ons van!) Van huisraad bij eerstgenoemde bestaat, behalve wat potten, absoluut niets meer: uit soms gebrekkige afbeeldingen moet men daarbij, zonder maatstaf, afgaan, 'tgeen gevaarlijk is; bij laatstgenoemde bouwt men op het weinige, gevonden in Pompeji. Te beweren, dat zij algemeen verspreid waren, staat gelijk met uit het aantal bijoutiers of slagers, of banketbakkers in een adresboek af te leiden, hoeveel rnensehen edelgesteenlen droegen, of vleesch of taartjes aten ! De heer B. geeft overigens dat zelf toe. Waarom daarop dan doorgedraafd ? Dat alles zijn van die zaken, die de eene zoogenaamde kunslgeleerde een andere na schrijft en nasoesl; praktische menschen dien den dat voor de Nederlandsche en andere Ruskins over te laten, in wier geschriften men veel behartigens TOardigs zal vinden, tot nadenken stemmend, maar dat door een kunsthervormer, als de heer Berlage meent iimiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniii gingen niet een zevenknoopsvaart scherp langs den wind. 'k Had moeite, wakker te blijven. Dat eentonig geklots en geschuur van 't water langs zij maakt droomerig. In eens slond ie vóór me : Nelis. Ik schrok 'n moment van die zwarte gedaante. Eerst 'n bosl viezevazen. Dat hij niet kon slai.en. Dat 't vóór zoo benauwd was in 't logies. Dat 'm iets dwars zat in zijn pit. Eu toen kwam 't. Jules," zei hij zachtjes, ik heb je wat te vragen. Ik heb zoo'n idee bij me, dat 't mijn laatste reis is. Dat droom ik iederen nacht. En nu heb ik hier een brief en een pakje voor mijn vrouw ; 't adres staal er op. Wil jij ze voor mij bewaren, enne.... als me soms iets mocht overkomen . . . wil jij ze dan aan haar brengen, in Antwerpen? Niet op de post doen; maar persoonlijk, vat je?" Ik wilde hem wat opmonteren. Hij was al lang zoo stil en eenzelvig, 't Was iedereen opgevallen. ? Maar dat ging niet. Kul nou niet!" zei hij, zeg nou, of je 't wilt doen ; ja of neon ?" Als je dat plezier kan doen, geef dan maar op !" was mijn antwoord. En ik nam den brief en 't pakje van hem over. Haal je toch niet zulke niuizenissen in 't hoofd, Nelis !" ging ik door. Ga naar kooi, en zie in slaap te komen." Toen bromde hij : Slapen gaan, ja ! Dat zal ik doen. ... Ja, Jules, ik ga nu slapen. En ik dank je wel voor je belotte. Je '/uit 't niet vergeten, is 't wel ?" Meteen zocht hij mijn hand, die 'k hem gaf. Heere, hij deed zoo wonderlijk, zoo vreemd. Ja, 'k ga slapen, voor goed," hoorde ik 'm nog mompelen, terwijl hij naar voren liep en zijn zwarte h'guur zich langzamerhand op loste in 't nachtelijk du'ster. Daar hoor ik 'm opeens roepen: Atjuus, Jules!" en meteen verneem ik '11 plons aan stuurboord. Ik laat van schrik m'n stuur los, vlieg naar de boei, die 'k in zee smijt en gil zoo hard ik kan: Man overboord!" Ik tuur en tuur langs stuurboord en in 't kielzog, maar ik zie niets. In 'n omrnezien was de tweede stuurman aan dek. Aan je roer!" brulde hij me toe. Al ging je eigen vader over boord; aan je roer zul je blijven!" De man had gelijk, schoon gelijk. Nu; 't is te lang om alles in de puntjes te vertellen. We gingen door den wind om een streek terug te doen. We keken uit en we riepen. Maar natuurlijk te vergeefs, 'u Half uur later liepen we weer in den ouden koers. Dien avond ging ik er op uit om den brief en 't pakje kwijt te raken, 'k Ging straal uit, straat in. Dat oude deel van Antwerpen zit zoo geweldig raar in elkaar gebouwd. Ein delijk had ik de straat te pakken. Nu't num mer. Honderd zeven en tachtig, dus den oneven kant, links. En ik las hier en daar 'n nummer, Itll?lli'.)