Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. U59
Dat kan men gedaan krygen door de onder
werpen zó algemeen mogelik te nemen. Zo
ruim dat ze alles omvatten wat er aan
geestes- en zieleleven in zo'n klasse is. Ook
dan krijgen de opstellen min of meer het
eigene stempel; ik zeg min of meer, omdat
het altijd slechter ; wordt dan datgene wat
zonder de examendwang in de loop van het
jaar geleverd werd. Wie het schrijven, zijn
en blijven zo'n tyd abnormaal. Zulke onder
werpen zijn: uit mijn diensttijd, reisherinne
ringen, uit het levensboek, natuurindrukken, enz.
Nu komt daar de eis, dat men niet 6 maar
drie maal zes, 18 onderwerpen zal opgeven;
dat de gekommitteerde daaruit zal kunnen
kiezen, ja desnoods andere zal mogen opgeven.
Dit laatste zal alleen bij die gymnasia plaats
hebben, denk ik, waar sprake is van bedrog
en het was ons een genoegen uit het schijven
van de Inspekteur in zake-Doetichem te
mogen opmaken, dat er in elk geval nog
gymnasia zijn waar niet geknoeid wordt.
Laten wij hopen dat er veel zo zijn, maar
ook dan nog: de gekommitteerde heeft niet
het recht, het morele recht bedoel ik; hij
die als professor geheel buiten de
jongenswereJA. staat, die er mogelik vage herinne
ringen' aan heeft, hoe wil hij weten waar
het denken van de jongen over gaat? Wat
hij moeilik vindt, kan ik de jongen ken
nende de eenvoudigste zaak van de wereld
rekenen. Hij staat er vreemd tegenover. Doet
hy' het, grijpt hij willekeurig in, hij bederft
niet alleen de indruk die de jongens maken
bij het examen, maar indierekt bederft hij
mijn hele methode van onderwijs. Immers:
moet ik zo'n leerling willens en wetens on
voorbereid overleveren aan die willekeur?
?Neen immers, ik moet hem op allerlei
opste'len gaan trainen, wat ik krachtens mijn
innige overtuiging niet mag doen; hoofdzaak
moet worden wat ik niet eens als bijzaak
wens opgevat te zien.
Dit nu eis ik dat vooikomen wordt: niemand
heeft het recht, ons het jus docendi zoals
ons dat door de Akademie gegeven is af te
nemen of daaromtrent voorschriften te geven.
En of dat onwettige recht nu in een koninklik
besluit of in een wet beschreven staat, on
recht blijft het. Daarom hoop ik, dat de
regering de strikt nodige uitzondering wil
maken voor het Nederlandse opstel.
Een andere vraag deed men mij: moet het
hele maken van 'en opstel maar niet liever ge
schrapt «orden? Het opstel en het andere
schriftelike werk ze rijn raak lijnrecht met
elkaar in strijd. Hoe vaak komt het niet voor,
dat 'en jonguiens oog heeft voor alles wat
hem overkomt, dat de dingen zich zo in z'n
herinnering vastwerken, dat hij ze meesterlik
weet weer te ge?en, uitteoeelden. En
datzelfde jongmens kan het maarniet vinden
met de wetenschap : alles wat hij te vertalen
krijgt uit de klassieken blijft ver van hem,
wordt zijn eigen niet en als het zijn eigen
al eens wordt, wat zich bij moderne talen
zal kunnen voordoen, dan is het nog de
kwestie of de schrijver wel presies hetzelfde
gezegd heeft, wat hij met zijn fantasie er
inziet. Zoo'n jongmens maakt, als hij het
met lang ploeteren brengt tot het eindexamen,
'en droevig figuur en toch is hij wellicht de
krachtigst ontwikkelde geest van al die
candiedaten en het hoge sijfer voor z'n opstel
komt in botsing met alle andere.
En hoe ter wereld iemand het in z'n hoofd
gekregen heeft om tw»e zulke uiteenlopende
stoffen als Geschiedenis en uiting-van-indivi
dualiteit in een bakje te gooien begrijp ik
niet; dat is olie en water.
Toch wordt het sijfer voor groep-zoveel
verkiegen bij de A-leerlingen door Nederlands
opstel, Algem. Geschiedenis en Vaderlandse
dieto samen door 3 te delen en bij de B-leer
lingen de beide eerste samen door 2, dat wil
dus zeggen, o heilige wetgeverslimheid, dat
bij a.s. litteratoren, theologen en advokaten,
de mensen dus die met de pen moeten omgaan
het opstel maar voor 1/3 deelgenoot is in de
dwaze vennootschap, maar voor a. s. medici
en leraren in de wiskunde voor de helft. Is
dat nu misschien zoveel zwaarder gemaakt,
omdat men van de B-lui later nooit meer
iets op schrift verwacht ? Dan moesten de
fisen voor de A-afdeling des te zwaarder
gesteld worden. Maar zo diep moet men daar
maar liever niet op ingaan : ze zijn eenvoudig
samengevoegd die vakken, omdat men groepen
wou vormen en, als je de groepen Latijn,
Grieks, Moderne talen en Wiskunde er afnam
dan bleef het restje, het zoodje zou ik zeggen
er over. Ja, het zoodje, want is er dwazer
regeling denkbaar dan die van het Nederlands
onderwijs aan onze middelbare scholen: daar
worden gemiddeld 2 hele uren per week voor
uitgetrokken en wel 14 of 16 aan gymnasia
voor Latijn en Grieks. En nu zou dat er nog
door kunnen als alle onderwijs de moedertaal
tot hoofddoel had : zo hoorde het toch. Paa
uit z'n Nederlands kan blijken of de jonge
man geheel doorgedrongen is tot de fijne scha
keringen van de buitenlandse, klassieke
denker, tot de presiesheid van de
wiskunstige, van de natuurkundige. Is nu elke ver
taling, b. v. aan elk gymnasium Nederlands
dat de toets kan doorstaan ? Welke toets zal
men zeggen ? Ja, dat is verbalend lastig;
Fred. v. Eeden heeft zich eens uitgesloofd
in een van z'n studies oin definities van alle
dingen te geven waarbij het over zou hebben
en zo is dat hier ook nodig: wat moet de
toets zijn die men aanlegt ? Wil ik daar eens
een waarschuwend voorbeeld van geven ? Ik
kreeg eens een klacht van 'en leraar in de
klassieke talen, dat de jongens en meisjes in
de 5e klas nooit hun best eens deden om
het juiste, kenschetsende Nederlandse woord
te vinden voor het klassiek,e. Ik vroeg na,
hoe dat zat en het antwoord was: Er is
nooit 'en woord goed, dat wij vinden; altijd
moet het net 'en ander zijn, al ziet niemand
het verschil. En nu doen we het maar niet
meer." Ziedaar de verkeerde toets, die van
de leraar. Inplaats van op te bouwen breekt
hij af, in plaats van te verheffen drukt hij
neer. Dus de toets moet samen worden ge
vonden door leraar en leerling en daar moet
desnoods netzolang over gedebatteerd worden
tot men het eens is omtrent de synoniemen.
Maar is dat nu zo?
Was het zo, dan was het Nederlandse
opstel daar 'en prachtige aanvulling van:
bij ander taalwerk het volkomen weergeven
in eigen woorden van wat anderen dachten;
bij het opstel hetzelfde van eigen denken.
Het ideaal bereikt, zou men zeggen; maar
het is zo bij lange na niet. Goed of liever
niet goed, maar moet nu dat opstel afgeschaft
worden ?
Ik geloof het daarom nog niet, maar laat
het een sijfer op zich zelf zijn; verbind het
niet met sijfers van geschiedenis die er niets
mee te maken hebben; men verbindt Grieks
en Wiskunde toch ook niet tot n groep.
Dan krijgt men wel voor dat
eindexamenopstel in de regel 'en lager sijfer dan anders,
in 't afgelopen jaar wel het geval was, maar
is er dan iets tegen om te eisen van
gekommitteerden, dat zij niet alleen dit opstel be
oordelen ook, by belangrijk verschil van
mening, de in de twee afgelopen jaren ge
maakte?
Het is waar, men krijgt dan een groep die
uit n sijfer bestaat, maar dat drukt dan
volkomen de ware toestand uit en wie nu
alleen af wil gaan op het bepaalde weten
van leerlingen heeft voor mijn part het recht
dat hele opstelsijfer te negeren; ik voor mij
hecht er aan, omdat er ook nog 'en gemoeds
leven is by' jongens, omdat uit het opstel,
zo opgevat als boven gezegd is, kan blijken
of iemand vatbaar is voor indrukken, of zijn
denken helder genoeg is om wat hij zag ons
klaar voor ogen te stellen. Ja, ik voor mij
hecht voor de mens die wij afleveren aan de
akademie meer aan de juiste kijk uit eigen
ogen dan aan het juiste weergeven van wat
anderen hem inprenten of wat hij uit de
boeken haalde.
Daarmee wil ik niet zeggen dat hij ge
schikter is voor de akademie, maar als mens
staat hij vaak hoger en komt op later leeftijd
zijn naam omhoog als de waterlelie die
ook drijft op de oppervlakte van het water.
En hoe menigeen is er die het nooit tot een
eindexamen brengt; hoe menig schrijver van
talent is nooit zover gekomen. Welnu, als
het opstel werd afgeschaft als eindexamen
werk ging het er mee als met de aardrijks
kunde, die verschoveling onder de leervakken
aan gymnasia, waarvan de jongeling na de
3de klas nooit meer hoort. Er zou, bij jongens
let wel, die nog niet tot het inzicht van hun
belang, nog niet tot de jaren des
onderscheids dus zijn gekomen; er zou zeg ik,
weinig lu t zijn tot het weergeven van het
eigen denken, eigen zien, eigen voelen en die
gave, aan ieder gegeven, zou verdorren als
'en plant die niet besproeid wordt. En bij
onze dwaze eis, dat men op z'n 12de jaar de
zoon de toekomst al moet voorspellen, of er
n.l. 'en man van de daad (H. B. S.) of van
het woord (gymn.) in hem schuilt, nu wij al
jaren en nog eens jaren maar vergeefs wachten
op de regeling, die de vakkeuze van het 12de
jaar verplaatst naar het 16 b,v.; nu is het
toch verstandig met de kans van mistetasten
rekening te houden en het opstel, dat ook
voor hun, die later blijken voor studie niet
te deugen, zo bij uitstek nuttig kan zijn, te
behouden.
Ik kom dus tot de gevolgtrekkingen: lo.
laat de regeling van het Nederlands opstel
wat het opgeven van onderwerpen betreft,
zoals dat nu is; verg geen driedubbel stel,
maar leg de gekommitteerden de verplich
ting op, bij belangrijk verschil van meening,
de opstellen van de laatste twee jaar in te
zien, en 2o. scheid het Nederlandse sijfer van
die voor Geschiedenis.
'En mondeling examen in Nederlands vind
ik niet nodig, want dit is toch ook weer
het weergeven van wat anderen inprentten
of wel van de gedachten van vroegere schrij
vers en, of de leerling daarvoor talent heeft,
dat blijkt voldoende bij het examen in de
andere talen.
Haarlem.
J. B. SCHEPERS.
Benjamin, door KARIN MICHAËLIS. Uit
het Deensch vertaald door M. STOK.
Utrecht, P. J. Diehl.
Benjamin" is de titel van het eerste en
langste verhaal uit dezen bundel, die verder
nog een viertal schetsjes bevat: Domine's
dochter, Een vlucht, Oline Franke en Fröken
Severine, verhalen van liefde, te late liefde
echter en bovendien niet eens beantwoord, uit
gebloeide vrouwelevens en dus niet erg opwek
kende lectuur. De dominé's dochter" schijnt
mij het beste, Een vlucht" het minste ge
slaagd. Fröken Severine is een oud vrouwtje
in een besjeshuis, dat plotseling vast en stellig
gaat gelooven, dat wijlen haar man, een zee
kapitein, nog in leven is en voor haar ver
borgen wordt gehouden. Ze gaat hem zoeken,
ze eischt hem op. Ze wil naar den koning,
naar den minister. Ze zoekt bij de haven,
op de werf.. .. Het scheepsvolk begon haar
op te merken. Een paar riepen : Dag moe
dertje ; anderen vroegen, of ze zocht naar
een schip, dat ze verloren had. Maar eens
klaps ontdekt ze haar man. Herken je me
niet meer? Vóór een-en-vijftig jaar met je
getrouwd." Zes jaar dus voor ik geboren
werd," bromde hij. Zeg moeder, knijp jij
nou maar uit, _hoor ! Ik wil je wel zeggen,
als je mijn vrouw was, zou ik je bij 't pond
verkoopen voor oude vodden en beenderen,
nou weet je 't."
Verschrikt, geheel ontdaan, gaat Oline
haastig naar haar hofje terug, 't Zal wel
haar laatste erotische opwelling zijn geweest,
denk ik. De liefde is toch een raar ding",
zei de oudste van de besjes bij zich zelve,
toen ze eindelijk tot rust kwam, nadat Oline
Franke naar de ziekenzaal was gebracht.
Benjamin" stelt ons het beste in staat
over de deugden en do gebreken van de
schrijfster te oordeeleu. Gevoel voor humor
ontbreekt haar niet en ook niet talent van
karaktertypeering. Haar waarneemkunst blijft
echter bij uitwendige karakteristiek ; tot de
hoogte van psychologische analyse verheft
ze zich nergens, 't Is waar, haar personen
zijn niet erg belangrijk! Oude vrijsters,
een onmogelijk jongmensch, zeer handig
overigens in het namaken van bankpapier,
verder een mijnheer, wiens grootste ver
maak tevens onderwerp van studie
het is, groote zeepbellen te blazen. Nu is
het blazen van zeepbellen op zich zelf zoo
onaardig niet en waarom zou 't filoso
fisch beschouwd onbelangrijker zijn dan
b.v. het maken van een wet op de ouder
domspensioenverzekering ?
Inlusschen, de bellenblazer heeft wel mijn
sympathie. Martin zoo heet hij is een
zonnekind. Op een middag, toen zijn aan
staande moeder naar haar bleek veld was ge
gaan, viel ze door de zonnehitte bevangen,
in slaap. Ze ontwaakte door een geringe
oorzaak Martin kwam ter wereld. Zóó
werd hij geboren te midden van zonneschijn,
de zon opende zijn oogen, de zon begroelte
hem, de zon liet koosde hem het eerst van
allen. Hij zag niets dan zon en zoo kwam
't, dat bij, ook later, alles zoo zonnig inzag.
Als groet aan de zon, blies hij nu iederen
morgen zeepbellen naar boven, groote, mooie
zeepbellen, kuhstzeepbelltn ; wel spatten ze
uiteen, als zoo menig ideaal, wel bereikten
ze de zon niet, maar toch 't was een groet,
een schitterkleurige groet aan de zon. Niet
velen zijn zoo dankbaar; ik heb wel sym
pathie voor dien Martin en gaarne had ik
van hem nog iets meer vernomen. Evenwel,
de schrijfster had andere-plannen. Martin
trouwt en twee tweelingen, vier meisjes,
komen bewijzen, dat Martin meer kan dan
zeepbellen blazen. En als nu voor de nako
melingschap is gezorgd, gaat Martin dood?
En ook zijn vrouw sterft en de tweelingen
staan nu alleen op de wereld. Hoe oud ze
dan zijn, blijft ons verborgen;'t kan ons ook
weinig schelen. Martin had onze belangstel
ling opgewekt, waarom moest hy' nu dood ?
Waarom moeten we nu ons verder bezighou
den met de lotgevallen van de tweelingen, voor
wie we niets gevoelen, omdat de schrijfster
ons nog bijna niets van hen vertelde. Dit is
een fout in de conceptie van 't verhaal. De
auteur vertelt te veel van Martin om hem
zoo plotseling van 't tooneel te laten ver
dwijnen en te weinig om -hem voor altijd in
onze herinnering te doen voortleven. En
maakten de tweelingen 't nu nog weer goed!
Maar neen, die zijn in hun woorden, gedach
ten en daden zoo absoluut onbelangrijk, dat
't waarlijk verloren tijd is zich met hen bezig
te houden. Ik kan er dan ook niet veel van
vertellen; 't zijn zeer onnoozele menschjes.
Ze hebben wat geld geërfd van hun moeder
en zijn nu bang voor dieven en moordenaars.
Want het te brengen bij een bank is een ide«,
dat zoo maar niet ineens bij je opkomt! Ze
worden diep ellendig, slapen niet, eten niet,
spreken niet, waken slechts. Eens op een
nacht sukkelden ze in slaap en toen ze wak
ker werden stond dezon vroolijkin de kamer
(bij wijze van staande klok zeker). Klotilde
begon te huilen en de arderen huilden mee...
van bokkie, bokkie ..., o neen I dat laatste
staat er niet; maar 't andere toch wel (blz.
47). Als ze dertig zijn geworden ieder
dertig dan paan ze droomen van leege
wiegen; verwarde droomen, allerlei dingen
uit een mooi, lang, griezelig feuilleton. De
oudste, Jane, bond natte doeken om haar
hoofd en dronk sterke, laxeerende thee, wat
blijkbaar niet overbodig was, want ze had zich
in 't hoofd gezet moeder te worden, zonder te
trouwen en zoo. Dat was misschien wel meer
gebeurd en bovendien ... God was almachtig
(blz. 69). Intusschen lossen ze de moeilijk
heid practisch op door een vondeling aan te
nemen. Deze vondeling een manne'ijke
vondeling, die je zoo lekker heelemaal uit
en aan kunt kleeden wordt Benjamin ge
doopt, alweer niet de meest gelukkige naam
keuze voor een eerst-geborene, gevondene
bedoel ik. Enfin, Benny groeit heel aardig
op en lijjt sprekend op Jane, zegt iedereen
(blz. 86). En handig is dat ventje! Papiertjes
van tien kronen maakt hij zoo maar na. Een
artiest, een genie, een uitvinder! Jammer, dat
de justitie waar talent in den regel zoo weinig
waardeert en bovendien ten slotte nog han
diger blijkt dan Benny. Nu zit Ben in de ge
vangenis. De tweelingen zijn geheel de kluts
kwijt. Daar begrijpen ze nu niets van. Ben
jamin Franklin, die toch niets had uitgevon
den dan die stomme stoombooten, kreeg
gedenkteekens. .. en hun Ben i zonder een
greintje hulp, heejfmaal alleen, had hij uit
gevonden hoe je geld moest maken, iets dit
toch alle menecheri 'noodig hadden, en. waar
ze hem op hun blokte knieën voor moesten
bedanken en zie, hy werd in de gevangenis
gezet, net als werkelijke misdadigers (blz. 169).
Zóó is de gedachtengan» van de tweelingen.
We zullen maar afscheid van hun nemen.
We hebben belangrijker dingen te doen. 't Is
jammer, dat de schrijfster haar talent van
uitbeelden, haar frisschen humor heeft ver
spild aan het beschrijven van dergelijke
menschjes. En waarom moest het boek eigen
lijk worden vertaald?
J. TEN CATE.
Eeii lescliieilenis yan de Neflerlantohe
arüeiJersliewepi,
De Dageraad der Volksbevrijding. Schet
sen en Tafreelen uit de Socialistische
beweging in Nederland, door W. H.
VUEI.KN. Amsterdam, S. L. van Looy.
Onlangs is de laatste aflevering verschenen
van Vliegen's boek, waarmee reeds in 11(02
een aanvang werd gemaakt. Het is een om
vangrijk werk; de twee deelen, waaruit het
bestaat, tellen respectievelijk 38!» en 44!
blzz., in groot formaat en gedrukt over 2
kolommen. Het eerste deel bevat 2(i por
tretten, het tweede 32. Op goed papier
gedrukt met de goed uitgevoerde portretten
buiten den tekst, moet dit werk dus betrek
kelijk duur zijn.
Door deze mededeelingen te geven, wil ik
tegelijk iets betoogen. Wat toch blijkt er
uit? Dat de socialistische beweging in ons
land sedert hare opkomst al zeer sterk moet
gegroeid zijn als de uitgave van een boek,
dat bij inteekening/"li.óO kostte, en dat alleen
bevat de geschiedenis van de oude socialis
tische beweging (tot 1S!)4 gaande), mogelijk is.
(ieheel juist is het niet, dat Vliegen's boek
gaat tot JSÜ4 (het jaar der scheuring in de
socialistische beweging). Wel eindigt de
schrijver zijne beschouwingen over den loop
der beweging met dat jaar, maar in 't kort
behandelt hij nog het te niet gaan van den
socialistenbond, waarvan het restje zich in
11)00 bij de Sociaal-Demokratische Arbeiders
partij aansloot, terwijl zijne levensschetsen
van de personen uit die oude beweging tot
op heden doorgaan.
Dit levert' een eigenaardig gevaar op, waar
aan Vliegen niet is ontkomen. Vóór de
scheuring waren al de besproken personen,
op enkele uitzonderingen na, Vliegen's geest
verwanten, partijgenooten, kameraden.
Als hij, zich alleen terugdenkende in dien
tijd. ze besprak, zooals hij ze toen beschouwde,
dan zou hij daarbij tegenover hen allen in
gelijke verhouding staan, persoonlijke sym
pathieën en antipathieën daargelaten. Na de
scheuring echter bestaan er twee groepen en
Vliegen staat tot de leden der eene groep in
een gansch andere verhouding dan tot die
der andere groep. En hij is te .veel partij man
voor een objectieve beschouwing van feiten
en verhoudingen, laat staan van personen.
In zijn slotwoord zegt hij wel, dat hij
ge| streefd heeft naar objectieve weergave van
wat hij te vertellen had. Maar hij is in dat
streven allerminst geslaagd, naar 't mij voor
komt.
De Dageraad der Volksbevrijding is geschre
ven door een partijman en het geett daarvan
zulke sterke blijken, dat de lezing bij
nietsociaal-demokraten wel eens hier en daar
stof tot ergernis kan geven.
Laat ik met enkele voorbeelden deze mijne
meening toelichten.
Het boek bevat 14 groote portretten en
44 kleinere. De groote zijn van H. Gerhard,
F. Domela Nieuwenhuis, W. P. O. Helsdin
gen, J. A. Fortvyn, C. Croll, A. H. Gerhard,
F. v. d. G oen, G. L. v. d. Zwaag, C. Cornelissen,
/. H. Schaper, H. v. Kol, P. J. Troelstra, H.
Polak en W. H. Vliegen. Elk dier portretten
behoort bij een afzonderlijk hoofdstuk, dat
een uitvoerige levensschets bevat van den
afgebeelden persoon (het hoofdstuk over
Vliegen zelf is geschreven door den heer
P. L. Tak).
De personen, wier namen ik in dit lijstje
cursiveerde, zijn allen leden van de S. D. A. P.,
partijgenooten van den schrijver. V. d. Zwaag
staat tusschen beide groepen, waarvan ik
boven sprak, in en dan zeker nog wel het
dichtst bij de S. D. A. P.-groep, H. Gerhard
overleed lang voor het jaar der scheuring,
terwijl Croll zich vóór dat jaar reeds uit de
beweging terugtrok. Van de besliste tegen
standers der S. D. A. P. zijn er dus slechts
twee personen (Nieuwenhuis en Cornelissen),
die de eer van een uitvoerige bespreking
worden waardig gekeurd, terwijl dit met niet
minder dan negen leden der S. D. A. P. het
geval is.
Aan van Kol worden 14 blz. gewijd, aan
J. Methöfer ongeveer ne bladzijde, aan
Luitjes niet ten volle 2 bladz. Nu kwam van
Kol eerst in lb',12 in ons land uit Indiëterug,
toen Methófer en Luitjes al eenisje jaren van
propaganda achter den rug hadden. Maar
van Kol is lid van de S. D. A. P. en M. en L.
zijn anarchisten.
Domela Nieuwenhuis wordt evenwel zeer
waardeerend besproken. Zijn levensschets
eindigt de schrij/er: Ik voel de spons zijn
werk doen over de vijandschap jegens den
verwoeden tegenstander van de beginselen,
die ik liever heb dan de menschen, er welt
iets in mij op, iets als een herinnering, een
dierbare herinnering ... ."
Later, in de levensschets van Cornelissen,
vind ik eene passage, die doet vermoeden
dat de schrijver wel een weinig spijt gevoelt
zich zoo gunstig over Nieuwenhuis te hebben
uitgelaten. Ik lees daar nl. (2e dl. pag. 258):
Ik heb bij den aanvang van dit werk een
levensschets gegeven van Domela Nieuwen
huis, waarbij ik zorgvuldig alles vermeed,
wat den indruk zou hebben kunnen geven,
dat ik mijn persoonlijk vijandige gevoelens
bij het schrijven niet het zwijgen zou hebben
opgelegd. Ik ben daarin, het bleek mij bij de
verdere bestudeering van mijn on lerwerp
schier eiken dag, zelfs te ver gegaan, en
schreef een schets van dien persoonlij Iten en
politieken vijand, die zakelijk te gunstig was."
Wie een tegenstander beschouwt als een
persoonlijken en politieken vijand, kan wel
trachten naar eene objectieve weergave van
wat hij te vertellen heeft, maar het zal hem
zeker moeilijk gelukken.
Vliegen heeft dan ook eene geschiedenis
van de oude beweging geleverd, gezien door
een sociaal-demokratische bril.
Ik heb hierbij wat lang stilgestaan, om
dat dit werk van een man, die zelf de oude
beweging heeft meegemaakt en toen getoond
heeft een ijverig propagandist te zijn, wellicht
nog dikwijls als autoriteit zal aangehaald
worden.
Nu zegt de schrijver in zijne voorrede
dat hij niet wenscht te schrijven een weten
schappelijk boek, maar dat hij zijn taak zal
opvatten als een arbeider die aan zijn jon
gere klassegenooten vertelt van zestien jaren
van somtijds hevigen, zwaren klassestrijd,
met hunne vele onvergetelijke momenten."
De wijze van zijne taak op te vatten geeft
wel meer vrijheid in de behandeling van
de stof, rnaar rechtvaardigt daarmee nog
niet de partijdige wijze, waarop Vliegen
gemeend heeft levensschetsen van verschil
lende personen te moeten geven.
Die sferk sociaal-demokratische tendenz,
dat aldoor gewagen van de sociaal-demokra
tische arbeidersbeweging als de arbeiders
beweging, mag den andersdenkenden lezer
evenwel niet doen over het ,hoofd zien de
goede kwaliteiten van Vliegen's boek.
Vaak geeft de schrijver blijk een goeden
kijk te hebben op personen en zaken en
weet met juistheid een of andere periode
in de arbeidersbeweging te schetsen. Hij
vertelt levendig en onderhoudend van het
werken eu streven van dat in den eersten
tijd nog zoo kleine hcoj je strijders, dat
gaandeweg toenam in grootte en kracht. De
besproken personen weet hij dikwijh met
rake lijnen te schetsen.
Waar Vliegen zich tot taak stelde aan
zijne ..jongere klassegenooten" te vertellen
van wat de ouderen hebben gedaan in de
jaren van vóór 18U4, hij is daarin naar mijne
meening gelukkig geslaagd. Het waren jaren
van geestdrift en toewijding, toen, even
nog maar, begon door te breken de roode
gloed van den dageraad der volksbevrijding.
En waar Vliegen ons nog eens weer ver
plaatst in dien tijd van Sturm und Drang,
ons ouderen, die de oude beweging hebben
meegemaakt, waar wij in de portretten zoo
vele bekende gezichten herkennen van oude,
sommige reeds heengegane, strijdmakkers,
daar wellen ook in ons op herinneringen,
dierbare herinneringen."
H a vel t e. B. B Y.M HOLT.
Inhoud van Tijdschriften.
De Xieuicc Tijd, No. O : Twee
vakvereenigingscongressen. door H. Roland Holst. Het
boek van een christen, door David J. Wijn
koop. Een woord van repliek, door W. H.
Vliegen. Iets over de burger aristocratie,
door V. l!. De veralgemeende
sympathiestaking, door II. Roland Holst. Het Algem.
Ned. \Verkliedenverbond en de
vakvereenigingen, door H. Spiekman. Blijde Inkomst,
door llerm. Heijermans J r.
O/i d>' Ho'Hjti; Mei-afl.: Keproduetie naar een
schilderij van Willem Maris.?Over de maand,
die heenging, geïll., door L. van Bosse. Iets
over aardbevingen, geïll., door F. Loevestein.
De tentoonstelling in Arti,met reproducties
naar schilderijen, door II. M. Krabbé. Het
Japansche huis, roman, door Suze la
ChapelleHuobol. Vlieland, herinneringen, met foto's,
door A. J. van Pesch .Ir. Tooneel.?Mu
ziek. Letterkundig overzicht. Boekbe
spreking. Een voort vliegende kogel gefoto
grafeerd. Wat onze lezers wenschen te
weten. Mededeelingen aan onze abonné's.
Voor onze vrouwen. Volbloed, door Gustav
af Geyerstam. Met bijlage Voor onze Jeugd.
Vlaanderen, Juni 1905 : Salomé, spel in 3 be
drijven, door JanEelen. Op't Begy'nenhof,
door F. Verschoren.
De Natuu^ in, afl. 8: Honingswerk van den
reigersbek, door G. De purperen
middenbloem van de witte wortel, door G. De
gevaarlijke primula's, door G. Een nieuw
aasdappelsnsoort, door G. De werking der
Bordeausche pap, door G. Eenvoudige
natuurkundige toestellen, door G. Het ont
staan van paarlen, door J. Meisenheimer.
Korte mededeelingen, boekbespreking, door G.
Cosmos, Juni 1905 : B. C. Hardy, Sonie lakes
of central Europe. Timm Kroger, Een
buitenmensch. J. Polak-Steketee, Uitgesloten.
Eymer, En villegiature. Mary Pottus
Thomas, Our college town.?Livredumois;
Maurice Barrès, Au service de PAllernagne.
K. C., Schiller Bildniss. L. M. Baale, Cours
de vacances organise's par l'alliance francaise
et l'universitéde Lille a Boulogne sur Mer.
Avisaux collaborateurs, auxéditeurs,
Miscellanées.
Eigen Haard, No. 23: In 't nieuwe huis. Van
meisjes-studenten, door Annie Salomons.
Dendrobiurn thyrsiflorum, door J. K. B., met
afb. Vacantie-Kolonie, door L. De
schilder Hendrick Anthonissen, (1605 tot 1655),
door J. F. L. de Bal bian Verster, met af b,
De heer op d'r verjaardag, door Vrouwke.
Bij Don Quichote's 3de Eeuwfeest, door Jer
de Vries, met afb. (Slot.) De
KamboetMoyo. (Een waterval, door Mitis, met afb.
IJs, nsar het Russisch van Carl E. Simon
sen. Feuilleton.
De Geeseling
(Uit den Belgischen Congo.)
In den laatsten tijd leest men in de couran
ten veel over het mishandelen van inboor
lingen in den Congo door de Franschen. De
volgende regelen toónen aan, met welk een
ontzettende strengheid de Europeanen dikwijls
tegenover de inwoners van een veroverd land,
te werk gaan. Het is gebeurd in den Belgischen
Congo, tijdens het aanleggen van den spoorweg.
De spoorlijn doorboorde de rotsen; de weg
was in den steen uitgehouwen. Het was
een erg zwaar werk, dat de krachten der
zwartjes te boven ging; korten tijd, nadat
ze vermoeiende dagen achter den rug hadden,
na steenen uitgehouwen en in kruiwagens
weggegraven zand versjouwd te hebben,
werden ze ziek. Verdeck had de waarheid
gezegd ; hij was volstrekt niet dronken en als
hij zich soms door zijn woede liet meesleepen
en heftige woorden uitte, had hij er wel
reden toe: de toestand was te treurig; de
gestorven kameraden werden zelfs niet meer
geteld. En niemand was tegen dezen sloopen
den arbeid bestand ; zelfs de inwoners van
den Congo, die toch wilden waren en eigen
lijk meer beesten dan menschen, werden door
de koorts aangetast en bezweken er aan.
En de blanken waren niet goed voor hen.
M-n vertelde wel, dat de chefs, die in de
kantoren woonden, in die mooie ijzeren huizen,
vlak bij het station, geen slechte menschen
waren en dat ze meelijden met de arme
zwarten hadden. Maar wat kou dat den werk
lui schelen, als de anderen, de opzichters, als
beesten Ie werk gingen, altijd beleedigden en
ranselden ? Dat alles was droevig, erg droevig
en menigeen die tevre len was aangekomen,
zou zijn land zeker niet terugzien.
De twee vrienden, N'dyaéen Hassin, hadden
lang samen gepraat. Toen ze insliepen, scheen
de maan en de ochtendmist rees als eene
grijze massa b wen de rivier en de dalen.
Helaas! de tijd, dat Hassin 's morgens, als
de zon reeds vroolijk scheen, nog sliep, was
lang voorbij. Een vloek, een schop en een
stokslag deden hem opspringen. De oogen
nog gesloten, verbijsterd, zonder iets te
bebegrijpen, trachtte hij zich te verdedigen, te
antwoorden. Hij kreeg nog eenige slagen
en zonder den tijd te hebben zijn pijniger
een vuistslag toe te dienen, was hij door
twee sterke kerels gegrepen, die hem hand
boeien aandeden, en ze zoo stijf dichttrokken,
dat hij schreeuwde van pijn. Hoewel N'dya
niets gedaan had, werd hij ook gegrepen.
Hassin wilde er tegenop komen, een uit
legging geven en vragen, waarom hij op zoo'n
schandelijke manier behandeld werd.
Dat is niet de moeite waard," zei N'dyaé,
het zijn Bushmen, ze zouden je niet be
grijpen. Ze doen wat hun bevolen wordt.
Het zijn soldaten van den politiedienst der
40 cents per regel.
IHIIImlIIIMtttHIIIIMIIHIII
TRADEMARK
MARTELUS COGNAC,
Dit beroemde merk is verkrjjf*
baar bij alle Wjjnhandelaars ea
bij de vertegenwoordigers
KOOPMANS & B RUIMER,
Wijnhandelaars te Amsterdam.
Prijzen van af ? 2,50 per Ftt
ECHT VICTORIAWATER.
Oberlahnstein.