De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1905 18 juni pagina 2

18 juni 1905 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No.1460 gekomen op de besterade plaats, door de poort Yan het aan die zijde ommuurde kampveld, en reeds druk in de weer met prijsschieten. Slechts hebben we vlak vóór de door Eembrandt opgestelde bezige schuttersgroep het aan de overige zijden open schietterrein te denken, met een vogel, schijf of ander doel wit op staak daar midden in, en we weten dadelijk wat we er aan hebben. Nauwelijks begint ge verder de verschillende personaadjes te monsteren, of alles klop! daarmee. Op dat doel n L m het open yeld, op nzelfde punt dus, zijn al direct de oogen en blikken gericht vati een negental schutters, waar onder de tamboer, en geheel- hun actie, hun beweging en handeling is klaarblijkelijk daarmee in volkomtn overeenstemming. (Alles tot in bizonderhcden door onzen schrij ver aangeduid). Met zulk een centraliseerend moment te kiezen, met zulk een suggereerenden greep te doen, was de schilder, maar waren ook zijn sujetten ten zeerste gebaat: wat konden nu in dien halven kring de laatsten onge zocht en face geconterfeit worden. Maakt bovendien die situatie ook nog niet duidelijk, waarom andere minder direkt bij het schieten zelf betrokken personen, even zeer den blik op datzelfle doel richten, niet minder geïnteresseerd bij den uitslag van ieder s,-hot? Let o. a. op den Overste zelf, op hellebaaïdier, vaandeldrager en piekeniers in den achtergrond, en niet het minst op de beide toeschouwende meisjesfiguren. Ja, de aanwezigheid van die twee in het voorval geheel opgaande jonkvrouwelijke figuren allén reeds zou de ziening van onzen zegsman al tamelijk rechtvaardigen. Want gesold dat er met die meisjes, en in welke gezochte en zonderlinge onderstellin gen men ten aanzien dier anders onverklaar bare verschijningen al vervallen is, dat is waarlijk niet te zeggtn. Nog het mooiste van het heele geval wordt, dat men zich die vrouwelijk uitzien de liguren immer loorlwltrijdcnd, d. i. Vu beu-egliiy gedacht heeft, precies alsof ze zich daar eensklaps dwars, dus zoo ongemotiveerd mogelijk, tussclien de oprukkende schutters door bewogen, om hare verschijning of aanwezigheid daar ter plaatse althans nog zoo aannemelijk mogelijk te maken. Terwijl nu als bij tooverslag blijkt, dat de dames als toeschouwsters zich in volslagen rust bevinden, daar ze n.b. op een bank zitten, welke bij nauwlettend toezien een gedeelte lijke leuningdöcoratie laat doorschemeren. Dit doet toch zeker wel de deur dicht! Het opzij of voorover bui ren achter den schutter om, die zijn geweer laadt, kennelijk met het doel om het schouwspel zoo goed mogelijk te volgen, kan de eenige aanleiding geweest zijn, dat men zich die figuren loopend, voortgaand of in beweging gedacht heeft. Xeem het vrij, toch zoo natuurlijk rond wandelen der beide druk in gesprek zijnde hoofdpersonen op den voorgrond den keffenden hond tegen den van tijd tot tijd roffelenden tamboer, wanneer er goed ge raakt is den voort snellen d en knaap, uit gezonden om kruit te halen letterlijk overal do werkelijkheid, de realiteit op heeter daad betrapt en ge gevoelt waarom men altijd in het heele geval iets heeft willen zien van een uittocht, van een oprukken of uittrekken. Het ongewone van de tot in alle hoeken der schilderij doorgevoerde leven dige, actievolle voorstelling door Rembrandt moest dat op rijn geweten l;ebben; afwijkend als de meestor in alles was van zijn schilde rende voorgangers, tijdgenooten en volge lingen. Men vergete niet, het maken vaff een schutterstuk was de uitvoering van een op dracht. En vergelijk nu eens, wat de overige schildersbent van een dergelijke opgaaf zelfs mee malen wist te maken. Beleefd komen de schutters hunne op wachting maken bij een populair aanvoerder (Govert Flinck) Gezamenlijk gaan ze een luchtje scheppen (Frans Hals) Bij voor keur scharen ze zich om een welvoorzienen diseh, en drinken een stout glas (Hals en Van der Heltt). Zij poseeren voor den schilder gelijk muziekgezelschappen, Tum-Vereine, groepen uit Tableaux-vivants, dankbare ge tuigen bij een huwlijk, het heden voor den fotograaf doen". Daar verschijnt Rembrandt. Slechts n maal werpt hij zich op als schilder van een Doelenstuk, en overvleugelt alles en allen vóór, om en na hem. Overweldiger, man van alle eeuwen en tijden, als had hij moment opname, instantané, biografie en bioscopie dingen lang na hem met eigen oogen gezien. Is het wonder of schande, dat men hem niet altijd dadelijk begreep, dikwijls geen weg met hem wist. hem zoo lang verwaarloosde en zoo laat is gaan waardeeren, dat men zich nóg heden ten dage spitst, om tegen zijn ann ?MfmjiiintiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiitiiiimiiiiiiiiiifiiiiiiiiiw DE VADER VAN DE BRUID. Naar het Enyelsch van CHARLES MOREAU HARGER. Ver in het Westen, waar de rails verdwe nen achter een grooten elevator en een groep boomen, klonk het fluiten van een trein. Zij komen ! Houd de rijst klaar !" riep een troepje jongelui, dat op het perron stonden de bruid en den bruidegom op hun huwelijks reis wilde zien voorbijtrekken. Spoorwegmaatschappijen zijn soms heel lastig. Wanneer zij haar dienstregelingen opmaken, slaan zij volstrekt geen acht op de wenschen van bruiden en bruidegoms. Een van die we-nschen is een sneltrein, die 's mor gens om tien uur naar de een of andere groote stad vertrekt. Het n-trein-per-dag systeem noodzaakt de pas getrouwde paren eerst met den avondtrein naar het Westen te gaan tot zij een station bereikten, waar zij den exprestrein naar het Oosten konden nemen. Vandaar begon dan pas de ware huwelijksreis Nog voor het fluiten ophield, stond een oude man met grijze haren en gebogen schouders van zijn bank op. Hij trok zijn jasaan.zettezijnhoed op, wierpeen vluchtigen blik in den spiegel, om zich te overtuigen dat hij er behoorlijk uitzag, en ging naar het station. Er was iets in zijn linksche, sleepende wijze van loopen, dat medelijden opwekte. £Iij had dien morgen voor het eerst na een week zijn winkel weer geopend. Er was staand derde eeuwfeest althans zijn vermaardste schepping te ontraadselen? Zulke genieën putten hun onderwerpen uit in die mate, dat hun nazaten niet uitgeput raken, Want, wat we nog verzuimden te vragen aangaande de Nachwacht trouwens weer aan de hand van onzen leidsman waartoe die overige in volstrekte rust gehouden figu ren, hier leunend tegen muren, daar rijzend op kennelijke verhoogingen, weer elders posteerend op banken en bruggen, zooals nog op bestaande oude copieën to zien is? Is het niet om andermaal te staven, dat we nu eindelijk dichter bij de waarheid der bedoeling van den schilder zijn dan ooit ? vr # * En wie zich bij dat alles nog niet kan neerleggen, hij beproeve ton slotte eens onbevooroordeeld elïe door Rembrandt ge schilderde figuur in bet bizonder te onder vragen, de onderscheiden handelingen der afgebeelde personen afzonderlijk te coniruleeren; zooals ze alweer met kennis van zaken door on-zen oud scherpschutter gesig naleerd zijn. Uit blik, houding en gebaar spreekt de functie, het doen en laten van elk deelnemer aan het concours, van elk bijwoner van het schouwspel. Men zou