?.177. nu nog vijf huizen Hier moest 't zijn. Doch ik bleef aarzelend staan. Want Nelis had me toch gezegd, dat te zijn, cum grano salis, met het bekende beetje zout, moest worden opgenomen. Er is geen pagina in de 130 van het Ijoekje, waarop men niet iets kan vinden van boven staand gehalte. Zie bijv. pag. 9. Volgens onzen schrijver komt het bij niemand op, dat aan een waterkelel of een kachel, petroleumlamp of een theepot schoonheid kan zijn." O theepot !? zou men haast uitroepen, honderd jaren voor u is datzelfde door hon derden gepredikt, door Wijikelmann, Goethe, om enkele niet der minsten te noemen. En zij hadden succes: naluurlijk niet in lijden van ramp en ongeluk, loen hel eene of andere erf om strijd dronk het bloed van landzaat en van vreemden", zooals vader Tollens zong, beleef Iheidsuitdrukking, luidt. Maar onmiddellijk bij rust, en wat weelde vooral.' Men kan in 's hoeren B.'s boekje allerlei ervaringen opdoen omtrent 'smenscheii ver anderlijkheid, of liever geheugenjwakheid. Zelfs bij een kunsthervormer is geheugensterkte geen weelde ! Zoo leest men op pag. 10 : want een meubel is immers een klein bouwwerk : en is niet ook een bouwwerk een groot meubel Zooals Semper zoo geestig aanmerkt, het onderscheid is de onbewegelijkheid; 't geen bijv. door stoelpoolen, die in beeslenpoolen eindigen, zoo juisl wordt gekenmerkt. Wat ziet men echter op pag. 37. Daar leest men Di bestudeering van het meubel zal aantoonen dat liet geheele.meubel NIET is een bouwwerk in het klein, enz. Waar zou ik eindigen, als ik met aanha lingen voorlging ? Ik heb er een geheel lijstje van Ier beschikkingS)! Laat mij liever vluchtig den rooden draad van het boekje volgen, juis ter gezegd opzoeken. Op pag. 41 beginl de schrijver ein lelijk over meubelen Ie spreken, we krijgen achter eenvolgens allerlei orer Egyptische, Assyrische Hebraïsche, (welk volk daarmede be doeld wordt blijft in het duister), Phoenicische, Grieksche, liomaansche, Oostersche meubelen, om eindelijk over het Komaansche tijdperk heen ('t geen men eerder Keltisch zou moeten noemen.) tot de gothische meubelen Ie ge raken, waarop dan volgde Italiaansche Renais sance, Hollandsche, de beide Lodewijken en de empire meubelen. Hier slaan we dus op vasteren bodem: er zijn dokumenten, enkele meubels, publicalies maar ook fantasiën (de laatste, de gothische, inrichtingen dunkt mij, ontleent aan den grooten Viollet Ie Duc, een bedwelmende bron !) Daar vinden wij het beste gedeelte van het boekje, waarin werkelijk belangwekkende opmerkingen, naast veel zonderlinge bewe ringen. Bij herhaling wordt (na' uurlijk met te groote bescheidenheid) gezegd, dat er in de 19e eeuw niets goeds gemaakl is Hel zou ook daarbij niet moeielijk zijn op curieuse uitspraken te 3) Er zijn daaronder vermakelijke lapsus of uitspraken. Zie bijv. pag. 5ii, 5e regel van onder, een geheele omkeering van rollen tusschen Zeus enden beschouwer. Op pag 14, de drif. natuurlijke behoeften van den mensch zijn voeden, kierden en wonen." Iedere baker zou zeggen dat er maar twee zijn. Op pag. 115 want beschaving en cultuur zijn niel dezelfde dingen. Op pa1.', liöde diep zinnige phrasc : dat bij de Romeinen de stijl, getoetst aan een hoog stijlkundig beginsel dien loets niet kan doorstaan!" enz. ?HHmtniimii lllIIIHIIIIIIIIIIItllllMlllllltllllIllltllllllllltl 't boven een bakkerij was. En hier ja, 't was toch 187 hier stond ik voor 'n estaminet of zoo iets. D'r was een breed venster met vitrages er achter. Op de ruit stond : Der Trompeter von Sukkingeii" in blauwe letters met gele schaduwstrepen. Daaronder een geweldig misleekendc romp van een man met moustaciies, een tlaphoed en aan de lippen een trompet met afhangende kwasten. Ik liep nog n, twee huizen door, maar de nummering ging mede, l SU, l;)], 193. Dan maar eens polshoogte nemen. Ik duwde de deur open en trad in 't gelagkaracrtje ; klein; benauwen'! warm. Hoe 't er uitzag? Drie bij vijf meter ongeveer. Een klein hoekbuü'et niet toog en een paar planken, waarop Heschjes bockbier en limo nade. Een bierpomp. Achter 't buli'et een lage deur. Links een-potkacheltje ; gloeiend. Schuin in den hoek verhief zich boven 't kacheltje een raamwerk van ongeschaafJe latten, zooals gebruikelijk in kweekerijen. Doch in plaats van wingerdranken, vertoonde 't latwerk eene verzameling kindersokjes en luiers, alsmede een hemd; daar te drogen gehangen en 't pijpenlaadje vullend met klammen, kwalijkriekendcn damp. Naast 't kacheltje eene magere,verschrompelde, slordig gekleede vrouw, die bezig was met de rech terhand een armelijken kindenvagen heen en wér te rollen, terwijl ze zich met de linker 't hoofd krabde. In den wagen een dreinend kind. Drie tafeltjes met kleedjes van rood blok jesgoed en een half dozijn stoelen. Op een der tafeltjes een reusachtige, holle pompoen. Aan de muren, met een schel, grof behangseltje beplakt, platen achter glas. Eén stelde voor eene pyramide van kroonprins Friedrich ; zijn gemalin ; Bismarck en Moltke ; gedekt door Wilhelm I en 't midden aangevuld door diens echtgenoote. 'n An lere : prins Heinrich en gemalin, de prinsen Friedrieh Wilhelm en Eitel Fritz, gedekt door Wilhelm H in 't midden aangevuld door keizeiin Augusta. Verder afbeeldingen van ongeloofelijk scherp zei lende schepen in hemelsblauwe golfjes en twee oleogiafieën, voorstellende den Vesuvius bij dag en den Vesuvius bij nacht. Aan 't bull'et hing een oude, gedeukte cornet a piston. Ik zette me aan een tafeltje, terwijl de vrouw met moeizarnen blik opkeek en schor 't woord : bier ?" uitsprak. Ja,'' was mijn antwoord; geef me een bokske!' Ze slofte naar 't bulietje; nam een half fleschje Bockbier en een glas ter hand. Daar ging de deur open en trad binnen wat me later bleek te '/.ijn de eigenaar. Ken groote, forsche figuur; welgebouwd. Keurig gekleed. Lichtgrijze spanbroek met slobkousen eu puntig, schitterend, zwart schoeisel. Donkerblauw lakensche overjas met fluweelen kraag en opslagen. Z'n gelaat was onberispelijk geschoren en vertoonde den eigenaardigen, dollen weerschijn, aan het gebruik van pouJre de riz verknocht. Een in stouten krul opgedraaide moustache scheidde den rechten neus van clen goeilgevormden mond. De geheele kop deed ver wijzen of op tegenspraak met zichzelf. Maar ik wil er van afzien om niet te lang te worden, en de beschuldiging tegemoet te gaan, alsof ik uit parti-pris sprak, 't Tegendeel is waar. Ik blijf nog steeds van den heer Berlage een getuigenis afwachten van zijn groote kunnen, waarvan hij indertijd bij de Beursprijsvraag blijk gaf. Daarom nog slechts drie punten besproken en de bedoeling van het hoesje: de illustra tie, het socialistisch droombeeld en dat der gilden in verband met maatschappelijke her vorming. De illustraties zijn vlot, echter zeer schets matig, met grove lijnen geteekend. Naar zeker een ultramoderne idee, is de eene helft in den inktpot gestopt, 't geen noodzakelijk macht, de onderste helft met een wit bandje te omgeven, een wonder van uitspaarkunst. Reeüs om het schetsmatige, afgezien nog van den tekst, zal het boekje, gelijk de voorrede zegt, geschreven voor hen, die bij de stij gende belangstelling in bouw- en meubelkunst een aanwijzing tot de kennis van stijl en zijn ontwikkeling wenschelijk achten," zal het boekje volstrekt niet aan het doel beant woorden. De geometrische projektie, (al waren de Egyptenaren, zooals de schrijver zegt, ook daarin nog zoo bedreven) zal een leek niet begrijpen. Zie bijv. op pag. 105 de stoel, de tafel en de bank. Iemand, die in het abstracte bouwkunstig leekenen niet thuis is, zal er niets van maken. Voor vakge-noolen is het boekje niet geschreven, zal het niet voldoen, zegt de heer B. :elj'. Aan nietrakgenooten zal hel (volgens mij) ook niet vol doen. Trek im zelf de conclusie, ycwenschte ltze,r I (Sint cn!,jt). I. GOSSCIIALK. Htt Nederlands opstel. Er is gelukkig nog tijd om over een kwestie te spreken, die het onderwijs raakt in -wat feitelik het hoofdvak moest zijn aan iedere middelbare schooi, ook aan 't gymnasium, n.l. het Nederlands, de moedertaal. Het Kon. lies!, tot verandering van het eind-examen is gelukkig nog voor wijziging vatbaar, zei de Minister van Binnenl. Zaken ; het gevaar waarvoor ik voor 3 \4 jaar al moest waarschuwen is nog niet over ons gekomen 1). Wel een bewijs overigens hoe lang het duurt in ons lieve vaderland, eer er verandering koiiu. Maar welk gevaar is dat nu? Ten opzichte van het schriftelik w~rk werd geëist voorde toekomst, dat het in triplo wordt opgegeven : drie stukken ter vertaling uit de moderne talen, drie thema's, drieörlei stuk ter vertaling uit Latijn en Grieks, drieürlei vraagstukken voor wisk-unde. Dat alles keur ik goed; dat levert niet veel moeite meer op voor de examinator. Iets anders, iets geheel anders is het bij het Xed^rlandse opstel voor diegenen onder de kollegaas die eisen iets persoonliks van een leerling, iets dat met genoegen geschreven i-i, omdat het uit het eigen leven is gegre pen ; hetzij z'n genoegen of z'n leed, z'n liefde of verveling, wat het ook is, het is doorleefd eu wordt onder het schrijven weer doorleefd. Voor de/.ulken geen opgegeven onderwer pen, want de leraar weet niet wat hun ge1) Zie Groene Amsterdammer van l' Juni K>U1, waar ik de zaak minder uitvoerig en zonder tot «leze stellingen te komen bespro ken heb. ?iiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii IHUMIlmlIlUUIIIIIIIIIIIIIIIHIHIIIIIlll» moeden, dat hij tot model had gediend voor den Trompettr vou Sükkingen" op de ven sterruit. Nauwelijks binnen, stoof hij op me af; greep mijn arm en hem als een pompzwengel heen en weer slingerend barstte hij los, op een toon, alsof we reeds een kwart eeuw oude bekenden waren en met sterk Duitsch accent : Mittag ! Mittag! Blijf zitten ! En hoe gaat 't u? Wat zal 't zijn? Bock natuurlijk. Laat me 't genoegen, u te helpen!" Tot de vrouw: Twee Bock, Eulalia!" Hij zeeg op een stoel en ratelde verder: Heere God ! Is dat loopen langs de Schelde. En vergebens! Geen jongelui gevonden. En blijft ge logeeren? Mijn huis is zeer gedocht. Uitsluitend Duitsche matrozen en scheeps jongens. Ze hebben 't hier als bij moeder thuis. Een half frankskede nacht. En netjes nietwaar, Eulalia? Niet meer dan vier op (?én kamer. Met ontbijt. Goed ontbijt. Houdt ge van zure haring? Ik leg ze zelf op; uit stekend, nietwaar, Eulalia? En huiselijk ver keer. En pompernikkel. En Zondags noe dels, echte noedels; ohne Schwindel ! Ik ben de vriend van mijn gasten. En muziek, niet waar, Eulalia? Wilt ge soms een zure haring? Zelf opgelegd, hoor ! ?" Gedurende dien onafgebroken woorden stroom had ik half luisterend het pakje op tafel gelegd en mijn zakboek ter hand genomen, teneinde den brief, daarin opge borgen, te voorschijn te halen. Een paar kleine teekeningen, gedurende de reis ge krabbeld, vielen er uit. Onmiddellijk maakte de baas uit den Tr nnpeter von Sükkingen" zich van de blaa ijes meester. Wunderschön!" riep hij op verrukten toon. Zijt ge maler ? Ik schilder en teeken ook. Als dilettant nur ! l);iar op 't venster, dat's mijn portret, 'k Heb 't zelve gemak. Maar zóó ; zoo als die teekeningen hier ; zoo kan ik 't niet. Wunderschön! Wilt u mijn boek illustreeren ? . . . Ja, ik geef 'n boek uit; 'n Witzenboek. En 't moet verlucht worden. Wilt u 't doen? Sla toe! Ik betaal goed en contant. Na iedere tien illustraties. Vooruit desnoods. Honderd penteekeningen van dit formaat. Vijf franken 't stuk!" Inmiddels vertrok Eulalia door 't deurtje achter 't bull'et; 't kind in den wagen achter latend. Hijgend klokte hij 't bier naar binnen, en van dit oogenblik stilte maakte ik vlug gebruik en vroeg hem, den brief toonend : Kent u dezen persoon? Woont u hier?" Ja, dit's mijn zaak. En mijn vrouw gaat daar zoo juist heen. M'n tweede vrouw. En dat's Hehirich; d;i;ir in den wagen. Dan heb ik nog twee kinderen, rude en Fritz, in Duitschland op kostschool. Die zijn uit mijn eerste huwelijk. Lieve kinderen. Wacht! waar heb ik hun portretten ?... Zeker boven ; niet in mijn binnenzak. . . . Och, ik heb dit Geschaft maar tijdelijk. Meer om stof op te doen voor mijn Wilzen. Dat's mijn roeping : Wilzen maken. Ohne Schwindel! Daarin munt ik uit. Altijd even pikant. Lustiije ]>/<itler... J-'l.ii-i/,-ndi' liïtïtter.. . Lustige is goed; betaalt redelijk. Fliegende is reiner Schwintroffen heeft, waar zij over denken; geen dwang van te moeten maken in theorie altijd, want liet men het geheel aan de leer lingen over, ze gingen liever de lucht in de meesten dan thuis te zitten broeden op hun eigen uitingen; maar bij die dwang moet altijd gewaarschuwd worden, dat ze toch vooral het juiste ogenblik kiezen en nooit over iets schrijven of het moet hun vers in 't geheugen liggen, hetzij dat het pas gebeurd is of een diepe indruk heeft gemaakt. En zo komt de persoonlikheid uit: wie geestehk dood is kan niets maken; wie hat alleen maar scheen blijkt plotseling spring levend, omdat op het juiste knopje gedrukt werd, waardoor zijn stof naar boven sprong; wie rijk is van eigen leven weet van geen uitscheiden en schrijft in proza z'n hele leven neer; iaat zien, wat er in hem omgaat, voor welke wereldraadsels de 10, 17, 18 jarige staat, welke idealen hij of zij heeft. Hij geeft zich en schrijft goed. En uu het eindexamen! Moet zo'n jonge nu daarvoor gedrild worden door hem van die mooie onderwerpen op te geven, waar hij alleen frazes over kan neerschrijven.? Zelfs al is het 'en onderwerp dat niet te moeilik is voor hem b.v. de herfst, dan is dal alleen dan goed voor iemand bij toeval dus als bij zelf indrukken, aangename of onaan gename van de herfst, ontvangen heeft. In de regel zullen het onderwerpen zijn die zich tol exklamaties lenen als b.v. de oorluy, een schip op strand, e.n baken in zee, men noemt geen koe bont of er is een vlekje aan, de mticlit van hel kleine enz. En er is niels fatalers voor een jonge dan de fraze. En loch zo gaat het nu bij eind- en staatsexamens als men niet oppast. Bij eindexamens kan men dat, bij 't ? staatsexamen moeilik. En is het nu een wonder, als er geklaagd wordt over het Nederl. opstel bij staatsexamens als daar stelleljes onder werpen worden opgegeven als hel onder staande : ]. Htt niensehelijke hart, wat h'if vol kronkelingen, Vol duistro raadselen, wat onmetelijk gebied. S e, ti a e p in a n. i. Wnt ilc nachtegaal zingt iu het woud. '?'>. iMijn kilonietei-boekje. ?t. Van huis, Keu soldaat die ten krijgt' treki. a. Talent rijpt in stilte, karakter in't gejoel der wereld. (i. De pers. Ziet, Hoe, w en het graf sind.s lang zijn as-h be at, Zijn woor.1 vereeuwigd op het vliegend blad' .Met honderdduizend tongen voort Wijlt spreken. Ik zeg niet dat er volstrekt geen essay over te schrijven valt, maar wel dat het gros van de examinandi, er zo in eens voor gezet, er niets eigeiis van heeft te schrijven, ik zou haast zeggen, evenmin als de exami natoren zelf. En deze, zijn die te vergeven? Is het te billiken dat zij zulke onderwerpen opgeven? Stellig: wie weet hoeveel van zulke stelletjes gemaakt moesten worden. En om dun telkens weer wat nieuws, geschikts te vinden, dat valt niet mee. Toch is dat stelletje wel in een biezonder ongelukkig ogenblik opgesteld, dunkt me. Ploe voorkomt nu de examinator iets dergeliks aan 'en gymnasium; hoe weet hij zijn methode, die het eigene wil halen uit de jonge, aan te passen aan de eis zes onderwerpen te hebben, waar de kandidaat z'n keus uit kan doen: allereerst door zijn klas aan te zien: zijn er reserve-ka iristen bij, bereisden, jongens die een duidelike voorliefde voor iets hebben, wijsgerigen of sportlief hebbers, er moet zo veel mogelik voor allen iets gevonden worden, 'en kapstOK, waaraan zij hun eigen meningen kunnen ophangen, hun eigen herinneringen, spot of geestdrift. iiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiimiiiHimiiiiitiiimiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiii del tegenwoordig. Hebben getracht mij te exploiteeren! Mij! Halm! Ik zet ze in de Lustige ; ik meen, ik zet de Fliegende zelf in de Lustige. Maak ze onmogelijk, die Flie gende. Meggendorfer : zóó, zóó! Mooie plaat jes Wilzen niet pittig genoeg. Maar Flie gende; dat's Schwindel. Die weigeren een deel als minder geschikt en later worden ze wat verandeid en ze komen er toch in, ohne betaling! Dat noem ik Schwindel. Ik plak de Fliegende aan mijn laars. Maar nu, nu ga ik ze zelf uitgeven. Een dik boek vol... Ieder dag maak ik Wilzen, nietwaar Eula lia ?... O, ze is weg. U'üt u mijn boek illu streeren ? Vijf franken per teekening!" Ik trachlle hem in dt rede Ie vallen, 'l Waa mij reeds eeuige malen mislukt. Nu kon ik er juist tusschen brengen : Kunt u me ook zejgen, waar ..." ... Zeker, zeker! Hier wordt 't gedrukt. Hier in Antwerpen. Ik heb al iemand op 'l oog ... Nog een Bock ? Mei genoegen hoor! Met genoegen !" En zonder eenig anlwoord mijnerzijds af Ie wachten, ging hij naar 't bufl'etje. Eensklaps begon 't dreinend kind vreeselijk te huilen. Ach, Heinrich ! Stil. rit l, mijn knabe !" En toen weer tot mij : Een prachtjongen, die Heinrich. En 'n muzikaal kind, mijn waarde ; eenvoudig ongeloofelijk. Dal heefl 't van mij. Z'iodra ik muziek maak, is 't stil. Wacht!" Hij nam de cornet van den spijker; zette 't instrument aan de lippen en schel, luide klonk 't door 't vertrekje : Mein Herz ist im Hoehland" enzoovoorts. Heinrich zette een zoo mogelijk nog gewel diger keel op. Zijn vader blies immer luider. Je blaast het kind de trommelvliezen stuk; 't wurm !" brulde ik boven den geluidenchaos uit. Ja; 't is misschien te hard! Sci stille, Heinrich ! Wacht, hóre mal ? Nu wordt hij stil ! Nu zachtjes !" En meteen vloog de hansworst weg door het deurtje achter 't buffet. Ik vernam eenig trapgeschommel. 't Kind jankte immer door. En toen, als uit de verte, gedempt, trilde de melodie naar mij over van : Wenu ich komui, wenn ich komm, wenn ich wiederkomm, wiederkotnm . . ." Groote genade!' dacht ik, beangst. Als je wiederkommt" begint 't geratel weer van voren af aan! Laat ik tijdig vluchten!"... Fluks nam ik mijn pakje ter hand ; lag de dertig centiemen op 't tafeltje en sloop" ter deure uit. Eenmaal op straat spoedde ik me nis een stuk opgejaagd wild tol om den hoek en verilween in 't ejrste't beste estarninetje. Daar verkreeg ik gelukkig inlichtingen om trent vrouw Luyckcn. En wat was nu 't geval ? De weduwe /an Nelis was met haar kind naar Amerika vertrokken; op een landverhuizersboot; reeds voor ongeveer twee maanden. De Duitscher had er vervolgens een matrozenkosthuis geopend. De verblijf plaats van vrouw Luycken in Amerika was niemand bekend. Hoe ze nu haar brief en pakje heeft gekregen, nu, dat vertel ik mis schien wel eens later.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl