Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No.1460
gekomen op de besterade plaats, door de poort
Yan het aan die zijde ommuurde kampveld,
en reeds druk in de weer met prijsschieten.
Slechts hebben we vlak vóór de door
Eembrandt opgestelde bezige schuttersgroep het
aan de overige zijden open schietterrein te
denken, met een vogel, schijf of ander doel
wit op staak daar midden in, en we weten
dadelijk wat we er aan hebben. Nauwelijks
begint ge verder de verschillende
personaadjes te monsteren, of alles klop! daarmee. Op
dat doel n L m het open yeld, op nzelfde
punt dus, zijn al direct de oogen en blikken
gericht vati een negental schutters, waar
onder de tamboer, en geheel- hun actie, hun
beweging en handeling is klaarblijkelijk
daarmee in volkomtn overeenstemming.
(Alles tot in bizonderhcden door onzen schrij
ver aangeduid).
Met zulk een centraliseerend moment te
kiezen, met zulk een suggereerenden greep
te doen, was de schilder, maar waren ook
zijn sujetten ten zeerste gebaat: wat konden
nu in dien halven kring de laatsten onge
zocht en face geconterfeit worden.
Maakt bovendien die situatie ook nog niet
duidelijk, waarom andere minder direkt bij
het schieten zelf betrokken personen, even
zeer den blik op datzelfle doel richten, niet
minder geïnteresseerd bij den uitslag van
ieder s,-hot? Let o. a. op den Overste zelf,
op hellebaaïdier, vaandeldrager en piekeniers
in den achtergrond, en niet het minst op
de beide toeschouwende meisjesfiguren.
Ja, de aanwezigheid van die twee in het
voorval geheel opgaande jonkvrouwelijke
figuren allén reeds zou de ziening van onzen
zegsman al tamelijk rechtvaardigen.
Want gesold dat er met die meisjes, en in
welke gezochte en zonderlinge onderstellin
gen men ten aanzien dier anders onverklaar
bare verschijningen al vervallen is, dat is
waarlijk niet te zeggtn.
Nog het mooiste van het heele geval wordt,
dat men zich die vrouwelijk uitzien de liguren
immer loorlwltrijdcnd, d. i. Vu beu-egliiy gedacht
heeft, precies alsof ze zich daar eensklaps
dwars, dus zoo ongemotiveerd mogelijk,
tussclien de oprukkende schutters door bewogen,
om hare verschijning of aanwezigheid daar
ter plaatse althans nog zoo aannemelijk
mogelijk te maken.
Terwijl nu als bij tooverslag blijkt, dat de
dames als toeschouwsters zich in volslagen
rust bevinden, daar ze n.b. op een bank zitten,
welke bij nauwlettend toezien een gedeelte
lijke leuningdöcoratie laat doorschemeren.
Dit doet toch zeker wel de deur dicht!
Het opzij of voorover bui ren achter den
schutter om, die zijn geweer laadt, kennelijk
met het doel om het schouwspel zoo goed
mogelijk te volgen, kan de eenige aanleiding
geweest zijn, dat men zich die figuren loopend,
voortgaand of in beweging gedacht heeft.
Xeem het vrij, toch zoo natuurlijk rond
wandelen der beide druk in gesprek zijnde
hoofdpersonen op den voorgrond den
keffenden hond tegen den van tijd tot tijd
roffelenden tamboer, wanneer er goed ge
raakt is den voort snellen d en knaap, uit
gezonden om kruit te halen letterlijk
overal do werkelijkheid, de realiteit op heeter
daad betrapt en ge gevoelt waarom men
altijd in het heele geval iets heeft willen
zien van een uittocht, van een oprukken of
uittrekken. Het ongewone van de tot in
alle hoeken der schilderij doorgevoerde leven
dige, actievolle voorstelling door Rembrandt
moest dat op rijn geweten l;ebben; afwijkend
als de meestor in alles was van zijn schilde
rende voorgangers, tijdgenooten en volge
lingen.
Men vergete niet, het maken vaff een
schutterstuk was de uitvoering van een op
dracht. En vergelijk nu eens, wat de overige
schildersbent van een dergelijke opgaaf zelfs
mee malen wist te maken.
Beleefd komen de schutters hunne op
wachting maken bij een populair aanvoerder
(Govert Flinck) Gezamenlijk gaan ze een
luchtje scheppen (Frans Hals) Bij voor
keur scharen ze zich om een welvoorzienen
diseh, en drinken een stout glas (Hals en
Van der Heltt). Zij poseeren voor den schilder
gelijk muziekgezelschappen, Tum-Vereine,
groepen uit Tableaux-vivants, dankbare ge
tuigen bij een huwlijk, het heden voor den
fotograaf doen".
Daar verschijnt Rembrandt. Slechts n
maal werpt hij zich op als schilder van een
Doelenstuk, en overvleugelt alles en allen
vóór, om en na hem. Overweldiger, man van
alle eeuwen en tijden, als had hij moment
opname, instantané, biografie en bioscopie
dingen lang na hem met eigen oogen
gezien.
Is het wonder of schande, dat men hem
niet altijd dadelijk begreep, dikwijls geen weg
met hem wist. hem zoo lang verwaarloosde
en zoo laat is gaan waardeeren, dat men zich
nóg heden ten dage spitst, om tegen zijn
ann
?MfmjiiintiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiitiiiimiiiiiiiiiifiiiiiiiiiw
DE VADER VAN DE BRUID.
Naar het Enyelsch van
CHARLES MOREAU HARGER.
Ver in het Westen, waar de rails verdwe
nen achter een grooten elevator en een groep
boomen, klonk het fluiten van een trein.
Zij komen ! Houd de rijst klaar !" riep een
troepje jongelui, dat op het perron stonden
de bruid en den bruidegom op hun huwelijks
reis wilde zien voorbijtrekken.
Spoorwegmaatschappijen zijn soms heel
lastig. Wanneer zij haar dienstregelingen
opmaken, slaan zij volstrekt geen acht op de
wenschen van bruiden en bruidegoms. Een
van die we-nschen is een sneltrein, die 's mor
gens om tien uur naar de een of andere
groote stad vertrekt. Het n-trein-per-dag
systeem noodzaakt de pas getrouwde paren
eerst met den avondtrein naar het Westen
te gaan tot zij een station bereikten, waar
zij den exprestrein naar het Oosten konden
nemen. Vandaar begon dan pas de ware
huwelijksreis
Nog voor het fluiten ophield, stond een
oude man met grijze haren en gebogen
schouders van zijn bank op. Hij trok zijn
jasaan.zettezijnhoed op, wierpeen vluchtigen
blik in den spiegel, om zich te overtuigen
dat hij er behoorlijk uitzag, en ging naar het
station. Er was iets in zijn linksche, sleepende
wijze van loopen, dat medelijden opwekte.
£Iij had dien morgen voor het eerst na
een week zijn winkel weer geopend. Er was
staand derde eeuwfeest althans zijn
vermaardste schepping te ontraadselen? Zulke
genieën putten hun onderwerpen uit in die
mate, dat hun nazaten niet uitgeput raken,
Want, wat we nog verzuimden te vragen
aangaande de Nachwacht trouwens weer
aan de hand van onzen leidsman waartoe
die overige in volstrekte rust gehouden figu
ren, hier leunend tegen muren, daar rijzend
op kennelijke verhoogingen, weer elders
posteerend op banken en bruggen, zooals nog op
bestaande oude copieën to zien is? Is het
niet om andermaal te staven, dat we nu
eindelijk dichter bij de waarheid der bedoeling
van den schilder zijn dan ooit ?
vr #
*
En wie zich bij dat alles nog niet kan
neerleggen, hij beproeve ton slotte eens
onbevooroordeeld elïe door Rembrandt ge
schilderde figuur in bet bizonder te onder
vragen, de onderscheiden handelingen der
afgebeelde personen afzonderlijk te
coniruleeren; zooals ze alweer met kennis van
zaken door on-zen oud scherpschutter gesig
naleerd zijn.
Uit blik, houding en gebaar spreekt de
functie, het doen en laten van elk deelnemer
aan het concours, van elk bijwoner van het
schouwspel. Men zou bijna in staat zijn uit
te maken, wat ieder op het moment denkt,
bezielt en op het punt staat te gaan ver
richten.
We weten toch uit zoo menige ets van
Rembrandt, hoe het heele zijn en bestaan
van door hem ten tooneele gevoerde persoon
lijkheden, zich dikwijls manifesteert in het
expressieve van een enkelen diep doordachten
gelaatstrek of huidgplooi, of van een mees
terlijk aangebrachte, toch schijnbaar zoo sim
pele arm- of handbeweging. En zoo doet
ook onze onbekende leidsman in meer ge
noemd artikel, op de onge/.ochtste en ratio
neelste wijze alle Nacbtwacbtfiguren sprekend
en handelend optreden.
Zoo kunnen we dan nu de ophanden zijnde
Rembrandttfeesten mtt onbeklemde borst
tegemoet gaan. Behoeven we ten minsteden
vreemdeling niet langer te ontwijken, die
ten onzent zijn licht wenscht te ontsteken
omtrent het onderwerp of de voorstelling
van het wijd vermaard schulterdoek.
En dat kan men niet licht te hoog aan
slaan ; want waar het de beschouwing geldt
van zaken in bet algc-m en en van
kunstzaken meer in 't bizonder, daar komt het in
de allereerste plaats aan op de tóc<7,Y>/i's van
het kunstwerk.
\Vat verbeeldt het kunststuk, wat stelt het
voor, wat beteekent het ? Ziedaar, waar het
eerst om gaat. Al het andere kan later .-olgen.
Noem het nieuwsgierigheid, belangstelling
of weetgierigheid, om liet even, maar hare
prioriteit is onmogelijk weg te cijferen.
Bevredig daarom die eerste nieuwsgierig
heid want veel meer is het aanhankelijk
niet zooveel mogelijk. Om het kunstge
halte: opvatting, bewerking, uitzogging,
etc. bekommert de menigte zich niet. Die
dingen gaan vt-r boven baar begrip. Al is de
goede wil er gemeenlijk wel, daarvoor is
aanleg n studie beslist noodig. Dit doet o.a. dn
verklaring aan do band, waarom men zich
op drukke Museumdagen voor den
Schuttersmaaltijd verdringt, terwijl uien de Nacht
wacht schuchter voorbijgaat. Eerst wanneer
die aanvankelijke voidaanhei l de weten
schap wat men vo r zich beeft, of waar men
mee te doen heeft een weinig bezonken,
een beetje versleten geraakt is, om bet zoo
eens te mogen noemen, eerst dan bestaat er
kans, dat er na verloop van tijd en ? a vol
doende voorbereiding ook belangstelling en
vraag naar dat andere kan komen: waar
deering on appreciatie van wat een
kunstgewrocht nog meer te bewonderen en te
genieten kan geven dan do voorstelling of
het onderwerp, het verhaal of du vertelling
van de schilderij alleen.
Amst., Juni ISMJö. K. BES.
Le Serpent niir"
van PAUL ADAM.
De titel van het nieuwe boek van Paul
Adam, den vrucht! aren Franse-hen roman
schrijver, zou een verhaal a la Kdgar Poe
doen verwachten, een verhaal vol van ge
heimzinnige moorden en huiveringwekkende
geschiedenissen. Maar bij de eerste bladzijde
reeds ontdekte ik, dat mijne veronderstelling
geheel naast de waarheid was. Het boek toch
is gebouwd op Xietzscheaansche theorieën en
de titel staat in verblind niet het symbool
van Zarathustra. Deze ontmoet, naar de sage,
een jongen herder, welke, klaarblijkelijk hevige
pijnen doors-tiiat en wien een zwarte slang uit
den mond hangt. De oiule wijsgeer geeft hem
den raad het ondier den kop af te bijten en dien
ver weg te slingeren. Deze slang is't symbool
miiiiiiiiiiiitiiiiiii iiiiiiiiiinii Jimimiiiiiiiimiiiiiiiiiiniiift
thuis zooveel te doen geweest. Dag aan da i
was het heele huis vol vrienden en bekenden
geweest, die toebereidselen en versieringen
hielpen maken. Vvoolijke jonge mannen
en drukpratende jonge meisjes hadden het
aanstaande jonge vrouwtje voortdurend in
beslag genomen. De man met de gebogen
schouders was meestal dt or de achterdeur
binnengekomen; hij had stielen en tafels uit
de huizen van dt buren gehaald ; hij had de
eerepoort gebouwd, waar onderdoor de bruids
stoet was gegaan, en hij had het roomijs
gemaakt. Toen de gewichtige gebeurtenis
naderde, was hij bijna niet meer in de
zitkamer geweest, en den heeleu laatsten dag
had hij in de keuken doorgebracht.
Het feest was natuurlijk uitstekend geslaagd.
De courant verklaarde, dat het de mooiste
en prettigste partij van het heele seizoen
was geweest. Hij zeil had er niet veel meer
van gezien dan de tronwplechtigbeid.
Onmiddellijk na het souper waren de
jongelui met de jonggetrouwden naar het
station gegaan. Hij had Alice graag weg
gebracht, maar hij moest met de oudere
gasten thuisblijven. Zij was de jongste van
het gezin geweest en hij had altijd iets
meer voor haar gevoeld dan voor de anderen.
Hij herinnerde zich, hoe haar blonde
krullen liet zonnetje van zijn werkplaats
waren geweest. Een heel en zomer had
zij koorts gehad en hij had zijn oude
overjas twee winners langer gedragen om de
doktersrekening te kunnen betalen. Maar
zij gaf hem een vluchtigen afscheidskus, ter
wijl een der bruidsmeisjes haar bij de hand
voorttrok, zeggende dat zij te laat zou komen.
Hij wist, dat er verondersteld werd, dat
moeder en hij niet zouden meegaan.
Hij was niet van plan geweest 's morgens
aller atavistische scrupules en vooroordeelen
en van het zwakke medelijden der menschen,
die liever hun persoonlijkheid opofferen dan
hunne medemenschen een dikwijls noodza
kelijk leed te veroorzaken.
Nietzsche wil, dat de mensch zich over
winnen" zal, dat hij der alang den kop afbijte.
En de;e theorieën verkondigt de held van
Paul Adam's boek, de arriviste" Guichardot.
Paul Adam houdt niet van Nietzsche.
Daarom heeft hij van zijn hoofdpersoon, die
beweert Xietzscheaan te zijn, inplaats van een
,/Ueberinensch ', de onuitstaanbaarste, laagste
figuur gemaakt, die men zich denken kan.
Trouwens geen der personen, die in dit boek
voorkomen, zijn sympathiek. Ik zou niet
durven zeggen, of dit een parti-pris dan wel
eene fout van den schrijver is. Hoe't ook zij,
ik kon een zucht van verlichting niet weer
houden, toen ik eindelijk aan de laatste pagina
van het boek 't woordje fin'' zag slaan. Ik
was blij afgehandeld te hebben met de reeks
van weinig beminnelijke menschen, die het
boek met hunne handelingen en gemoeds
aandoeningen vullen. Maar voor ik verder ga,
wil ik eerst den inhoud uittenzetteii.
Het geheele verhaal is een rapport van
bovengenoemdc-n Guichar iot aan de Com
pagnie des produits phamiareutiqnos", waar
van hij agent is. In 't belang van de Compagnie
en mitsdien ook grootendeels in zijn eigen
belang, heeft onze Guichardot een famiedrama
tot stand weten te brengen, dat zich afspeelt
in Bretagne.
Op een automobieitocht ontmoet onze held
te St. Anne d'Auray, de bekende Bretonsche
bedevaartplaats, een vriend uit zijn studen
tentijd, den jongen talentvollen dokter
Goulven, die pas veel over zich heeft doen spre
ken ter gelegenheid van een door hem
ingezonden rapport, waarin hij zijne uitvinding
van een nieuw serum tegen de typhus uit
eenzet.
De ontmoeting (ïcr twee studie vrienden ia'
het begin van belangrijke e-m'licten.
Guichardol maakt al dadelijk't Mrijdplau op, om
in het familieleven van Goulven binnen te
dringen, hem zijn uitvinding afhandig te
maken, tt-n koste van welke middelen dan ook
en zelf zoodoende weer een aardi* duitje
rijker te worden.
Goulven, die scheeptdokter is geweest en
zijn gezondheid verloren heeft in de tropen,
leeft mot zijn vrouw op het eiland Belle-Ile,
waar hij praktiseert en in een klein
laborato| Hum proeven neemt met zijn serum.
l Du Goulvens leven er'bekrompen, want al
hun geld is verdwenen door de kostbare
proefnemingen. De zomer, waarmede het
verhaal inzet, is den dokter en zijn vrouw
juist gunstig, omdat, een rijke nicht, de jonge
en mooie weduwe Helene la Revellière met
huar ziekelijk dochtertje en hare schoonmoeder
intrek beeft genomen bij bare familieleden
te Belle-lle. In het gezelschap van deze dames
is het ook, dat Guichardot de Goulvens
ontmoet te St. Annp.
Dadelijk trekt de man van berekening partij
van de sympathie, die er bos'aat tussclion dun
dokter en zijn nicht Helene.
Zijn taktiek. zal zijn om deze twee menschen
nader tot elkaar te brengen, ze hunne
wederzijdsche liefde te laten bekennen en dan de
vrouw van Goulven te overtuigen, dat bet
Laar plicht is van haar rnan te scheiden,
om dezen in de gelegenheid te slellen met
't geld van madame Helene" zijn ge/.ondheid,
die wankelend is, te her-tellen en zijne onder
zoekingen tot een gunstig einde te brengen.
Alsdan de nitvindig rijp is voor het publiek,
dan zal Guichardot zijn slag slaan eu maken,
dat zijn Compagnie voor een geringe som de
uitvinding koopt, zoodat hij, Guit-bardot, de
grootste winst in banden krijgt, en dat zal
geen kleinigheid zijn, want het serum zal aan
den medischen hemel een nieuwe eii belang
rijke planeet, worden.
L-ang-aam aan dus spant de vos zijne netten
uit, en eindelijk gedurende oen boottocht,
weet bij een uitbarsting tusschon zijn drie
slachtotlVrs, Goulven, diens vrouw en nicht,
tot stand te brengen. De dokter en madame
Helene bekennen elkaar hunne liefde, en
mevr. Gou!ven, die door Guichardot selicel
ingesponnen is in 't spinnenweb zijner
Nietzscbeaansche theorieën, stemt eindelijk toe in
eene scheiding van den haar zoo dierbaren
man. Want, zegt ze, in een roerend gesprek
met den dokter, in bewoordingen baar door
Guichardot ingegeven, wat is mijn kleine
geluk vergeleken bij 't welzijn van (luizende
menschen, wier leven gij redden zult... Ga
heen met de vrouw, die je liefhobt, word
weer gezond en genees de zieken." Muar
Goulven neemt het oli'er zijner vrouw niet
aan, en... tot. zijn groote woede ziet Gui
chardot zijn plan in duigen vallen en bet
mooie zaakje hem ontglippen. Goulven beeft
niet den moed gehad om de zwarte slang den
kop af te bijten. Hij keert weer naar zijn
vroegere leven terug, met een vroegen dood
?ntitiiiniiiiiiiniiiiitmiiiiiiiiiimiiiiMiiiliiuMiiuiuimiiitiiiitiiiuiuiiiM
naar den tuin te gaan, maar toen hij het
iluiten hoorde, kon hij aan de ingeving van
het oogenblik geen weerstand bieden. Daar
zag hij de rookpluim van den trein, die van
achter de boomen de bocht omkwam. Ving
liep hij het perron op. Plotseling bleef bij
staan daar was diezelfde lawaaierige troep
weer. Zeker, het waren ilinke jongelui en
aardige meisjes, maar moesten zij dan voort
durend tusschen hem en zijn kleine meisje
komen? Hij keek naar zijn eigen afgedragen
kleeren en zag toen, hoe netjes al dio licht
hartige kantoorheeren, aanstaande advocaten
en toekomstige doctoren gekleed waren, die
daar met de opgewonden meisjes stonden
te wachten. Hij liep naar den anderen kant
van het perron en bleef daar tegen een venster
staan leunen. De wensch kwam bij hem op,
dat er iets met die rumoerige menschen zou
gebeuren, waai door zij voor een oogenblik
van het perron verdwenen. Daar kwam. de
groote locomotief stampend en snuivend
binnenrijden. De jongelui drongen naar den
rand van het perron en keken oplettend naar
de passagiers in de wagens. De grijsharige
trok zich nog meer in zijn hoek terug.
Daar stond zij in den voorsten
Pullmannwagen, lachend, met blond haar en roode wan
gen, een toonbeeld van gezondheid en gratie.
Het wachtende troepje kwam op haar af;
daar vloog een handvol rijst door de lucht;
de jonge echtgenoot, die naast haar stond,
nam de weddmy cake in ontvangst; alle meisjes
trachtten het jonge vrouwtje zoo dicht moge
lijk te naderen, om nog eens over de bruiloft
te praten of misschien nog een laatsten kus
van de heldin van den dag te krijgen.
De man met de gebogen schouders ver
roerde zich riict. Zijn oogen rustten ook op
do liefelijke verschijning, maar voor geen geld
voor oogen, en met het pijnlijke bewustzijn,
dat hij misschien nooit 't ein :e van zijn
taak zal zien.
En als het voertuig, dat 't echtpaar Goulven
weer naar zijn woonplaats brengt, vertrokken
is, neuriet Guichardot het ironisch het Breton
sche liedje achterna:
II ne savait pa-! nager,
Et la mort l'a a mangé."
Paul Adam is er in geslaagd om zijn hoofd
figuur goed vol te houden, en natuurlijk te
?maken.
Het type van den arriviste, die Nietzsche
heeft gelezen en er partij van weet te trekken,
is bestaanbaar. Eén ding in het karakter is
echter onbegrijpelijk, n.l .dit. dat deze man, die
zonder een giointje gevoel is (hij beweert
zelf in alles en iedereen, zelfs in zijn vrouw
nooit iets gezien te heb beu dan een goed
zaakje, een middel dat 't doel, en welk doel,
heiligde) dat deze man, zulke prachtige,
gevoelde beschrijvingen der Bretonsche
natuur en zeden g<ji-ft, dat lijkt me onmo
gelijk. Dat Paul Adam zóó mooi en groot de
natuur zag is te bewonderen, maar van een
Guichardot verwacht men dit niet, en hier
steekt gedecideerd oen fout van roman-con
ceptie. Dat neemt niet weg, dut juist die
natuurbeschrijvingen de aantrekkelijkste
bladzijden van het boek vullen. Hoe goed
heeft de schrijver 't Bretonsche karakter, vol
naïveteit en melancholie, begrepen.
Hoe mooi heeft hij de natuur gezien b. v.
bij de Pointe du Baz en de Baie des Tr
passés, die jaarlijks hare dooden eischt, en waar
't altijd spookt, en waar de wind altijd loeit
en suist door de spleten der rotsen, waarin
't schuim der zee hoog opspringt.
Hoe levendig beschrijft hij de legenden van
het Bretonsche volk, hun geloof en hun bij
geloof, met be'ungrijke uotitiën o eer de
oorsprong van dat geloof en over de eeuwen
oude tradities, die, uit Aziëafkomstig,
nog in 't hedt-ndaagsche Bretonsche volk
voortleven. Dit alles maakt 't boek bijzonder
aantrekkelijk.
Hiermede zij niet beweerd, dat het
wo-zenlijke onderwerp niet de moeite waard is.
Integendeel maar ik verdenk Paul Adam
van Nietzsche een beetje zwart te hebben
willen maken.
Metzscbe gunt alleen menschen met (-en
goed doel het vecht om alle middelen te
gebruiken om dat doel te bereiken. Maar
men vraagt zich af, of bet doel van dezen
Guiehardot, die alleen zijn materieel welzijn
op 't oog heeft, wel het ongeluk waard is van
zoovele mensehon.
Hut bracht mij een beetje in opstand, dat
al deze menschen, u.e toch niet t.ot de domste
behoorden, zich zoo lieten vangen in do
netten van een man als Gnichardot. Dit te
meer, daar hij zijn spel niet verbergt. Ik
voelde geen medelijden niet de slachtoffers,
die trouwens geen van allen onze sympathie
waardig zijn.
Madame Helene, die schijnbaar werkelijke
liefde voor <K-n doktor voelt, en ur diup onder
ludt als /ij den man, dien ze liefheeft, ziet
vertrekken voor allijd, maakt liet ons onmo
gelijk haar te achten, daar ze zelfs in
oogenblikken van groote emotie geen afstand kan
doen van haar snobisme. Zij is altijd de actrice,
j die voor 't publiek spreekt en iedereen wil
verblinden met baar boekengeleerdheid en
roman-gevoelens.
De dokter is met zijn eenvoudige weten
schappelijke ziel, die nog atavistisch vastzit
geroest in de tradities van zijn vaderland
Bretagne, een zwakkeling, die niet in staat
is een Hink besluit te nemen en slechts na
lang dralen er toe komt een keuze te doen
tusschon zijn vrouw en Helene. Zijn geloovige
vrouw, zijn heilige," zooals hij haar noemt,
is ons eerst door haar uiterlijk weinig aan
trekkelijk gemaakt (Paul Adam beschrijft haar
als een magere vrouw, het gelaat vol sproeten,
meer dan eenvoudig gekleed en altijd in
doodsche kleuren'i. Als wij baar eindelijk be
wonderen gaan door den moed en
deopoil'ering. waarmee ze afstand wil doen van haar
man ter wille van zijn heil en dat van (lui
zende medemenschen, dan zegt Paul Adam
ons, dat zij haar man allén de vrijheid aan
biedt, omdat ze overtuigd is, dat hij haar
oli'er niet aan zal nemen, waarin ze ook juist
gezien heeft. Dus niet n personnage in liet
boek, die ons een lieve herinnering nalaat.
De schrijver beeft ons geen illusies gege
ven van bet menscbdom. Après tont is het
boek de moeite van het lezen wel waard.
Jammer is het, dat Paul Adam's stijl niet wat
vloeiender is. De taal is soms wat droog en
de zinnen kort en gebroken, wat de Franschen
haché" zouden noemen. Dat maakt het boek
wel een beetje vermoeiend om te lezen, maar...
dat moet men er voor over hebben.
Brussel, Mei 1905. H. A.
?IIHIIIIMIIIHIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlllllllllllllllllllllnilllHllllllillllll»
ter wereld was hij naar haar toe gegaan. Zij
was maar een paar voet van hem verwijderd,
wie weet of zij zich niet zou schamen voor
zijn afgedragen kleeren. Er kwam een strakke
blik in zijn oogen, de grijze snor zakte nog iets
verder over zijn mond. Maar misschien zag zij
hem niet, dat zou het wel zijn. Toch verroerde
hij zich niet.
Instappen !" De conducteur riep het, toen
de wielen nauwelijks stil stonden. Nog een
handvol rijst, opnieuw luid gejuich en toen .
De grijsharige man keek voor een oogenblik
naar de locomotief, hopende dat t r iets zou
gebeuren, waardoor do trein niet verder kon.
Het meisje in den Pullman-wagen koek op,
zag hem en begreep alles. Een openbaring
uit den hemel had haar niet meer kunnen
zeggen dan wat zij op dat oogenblik gevoelde.
Haar vrienden dachten, dat zij uit den wagen
stapte, om hen nog eens van dichtbij te be
groeten, maar zij had. bruidsmeisjes en bruids
jonkers vergeten en duwde hen bijna ruw
op zij. De man met de gebogen schouders
merkte er nog niets van.
De bruid liep het perron over en kwam
op hem af; zonder zich aan zijn oude
werkkleeren te storen, legde zij haar armen om
hem heen en drukte baar roode wangen
tegen zijn gerimpeld gezicht; haar zachte
lippen kusten hem, zooal j zij dat lang geleden
plachten te doen.
Goed, oud vadertje !"
De conducteur wuifde met zijn band, de bel
werd geluid en langzaam begonnen de wielen
te draaien.
Alice, je komt te iaat I"
De grijsharige man stapte trolsch midden
tussrhen het vroolijk troepje en de reizigers,
dio op het perron stonden. Zijn eeno arm
was om de schouders van de bruid geslagen,
Stoiadte wijsheid. Handboekje der moraal,
uitgegeven door J. H. LEOPOLD. Rot
terdam, W. L. Brusse.
Ik ben van meening, dat de verklaring des
heeren Van Deyssel omtrent onze Litera
tuur, die... aan het hoofd staat der wereld
literatuur" slechts moet aanvaard worden in
zooverre de wereld" in dezen tijd, litterair
gesproken, het land der blinden is.
Zoolang in verband met de voortdurende
ignorantie in zate wijsbegeerte 1) de tragedie
ongeboren blijft en het epos een geniaal
beheerscher mist, is er volstrekt geen reden
tot de zelfingenomenheid, die nu en dan luide
wordt, en dient er met de uiterste krachts
inspanning gestreefd niet den tijd maar de
tijden overtreffend, de relatieve meerderheid
in een absolute om te zetten. Want nog is
er onder ons geen opgestaan die, als Dante,
de volken heeft gedwongen zijn taal te leeren
en het is er zeer ven e van dat wij, tweemaal
heerscher, nu door de gedachte zouden leiden
die wij eens metterdaad hebben gericht.
Wanneer het scheppend vernuft in zekere
periode is uitgeput rest het oordeelend ver
stand niet slechts als boedelbeschrijver der
nalatenschap, maar tevens als plaatsbereider
van het komende. Als zoodanig houdt de
kritiek zich bezig negatief met 't uit-den-w
gruimen van wat het voortgaan tot verdere
doelen kan belemmeren (b v. veelbelovende
longeren" en al te optimistische
oordeelveljingen), positief met 't de aandacht vestigen
op elke poging in de gewensehte richting d. i.
voor ons land in dezen tijd die naar de
algemeene wijsbegterte en de tragedie.
liet blijft natuurlijk zeer wel mogelijk dat
deze pogingen historisch tot vruchteloosheid
zijn voorbestemd, dat dit verdere en hoogere
in Holland nimmer zal worden behaald, (was
ook Boiotiëniet onder de landschappen ?)
maar ook indien dit zoo moest zijn blijft
der kritiek de voldoening ten minste zelf
overschatting, deze verschrikkelijkste aller
kwalen, te hebben voorkomen.
Een dergelijke poging vinden wij in Sto
sche wijsheid". Reeds de vertalingen van
/Eschylus en Augustinus duidden het begin
der historische exploratie op het gebied
onzer achterlijkheid en thans stelt zich dit
boekje in een onbewust doch onbettfijfeibaar
verband naast deze werken.
De inhoud vult in tw'eeën. Het laatste deel,
40 cents per regel.
iiiiiiimiiiiiiiiiiiinimmiiiMtitiMiiiiiniMiiiiiiiHiMii*
EGH^SCTpRIAVyATER.
Hêrtóhnst
ri,"Normaal-Ondefkleeding
van *
Prof.Dr.O.
?s ; Eenige
FaBrikanten
WBengerSöhne
?Shiltgaif
Hoofddepót te AMSTERDAM: Kalverstraat 157 |
K. F. DEUSCHLE-BENGER.
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIKIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIllllllllllllHIIIIIIIIIIIIIII
die haar kleine hand niet den nieuwen
trouwring in de zijne had gelegl. Met oogen
vol liefde keek zij tot hem op.
De jongelui hadden nog een laatste hand
vol rijst op haar willen gooien, maar zij
deden het niet. De trein was al in beweging
en daarom maakten zij plaats voor vader
en dochter.
Met pen kracht, die hemzelf verbaasde.
tilde hij haar in den wagen. Had de bruid,
toen de trein aankwam, alleen oogen voor
haar vrienden, nu de trein vertrok, zag zij
maar n gelaat tusschen al die menschen,
die haar bewonderend nakeken een gelaat,
waarop zorgen en jaren hun stempel hadden
gedrukt, een gelaat omlijst door grijs haar,
een gelaat, dat zij gedeeltelijk had geërfd.
Vaarwel, vader!"
De trein bewoog zich nu sneller, maar dat
gelaat was als in extase nog steeds naar het
hare gewend; een uitdrukking van geluk
maakt het jonger dan zij het ooit had gezien.
En uit die oogen, die zooveel op de hare
leken, liepen tranen van geluk over de ge
bruinde wangen.
De trein was al ver weg, het wuiven van
haar hand was niet meer te zien. De grijs
harige man zijn schouders waren nu niet
langer gebogen keek met opgeheven hoofd
het troepje pretmakers na, dat het station
verliet. Wat een kinderen waren zij nog,
hoe flauw waren hun grappen! Zou hij zich
moeten schamen voor hen? Hij stond immers
ver boven hen in alles, zelfs in do liefde
voor zijn klein meisje!
De trein was niet meer te zien. De vader
van de bruid keerde naar zijn winkel terug,
een vroolijk deuntje uuitend, waaraan hij in
jaren niet had gedacht.