bijna in staat zijn uit te maken, wat ieder op het moment denkt, bezielt en op het punt staat te gaan ver richten. We weten toch uit zoo menige ets van Rembrandt, hoe het heele zijn en bestaan van door hem ten tooneele gevoerde persoon lijkheden, zich dikwijls manifesteert in het expressieve van een enkelen diep doordachten gelaatstrek of huidgplooi, of van een mees terlijk aangebrachte, toch schijnbaar zoo sim pele arm- of handbeweging. En zoo doet ook onze onbekende leidsman in meer ge noemd artikel, op de onge/.ochtste en ratio neelste wijze alle Nacbtwacbtfiguren sprekend en handelend optreden. Zoo kunnen we dan nu de ophanden zijnde Rembrandttfeesten mtt onbeklemde borst tegemoet gaan. Behoeven we ten minsteden vreemdeling niet langer te ontwijken, die ten onzent zijn licht wenscht te ontsteken omtrent het onderwerp of de voorstelling van het wijd vermaard schulterdoek. En dat kan men niet licht te hoog aan slaan ; want waar het de beschouwing geldt van zaken in bet algc-m en en van kunstzaken meer in 't bizonder, daar komt het in de allereerste plaats aan op de tóc<7,Y>/i's van het kunstwerk. \Vat verbeeldt het kunststuk, wat stelt het voor, wat beteekent het ? Ziedaar, waar het eerst om gaat. Al het andere kan later .-olgen. Noem het nieuwsgierigheid, belangstelling of weetgierigheid, om liet even, maar hare prioriteit is onmogelijk weg te cijferen. Bevredig daarom die eerste nieuwsgierig heid want veel meer is het aanhankelijk niet zooveel mogelijk. Om het kunstge halte: opvatting, bewerking, uitzogging, etc. bekommert de menigte zich niet. Die dingen gaan vt-r boven baar begrip. Al is de goede wil er gemeenlijk wel, daarvoor is aanleg n studie beslist noodig. Dit doet o.a. dn verklaring aan do band, waarom men zich op drukke Museumdagen voor den Schuttersmaaltijd verdringt, terwijl uien de Nacht wacht schuchter voorbijgaat. Eerst wanneer die aanvankelijke voidaanhei l de weten schap wat men vo r zich beeft, of waar men mee te doen heeft een weinig bezonken, een beetje versleten geraakt is, om bet zoo eens te mogen noemen, eerst dan bestaat er kans, dat er na verloop van tijd en ? a vol doende voorbereiding ook belangstelling en vraag naar dat andere kan komen: waar deering on appreciatie van wat een kunstgewrocht nog meer te bewonderen en te genieten kan geven dan do voorstelling of het onderwerp, het verhaal of du vertelling van de schilderij alleen. Amst., Juni ISMJö. K. BES. Le Serpent niir" van PAUL ADAM. De titel van het nieuwe boek van Paul Adam, den vrucht! aren Franse-hen roman schrijver, zou een verhaal a la Kdgar Poe doen verwachten, een verhaal vol van ge heimzinnige moorden en huiveringwekkende geschiedenissen. Maar bij de eerste bladzijde reeds ontdekte ik, dat mijne veronderstelling geheel naast de waarheid was. Het boek toch is gebouwd op Xietzscheaansche theorieën en de titel staat in verblind niet het symbool van Zarathustra. Deze ontmoet, naar de sage, een jongen herder, welke, klaarblijkelijk hevige pijnen doors-tiiat en wien een zwarte slang uit den mond hangt. De oiule wijsgeer geeft hem den raad het ondier den kop af te bijten en dien ver weg te slingeren. Deze slang is't symbool miiiiiiiiiiiitiiiiiii iiiiiiiiiinii Jimimiiiiiiiimiiiiiiiiiiniiift thuis zooveel te doen geweest. Dag aan da i was het heele huis vol vrienden en bekenden geweest, die toebereidselen en versieringen hielpen maken. Vvoolijke jonge mannen en drukpratende jonge meisjes hadden het aanstaande jonge vrouwtje voortdurend in beslag genomen. De man met de gebogen schouders was meestal dt or de achterdeur binnengekomen; hij had stielen en tafels uit de huizen van dt buren gehaald ; hij had de eerepoort gebouwd, waar onderdoor de bruids stoet was gegaan, en hij had het roomijs gemaakt. Toen de gewichtige gebeurtenis naderde, was hij bijna niet meer in de zitkamer geweest, en den heeleu laatsten dag had hij in de keuken doorgebracht. Het feest was natuurlijk uitstekend geslaagd. De courant verklaarde, dat het de mooiste en prettigste partij van het heele seizoen was geweest. Hij zeil had er niet veel meer van gezien dan de tronwplechtigbeid. Onmiddellijk na het souper waren de jongelui met de jonggetrouwden naar het station gegaan. Hij had Alice graag weg gebracht, maar hij moest met de oudere gasten thuisblijven. Zij was de jongste van het gezin geweest en hij had altijd iets meer voor haar gevoeld dan voor de anderen. Hij herinnerde zich, hoe haar blonde krullen liet zonnetje van zijn werkplaats waren geweest. Een heel en zomer had zij koorts gehad en hij had zijn oude overjas twee winners langer gedragen om de doktersrekening te kunnen betalen. Maar zij gaf hem een vluchtigen afscheidskus, ter wijl een der bruidsmeisjes haar bij de hand voorttrok, zeggende dat zij te laat zou komen. Hij wist, dat er verondersteld werd, dat moeder en hij niet zouden meegaan. Hij was niet van plan geweest 's morgens aller atavistische scrupules en vooroordeelen en van het zwakke medelijden der menschen, die liever hun persoonlijkheid opofferen dan hunne medemenschen een dikwijls noodza kelijk leed te veroorzaken. Nietzsche wil, dat de mensch zich over winnen" zal, dat hij der alang den kop afbijte. En de;e theorieën verkondigt de held van Paul Adam's boek, de arriviste" Guichardot. Paul Adam houdt niet van Nietzsche. Daarom heeft hij van zijn hoofdpersoon, die beweert Xietzscheaan te zijn, inplaats van een ,/Ueberinensch ', de onuitstaanbaarste, laagste figuur gemaakt, die men zich denken kan. Trouwens geen der personen, die in dit boek voorkomen, zijn sympathiek. Ik zou niet durven zeggen, of dit een parti-pris dan wel eene fout van den schrijver is. Hoe't ook zij, ik kon een zucht van verlichting niet weer houden, toen ik eindelijk aan de laatste pagina van het boek 't woordje fin'' zag slaan. Ik was blij afgehandeld te hebben met de reeks van weinig beminnelijke menschen, die het boek met hunne handelingen en gemoeds aandoeningen vullen. Maar voor ik verder ga, wil ik eerst den inhoud uittenzetteii. Het geheele verhaal is een rapport van bovengenoemdc-n Guichar iot aan de Com pagnie des produits phamiareutiqnos", waar van hij agent is. In 't belang van de Compagnie en mitsdien ook grootendeels in zijn eigen belang, heeft onze Guichardot een famiedrama tot stand weten te brengen, dat zich afspeelt in Bretagne. Op een automobieitocht ontmoet onze held te St. Anne d'Auray, de bekende Bretonsche bedevaartplaats, een vriend uit zijn studen tentijd, den jongen talentvollen dokter Goulven, die pas veel over zich heeft doen spre ken ter gelegenheid van een door hem ingezonden rapport, waarin hij zijne uitvinding van een nieuw serum tegen de typhus uit eenzet. De ontmoeting (ïcr twee studie vrienden ia' het begin van belangrijke e-m'licten. Guichardol maakt al dadelijk't Mrijdplau op, om in het familieleven van Goulven binnen te dringen, hem zijn uitvinding afhandig te maken, tt-n koste van welke middelen dan ook en zelf zoodoende weer een aardi* duitje rijker te worden. Goulven, die scheeptdokter is geweest en zijn gezondheid verloren heeft in de tropen, leeft mot zijn vrouw op het eiland Belle-Ile, waar hij praktiseert en in een klein laborato| Hum proeven neemt met zijn serum. l Du Goulvens leven er'bekrompen, want al hun geld is verdwenen door de kostbare proefnemingen. De zomer, waarmede het verhaal inzet, is den dokter en zijn vrouw juist gunstig, omdat, een rijke nicht, de jonge en mooie weduwe Helene la Revellière met huar ziekelijk dochtertje en hare schoonmoeder intrek beeft genomen bij bare familieleden te Belle-lle. In het gezelschap van deze dames is het ook, dat Guichardot de Goulvens ontmoet te St. Annp. Dadelijk trekt de man van berekening partij van de sympathie, die er bos'aat tussclion dun dokter en zijn nicht Helene. Zijn taktiek. zal zijn om deze twee menschen nader tot elkaar te brengen, ze hunne wederzijdsche liefde te laten bekennen en dan de vrouw van Goulven te overtuigen, dat bet Laar plicht is van haar rnan te scheiden, om dezen in de gelegenheid te slellen met 't geld van madame Helene" zijn ge/.ondheid, die wankelend is, te her-tellen en zijne onder zoekingen tot een gunstig einde te brengen. Alsdan de nitvindig rijp is voor het publiek, dan zal Guichardot zijn slag slaan eu maken, dat zijn Compagnie voor een geringe som de uitvinding koopt, zoodat hij, Guit-bardot, de grootste winst in banden krijgt, en dat zal geen kleinigheid zijn, want het serum zal aan den medischen hemel een nieuwe eii belang rijke planeet, worden. L-ang-aam aan dus spant de vos zijne netten uit, en eindelijk gedurende oen boottocht, weet bij een uitbarsting tusschon zijn drie slachtotlVrs, Goulven, diens vrouw en nicht, tot stand te brengen. De dokter en madame Helene bekennen elkaar hunne liefde, en mevr. Gou!ven, die door Guichardot selicel ingesponnen is in 't spinnenweb zijner Nietzscbeaansche theorieën, stemt eindelijk toe in eene scheiding van den haar zoo dierbaren man. Want, zegt ze, in een roerend gesprek met den dokter, in bewoordingen baar door Guichardot ingegeven, wat is mijn kleine geluk vergeleken bij 't welzijn van (luizende menschen, wier leven gij redden zult... Ga heen met de vrouw, die je liefhobt, word weer gezond en genees de zieken." Muar Goulven neemt het oli'er zijner vrouw niet aan, en... tot. zijn groote woede ziet Gui chardot zijn plan in duigen vallen en bet mooie zaakje hem ontglippen. Goulven beeft niet den moed gehad om de zwarte slang den kop af te bijten. Hij keert weer naar zijn vroegere leven terug, met een vroegen dood ?ntitiiiniiiiiiiniiiiitmiiiiiiiiiimiiiiMiiiliiuMiiuiuimiiitiiiitiiiuiuiiiM naar den tuin te gaan, maar toen hij het iluiten hoorde, kon hij aan de ingeving van het oogenblik geen weerstand bieden. Daar zag hij de rookpluim van den trein, die van achter de boomen de bocht omkwam. Ving liep hij het perron op. Plotseling bleef bij staan daar was diezelfde lawaaierige troep weer. Zeker, het waren ilinke jongelui en aardige meisjes, maar moesten zij dan voort durend tusschen hem en zijn kleine meisje komen? Hij keek naar zijn eigen afgedragen kleeren en zag toen, hoe netjes al dio licht hartige kantoorheeren, aanstaande advocaten en toekomstige doctoren gekleed waren, die daar met de opgewonden meisjes stonden te wachten. Hij liep naar den anderen kant van het perron en bleef daar tegen een venster staan leunen. De wensch kwam bij hem op, dat er iets met die rumoerige menschen zou gebeuren, waai door zij voor een oogenblik van het perron verdwenen. Daar kwam. de groote locomotief stampend en snuivend binnenrijden. De jongelui drongen naar den rand van het perron en keken oplettend naar de passagiers in de wagens. De grijsharige trok zich nog meer in zijn hoek terug. Daar stond zij in den voorsten Pullmannwagen, lachend, met blond haar en roode wan gen, een toonbeeld van gezondheid en gratie. Het wachtende troepje kwam op haar af; daar vloog een handvol rijst door de lucht; de jonge echtgenoot, die naast haar stond, nam de weddmy cake in ontvangst; alle meisjes trachtten het jonge vrouwtje zoo dicht moge lijk te naderen, om nog eens over de bruiloft te praten of misschien nog een laatsten kus van de heldin van den dag te krijgen. De man met de gebogen schouders ver roerde zich riict. Zijn oogen rustten ook op do liefelijke verschijning, maar voor geen geld voor oogen, en met het pijnlijke bewustzijn, dat hij misschien nooit 't ein :e van zijn taak zal zien. En als het voertuig, dat 't echtpaar Goulven weer naar zijn woonplaats brengt, vertrokken is, neuriet Guichardot het ironisch het Breton sche liedje achterna: II ne savait pa-! nager, Et la mort l'a a mangé." Paul Adam is er in geslaagd om zijn hoofd figuur goed vol te houden, en natuurlijk te ?maken. Het type van den arriviste, die Nietzsche heeft gelezen en er partij van weet te trekken, is bestaanbaar. Eén ding in het karakter is echter onbegrijpelijk, n.l .dit. dat deze man, die zonder een giointje gevoel is (hij beweert zelf in alles en iedereen, zelfs in zijn vrouw nooit iets gezien te heb beu dan een goed zaakje, een middel dat 't doel, en welk doel, heiligde) dat deze man, zulke prachtige, gevoelde beschrijvingen der Bretonsche natuur en zeden g<ji-ft, dat lijkt me onmo gelijk. Dat Paul Adam zóó mooi en groot de natuur zag is te bewonderen, maar van een Guichardot verwacht men dit niet, en hier steekt gedecideerd oen fout van roman-con ceptie. Dat neemt niet weg, dut juist die natuurbeschrijvingen de aantrekkelijkste bladzijden van het boek vullen. Hoe goed heeft de schrijver 't Bretonsche karakter, vol naïveteit en melancholie, begrepen. Hoe mooi heeft hij de natuur gezien b. v. bij de Pointe du Baz en de Baie des Tr passés, die jaarlijks hare dooden eischt, en waar 't altijd spookt, en waar de wind altijd loeit en suist door de spleten der rotsen, waarin 't schuim der zee hoog opspringt. Hoe levendig beschrijft hij de legenden van het Bretonsche volk, hun geloof en hun bij geloof, met be'ungrijke uotitiën o eer de oorsprong van dat geloof en over de eeuwen oude tradities, die, uit Aziëafkomstig, nog in 't hedt-ndaagsche Bretonsche volk voortleven. Dit alles maakt 't boek bijzonder aantrekkelijk. Hiermede zij niet beweerd, dat het wo-zenlijke onderwerp niet de moeite waard is. Integendeel maar ik verdenk Paul Adam van Nietzsche een beetje zwart te hebben willen maken. Metzscbe gunt alleen menschen met (-en goed doel het vecht om alle middelen te gebruiken om dat doel te bereiken. Maar men vraagt zich af, of bet doel van dezen Guiehardot, die alleen zijn materieel welzijn op 't oog heeft, wel het ongeluk waard is van zoovele mensehon. Hut bracht mij een beetje in opstand, dat al deze menschen, u.e toch niet t.ot de domste behoorden, zich zoo lieten vangen in do netten van een man als Gnichardot. Dit te meer, daar hij zijn spel niet verbergt. Ik voelde geen medelijden niet de slachtoffers, die trouwens geen van allen onze sympathie waardig zijn. Madame Helene, die schijnbaar werkelijke liefde voor <K-n doktor voelt, en ur diup onder ludt als /ij den man, dien ze liefheeft, ziet vertrekken voor allijd, maakt liet ons onmo gelijk haar te achten, daar ze zelfs in oogenblikken van groote emotie geen afstand kan doen van haar snobisme. Zij is altijd de actrice, j die voor 't publiek spreekt en iedereen wil verblinden met baar boekengeleerdheid en roman-gevoelens. De dokter is met zijn eenvoudige weten schappelijke ziel, die nog atavistisch vastzit geroest in de tradities van zijn vaderland Bretagne, een zwakkeling, die niet in staat is een Hink besluit te nemen en slechts na lang dralen er toe komt een keuze te doen tusschon zijn vrouw en Helene. Zijn geloovige vrouw, zijn heilige," zooals hij haar noemt, is ons eerst door haar uiterlijk weinig aan trekkelijk gemaakt (Paul Adam beschrijft haar als een magere vrouw, het gelaat vol sproeten, meer dan eenvoudig gekleed en altijd in doodsche kleuren'i. Als wij baar eindelijk be wonderen gaan door den moed en deopoil'ering. waarmee ze afstand wil doen van haar man ter wille van zijn heil en dat van (lui zende medemenschen, dan zegt Paul Adam ons, dat zij haar man allén de vrijheid aan biedt, omdat ze overtuigd is, dat hij haar oli'er niet aan zal nemen, waarin ze ook juist gezien heeft. Dus niet n personnage in liet boek, die ons een lieve herinnering nalaat. De schrijver beeft ons geen illusies gege ven van bet menscbdom. Après tont is het boek de moeite van het lezen wel waard. Jammer is het, dat Paul Adam's stijl niet wat vloeiender is. De taal is soms wat droog en de zinnen kort en gebroken, wat de Franschen haché" zouden noemen. Dat maakt het boek wel een beetje vermoeiend om te lezen, maar... dat moet men er voor over hebben. Brussel, Mei 1905. H. A. ?IIHIIIIMIIIHIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlllllllllllllllllllllnilllHllllllillllll» ter wereld was hij naar haar toe gegaan. Zij was maar een paar voet van hem verwijderd, wie weet of zij zich niet zou schamen voor zijn afgedragen kleeren. Er kwam een strakke blik in zijn oogen, de grijze snor zakte nog iets verder over zijn mond. Maar misschien zag zij hem niet, dat zou het wel zijn. Toch verroerde hij zich niet. Instappen !" De conducteur riep het, toen de wielen nauwelijks stil stonden. Nog een handvol rijst, opnieuw luid gejuich en toen . De grijsharige man keek voor een oogenblik naar de locomotief, hopende dat t r iets zou gebeuren, waardoor do trein niet verder kon. Het meisje in den Pullman-wagen koek op, zag hem en begreep alles. Een openbaring uit den hemel had haar niet meer kunnen zeggen dan wat zij op dat oogenblik gevoelde. Haar vrienden dachten, dat zij uit den wagen stapte, om hen nog eens van dichtbij te be groeten, maar zij had. bruidsmeisjes en bruids jonkers vergeten en duwde hen bijna ruw op zij. De man met de gebogen schouders merkte er nog niets van. De bruid liep het perron over en kwam op hem af; zonder zich aan zijn oude werkkleeren te storen, legde zij haar armen om hem heen en drukte baar roode wangen tegen zijn gerimpeld gezicht; haar zachte lippen kusten hem, zooal j zij dat lang geleden plachten te doen. Goed, oud vadertje !" De conducteur wuifde met zijn band, de bel werd geluid en langzaam begonnen de wielen te draaien. Alice, je komt te iaat I" De grijsharige man stapte trolsch midden tussrhen het vroolijk troepje en de reizigers, dio op het perron stonden. Zijn eeno arm was om de schouders van de bruid geslagen, Stoiadte wijsheid. Handboekje der moraal, uitgegeven door J. H. LEOPOLD. Rot terdam, W. L. Brusse. Ik ben van meening, dat de verklaring des heeren Van Deyssel omtrent onze Litera tuur, die... aan het hoofd staat der wereld literatuur" slechts moet aanvaard worden in zooverre de wereld" in dezen tijd, litterair gesproken, het land der blinden is. Zoolang in verband met de voortdurende ignorantie in zate wijsbegeerte 1) de tragedie ongeboren blijft en het epos een geniaal beheerscher mist, is er volstrekt geen reden tot de zelfingenomenheid, die nu en dan luide wordt, en dient er met de uiterste krachts inspanning gestreefd niet den tijd maar de tijden overtreffend, de relatieve meerderheid in een absolute om te zetten. Want nog is er onder ons geen opgestaan die, als Dante, de volken heeft gedwongen zijn taal te leeren en het is er zeer ven e van dat wij, tweemaal heerscher, nu door de gedachte zouden leiden die wij eens metterdaad hebben gericht. Wanneer het scheppend vernuft in zekere periode is uitgeput rest het oordeelend ver stand niet slechts als boedelbeschrijver der nalatenschap, maar tevens als plaatsbereider van het komende. Als zoodanig houdt de kritiek zich bezig negatief met 't uit-den-w gruimen van wat het voortgaan tot verdere doelen kan belemmeren (b v. veelbelovende longeren" en al te optimistische oordeelveljingen), positief met 't de aandacht vestigen op elke poging in de gewensehte richting d. i. voor ons land in dezen tijd die naar de algemeene wijsbegterte en de tragedie. liet blijft natuurlijk zeer wel mogelijk dat deze pogingen historisch tot vruchteloosheid zijn voorbestemd, dat dit verdere en hoogere in Holland nimmer zal worden behaald, (was ook Boiotiëniet onder de landschappen ?) maar ook indien dit zoo moest zijn blijft der kritiek de voldoening ten minste zelf overschatting, deze verschrikkelijkste aller kwalen, te hebben voorkomen. Een dergelijke poging vinden wij in Sto sche wijsheid". Reeds de vertalingen van /Eschylus en Augustinus duidden het begin der historische exploratie op het gebied onzer achterlijkheid en thans stelt zich dit boekje in een onbewust doch onbettfijfeibaar verband naast deze werken. De inhoud vult in tw'eeën. Het laatste deel, 40 cents per regel. iiiiiiimiiiiiiiiiiiinimmiiiMtitiMiiiiiniMiiiiiiiHiMii* EGH^SCTpRIAVyATER. Hêrtóhnst ri,"Normaal-Ondefkleeding van * Prof.Dr.O. ?s ; Eenige FaBrikanten WBengerSöhne ?Shiltgaif Hoofddepót te AMSTERDAM: Kalverstraat 157 | K. F. DEUSCHLE-BENGER. IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIKIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIllllllllllllHIIIIIIIIIIIIIII die haar kleine hand niet den nieuwen trouwring in de zijne had gelegl. Met oogen vol liefde keek zij tot hem op. De jongelui hadden nog een laatste hand vol rijst op haar willen gooien, maar zij deden het niet. De trein was al in beweging en daarom maakten zij plaats voor vader en dochter. Met pen kracht, die hemzelf verbaasde. tilde hij haar in den wagen. Had de bruid, toen de trein aankwam, alleen oogen voor haar vrienden, nu de trein vertrok, zag zij maar n gelaat tusschen al die menschen, die haar bewonderend nakeken een gelaat, waarop zorgen en jaren hun stempel hadden gedrukt, een gelaat omlijst door grijs haar, een gelaat, dat zij gedeeltelijk had geërfd. Vaarwel, vader!" De trein bewoog zich nu sneller, maar dat gelaat was als in extase nog steeds naar het hare gewend; een uitdrukking van geluk maakt het jonger dan zij het ooit had gezien. En uit die oogen, die zooveel op de hare leken, liepen tranen van geluk over de ge bruinde wangen. De trein was al ver weg, het wuiven van haar hand was niet meer te zien. De grijs harige man zijn schouders waren nu niet langer gebogen keek met opgeheven hoofd het troepje pretmakers na, dat het station verliet. Wat een kinderen waren zij nog, hoe flauw waren hun grappen! Zou hij zich moeten schamen voor hen? Hij stond immers ver boven hen in alles, zelfs in do liefde voor zijn klein meisje! De trein was niet meer te zien. De vader van de bruid keerde naar zijn winkel terug, een vroolijk deuntje uuitend, waaraan hij in jaren niet had gedacht.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl