De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1905 11 juni pagina 4

11 juni 1905 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. U59 Dat kan men gedaan krygen door de onder werpen zó algemeen mogelik te nemen. Zo ruim dat ze alles omvatten wat er aan geestes- en zieleleven in zo'n klasse is. Ook dan krijgen de opstellen min of meer het eigene stempel; ik zeg min of meer, omdat het altijd slechter ; wordt dan datgene wat zonder de examendwang in de loop van het jaar geleverd werd. Wie het schrijven, zijn en blijven zo'n tyd abnormaal. Zulke onder werpen zijn: uit mijn diensttijd, reisherinne ringen, uit het levensboek, natuurindrukken, enz. Nu komt daar de eis, dat men niet 6 maar drie maal zes, 18 onderwerpen zal opgeven; dat de gekommitteerde daaruit zal kunnen kiezen, ja desnoods andere zal mogen opgeven. Dit laatste zal alleen bij die gymnasia plaats hebben, denk ik, waar sprake is van bedrog en het was ons een genoegen uit het schijven van de Inspekteur in zake-Doetichem te mogen opmaken, dat er in elk geval nog gymnasia zijn waar niet geknoeid wordt. Laten wij hopen dat er veel zo zijn, maar ook dan nog: de gekommitteerde heeft niet het recht, het morele recht bedoel ik; hij die als professor geheel buiten de jongenswereJA. staat, die er mogelik vage herinne ringen' aan heeft, hoe wil hij weten waar het denken van de jongen over gaat? Wat hij moeilik vindt, kan ik de jongen ken nende de eenvoudigste zaak van de wereld rekenen. Hij staat er vreemd tegenover. Doet hy' het, grijpt hij willekeurig in, hij bederft niet alleen de indruk die de jongens maken bij het examen, maar indierekt bederft hij mijn hele methode van onderwijs. Immers: moet ik zo'n leerling willens en wetens on voorbereid overleveren aan die willekeur? ?Neen immers, ik moet hem op allerlei opste'len gaan trainen, wat ik krachtens mijn innige overtuiging niet mag doen; hoofdzaak moet worden wat ik niet eens als bijzaak wens opgevat te zien. Dit nu eis ik dat vooikomen wordt: niemand heeft het recht, ons het jus docendi zoals ons dat door de Akademie gegeven is af te nemen of daaromtrent voorschriften te geven. En of dat onwettige recht nu in een koninklik besluit of in een wet beschreven staat, on recht blijft het. Daarom hoop ik, dat de regering de strikt nodige uitzondering wil maken voor het Nederlandse opstel. Een andere vraag deed men mij: moet het hele maken van 'en opstel maar niet liever ge schrapt «orden? Het opstel en het andere schriftelike werk ze rijn raak lijnrecht met elkaar in strijd. Hoe vaak komt het niet voor, dat 'en jonguiens oog heeft voor alles wat hem overkomt, dat de dingen zich zo in z'n herinnering vastwerken, dat hij ze meesterlik weet weer te ge?en, uitteoeelden. En datzelfde jongmens kan het maarniet vinden met de wetenschap : alles wat hij te vertalen krijgt uit de klassieken blijft ver van hem, wordt zijn eigen niet en als het zijn eigen al eens wordt, wat zich bij moderne talen zal kunnen voordoen, dan is het nog de kwestie of de schrijver wel presies hetzelfde gezegd heeft, wat hij met zijn fantasie er inziet. Zoo'n jongmens maakt, als hij het met lang ploeteren brengt tot het eindexamen, 'en droevig figuur en toch is hij wellicht de krachtigst ontwikkelde geest van al die candiedaten en het hoge sijfer voor z'n opstel komt in botsing met alle andere. En hoe ter wereld iemand het in z'n hoofd gekregen heeft om tw»e zulke uiteenlopende stoffen als Geschiedenis en uiting-van-indivi dualiteit in een bakje te gooien begrijp ik niet; dat is olie en water. Toch wordt het sijfer voor groep-zoveel verkiegen bij de A-leerlingen door Nederlands opstel, Algem. Geschiedenis en Vaderlandse dieto samen door 3 te delen en bij de B-leer lingen de beide eerste samen door 2, dat wil dus zeggen, o heilige wetgeverslimheid, dat bij a.s. litteratoren, theologen en advokaten, de mensen dus die met de pen moeten omgaan het opstel maar voor 1/3 deelgenoot is in de dwaze vennootschap, maar voor a. s. medici en leraren in de wiskunde voor de helft. Is dat nu misschien zoveel zwaarder gemaakt, omdat men van de B-lui later nooit meer iets op schrift verwacht ? Dan moesten de fisen voor de A-afdeling des te zwaarder gesteld worden. Maar zo diep moet men daar maar liever niet op ingaan : ze zijn eenvoudig samengevoegd die vakken, omdat men groepen wou vormen en, als je de groepen Latijn, Grieks, Moderne talen en Wiskunde er afnam dan bleef het restje, het zoodje zou ik zeggen er over. Ja, het zoodje, want is er dwazer regeling denkbaar dan die van het Nederlands onderwijs aan onze middelbare scholen: daar worden gemiddeld 2 hele uren per week voor uitgetrokken en wel 14 of 16 aan gymnasia voor Latijn en Grieks. En nu zou dat er nog door kunnen als alle onderwijs de moedertaal tot hoofddoel had : zo hoorde het toch. Paa uit z'n Nederlands kan blijken of de jonge man geheel doorgedrongen is tot de fijne scha keringen van de buitenlandse, klassieke denker, tot de presiesheid van de wiskunstige, van de natuurkundige. Is nu elke ver taling, b. v. aan elk gymnasium Nederlands dat de toets kan doorstaan ? Welke toets zal men zeggen ? Ja, dat is verbalend lastig; Fred. v. Eeden heeft zich eens uitgesloofd in een van z'n studies oin definities van alle dingen te geven waarbij het over zou hebben en zo is dat hier ook nodig: wat moet de toets zijn die men aanlegt ? Wil ik daar eens een waarschuwend voorbeeld van geven ? Ik kreeg eens een klacht van 'en leraar in de klassieke talen, dat de jongens en meisjes in de 5e klas nooit hun best eens deden om het juiste, kenschetsende Nederlandse woord te vinden voor het klassiek,e. Ik vroeg na, hoe dat zat en het antwoord was: Er is nooit 'en woord goed, dat wij vinden; altijd moet het net 'en ander zijn, al ziet niemand het verschil. En nu doen we het maar niet meer." Ziedaar de verkeerde toets, die van de leraar. Inplaats van op te bouwen breekt hij af, in plaats van te verheffen drukt hij neer. Dus de toets moet samen worden ge vonden door leraar en leerling en daar moet desnoods netzolang over gedebatteerd worden tot men het eens is omtrent de synoniemen. Maar is dat nu zo? Was het zo, dan was het Nederlandse opstel daar 'en prachtige aanvulling van: bij ander taalwerk het volkomen weergeven in eigen woorden van wat anderen dachten; bij het opstel hetzelfde van eigen denken. Het ideaal bereikt, zou men zeggen; maar het is zo bij lange na niet. Goed of liever niet goed, maar moet nu dat opstel afgeschaft worden ? Ik geloof het daarom nog niet, maar laat het een sijfer op zich zelf zijn; verbind het niet met sijfers van geschiedenis die er niets mee te maken hebben; men verbindt Grieks en Wiskunde toch ook niet tot n groep. Dan krijgt men wel voor dat eindexamenopstel in de regel 'en lager sijfer dan anders, in 't afgelopen jaar wel het geval was, maar is er dan iets tegen om te eisen van gekommitteerden, dat zij niet alleen dit opstel be oordelen ook, by belangrijk verschil van mening, de in de twee afgelopen jaren ge maakte? Het is waar, men krijgt dan een groep die uit n sijfer bestaat, maar dat drukt dan volkomen de ware toestand uit en wie nu alleen af wil gaan op het bepaalde weten van leerlingen heeft voor mijn part het recht dat hele opstelsijfer te negeren; ik voor mij hecht er aan, omdat er ook nog 'en gemoeds leven is by' jongens, omdat uit het opstel, zo opgevat als boven gezegd is, kan blijken of iemand vatbaar is voor indrukken, of zijn denken helder genoeg is om wat hij zag ons klaar voor ogen te stellen. Ja, ik voor mij hecht voor de mens die wij afleveren aan de akademie meer aan de juiste kijk uit eigen ogen dan aan het juiste weergeven van wat anderen hem inprenten of wat hij uit de boeken haalde. Daarmee wil ik niet zeggen dat hij ge schikter is voor de akademie, maar als mens staat hij vaak hoger en komt op later leeftijd zijn naam omhoog als de waterlelie die ook drijft op de oppervlakte van het water. En hoe menigeen is er die het nooit tot een eindexamen brengt; hoe menig schrijver van talent is nooit zover gekomen. Welnu, als het opstel werd afgeschaft als eindexamen werk ging het er mee als met de aardrijks kunde, die verschoveling onder de leervakken aan gymnasia, waarvan de jongeling na de 3de klas nooit meer hoort. Er zou, bij jongens let wel, die nog niet tot het inzicht van hun belang, nog niet tot de jaren des onderscheids dus zijn gekomen; er zou zeg ik, weinig lu t zijn tot het weergeven van het eigen denken, eigen zien, eigen voelen en die gave, aan ieder gegeven, zou verdorren als 'en plant die niet besproeid wordt. En bij onze dwaze eis, dat men op z'n 12de jaar de zoon de toekomst al moet voorspellen, of er n.l. 'en man van de daad (H. B. S.) of van het woord (gymn.) in hem schuilt, nu wij al jaren en nog eens jaren maar vergeefs wachten op de regeling, die de vakkeuze van het 12de jaar verplaatst naar het 16 b,v.; nu is het toch verstandig met de kans van mistetasten rekening te houden en het opstel, dat ook voor hun, die later blijken voor studie niet te deugen, zo bij uitstek nuttig kan zijn, te behouden. Ik kom dus tot de gevolgtrekkingen: lo. laat de regeling van het Nederlands opstel wat het opgeven van onderwerpen betreft, zoals dat nu is; verg geen driedubbel stel, maar leg de gekommitteerden de verplich ting op, bij belangrijk verschil van meening, de opstellen van de laatste twee jaar in te zien, en 2o. scheid het Nederlandse sijfer van die voor Geschiedenis. 'En mondeling examen in Nederlands vind ik niet nodig, want dit is toch ook weer het weergeven van wat anderen inprentten of wel van de gedachten van vroegere schrij vers en, of de leerling daarvoor talent heeft, dat blijkt voldoende bij het examen in de andere talen. Haarlem. J. B. SCHEPERS. Benjamin, door KARIN MICHAËLIS. Uit het Deensch vertaald door M. STOK. Utrecht, P. J. Diehl. Benjamin" is de titel van het eerste en langste verhaal uit dezen bundel, die verder nog een viertal schetsjes bevat: Domine's dochter, Een vlucht, Oline Franke en Fröken Severine, verhalen van liefde, te late liefde echter en bovendien niet eens beantwoord, uit gebloeide vrouwelevens en dus niet erg opwek kende lectuur. De dominé's dochter" schijnt mij het beste, Een vlucht" het minste ge slaagd. Fröken Severine is een oud vrouwtje in een besjeshuis, dat plotseling vast en stellig gaat gelooven, dat wijlen haar man, een zee kapitein, nog in leven is en voor haar ver borgen wordt gehouden. Ze gaat hem zoeken, ze eischt hem op. Ze wil naar den koning, naar den minister. Ze zoekt bij de haven, op de werf.. .. Het scheepsvolk begon haar op te merken. Een paar riepen : Dag moe dertje ; anderen vroegen, of ze zocht naar een schip, dat ze verloren had. Maar eens klaps ontdekt ze haar man. Herken je me niet meer? Vóór een-en-vijftig jaar met je getrouwd." Zes jaar dus voor ik geboren werd," bromde hij. Zeg moeder, knijp jij nou maar uit, _hoor ! Ik wil je wel zeggen, als je mijn vrouw was, zou ik je bij 't pond verkoopen voor oude vodden en beenderen, nou weet je 't." Verschrikt, geheel ontdaan, gaat Oline haastig naar haar hofje terug, 't Zal wel haar laatste erotische opwelling zijn geweest, denk ik. De liefde is toch een raar ding", zei de oudste van de besjes bij zich zelve, toen ze eindelijk tot rust kwam, nadat Oline Franke naar de ziekenzaal was gebracht. Benjamin" stelt ons het beste in staat over de deugden en do gebreken van de schrijfster te oordeeleu. Gevoel voor humor ontbreekt haar niet en ook niet talent van karaktertypeering. Haar waarneemkunst blijft echter bij uitwendige karakteristiek ; tot de hoogte van psychologische analyse verheft ze zich nergens, 't Is waar, haar personen zijn niet erg belangrijk! Oude vrijsters, een onmogelijk jongmensch, zeer handig overigens in het namaken van bankpapier, verder een mijnheer, wiens grootste ver maak tevens onderwerp van studie het is, groote zeepbellen te blazen. Nu is het blazen van zeepbellen op zich zelf zoo onaardig niet en waarom zou 't filoso fisch beschouwd onbelangrijker zijn dan b.v. het maken van een wet op de ouder domspensioenverzekering ? Inlusschen, de bellenblazer heeft wel mijn sympathie. Martin zoo heet hij is een zonnekind. Op een middag, toen zijn aan staande moeder naar haar bleek veld was ge gaan, viel ze door de zonnehitte bevangen, in slaap. Ze ontwaakte door een geringe oorzaak Martin kwam ter wereld. Zóó werd hij geboren te midden van zonneschijn, de zon opende zijn oogen, de zon begroelte hem, de zon liet koosde hem het eerst van allen. Hij zag niets dan zon en zoo kwam 't, dat bij, ook later, alles zoo zonnig inzag. Als groet aan de zon, blies hij nu iederen morgen zeepbellen naar boven, groote, mooie zeepbellen, kuhstzeepbelltn ; wel spatten ze uiteen, als zoo menig ideaal, wel bereikten ze de zon niet, maar toch 't was een groet, een schitterkleurige groet aan de zon. Niet velen zijn zoo dankbaar; ik heb wel sym pathie voor dien Martin en gaarne had ik van hem nog iets meer vernomen. Evenwel, de schrijfster had andere-plannen. Martin trouwt en twee tweelingen, vier meisjes, komen bewijzen, dat Martin meer kan dan zeepbellen blazen. En als nu voor de nako melingschap is gezorgd, gaat Martin dood? En ook zijn vrouw sterft en de tweelingen staan nu alleen op de wereld. Hoe oud ze dan zijn, blijft ons verborgen;'t kan ons ook weinig schelen. Martin had onze belangstel ling opgewekt, waarom moest hy' nu dood ? Waarom moeten we nu ons verder bezighou den met de lotgevallen van de tweelingen, voor wie we niets gevoelen, omdat de schrijfster ons nog bijna niets van hen vertelde. Dit is een fout in de conceptie van 't verhaal. De auteur vertelt te veel van Martin om hem zoo plotseling van 't tooneel te laten ver dwijnen en te weinig om -hem voor altijd in onze herinnering te doen voortleven. En maakten de tweelingen 't nu nog weer goed! Maar neen, die zijn in hun woorden, gedach ten en daden zoo absoluut onbelangrijk, dat 't waarlijk verloren tijd is zich met hen bezig te houden. Ik kan er dan ook niet veel van vertellen; 't zijn zeer onnoozele menschjes. Ze hebben wat geld geërfd van hun moeder en zijn nu bang voor dieven en moordenaars. Want het te brengen bij een bank is een ide«, dat zoo maar niet ineens bij je opkomt! Ze worden diep ellendig, slapen niet, eten niet, spreken niet, waken slechts. Eens op een nacht sukkelden ze in slaap en toen ze wak ker werden stond dezon vroolijkin de kamer (bij wijze van staande klok zeker). Klotilde begon te huilen en de arderen huilden mee... van bokkie, bokkie ..., o neen I dat laatste staat er niet; maar 't andere toch wel (blz. 47). Als ze dertig zijn geworden ieder dertig dan paan ze droomen van leege wiegen; verwarde droomen, allerlei dingen uit een mooi, lang, griezelig feuilleton. De oudste, Jane, bond natte doeken om haar hoofd en dronk sterke, laxeerende thee, wat blijkbaar niet overbodig was, want ze had zich in 't hoofd gezet moeder te worden, zonder te trouwen en zoo. Dat was misschien wel meer gebeurd en bovendien ... God was almachtig (blz. 69). Intusschen lossen ze de moeilijk heid practisch op door een vondeling aan te nemen. Deze vondeling een manne'ijke vondeling, die je zoo lekker heelemaal uit en aan kunt kleeden wordt Benjamin ge doopt, alweer niet de meest gelukkige naam keuze voor een eerst-geborene, gevondene bedoel ik. Enfin, Benny groeit heel aardig op en lijjt sprekend op Jane, zegt iedereen (blz. 86). En handig is dat ventje! Papiertjes van tien kronen maakt hij zoo maar na. Een artiest, een genie, een uitvinder! Jammer, dat de justitie waar talent in den regel zoo weinig waardeert en bovendien ten slotte nog han diger blijkt dan Benny. Nu zit Ben in de ge vangenis. De tweelingen zijn geheel de kluts kwijt. Daar begrijpen ze nu niets van. Ben jamin Franklin, die toch niets had uitgevon den dan die stomme stoombooten, kreeg gedenkteekens. .. en hun Ben i zonder een greintje hulp, heejfmaal alleen, had hij uit gevonden hoe je geld moest maken, iets dit toch alle menecheri 'noodig hadden, en. waar ze hem op hun blokte knieën voor moesten bedanken en zie, hy werd in de gevangenis gezet, net als werkelijke misdadigers (blz. 169). Zóó is de gedachtengan» van de tweelingen. We zullen maar afscheid van hun nemen. We hebben belangrijker dingen te doen. 't Is jammer, dat de schrijfster haar talent van uitbeelden, haar frisschen humor heeft ver spild aan het beschrijven van dergelijke menschjes. En waarom moest het boek eigen lijk worden vertaald? J. TEN CATE. Eeii lescliieilenis yan de Neflerlantohe arüeiJersliewepi, De Dageraad der Volksbevrijding. Schet sen en Tafreelen uit de Socialistische beweging in Nederland, door W. H. VUEI.KN. Amsterdam, S. L. van Looy. Onlangs is de laatste aflevering verschenen van Vliegen's boek, waarmee reeds in 11(02 een aanvang werd gemaakt. Het is een om vangrijk werk; de twee deelen, waaruit het bestaat, tellen respectievelijk 38!» en 44! blzz., in groot formaat en gedrukt over 2 kolommen. Het eerste deel bevat 2(i por tretten, het tweede 32. Op goed papier gedrukt met de goed uitgevoerde portretten buiten den tekst, moet dit werk dus betrek kelijk duur zijn. Door deze mededeelingen te geven, wil ik tegelijk iets betoogen. Wat toch blijkt er uit? Dat de socialistische beweging in ons land sedert hare opkomst al zeer sterk moet gegroeid zijn als de uitgave van een boek, dat bij inteekening/"li.óO kostte, en dat alleen bevat de geschiedenis van de oude socialis tische beweging (tot 1S!)4 gaande), mogelijk is. (ieheel juist is het niet, dat Vliegen's boek gaat tot JSÜ4 (het jaar der scheuring in de socialistische beweging). Wel eindigt de schrijver zijne beschouwingen over den loop der beweging met dat jaar, maar in 't kort behandelt hij nog het te niet gaan van den socialistenbond, waarvan het restje zich in 11)00 bij de Sociaal-Demokratische Arbeiders partij aansloot, terwijl zijne levensschetsen van de personen uit die oude beweging tot op heden doorgaan. Dit levert' een eigenaardig gevaar op, waar aan Vliegen niet is ontkomen. Vóór de scheuring waren al de besproken personen, op enkele uitzonderingen na, Vliegen's geest verwanten, partijgenooten, kameraden. Als hij, zich alleen terugdenkende in dien tijd. ze besprak, zooals hij ze toen beschouwde, dan zou hij daarbij tegenover hen allen in gelijke verhouding staan, persoonlijke sym pathieën en antipathieën daargelaten. Na de scheuring echter bestaan er twee groepen en Vliegen staat tot de leden der eene groep in een gansch andere verhouding dan tot die der andere groep. En hij is te .veel partij man voor een objectieve beschouwing van feiten en verhoudingen, laat staan van personen. In zijn slotwoord zegt hij wel, dat hij ge| streefd heeft naar objectieve weergave van wat hij te vertellen had. Maar hij is in dat streven allerminst geslaagd, naar 't mij voor komt. De Dageraad der Volksbevrijding is geschre ven door een partijman en het geett daarvan zulke sterke blijken, dat de lezing bij nietsociaal-demokraten wel eens hier en daar stof tot ergernis kan geven. Laat ik met enkele voorbeelden deze mijne meening toelichten. Het boek bevat 14 groote portretten en 44 kleinere. De groote zijn van H. Gerhard, F. Domela Nieuwenhuis, W. P. O. Helsdin gen, J. A. Fortvyn, C. Croll, A. H. Gerhard, F. v. d. G oen, G. L. v. d. Zwaag, C. Cornelissen, /. H. Schaper, H. v. Kol, P. J. Troelstra, H. Polak en W. H. Vliegen. Elk dier portretten behoort bij een afzonderlijk hoofdstuk, dat een uitvoerige levensschets bevat van den afgebeelden persoon (het hoofdstuk over Vliegen zelf is geschreven door den heer P. L. Tak). De personen, wier namen ik in dit lijstje cursiveerde, zijn allen leden van de S. D. A. P., partijgenooten van den schrijver. V. d. Zwaag staat tusschen beide groepen, waarvan ik boven sprak, in en dan zeker nog wel het dichtst bij de S. D. A. P.-groep, H. Gerhard overleed lang voor het jaar der scheuring, terwijl Croll zich vóór dat jaar reeds uit de beweging terugtrok. Van de besliste tegen standers der S. D. A. P. zijn er dus slechts twee personen (Nieuwenhuis en Cornelissen), die de eer van een uitvoerige bespreking worden waardig gekeurd, terwijl dit met niet minder dan negen leden der S. D. A. P. het geval is. Aan van Kol worden 14 blz. gewijd, aan J. Methöfer ongeveer ne bladzijde, aan Luitjes niet ten volle 2 bladz. Nu kwam van Kol eerst in lb',12 in ons land uit Indiëterug, toen Methófer en Luitjes al eenisje jaren van propaganda achter den rug hadden. Maar van Kol is lid van de S. D. A. P. en M. en L. zijn anarchisten. Domela Nieuwenhuis wordt evenwel zeer waardeerend besproken. Zijn levensschets eindigt de schrij/er: Ik voel de spons zijn werk doen over de vijandschap jegens den verwoeden tegenstander van de beginselen, die ik liever heb dan de menschen, er welt iets in mij op, iets als een herinnering, een dierbare herinnering ... ." Later, in de levensschets van Cornelissen, vind ik eene passage, die doet vermoeden dat de schrijver wel een weinig spijt gevoelt zich zoo gunstig over Nieuwenhuis te hebben uitgelaten. Ik lees daar nl. (2e dl. pag. 258): Ik heb bij den aanvang van dit werk een levensschets gegeven van Domela Nieuwen huis, waarbij ik zorgvuldig alles vermeed, wat den indruk zou hebben kunnen geven, dat ik mijn persoonlijk vijandige gevoelens bij het schrijven niet het zwijgen zou hebben opgelegd. Ik ben daarin, het bleek mij bij de verdere bestudeering van mijn on lerwerp schier eiken dag, zelfs te ver gegaan, en schreef een schets van dien persoonlij Iten en politieken vijand, die zakelijk te gunstig was." Wie een tegenstander beschouwt als een persoonlijken en politieken vijand, kan wel trachten naar eene objectieve weergave van wat hij te vertellen heeft, maar het zal hem zeker moeilijk gelukken. Vliegen heeft dan ook eene geschiedenis van de oude beweging geleverd, gezien door een sociaal-demokratische bril. Ik heb hierbij wat lang stilgestaan, om dat dit werk van een man, die zelf de oude beweging heeft meegemaakt en toen getoond heeft een ijverig propagandist te zijn, wellicht nog dikwijls als autoriteit zal aangehaald worden. Nu zegt de schrijver in zijne voorrede dat hij niet wenscht te schrijven een weten schappelijk boek, maar dat hij zijn taak zal opvatten als een arbeider die aan zijn jon gere klassegenooten vertelt van zestien jaren van somtijds hevigen, zwaren klassestrijd, met hunne vele onvergetelijke momenten." De wijze van zijne taak op te vatten geeft wel meer vrijheid in de behandeling van de stof, rnaar rechtvaardigt daarmee nog niet de partijdige wijze, waarop Vliegen gemeend heeft levensschetsen van verschil lende personen te moeten geven. Die sferk sociaal-demokratische tendenz, dat aldoor gewagen van de sociaal-demokra tische arbeidersbeweging als de arbeiders beweging, mag den andersdenkenden lezer evenwel niet doen over het ,hoofd zien de goede kwaliteiten van Vliegen's boek. Vaak geeft de schrijver blijk een goeden kijk te hebben op personen en zaken en weet met juistheid een of andere periode in de arbeidersbeweging te schetsen. Hij vertelt levendig en onderhoudend van het werken eu streven van dat in den eersten tijd nog zoo kleine hcoj je strijders, dat gaandeweg toenam in grootte en kracht. De besproken personen weet hij dikwijh met rake lijnen te schetsen. Waar Vliegen zich tot taak stelde aan zijne ..jongere klassegenooten" te vertellen van wat de ouderen hebben gedaan in de jaren van vóór 18U4, hij is daarin naar mijne meening gelukkig geslaagd. Het waren jaren van geestdrift en toewijding, toen, even nog maar, begon door te breken de roode gloed van den dageraad der volksbevrijding. En waar Vliegen ons nog eens weer ver plaatst in dien tijd van Sturm und Drang, ons ouderen, die de oude beweging hebben meegemaakt, waar wij in de portretten zoo vele bekende gezichten herkennen van oude, sommige reeds heengegane, strijdmakkers, daar wellen ook in ons op herinneringen, dierbare herinneringen." H a vel t e. B. B Y.M HOLT. Inhoud van Tijdschriften. De Xieuicc Tijd, No. O : Twee vakvereenigingscongressen. door H. Roland Holst. Het boek van een christen, door David J. Wijn koop. Een woord van repliek, door W. H. Vliegen. Iets over de burger aristocratie, door V. l!. De veralgemeende sympathiestaking, door II. Roland Holst. Het Algem. Ned. \Verkliedenverbond en de vakvereenigingen, door H. Spiekman. Blijde Inkomst, door llerm. Heijermans J r. O/i d>' Ho'Hjti; Mei-afl.: Keproduetie naar een schilderij van Willem Maris.?Over de maand, die heenging, geïll., door L. van Bosse. Iets over aardbevingen, geïll., door F. Loevestein. De tentoonstelling in Arti,met reproducties naar schilderijen, door II. M. Krabbé. Het Japansche huis, roman, door Suze la ChapelleHuobol. Vlieland, herinneringen, met foto's, door A. J. van Pesch .Ir. Tooneel.?Mu ziek. Letterkundig overzicht. Boekbe spreking. Een voort vliegende kogel gefoto grafeerd. Wat onze lezers wenschen te weten. Mededeelingen aan onze abonné's. Voor onze vrouwen. Volbloed, door Gustav af Geyerstam. Met bijlage Voor onze Jeugd. Vlaanderen, Juni 1905 : Salomé, spel in 3 be drijven, door JanEelen. Op't Begy'nenhof, door F. Verschoren. De Natuu^ in, afl. 8: Honingswerk van den reigersbek, door G. De purperen middenbloem van de witte wortel, door G. De gevaarlijke primula's, door G. Een nieuw aasdappelsnsoort, door G. De werking der Bordeausche pap, door G. Eenvoudige natuurkundige toestellen, door G. Het ont staan van paarlen, door J. Meisenheimer. Korte mededeelingen, boekbespreking, door G. Cosmos, Juni 1905 : B. C. Hardy, Sonie lakes of central Europe. Timm Kroger, Een buitenmensch. J. Polak-Steketee, Uitgesloten. Eymer, En villegiature. Mary Pottus Thomas, Our college town.?Livredumois; Maurice Barrès, Au service de PAllernagne. K. C., Schiller Bildniss. L. M. Baale, Cours de vacances organise's par l'alliance francaise et l'universitéde Lille a Boulogne sur Mer. Avisaux collaborateurs, auxéditeurs, Miscellanées. Eigen Haard, No. 23: In 't nieuwe huis. Van meisjes-studenten, door Annie Salomons. Dendrobiurn thyrsiflorum, door J. K. B., met afb. Vacantie-Kolonie, door L. De schilder Hendrick Anthonissen, (1605 tot 1655), door J. F. L. de Bal bian Verster, met af b, De heer op d'r verjaardag, door Vrouwke. Bij Don Quichote's 3de Eeuwfeest, door Jer de Vries, met afb. (Slot.) De KamboetMoyo. (Een waterval, door Mitis, met afb. IJs, nsar het Russisch van Carl E. Simon sen. Feuilleton. De Geeseling (Uit den Belgischen Congo.) In den laatsten tijd leest men in de couran ten veel over het mishandelen van inboor lingen in den Congo door de Franschen. De volgende regelen toónen aan, met welk een ontzettende strengheid de Europeanen dikwijls tegenover de inwoners van een veroverd land, te werk gaan. Het is gebeurd in den Belgischen Congo, tijdens het aanleggen van den spoorweg. De spoorlijn doorboorde de rotsen; de weg was in den steen uitgehouwen. Het was een erg zwaar werk, dat de krachten der zwartjes te boven ging; korten tijd, nadat ze vermoeiende dagen achter den rug hadden, na steenen uitgehouwen en in kruiwagens weggegraven zand versjouwd te hebben, werden ze ziek. Verdeck had de waarheid gezegd ; hij was volstrekt niet dronken en als hij zich soms door zijn woede liet meesleepen en heftige woorden uitte, had hij er wel reden toe: de toestand was te treurig; de gestorven kameraden werden zelfs niet meer geteld. En niemand was tegen dezen sloopen den arbeid bestand ; zelfs de inwoners van den Congo, die toch wilden waren en eigen lijk meer beesten dan menschen, werden door de koorts aangetast en bezweken er aan. En de blanken waren niet goed voor hen. M-n vertelde wel, dat de chefs, die in de kantoren woonden, in die mooie ijzeren huizen, vlak bij het station, geen slechte menschen waren en dat ze meelijden met de arme zwarten hadden. Maar wat kou dat den werk lui schelen, als de anderen, de opzichters, als beesten Ie werk gingen, altijd beleedigden en ranselden ? Dat alles was droevig, erg droevig en menigeen die tevre len was aangekomen, zou zijn land zeker niet terugzien. De twee vrienden, N'dyaéen Hassin, hadden lang samen gepraat. Toen ze insliepen, scheen de maan en de ochtendmist rees als eene grijze massa b wen de rivier en de dalen. Helaas! de tijd, dat Hassin 's morgens, als de zon reeds vroolijk scheen, nog sliep, was lang voorbij. Een vloek, een schop en een stokslag deden hem opspringen. De oogen nog gesloten, verbijsterd, zonder iets te bebegrijpen, trachtte hij zich te verdedigen, te antwoorden. Hij kreeg nog eenige slagen en zonder den tijd te hebben zijn pijniger een vuistslag toe te dienen, was hij door twee sterke kerels gegrepen, die hem hand boeien aandeden, en ze zoo stijf dichttrokken, dat hij schreeuwde van pijn. Hoewel N'dya niets gedaan had, werd hij ook gegrepen. Hassin wilde er tegenop komen, een uit legging geven en vragen, waarom hij op zoo'n schandelijke manier behandeld werd. Dat is niet de moeite waard," zei N'dyaé, het zijn Bushmen, ze zouden je niet be grijpen. Ze doen wat hun bevolen wordt. Het zijn soldaten van den politiedienst der 40 cents per regel. IHIIImlIIIMtttHIIIIMIIHIII TRADEMARK MARTELUS COGNAC, Dit beroemde merk is verkrjjf* baar bij alle Wjjnhandelaars ea bij de vertegenwoordigers KOOPMANS & B RUIMER, Wijnhandelaars te Amsterdam. Prijzen van af ? 2,50 per Ftt ECHT VICTORIAWATER. Oberlahnstein.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl