Historisch Archief 1877-1940
No. 1460
DB AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Larensclie KnnstnanileL N. ran Harpen.
Villa Mauve.
Toen ik er naar toe ging, over de
smalle Larensche paadjes, tusschen de
een groot bosch. Wat is hierin al een
stemming, het ernstige, zwijgzame van
het bosch. Het andere, een bosch weg,
is iets lichter van toon.
Dan is er een schets: een weg met
laat-najaars-boomen, waartusschen een
Binnenhuis. VAN BEBVEE.
struikenheggen en de enkele heel hooge
boomen, waarvan de bladerenbundels in
de lucht gewrongen leken over me
heen was een blauwe en wolkenwitte
wereld toen dacht ik zoo: zou het
niet aangenamer wezen hier te blijven
dwalen, dan naar dat gindsche huisje
toe, de afbeeldingen van dit landschap
te gaan zien P
Pas op, dacht ik, in die mooie morgen
om me heen, pas op, die lieden willen
de wereld mooier maken dan ze is. Ze
maken die schilderijen natuurlijk, omdat
ze ontevreden zijn met de beweging der
boomen, met de kleuren van het gras
en het koren, met iet licht, zooals dat
de interieurs verlicht. Zij willen geen
photographen zijn, maar de scheppers
van de landschappen en de binnenkamers
lantaarnpaal. Zij staan daar schuchter
voor den dag, alsof er veel gebeurde in
dien nacht; maar de fijne takjes gaan
ervan bewijzen, dat in een studie het
intense der stemming heviger kan zijn
dan in een zorgvuldig afgewerkte schil
derij. Van dezen stelt de eene voor een
vrouw, die haar kind zoogt. Er is in
dit binnenkrot een prachtig oogenblik
geweest en het is net, alsof de vrouw,
dit even beseffend, ongewend aan geluk,
even bevreesd opkijkt. Het licht schijnt
over haar en het kind, de lappen om
haar en om het kind heen zijn er vol
van; de vuile rook is tot een zilverige
mist geworden. De andere schets zijn
twee kinderen in een kamer. Ook hier
is alles met groote beslistheid
neergeschilderd, alsof het geschreven ware. Het
lijkt wel, alsof het licht door het
raamglas, naar binnen is gewoeld om in de
verste hoekjes van louter genoegen te
kunnen vonkelen.
Een slechte menschsoort zegt wel, dat
in 't Gooi allemaal binnenhuisjes worden
gefabriceerd, allemaal namaak Neuhuys,
allemaal moeders en kinderen, allemaal
hetzelfde. Maak toch eens iets anders,
dwingen deze oppervakkigen.
Zie, die beperktheid van onderwerp is
mij juist aangenaam. Het blijkt nu dui
delijk, dat zij allen iets anders willen. Zij
werken allen op de zelfde plaats, in de
zelfde atmospheer, in de zelfde interieurs,
r.iaar elk van hen schildert een eigen
wensch, een eigen begeerte in zijn eige
manieren. Van Briët, van Van Beever, van
Dooyewaard en van Broedelet zijn er
interieurs; deze bewijzen wat ik zooeven
zeide. Dat van Briët lijkt wel uit een
sprookje; een knaapje zit neer op een bank
onder de schouw en een meisje ploetert met
een pollepel in een ijzeren pot. Er zijn
overal dingetjes in dit vertrek, op de
vloer, tegen de wand, op de schouwmantel;
kleine verrassingen om met aandacht
naar te kijken. Er is een deurtje, dat
open staat en door het raam van het
andere kamertje komt, heel gewoon, wat
licht naar binnen. Een poes weet dat
wel en gaat voor de deuropening zitten.
Als men dan, een navolgen in dit werkje
wil zoeken: de 17e eeuwsche
interieurschilders waren ook zoo zorgvuldig in
de behandeling der onderdeelen.
Van Van Beever is hier veel werk,
interieurs, een portretje van een
boerenKijkje in de zaal.
De enkele feilen, kleine
verkeerdhedens... laat dit stukje nu een
festijntje zijn, of een fonteintje, dat met zijn
straaltjes en zijn druppeltjes en zijn
vonkeltjes het bloemenperkje rondom nog
mooier maakt.
Veel werk is hier ook van Van der
Ven, landschappen on stillevens. Hij is
er niet een, die piep-piep-piep-hoera
roept met het licht, noch een die u met
een paar streekjes de heele geschiedenis
van licht en schaduw dartel weg vertelt.
Vasthoudendheid en overweging zijn de
goede eigenschappen van zijn werk. Hij
zal zich, bijv. door een gezellig gekon
kel van lieve kleurtjes, dat hij bij het
werken plotseling ziet, niet van zijn voor
nemen laten afvoeren. Het is alsof hij
zegt: zie deze wolk eens, die is mooi,
nietwaar." Hij heeft gelijk, en gedenkt
dat het nu mooi genoeg is. Maar die wolk,
die daar naast is (zoo stel ik ine voor,
dat hij zegt) die is ook mooi P En hij
heeft weer gelijk. Ge kijkt nog wat en
dat het impressionisme in de schilder
kunst heeft afgedaan, kunnen hier door
een jong schilder van het tegendeel hunne
beweering worden overtuigd.
Er is in dit zaaltje nog werk van
Wally Moes, Hart Nibbrig, Langeveld,
Laguna, Breman, T. Meelis, Moulijn,
T. de Jong.
Toen ik "naar buiten trad, de stoep af,
A. MAUVE.
zooals zij die met hunne verbeelding ge
waar werden.
Pas op, ze konden het wel eens niet
erg mooi gedaan hebben.
Maar ik heb geen spijt dat ik toch
gegaan ben.
Dit zaaltje bevat een uitnemende ver
zameling werk van Larensche schilders.
Het is niet alleen bijna allemaal knap
werk", maar het is ook bijna allemaal
mooi werk, dat hier is.
Er zijn dan, en ik hoop dat ze er
blijven om ze nog dikwijls weer te zien,
er zijn vier Mauves. Van twee ervan
dacht ik dat ze in Frankrijk geschilderd
waren, te Barbizon. Ze zijn in Holland,
te Oosterbeek geschilderd. Een stelt voor
boomstammen en stronken voor een hut
en daarom heen het doodstille zwart van
op in de lucht, in alle richtingen, alsof
daar weer iets nieuws gebeurde.
Dan is er nog een teekening, schapen
en een man erbij in de verlatenheid van
de heide; met een paar veegjes zijn
wolkenmassa's aangegeven. Zooals al de
teekeningen, die ik van Mauve zag,
vond ik ook deze dadelijk prachtig van
eenvoud en prachtig van stemming.
Zij kennen het vak, deze schilders,
zeide ik. Maar er is toch maar weinig
uitbundig vertoon daarvan. Zij schilderen,
niet in de eerste plaats om te laten zien
wat zij kunnen, maar omdat er in hen
iets moois, iets bizonder moois is, dat
zij gaarne willen mededeelen.
Van Kever zijn hier vier studies; twee
Kijkje in de zaal.
Vroeg Voorjaar. V. D. VEN.
meisje en een stilleven; zijn teekeningen
zijn hier niet. Er is in deze werkjes
telkens iets anders, dat bekoort. Een
ervan stelt een vrouw voor, die bezig
is een kindje te kleeden; in de Heertjes
van het kind dartelen overal lichtjes om
de schaduwen heen; de moeder is zorg
zaam ; om hen heen zijn de wanden als
ernstige zwijgers.
Ook is er een stuk van een deel,
aan den kant is een stalletje met een
geitje er in; in den hoek en achter een
hooischelf, daarop en er omheen, ja daar
druipt door een raam het licht naar bin
nen. Wat zijn het toch een eenige kerels,
die schilders; het geitje vreet-snuffelt
wat van den grond op en merkt niets
van wat er boven hem gebeurt; niets
van die lichtspatjes, niets van die
lichttirelantijntjes.
In de wanden van zijn interieurs ziet
Van Beever heele geschiedenissen van
kleur ; die wanden zijn van onderen zwart,
en daarboven wit, maar als je het goed
bekijkt is er eigenlijk geen zwart en geen
wit, maar zijn er een tal van variaties
van die kleuren. Ja het schijnt wel of
er in de dingen, de schoorsteen met de
borden erop, de bezem, de tafeltjes, de
kannen, de prenten-van-een-cent aan de
wand, de wieg meer leven is, dan in de
menschen die daar in het midden staan.
De dingen gelijken wel levende kamera
den van de bewoners met elk hun ge
schiedenis.
Van Beever heeft zeer veel phantasie.
Dacht ge dat het vervelend was, al
die binnenhuizen P Het is juist heerlijk
er eens eenige bij elkaar te zien. Wilt
ge weten, wie er gelijk heeft, wie de
ware richting gevonden P
Van Beever of Dooyewaard die het
binnenhuis heel anders ziet P Of Broe
delet. die het alweer anders bekijkt P
of Briët P Ze hebben allemaal gelijk; ze
hebben allemaal de ware richting, zoo
lang xe inooie dingen maken.
wilt u dan afwenden. Maar neen, onder
die wolk is een verschiet, even, en daar
kronkelen over en achter een kerktoren
A. MAUVE.
dadelijk in het witte zonlicht [en over de
korenhalmen keek enkele witte wol
ken speelden een blijspel in de lucht
dacht ik dat de kunst toch eigenlijk wel
mooier is dan de natuur.
K VAN M.
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIII IIIIIUIIIIIIIIIIHIIIHMIIIIHIIIHHIIHnMIHIlM
Stoepen en daten,
i.
Bij de nieuwe gemeentelijke bouwveror
dening, die dezer dagen als punt van behan
deling op de agenda der raadsvergadering is
geplaatst, komt een aangelegenheid ter sprake,
die zoozeer zal beslissen over het algemeen
aanzien onzer stad, en haar schoonheid zoo
veel kan doen winnen of verliezen, dat daar
aan wel wat meer aandacht geschonken mag
worden dan tot nu toe het geval was.
Ik bedoel het voorstel, neergelegd in art. 78,
waarbij weer vrijheid gegeven zal worden tot
het maken van stoepen voor de huizen.
Het geldt hier dus niet een proef, een
nieuwigheid, maar een ten halve keeren op
den dwaalweg: het herstellen van een fout,
waardoor al veel bedorven werd en iu de
toekomst bedorven kan worden.
Het moderne verkeer, dat als een bandjir
alles wegvaagt wat het op zijn weg ontmoet,
heeft in de oude stad al menige stoep als
oti'er geëischt en niet gedoogd, dat het maken
van nieuwe werd toegestaan.
Gelukkig is men nu tot inkeer gekomen en
heeft men ingezien hoe de stoepen van onze
oude straten en grachten het hare bijdroegen
tot hun karakteristiek en typisch uiterlijk.
Studie. A. MAUVE.
weer andere wolkjes. Ik bedoel maar dat
v. d. A'en u geleidelijk van de eene
schoonheid tot de overtuiging van de
andere brengt. Ik bedoel niet, dat hij
niet dadelijk door de stemming of door
den toon weet te treffen. Het is alsof hij
u het hoe en waarom van de stem
ming door zijn details wil verklaren.
In llerfstnevel", de schilderij die op
Arti zoo allernaarst was geplaatst en in
Grijs weer" is de stemming zeer direct.
We moeten nu even de oogen toe doen,
v. d. Ven vergeten en dan naar het schil
derijtje van D. Meelis, een
sneeuwgezicht gaan kijken. Wie al beweerden,
De stoep is zulk een onvervreemdbaar deel
der oude huizen, dat men haar niet onge
straft er aan ontnemen kan zonder het
geheele voorkomen er door te doen lijden. Zij
geeft het huis tegelijk iets deftigs en
gezelligs en hoeveel aangenamer is de aanblik uit
het stevige horizontale zerkenvlak de huizen
te zien oprijzen, dan de hardsteenen onder
bouw te zien verdwijnen in de nietige straat
klinkertjes.
Dezelfde statigheid, die de sleep aan het
vrouwenfiguur schenkt, geeft de stoep aan
het huis, maar.... evenals de sleep heeft
ook de stoep in de praktijk een na-sleep
van bezwaren. Heel dikwijls is zij een ware
sta-in-den-weg en niemand zal dan ook de
deugden van haar aartsvijand, het trottoir,