De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1905 18 juni pagina 1

18 juni 1905 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

K*. 1463 WEEK DE AMSTERDAMMER . 1905, YOOR NEDEKLAND O 13. cL e r recLa.oti© Dit nummer berat een bijvoegsel. J'. IDE KI O O. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WABENDORF, Héerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden , f 1.50, fr. p. post ? 1.65 Voor Indiëper jaar mail n 10. Afconderhjke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar , 0.12'/« Bit fcbd U verkrijgbaar kiosk 10 Boulevard d« Capuciaes tegeDorer lut Grand Café, te Parijs. Zondag 18 Juni. Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel » 0.40 Annonce» uit DuiUchlmnd, Ootteirijlc en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door défirm» R L" DOLK MOSSS te Keale» ra door tUe filialen dezer firma. De prijs per regel i» 35 l'feauig. INHOUD: VAN VERRE EN VAN NABIJ: Afzon derlijke scholen voor meer dan gewoon be gaafde leerlingen een eisch van onzen tijd ? door H. Cannegieter Tz. Een middel tot woningverbetering, zonder bezwaar van rijks- of gpmeente-financiën, II, door M. P. de Clercq. FEUILLETON: De vader van de. bruid. Naar het Engelsch, van Charles Moreau Harger. ? KUNST EN LETTEREN: Eere wien eere toekomt, door K. Bes. Le Serpent noir'', van Paul Adam, door H. A. Het Enchiridion van Epictetiic, door Geerten Gossaert. VOOR DAMES: Japansche vrouwen en vrouwenrechten, van Eduard Kloeke. Allerlei, door Caprice. Larensche Kunst handel, (N. van Harpen), met afb., door N. v. M.?Stoepen en Daken, I. door J.W.N. UIT DE NATUUR, door E. Heimans. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRO NIEK, door D. Stigter. Vrijheid van Drukpers in Ir die. Prins Arisugawa, met portretten. DAMRUBRIEIÜSCHAAK SPEL. ADVERTENTIËN. Afzonderlijke scholen voor meer dan gewoon teptffle letrlien een eiscli yan onzen tijd 11} "Wanneer tegenwoordig gesproken of ge schreven wordt over afzonderlijke scholen voor de een of andere categorie van leer lingen, dan betreft het altijd min of meer speciale vakscholen of scholen voor die leerlingen, welke door eenige oorzaak min derwaardig zijn te midden van de gewone bevolking der scholen. Beide soorten van scholen hebben hun groote waarde. En zeer terecht gaat men beproeven om van die betrekkelijk minder waardige elementen door afzonderlijke be handeling te maken wat er van te maken is. in beide gevallen betreft het scholen voor leerlingen, die bij de gewone regeling van het onderwijs niftt ^datgene krijgen, waarop zy recht hebben. Er zijn echter nog andere elementen onder de groote bevolking der gewone scholen, die er tot schade voor allen onder lijden, dat hetgeen hun geboden wordt niet past bij hun aanleg. Daar zijn er onder van zeer verschillende aanleg en neigingen, minder dan middel matig begaafden en meer dan gewoon be gaafden. Die allen moeten naar n systeem door n zelfde groep leeraren onderwezen worden en aan n minimum van kennis voldoen. Het onvermijdelijk gevolg is, dat de middelmatigheid zegeviert, dat de geheele school en haar onderwijs een stempel van middelmatigheid draagt. En dit in steeds sterker mate, naarmate het onderwijs verder voor het elementaire onderwijs afstaat, dus het ergst op Gymnasium en H. B. School. De middelmatigen voelen zich bij dien toestand zeer wel; maar de meer dan gewoon begaafde en de buitengewoon begaafde leerling? Ieder leeraar weet het en in geschrifte wordt het telkens uitgesproken, dat deze leerlingen lijden op de school omdat zij in een omgeving van middelmatigheid mis plaatst zijn. Zij blijven steeds hongeren naar meer dan hun geboden wordt en be hoeven zich niet in te spannen om mee te komen. Door dat geestelijk niet verzadigd worden, atrophiëert hun vermogen, door het niet noodig zijn van inspanning ver liezen zij de macht om zich in te spannen en er wordt niet van hen, wat zij konden worden. En dit tot verdriet voor zich zelf en tot schade voor het geheele volk. Want het volk heeft behoefte aan menschen, die boven de middelmaat staande, leiding weten te geven aan het geheele geestelijk leven van het volt. Het volk heeft er recht op, i'at zijn toekomstige leiders zorgvuldig worden op gevoed. Natuurlijk vinden vele buitengewoon be gaafde leerlingen buiten de school dien steun, dien de school hun niet geven kan, en worden tot wat zij door hun aanleg bestemd ziju. Doch hierop mag men niet rekenen : de school moet zien dien steun ie geven. Men beweert, het ijenie vindt zijn weg wel. Dit mag dikwijls het geval zijn, doch dan is het altijd door een of ander toeval, dat het genie aan zichzelf wordt geopenbaard. Als dit niet gebeurt, en dit is veel vaker het geval, blijft het slapen om nooit te ontwaken. Niet het toeval echter moet hier de grootste steun zijn, de school moest mee kunnen werken om het genie tot ontwikkeling te brengen. En al vindt het genie dan soms per slot van rekening zijn weg, geen mensch, zelfs niet een genie is zoo sterk, dat hij niet vaak een stoun zou behoeven. Maar verreweg de meesten, die boven de middelmaat staan, zijn geen genieën, doch slechts meer dan gewoon begaaf J, hoogstens hebben zij een talent voor iets. Dezen misschen nu eenmaal het geniaal intuïtieve voor het genie, en vinden hun weg niet zonder dat deze hun gewezen wordt. Zij loopen het meeste gevaar om door de mid delmatigheid der school ook tot het middel matige kunnen naar beneden getrokken te worden. En juist aan die menschen wier meer dan gewone begaafdheid tot volle ontwik keling is gekomen, heeft liet volk behoeftp, niet aan genieën. Het is dus een echt volksbelang, dat er getracht wordt de ontwikkeling van dat meer dan gewone mogelijk te maken en te leiden. De oplossing dezer quaestie ? Velen constateeren eenvoudig de fout van den bestaanden toestand, zonder er een middel voor te vinden. Anderen zoeken de oplossing in een groo tere vrijheid en rekbaarheid van de eischen voor het leerplan en in afschaffing der eind examens ; doch alles in het verband van ne school. Zeker zullen deze v.randeringen goede vruchten kunnen dragen, maar de bijzondere en buitengewone aanleg van den leerling zal zich toch niet geheel vrij kunnen ontwikkelen, tengevolge van het algemeen schoolverband, het samengaan met de middelmatige elementen. Het bezwaar van den tegenwoordigen toestand blijft be staan en de voor de ontwikkeling van den meer dan gewoon begaafden leerling zoo noodige eenheid in richting van onderwijs blijft onmogelijk. Een derde oplossing der quaestie is, dut men afzonderlijke scholen voor de boven de middelmaat staande leerlingen inricht. Met andere woorden en in ander verband heb ik dit reeds vroeger uitgesproken. Nu verandering van onze schoolorganisatie toch binnen kort of lang te wachten is, zou het zeker niet ongemotiveerd zijn, te trach ten of men niet tegelijkertijd onze school, voornamelijk de M. I. School, ban bevrijden van die alles nivelleerende middelmatigheid. Het is waarlijk niet zóó moeilijk om een systeem van op elkaar volgende en naast elkaar staande scholen in het leven te roepen, waardoor voortdurend gelijksoortige elemen ten van de anderen worden geschift, welke scholen dan ten slotte eindigen in scholen die de leerlingen slechts dan opnemen wan neer door zorgvuldige schifting werkelijk een betrouwbare meer dan gewone begaafd heid gebleken is. 2) Maar men kan denken dat er toch gevaren aan zulke scholen verbonden zijn, n.L het gevaar, dat zij jeugdige verwaandheid kweeken, waardoor de waarde voor de grootere begaafdheid der leerlingen zou verloren gaan, en het gevaar dat door eer zucht der leeraren en leergierigheid der leerlingen de leerstof opgedreven zal worden en jeugdige geleerden zullen gevormd worden wier geleerdheid onvruchtbaar weten is. Of deze gevaren denkbeeldig zijn of niet, hangt er eenvoudig vati af, of men zulk een schoolorganisatie principieel wil door voeren om der wille van het beginsel alleen. Daar de meer dan gewoon begaafde leerling groote behoeften heeft aan opvoe ding van het verstand, hangt bij zulk een afzonderlijke school het welslagen geheel af van den enkelen leeraar, zoowel als van het geheele leeraarscollege. Men zou kunnen spreken van afzonder lijke scholen met buitengewoon begaafde leeraren. Het leeraarschap aan zulk een school zou voor den werkelijken leeraar het hoogst bereikbare moeten zijn. Niet geldelijk, doch omdat het de hoogste erken ning zou zijn van zijne paedagogische en didactische gaven. Die leeraren, die blijk hebben gegeven een ruimen blik te hebben op elk gebied, niet het minst op wetenschap pelijk gebied, en bewezen hebben, dat zij vóór alles opvoeders kunnen en willen zijn, kunnen aan zulk een school gebruikt wor den. En of zulke leeraren niet in staat zou den zijn om verwaandheid bij hun leerlingen te voorkomen en het gevaar van geleerdheiddoenerij te vermijden 'i Zij weten toch, dat de buitengewone aanleg van een kind niet zoozeer vraagt naar veel weten om tot zijn recht te komen, maar naar een meer dan gewone behandeling van alles, zelfs van het eenvoudigste, naar een anderen blik op alles, dan gewoonlijk gegeven wordt. Het is de zedelijke invloed, die van dit onderwijs zou uitgaan, welke het geheel afzonderlijke karakter van deze school be paalt. De leerling zal daardoor ontwikkeld worden tot meerder kunnen in de toekomst, zijn blik zal dieper en ruimer worden en het bewustzijn van zedelijke kracht lang zamerhand gewekt worden, /onder twijfel wordt dan ons onderwijs bevrijd van zijn doodende middelmatigheid, de middelma tigen kunnen beter tot hun recht komen, en de meer dan gewoon begaafden tot zegen voor zich zelf' en het geheele volk zich harmonisch ontwikkelen. Natuurlijk moet aan zulke scholen geen leerplan worden opgedrongen en moeten zij vrij zijn van examens. Immers het leeraar schap en leiderschap moet, buiten politieke, kerkelijke of persoonlijke overwegingen staande, een zaak van vertrouwen zijn, waardoor voorschriften onnoodig worden. Slechts de meest absolute vrijheid van denken, slechts de absolute neutraliteit van menschen die een diepe eigen overtuiging hebben, kan echter zulko scholen tot een zegen maken. De geringste poging om een bepaalde richting van denken te doen overheerschen zal hier nog meer dan bij andere scholen haar vernietigenden invloed op de opvoeding van het geheele volk doen gelden. 1) cf. J. Petzoldt. Sonderschulen für hervorragend Befahigte. Teubner 1905. 2) cf. Schr. Over heden en toekomst van het gymnasium. Volgens den schr. zouden deze afzonder lijke scholen het karakter van een humanis tisch, doch zeer van het tegenwoordige afwijkend, gymnasium moeten dragen. Aanvaardt men echter deze voorwaarden, dan zijn deze scholen een rechtvaardige eisch van den tijd. Den Haag. H. CASNEOIETEK Tz. Een midüel tot woningverbetering, zonder bezwaar van rjjks- of gemeente-finantiën, door M. P. DE CLERCQ. II. Zoo stuiten dan de plannen van groote uitbreiding van coöperatief- wonen, als rakende de bedoelingen der voorschriften van de Woning- en Gezondheidswetten, ook al weer op het bezwaar van kapitaal, evenzeer als de verbe'eringen in bestaande toestanden en h^t in het leven roeaen van nieuwe ver enigingen, vennootschappen en stichtingen uitsluitend in liet belang van verbetering der volkshuisvesting werkzaam. Daarom zijn er nu twee wegen open, die, vooral met het oog op de nadering van l Augustus li'Oö, beslist aansprauk maken op onverdeelde aandacht van iedereen. Of er zullen hier en daar eenige verande ringen ten goede plaats hebben, waardoor aan de voorschriften der meergenoemde wetten in zooverre voldaan wordt, als het niet te veel geld kost en voor de rest blijft alles kalrnpjes zooals het was. Of er zal flink en waardig opgetreden worden, geheel naar eisch der bedoelde wetten, zoodat na een niet al te lang tijds verloop, alle misstanden in het wonen tot bet volmaakt verledene bebooren. Nu weet ik zeer goed, hoe de eerste weg door de meesten gekozen zal worden, ja geef zelfs toe, dat dit het meest wenscheiijk is, indien geen afdoend middel kan gevonden worden voor de (inantieele bezwaren, als voren omschreven. Ja, die weg is, in de gegevene omstandig heden zelfs aan te bevelen, want de andere zal in een kort tijdsverloop de belastingen dusdanig verhoojren, dat hij onmogelijk ter bewandeling blijkt en dan is het waarlijk toch het beste, hem liever in het geheel niet te betreden. Daartegenover staat, dat liet in dit geval toch wel wat erg dwaas geweest is, die wetten tot stand te Drenken, te meer omdat iedereen moet erkennen, dat zij zoo geheel en al met de meest mogelijke zorg en toewijding be handeld zijn. Onder alle rangen en standen der maat schappij is voortdurend het woningvraagstuk een der voornaamste sociale kwesties gewor den, want wonen moet iedereen en de nadeelige invloed op de gezondheid der slecht behuisden, door dat onmenschwaardig ver blijf, is algemeen erkend wel degelijk ook ongunstig te werken op het welzijn der naar behooren wenenden. Ik moet hierop eer te veel dan te weinig wijzen, om eenige sympathie te kunnen krijgen voor het middel dat ik nu ga om schrijven, om het aan het hoofd hiervan gemelde doel te bereiken. Want alleen dringende noodzakelijkheid zal het genade doen vinden in de oogeii van duizenden. Het is gegrond op iets wat juist in den tegenwoordigen tijd veel afgekeurd wordt. Waarom precies, is onmogelijk na te gaan, maar dat doet er ook niet toe, het feit is onloochenbaar, hoe vooral collectief het up to date" is, de loterij spel te noemen, dat althans vanwege de rogeering ni 't mag wor den aangemoedigd, zoodat er meermalen stemmen zijn opgegaan, dat de NTederlandsche staatsloterij langzamerhand afgeschaft moet worden. De verontwaardiging van menigeen, ja van het rneerendeet zal daarom niet uitblijven, bij het vernemen dat iemand het snoode plan durft opperen, om een groot sociaal belang te gaan bevorderen door loterij. Erkend moet het worden, hoe dit thans vooral van eene groote brutaliteit getuigt, van daar dat ik begin met mijne veront schuldigingen aan te bieden en alleen de verdere aandacht voor de nadere omschrijving van dit denkbeeld mag vragen, omdat ik wel durf beweren, dat geen ander middel te vinden is en juist daarom de noodzakelijkheid van nu eindelijk eens afdoend te kunnen handelen, wat omslachtiger heb aangetoond, dan anders wel noodig ware. Ware er niet zulk eene tegenkanting tegen de staatsloterij, zoo kon mijn denkbeeld erg gemakkelijk uitgevoerd worden. Het aantal loten kon dan worden verdubbeld en zou zeker afname vinden, want hoe dikwijls kouien de collecteurs geen loten te kort! Mocht 21,000 meer, te veel zijn, zoo ware het aantal naar dra te blijken vraag te ver meerderen, want dat er meer te plaatsen zijn, dan er nu verkocht worden, zal niemand ontkennen. Van die meerdere loten, waarvan de trek king geheel ovtreenkomstig met-of in even redigheid van het sedert zoovele jaren bestaande plan moest geschieden, is uit bekende kortingen van 15 en 10 procent, door de drie jaarlijksche trekkingen, spoedig een aardig kapitaal te formeeren, dat telkens aan eene speciaal daarvoor zijnde commissie afgedragen moest worden. Dit kapitaal wordt dan in weinige jaren een flinke som, die uit vrijwillige betalingen verkregen is, want niemand behoeft mee te doen in de staats loterij en evenmin is daarvoor reclame noo dig, bij grooter debiet van loten als dit nu het geval is. Zoodoende is er nog wel niet dadelijk zulk een schat van geld, als er voor de goede uit voering der Woning- en Gezondheidswetten noodig is, doch die geleidelijke-uitvoering kon dan geschieden, naarmate de bedoelde commissie de fondsen daarvoor in kas kreeg, en zouJe gaandeweg de beschikbare middelen steeds belangrijk grooter worden, door het toevloeien van geld van twee kanten in de kas, n.l. voor de verhooging der staatsloterij en van de inkomende rente en aflossingen der geleende gelden. Iedereen kan narekenen, boe dat woning fonds, na verloop van niet eens zoo onmoge lijk veel jaren, een belangrijk staatsfonds zou uitmaken, waardoor Nederland alle misstan den kon wegnemen en voorkomen, in zake de huisvesting. Dat zulk een fonds geheel afzonderlijk beheerd moet blijven, evenals dit b.v. met de Rijkspostsj aarbank het geval is, ware natuurlijk eene vast te stellen voorwaarde, die gemakkelijk te handhaven zoude zijn. Doch, als reeds gemeld, zulk een plan is onuitvoerbaar. Voor eenige jaren, toen de staatsloterij nog geen ergernis opwekte, ware het mogelijk dit in ernstige overweging te nemen, doch nu er reeds van hoogerhand stemmen zijn opgegaan, om de trekkingen eerst te verminderen en daarna geheel te doen ophouden, welk denkbeeld inderdaad nog al bijval mocht ondervinden, zou het immers waatlijk veel te dwaas zijn, om die te willen vergrooten, zij het dan ook als middel ter bevordering der volkswelvaart, door, als dring jnd noodig erkende, verbetering der volkshuisvesting. Wat echter, door den loop der omstandig heden, voor den staat onmogelijk gemaakt is, heeft evenwel toch nog reden van bestaan voor particulieren. Als voorbeeld kunnen daarvoor dienen, de loterijen die in Nederlandsch-Indiënog steeds de goedkeuring van het gouvernement ver krijgen, indien zij een weldadig doel be vorderen. Er is toch waarlijk geen enkel argument te beide te brengen, dat voldoende motiveert, waarom iets dergelijks in Indiëwel toegelaten zoude mogen worden en in Nederland niet. Ook kan niet ontkend worden, dat geld ter leen geven ver beneden de rente, die in gewone omstandigheden als normaal te be wijzen is, niet als bevordering van een liefd.ulia doel aangemerkt mag worden. Pus boezeer dan ook velen heftig tegen loterij gekant zijn, de duizenden die er hoe genaamd geen kwaad in zien en den finantieel zwakke de gelegenheid niet ontnemen willen, ook een kans op meer bezit te kunnen koopen, voor een betrekkelijk klein deel van de vruchten van eigenen arbeid, mogen toch ook wel een duit in het zakje gooien. Bovendien, die besliste tegenstanders mogen er geheel buiten blijven. Onaangenaam kan het iemand waarlijk nooit zijn, indien wettig erkende verbeteringen plaats mochten vinden, zonder dat zijn of haar aanslagbillet daardoor wordt verhoogd.' Hoe zulk eene loterij precies ingericht zoude moeten worden, is iets van later zorg, want eerst dient de principieele kwestie uitgemaakt te worden, of' dit middel wel het goede is, iets waar de ontwerper van het denkbeeld buiten moet blijven, want ware zulks zijne overtuiging niet, zoo bracht hij het natuurlijk niet te berde. Echter behoort het wel degelijk tot de taak van den ontwerper, zulk een plan eens verder uit te werken, want al is zoo goed als zeker aan te nemen, dat er later tal van uitstekende wijzigingen zullen gemaakt wor den, in de eventueele praktische toepassing van dat ontwerp, toch dienen er cijfers te zijn, die het te verkrijgen resultaat afdoende als der moeite loonend aanwijzen. Allereerst moet er voor gezorgd worden, dat de zaak onbetwistbaar solide zij en, zon der eenig \oorbehoud, ook als zoodanig alge meen bekend raakt. Gemakkelijk is het niet. doch mogelijk wel. Wanneer de xaak in handen komt van be paald erkend solide personen, die alle maat regelen willen nemen die mogelijk zijn, om iedereen van de besliste soliditeit in alle opzichten te overtuigen, daartoe zelf controle op ongezette tijden eischen en al het geldelijk beheer boven een zeker bedrag, in handen stellen van minstens drie verschillende be langhebbenden te samen, zo > wordt daardoor een onbeperkt vertrouwen verkregen. Dit eerste begin moet niet te licht geacht worden, want het is de basis, waarop het welslagen der geheele onderneming steun*. Hierbij mag wel niet uit het oog verloren worden, hoe de Rijkspostspaarbarik en de Staatsloterij haar bekend welslagen te danken hebben, aan het onbeperkt vertrouwen, dat door redereen aan die instellingen ge-chonken wordt en dat er bovendien nog tal van particuliere maatschappijen en stichtingen zijn, die een onbeperkt crediet genieten, omdat haar beheer daartoe zonier voorbehoud aan leiding geeft. Alleen van die abnolute soliditeit, zoowel wat de volslagen zekerheid betreft van strikt onpartijdige trekkingen (vooral openbaar plaats te doen vinden eri zoo officieel moge lijk) alsook van dadelijke prompte uitbetaling der prijzen, hangt de levensvatbaarheid van dit denkoeeld af. Het verdere is slechts bijzaak. Daarom kan er niet genoeg op gewezen worden, het zoo hoog mogelijk houden van den goeden naam eener eventueele Loterij ter verbetering van bestaande woningtoe standen", van het eerste begin af aan, tot in lengte van dagen. Maar dan behoeft ook waarlijk niemand er een oogenblik aan te twijfelen, dat er na een waarlijk niet al te lang tijdsverloop, vol doende kapitaal in handen van het bestuur der genoemde loterij zal komen, om alle misstanden in de volkshuisvesting; te doen verdwijnen en zoowel in de steden als ten plattelacde slechts mensonwaardige voningerr te kunnen aanschouwen, geheel voldoende aan de niet genoeg te waardeercn voorschrif ten der .Nederlandsche woning- en gezondbeidswetten. Dat toch niemand hieraan, zelfs maar een oogenblik, twijfele ! '(Slvt volgt). lliiiitiilitiiittmiitmumiiumitii'.mmtmtnmmtmmmtiiMiiii Eere wien eere toeïomt. Behoort De Nachtwacht" tot die schilde rijen, waarop men niet uitgekeken raakt, toch maakte ik mij de laatste weken meer malen op, om dat meesterstuk alweer aan dachtiger te bekijken. En dat had zijn reden, gewapend als ik was met dat onlangs in dit blad verschenen, blijkbaar zoo simpel uit ziend artikel, dat mij mair niet wou los laten: De schilderij van Rembrandt de Nachtwacht beschouwd door een oud-scherp schutter". *) Die bescheiden man, zijn naam noemend noch zijn schrijven onderteekenend, alleen lijk zijn allermerkwaardigste vondst 7,00 maar leukw-eg publiceerend; die verduivelde kaerel zoo dacht ik en zet het daarom ook hier maar zoo vierkant neer zou die het dan eindelijk gevonden hebben ? De bijnaam Nachtwacht", en Hollanders zijn allesbehalve vreemd aan het geren of uitdeelen van bijnamen, laten we daar; maar is het dan toch niet curieus, zich ruim twee en een halve eeuw het stuk dateert van 1032 in de voorstelling dier schilderij ver gist te hebben? Als een wolk van getuigen ware een lange naamlijst te noemen van kunstenaars, liefhebbers en kunstkenners, die in den loop der tijden het gewrocht aan. het uitvoerigst en scherpzinnigst onderzoek onderwierpen, en toch maar niet anders ia de afbeelding konden zien en ontdekken, dan het conterfeitsel valr, een optrckkmil of uit rukkend gezelschap naar het een of ander schietterrein. En ziet, we kunnen het nu weten, datzelfde gezelschap, dat schuttersvendel onder commando van kapitein Frans Bannink Cocq, is niet alleen op de plaata van bestemming, op het kampveld aange komen, maar op het moment door dm schilder gekozen, zelfs druk bezig met prijsof doelschieten. En waar gedurende zulk een belangwek kend tijdsverloop tijdgenoot en nazaat, land genoot en vreemdeling zich letterlijk blind gestaard hebben op het onderwerp, daar komt eindelijk gelukkig en juist bijtijds de ont hulling, de oplossing van het raadsel. Want meer dan onvergeeflijk zou het zijn, wanneer althans een volgend jaar niet ieder inwoner van het Land van Rembrandt", tot het kleinst schoolgaand kind toe, precies zou weten te vertellen, wat or op Rembrandt's wereldberoemde schilderij stond ofte zien was. En daarom : eere wien eere toekomt! En laat ons gulweg en ronduit bekennen, we hebben ons tot dusver, de een den ander napraten i, in het onierwerp, de beteekenis of voorstelling der bedoelde schilderij, deerlijk en leelijk vergist. Ja, het is dikwijls den eenvoudigen geopen baard, en onze oud scherpschutter neme, vooral die ontboezeming op in den goeden dn, waarin ze bedoeld is. Hoe bescheiden is het door hem ingenomen standpunt! Dat praat niet over compositie of ordonnantie van het stuk, noch over kleur, toon of koloriet, noch over licht en brui;;, noch over opvatting, voordracht of uitvoering, noch over eenige hoedanigheid of kwaliteit, die men tot het speciaal Rembrandtieke zou kunnen terugbrengen; maar dat bepaalt zich, opmerkelijk als uitsluitend, tot datgene wat de schilderij verbeeldt. Oppervlakkig redeneerend zal men allicht zeggen: nu ja, welk wonder steekt er eigen lijk in, dat een schutter en nog wel een oud scherpschutter ons de beteekenis van een schutter- of doelenstuk verklaart? Het is immers een herhaling van den veefokker voor den Stier van Potter" of van den schoenmaker voor de schilderij van Apelles? Toch doet dit niets af aan het feit, dat we na jaren en jaren zoekens en radens, en voorlichting van deskundigen zelfs, gedwaald hebben, en eerlijk gesproken eerst nu achter de bedoeling des schilders zijn. Daarbij is de situatie of de aanwijzing van de plaats, wuür de schutters zich bevinden op de schilderij, en de verklaring; wat ze daar, figuur voor figuur doen of uitvoeren, zóó duidelijk aangegeven en zóó aannemelijk voorgesteld, dat men, met het bewuste artikel in de hand voor het doek zittend, onpartijdig moet uitroepen: Rembrandt's bedoeling kan geen andere geweest zijn. De redactie van het Weekblad zal er al licht niet toe komen, herdruk bij herdruk van het betrokken artikel op te leggen; maar mocht men het bedoeld exemplaar van de Groene" nog in zijn bezit hebben, of er een machtig kunnen worden, laat men er zich eens mee naar het Rijksmuzeum en rraar de Rembrandtszaal spoeden, om zich zelf te overtuigen. * * Het schuttersvendel niet langer op marsch, zooals men altijd heeft gemeend, maar al aan *) Zie het no. van 23 April.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl