De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1905 25 juni pagina 5

25 juni 1905 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 1461 DE AMSTEKDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. l* VOOT3. DAMES. Mevrouw LA CIIAPELLE?ROOBOL. Lenige wefcen in Brnssel, enz. En route. In een Urusselsc/i dames-pension. Wie in de stad woont hunkert nu en dan naar buiten, wie buiten woont snakt af en toe naar groote stadslucb*,naar overweldigende musea-pracht en veibijsterende stadsdrukte. Ik verlangde naar Brussel en Luik, en op een schitterenden lentedag zocht ik plaats in een coupéniet-rooken. Ik trof gezellig reisgezelschap en tusschen bloeiende brem de berins langs den spoor weg waren er gansch goud-geel van, tusschen seringenbosschen, goudenregen, blanke en roode hagedoorns, vloog de trein voort. In Essen maar even den koffer openen: en voiture, en voiture ! Helaas, daar wordt plotseling een arm in den waggon gestoken en een hand flapt vlug een strookje papier met Dames voor het raampje. De waggon is in hetzelfde oogenblik overvol, de netten zijn gevuld met bagage, maar twee jongen mamaatjes met kinderen wordt vrien delijk óók nog een plaatsje ingeruimd. 't Wordt smoor heet, erger! Maar alle vrouwenoogen gaan naar de kleintjes, ieder lacht ze toe, vraagt hoe oud dit liefje en hoeveel maanden dat is, tot het den kleintjes verveelt. Zij trappelen met hun voetjes in den schoot hunner moeder, grijpen de naast bij zittende dames naar de bloemen op heur hoed, of naar haar horloge-ketting, willen aller parasols en gaan ten slotte krijschend gillen, allén als een andere trein in dolle vaart ons voorbij stormt, zwijgen zij een oogenblik van schrik. Gelukkig, Brussel, vóór er een ongeluk gebeurd is. Hier hetzelfde gemakkelijke station als te Parijs ; geen trappen, geen tunnels, de perrons loopen alle recht op het stationsgebouw toe. Ik ben aan du Midi uitgestapt en hoor dat mijn koffer naar du Nord is gezonden. 't Neigt ten avond, heel prettig vind ik dit oponthoud dus niet, maar alles is zoo vroolijk hier, ieder lacht niettegenstaande regen en onweer! Een aardig, laag trammetje, met gordijntjes, met dwars- en andere banken brengt me voor n stuiver naar du Nord; nog buiten het gebouw vraagt een besteller me of ik mijn bagage zoek, tegelijk opent hij een rijtuig, verzoekt om het biljet van mijn koffer en binnen een half uur ben ik goed en wel in mijn pension: een dames pension! Welzeker, welzeker de dames moeten maar zoo voortgaan met zich af te zonderen," schamperde een der heeren in den trein, de vrouw staat tegenwoordig te hoog voor het huwelijk, te hoog voor den man, nietwaar ?" De vrouw staat niet te hoog, maar de man te laag," zegt opeens een mooi, levendig jong meisje. Zoo, meent u dat," klinkt het droog. Ja, ik heb juist in een coupégezeten, alleen met n jongmensch, die onmiddellijk misbruik van de gelegenheid maakte en me als een razende is gaan zoenen . . ." Allen lachten om haar gloeiende veront waardiging, maar de heeren meenden, dat dat jongemensch in ieder geval blijk van een zeer goeden smaak had gegeven, doch het jongemeisje lachte niet, ook niet toen een der heeren troostte, dat het na alles beter voor een mensch was honderdmaal gezoend te zijn dan niet eens. Gekust door iemand in den trein ! de tra nen sprongen haar in de oogen van boosheid, en eder gaf nu toe, dat het jongemensch hee onbehoorlijk gehan leid had en dat het gelukkig was, dat er dames-pensions beston den, met dat al om wat zachter te oordeelen, werd haar geraden vóór alles dat verrukkelijke wit marmerbeeld van W. Geefs te gaan zien in Le Palais des beaux arts : De verliefde leeuw. Amour, amour quand tu EOUS tiens On peut bien dire, adieu prudence ! Het marmer leeft, onder den schalk-zoeten glimlach der verrukkelijke vrouw voelt of ziet de leeuw niet, dat zij hem zacht maar zeker de nagels afknipt, hij is bed *elmd van liefde en met zijn lodderig-verliefden blik zoekt hij allén haar blik. Hij is verliefd. .." Dat is heel wat anders," meende het jonge meisje, die leeuw deed niets, hij keek maar..." De waggon daverde van het lachen . .. De zoete geuren van de lente hier, Brussel in lentedos, de parken vol weelderig jong groen, de Avenue Louise n laan van bloeiende blanke kastanjes, waarvan de bloesemblaadjes neerzweven op de bevallige Brusselsche, die hooggehakt, hooggeboord en booggehoed hier trippelt. Veel hoeden Lodewijk XV, verruk kelijke Afrikaansche struisveeren, schitterende toiletten in alle lichte kleuren, maar vooral ook in donkerblauw en zwart, en lila in alle schakeeringen tot hel paars toe, heel mooi; ook reform wordt gedragen, maar nauwsluitender dan bij ons; een dame pas uit Londen aangekomen, vertelde mij, dat de reform zich daar opnieuw en thans zeer krachtig baan breekt. De voornaamste dokters schijnen het er over eens te zijn, dat het corset voor een zeer groot deel schuld heeft aan de prikkel baarheid en zenuwachtigheid van het hedendaagsch geslacht. Het moet wel zoo zijn, wanneer men de middeltjes van sommige vrou wen hier ziet een middeltje als een tumbler op heupen als een waschkom dan denkt men : arm schepsel, hoe is het mogelijk zóó te leven, en men vraagt zich af: werken dan alle kunstgewrochten hier, alle beelden van inderdaad mooie vrouwenlichamen niet meer uit op het gevoel en den smaak der Fransche vrouw in het algemeen ? Om het standbeeld van Egmond en Hoorne bloeien nog de vergeet-mij-nietjes, alles is zoo jong en zoo frisch, zoo vol lentehope als het op dien fideii Juni 15G8 geweest zal zijn, toen beiden op de Grande Place, een der mooiste pleinen uit de middeleeuwen, ont hoofd werden ! Overal op de banken om dit standbeeld op het Petit Sablon, zitten vroolijk babbe lende vrouwen en meisjes met haar hand werken, naast zich meestal een wagentje; rustig sluimerend ligt op het witte wasjenkussentje het bleekje gezichtje van een jongen Belg onder een zwarten strik, driemaal zoo groot als het gezichtje. Alom bloeiende boomeii en bloemen; vóór men de parken soms nog ziet, ruikt men hen. Uit een straat komend, waait de wind ons opeens seringengeur en jasmijnenreuk toe; ach, dat 'is toch heel anders dan de parfum in de winkels, de parfum der dames, de par fum in de voorname straten. Maar de geuren en de bloesems van de lente vergaan zoo snel! Maar nog is alles jong en frisch, nog zwellen de rozenknoppen, de eersten; tus schen het teere jonge groen schittert de lentehemel en speelt de zon. Hoogop schiet de groote fontein in het Pare Koyal ; alle stra len vormen samen n waterpluim en onder deze pluim aan de bewegelijke oppervlakte van den vijver: een reuzenster. Alles be weegt, alles schittert en spattert, donkert en flikkert. Het water verstuift tot een nevel en brengt koelte. Ik ben hier in een dames-pension; het adres van het pension is : Mad. E. Timmermanz, 31 Kue de Berlin, Bruxelles. Prijzen: fr. 2.50 tot fr. 5 p. p. p. d. Fr. 2 50 betaalt zij. die met een ander haar slaapkamer deelt; de kamer is door een gordijn in tweeën ver deeld, waar het mij uitstekend bevalt en dat ik zér durf aan bevelen. Natuurlijk is het gemis van heeren niet te schatten ! Maar... de dames zijn zoo vriendelijk en vroolijk, zoo gezellig en hulpvaardig onder elkaar. Geen heeien, geen ijverzucht. Een zeer rustige, zeer vredige, zeer gemakkelijke staat van zaken. Evenwel, in diesen heiligen Hallen haat men de mannen niet, noch veracht men de liefde; het vroolijk rumoer is groot, wanneer een heer" rare avis wordt aangediend, of de kat een nacht niet thuis is gekomen. C'est la vie de la femme modeste ! De voor haar brood werkende vrouw, die misschiea mér dan eenige andere vrouw verlangt naar liefde, een eigen huis, kinderen, maar ze mag er niet aan denken, ze heeft geen tijd, haar tijd behoort vreemden en als zij een dag vrij heeft, verstrooit zij zich door het lezen van goede boeken en leeft het leven van anderen ... Haar eigen leven is een leven van arbeid, ontzegging en plichtsbetrachting ; haar berus tende opgewektheid is bewonderenswaard ! DAISY E. A. JUNIUS. In 't Parüzer Nacht-asyl yoor Yronwen, door DETTA ZILCKEN. Ik kom van de Seine af, de lange Rue St. Jacques langs. Rechts het reusachtig ge bouw der Sorbonne, links het College de France en het gezicht op den beerlijken koepel van het Pantheon. Dan verder in donkerder streken, waar de typische figuren uit het Quartier latin, de bleeke gezichten, den stempel dragend van doorwaakte nachten en geestesarbeid, reeds weer verdwijnen en het proletariaat op straat zwerft. Tusschen smalle, armelijke huizen verheft zich nu een grooter, dat zich onderscheidt door zinde lijkheid. Er hangt eene blauwe lantaren voor en op de deur leest men het opschrift: Asile de nuit pour femmes et enfants." Ik schel aan en vraag den portier naar de directrice, want ik heb eene aanbeveling van den secretaris-generaal der Sociét Philanthropique, dit wonderbaar georganiseerd Parijsch Liefdadigheids-genootschap, dat honderd vijf en twintig jaar geleden, met bescheiden middelen opgericht, tegenwoordig werkt met een kapitaal van millioenen, eenige dozijnen volkskeukens en apotheken, moeder en nachtverblijven en een eigen hospilaal bezit, gezinswoningen voor arbeiders en kosthuizen voor ongehuwden bouwt en dat, alleen voor zijn directie, een afzonderlijk gebouw noodig heeft. 't Is geen modern huis, dit toevluchtsoord in de Rue St. Jaeques. Het was reeds oud, toen de inrichting, de eerste van haar soort in Parijs, daarin vóór vijf en twintig jaren gevestigd werd.Daardoor zijn de gangen er smal en hoekig, de trappen nauw en uitgesleten, de kamers laag van verdieping, bij alle zin delijkheid den indruk van iets armeluiachtigs gevend. Maar de slaapzalen, die de hoofd verpleegster mij liet zien, zijn ruim en goed gelucht; de ijzeren bedden hebben zindelijke matrassen en warme wollen dekens en ieder die onderdak zoekt, krijgt een paar schoone handdoeken, wanneer zij, zoo noodig, zich onder eene warme douche gereinigd en hare kleeding met die der inrichting verwisseld hebben, terwijl hare eigene des nachts in een zuiveringstoestel komt. De hoofdver pleegster laat mij ook deze inrichtingen zien, evenals de weivoorziene waschkamer en den droogzolder waarop een groote kachel brandt. Tusschen de bedden der volwassenen, staan bedjes voor kinderen, waarvan vele reeds alleen den weg hierheen vinden, en wiegen voor de allerkleinsten. Honderd vijf en twintig vrouwen kan het huis, het grootste der drie nacht verblijven, die de SociétéPhilantropique bezit herbergen, maar op winteravonden, moef menige gast uit gebrek aan ruimte, worden afgewezen. Van 't begin af, werd het beschermend dak vooral dikwijls opgezocht door haar, die uit hare betrekking gezet, niet in staat om te werken, zonder dak en zonder middelen, hare bevalling tegemoet zien. Zoo werd dus voor deze armen eene afzonderlijke slaapzaal ingericht en het toe vluchtsoord biedt haar, wanneer het eene eerste geboorte betreft, vier of ook zeg weken lang onderkome.i, tot zij naar de Maternité, de kraamvrouweninrichting, vervoerd kunnen worden. Ik zie deze groep, die eene afzon derlijke afdeeling vormt, in 't voorbijgaan aan 't avondeten zitten. In donkere werkkleeren en blauw-linnen boezelaars, zitten zij in een behagelijk verwarmd lokaal om eene groote helder verlichte tafel, zoo vroo lijk babbelend, als hadden zij nog nooit de wanhoop in de somber glinsterende oogen gezien, en alsof niet op de meesten aan de deur, reeds weer de naakte ellende loerde. Middelerwijl helpen zij hier de vijf zusters, die aan 't hoofd staan, den huisarbeid ver richten. Toen wij, rondgaande, in de groote algemeene zaal der benedenverdieping kwamen 't is ongeveer zes uur 's avonds en tot negen uur blijft het huis der menschenliefde ge opend hebben zich daar reeds ongeveer twintig dakloozen verzameld en van minuut tot minuut neemt het aantal toe. Welk eene overvloeiende mate van jammer, gezonkenheid en verstomping. Figuren, die men alle, als men ze op straat ontmoette, met medelij denden blik zou nakijken, zich vol ontzetting afvragend, wat dat wel voor een bestaan is, dat zich in zulk een omhulsel vertoont hier zitten zij op lange banken, bij dozijnen naast elkaar. De eene met kortgeschoren haar en half idiote gelaatsuitdrukking, die al haar have en goed meesleept in een smerigen aardappelzak. Maar zij heeft ook nog een even idioot uitziend kind op den schoot. Daarnaast eene oude vrouw, grof van been deren, met mannelijk harde, scherp besneden gelaatstrekken, een kop, prachtig bewerkt door den hartstocht van dien haat, dien de honger opwekt. Ik ging eens, op een Zondag, door de arbeiderswijk Belleville en ik zag daar vele, vele zulke karakterkoppen, mannen zoowel als vrouwen, en 't scheen mij toe als zweefde boven hen, groot en bloedig, het ontzettend woord : revolutie. Eene andere oude vrouw warmt de beenige vingers aan de warme kachel. Zij is gekomen met hare dochter, want zij woont bij hare kinderen". Van den wreeden spot, die in deze uitdruk king ligt, schijnt ze zich niet bewust te zijn. Steeds verder vervolgt de goede hoofd verpleegster hare rondte. Zij spreekt eene vrouw aan, die nauwlijks twintig jaar oud, daar zit in armelijke maar zindelijke kleeding. Men heeft haar op straat gezet, omdat zij de huur is schuldig gebleven; haar man is ook naar 't asj'l gegaan. Weer eene andere onderscheidt zich, onder deze ongewasschen en ongekamde schare, door de keurigheid harer kleedij. Als mijne geleidster haar ondervraagt, slaat zij den grooten omslag doek, waarin zij gehuld is, open: weder eene voor de afzonderlijke zaal. En nu komt er eene figuur de deur binnen, die er met haar verfomfaaiden zomerhoed en zijden lompen belachelijk zou uitzien, indien het niet zoo onuitsprekelijk treurig was. Wat zij is? C'>upeuse in de groote ateliers, maar op 't oogen blik zonder werk: II faut chercher". 't Is vreeselijk hoe het door angst verteerde, doodmoede gezicht, zich nog dwingt tot een hoopvollen lach, waarin toch ook weer zoo duidelijk de moedelooze zekerheid ligt, dat niemand zulk een wezen, dat uit de goot is opgedoken, ooit weer werk geven zal. En dat is nog aangrijpender dan de doffe onver schilligheid : dit krampachtig zich zelf voor liegen, dat het zoo heel erg toch nog niet is. Of gelooven de ongelukkigen misschien zelf niet wat zij zeggen? Is haar bedrog alleen de instinktmatige vrees, dat zij wellicht ook uit dit laatste toevluchtsoord verdreven zullen worden, als zij de geheele uitgestrekt heid harer ellende bekennen? Heel op 't laatst ontdekken wij in den donkersten hoek eene gestalte, die aan de zaal den rug toekeert. Zij heeft hoed noch mantel en zij schaamt zich zoozeer, dat zij 't gezicht in de handen verborgen houdt. Maar al g zij zich opricht, is zij gekleed als eene dame, in 't zwart, met wit borduursel en kant gegarneerd, terwijl alles nog in tamelijk goeden toestand is. Ook getuig schriften haalt zij te voorschijn. Zij is uit Genève, wil in Parijs les in 't Italiaansch geven en il faut chercher". Alleen ver moeidheid heeft haar hier binnengedreven, die eindeloos verre afstanden; zij heeft ook geen honger, o neen! maar als men haar een bord soep geeft, verraadt zij zich zelve dooi de gretigheid waarmee zij eet. Toen zich de deuren van het asyl achter mij gesloten hadden, ontmoette ik, dicht bij het huis, nog verscheidene gestalten, die schuw langs de muren voortschuiven. Ik weet nu waarheen hun weg voert. Vier, vijf nachten vinden zij onderkomen en 's morgens en 's avonds eene warme soep. Overdag moeten zij werk gaan zoeken. Vinden zij niets, zoo worden zij, na hoogstens eene week, weer geheel in hun ellen lig leven teruggestooten of zij komen in een ander toevluchtsoord. Slechts voor het kleinste deel dergenen, die nog niet geheel gezonken zijn, is dit eene brug, die hen voert tot liefere dagen. Bij de meesten is het stereotype woord: il faut chercher," al lang een ledige klank geworden. Waar zullen zij eindigen? Ik ben weer bij de Seine gekomen en aan den anderen oever, van af de Rue Rivoli, straalt de Ville Lumiure in al den glans der avondlichten. Welk eene voornaamheid, welk wegsleepend levensgenot en schoonheid ! Als ik echter op den donkeren oever der Cite, verder de rivier langs ga, sta ik voor een stil. grauw gebouw, dat drie groote deuren heeft: dr Moryiie. MlltllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIJIIIIIIIIIHIMIIIIIItllllllllllllllllllllllllltlllllllltHMW t'oi-uttti Schuier. Het lemmisme en de i'.racte wetenschappen. llka PaKiitiy, ijracin Kinskij. Madaini' Le liargy. Naar aanleiding van het album met be roemde vrouwen, het vorige jaar ten ge schenke geboden aan de leden van het Goethe-Gesellschaft te Weimar, vertelde ik een-en-ander over Corona Schröter, wier portret eveneens het album sierde. Corona Schröter's bronzen buste op zuil van graniet, is den 2()sten Mei j.l. in haar geboorteplaats Guben onthuld. De feestrede werd uitge sproken door professor Erich Schmidt, als afgevaardigde van het Goethe-gesellachaft. Corona Schröter, de begaafde, achttiende eeuwsche vrouw, die zooveel bijbracht tot den bloei van het Weimarsche hoftheater, creëerde in Goethe's wers de titelrol van Iphigenie. De auteur was verrukt over haar vertolking. Corona Schröter's muziekaal compositie-talent openbaarde zich o. a. in verschillende zangspelen van Goethe, waarbij zij de muziek Schreef. Goethe zelf. was een tooneelspeler van niet alledaagse!! allooi. Dikwijls vervulde hij een rol in een van zijn werken, wanneer die te Weimar werden opgevoerd. L'art pour l'art, vierde in die dagen hoogtij te Weimar. Vrouwelijke dilettanten tot de aanzienlijkste kringen behoorend, bestudeerden onder Goethe's persoonlijke leiding, rollen die zij welwillend" op zich genomen hadden. Zelfs de groothertogin van Weimar verscheen op de planken ! Goethe werd zeer bevriend met den groothertog. De heeren gingen ook wel samen op reis, wat de groothertogin maar zoo zoo vond: Goethe kwam te Weimar met zijn Frankfurter reputatie, en de groot hertogin was te veel echte vrouw, om niet te hebben opgemerkt, hoe uiterst ontvankelijk en gevoelig de dichter was, voor vrouwelijke bekoorlijkheden en vrouwelijk schoon. Vrouwen hebben wel eens vlotte, ruime opvattingen over verliefde buien van kun stenaars ; haar eigen mannen echter, meten zij met gansch andere maat. Jonkvrouw de Bosch Kemper geeft in Belang en Hecht, nummer van 15 Juni j.l. verslag van een onlangs te Utrecht door professor Ernst Cohen gehouden voordracht over Het feminisme en de exacte weten schappen". Zullen de exacte wetenschappen door de vele vrouwen die er thans in studeeren, be voordeeld worden ? Wat leert ons daarover de geschiedenis? Deze vragen werden allereerst door professor Cohen beantwoord. De studie der exacte wetenschappen gaat niet boven het bevattingsvermogen der vrouw. Een vijftigtal geleerde vrouwen waaronder Fransche, Duitsche, Engelsche, Noorsche, Russische, hebben in den laatsten tijd door haar studiën grooten invloed geoefend. De meeste van deze historische vrouwen begon nen eerst op lateren leeftijd aan haar lievelingswerk; zij werden door echtgenoot of leermeester aan zich-zelf ontdekt. Tegenwoordig is het de broodvraag die de meesten tot studie beweegt. Mannen der wetenschap over vrouwelijke studenten raad plegend, verkreegjonkvrou w de Bosch Kemper den indruk, dat bij sommigen slordigheid en onachtzaamheid niet opwegen tegen kunde en arbeidzaamheid. Er waren lofwaardige uitzonderingen maar in de geleerde wereld is het oord el over de vrouw, dat in liet algemeen weinig initiatief van haar uitgaat." De slordigheid acht Jonkvrouw de Bosch Kemper zér bedenkelijk. De klacht over slordigheid ging mij na aan het hart, omdat die helaas, niet kan weersproken worden, 't Heeft er soms iets van, of enkele jonge meisjes er een eer in stellen slordig te zijn: slordig in kleeding, slordig in haar manieren, slordig ook in haar werk. Slordigheid is een leelijke fout; een fout, die men kan afleeren, accuratesse en netheid kunnen nog wel eens de plaats van kennis innemen, maar niet slordigheid bereikt men niets hoegenaamd". Zér zeker is slordigheid een onheil voor studeerende meisjes en vrouwen, maar de nadeelen veroorzaakt door dit hoogst onsym pathiek gebrek, bepalen zich dan uitsluitend tot haar-zelf. Wee ! de huis-houdens waarvan de leiding berust bij slordige vrouwen. Die vrouwen werken gestaag en zeker aan den ondergang van het gezin. Geen kostwinner is opgewassen tegen het sloopingswerk der slor digheid. Een overleggende, nette, ordelijke vrouw doet meer met een rijksdaalder dan een slordige met een tientje. * * llka Palinay, gravin Kinsky heeft zich aan het hoofd gesteld van haar eigen opera gezelschap waarmee zij kunstreken wil onder nemen, ten einde meerdere bekendheid te geven aan de door haar bijeengebrachte mu'.ika'e krachten, llka Palinay, eene Hongaarsche opera-zangeres, werd door haar hu welijk gravin Kinsky. Haar echtgenoot, graaf Kinsky wilde niet dat zijne vrouw voor het publiek optrad. llka, gravin Kinsky kon zich niet schikken in haar eentoonig, kil, onbe duidend, kleurloos leventje van werkelooze aristocratische vrouw. Telkens weer smeekte zij haar man, haar vrij te laten in het uit oefenen van haar zangkunst. Graaf Kinsky, een onvervalscht type van heerschzuchtig magnaat zooals zijn echtgenoote getuigt. had geen ooreu voor haar dringend verzoek. Het echtpaar Kinsky woonde een tijd lang te Weenen, toen op hun buitengoed Altenofen, maar, het gravinnetje verveelde zich en met den dag groeide haar heftig verlangen naar het theater. Onder haar eigen naam llka Palinay zal zij nu weer als zangeres optreden. Graaf en gravin Kinsky gaan weer ieder hun eigen weg, een feit, dat tot eindelooze commentaar aanleiding gaf. llka Palinay richtte een schrijven aan een der Budapester bladen en zegt daarin o. a.: Mijn echtgenoot is altijd een goed echtgenoot voor mij geweest; wij scheiden in volmaakte vrede, en, ook mijn besluit om mijn leven te wijzigen is vreedzaam. Ik zie nu in, dat een koud, gedistingeerd, met een aristocratisch etiquet beplakt leventje, niets is voor mij. Door mijn aderen stroomt bloed; trotsch. Ilongaarsch bloed. Dit drijft mij terug naar het tooneel en het is vergeefsche moeite deze aantrekkingskracht te willen vernietigen." -:?:- ?* Het is zeker geen gewoon verschijnsel, dat een Fransche tooneelspeelster in het Engelsen speelt. Over het algemeen hebben Franschen weinig vaardigheid in het spreken van vreemde talen. Mevrouw Le Bargy zal in Londen in het St. Jeames-theater spelen met George Alexander. Mevrouw Le Bargy speelt te Parijs in het Gymnase; zij is de echtgenoote van den bekenden acteur Le Bargy, een der sterren van het Théatre Francais. George Alexander zag mevrouw Le Bargy te Parijs in Le Bercail". Hij was zoo opgetogen over haar spel en haar verschijning, dat hij haar dringend verzocht niet hem in Londen te willen optreden. Mevrouw Le Bargy nam dage lijks Engelsche les en converseerde iederen dag in het Fingelsch. Zij is nu die taal machtig en zal spelen in de Engelsche ver taling van het Fransche stuk l'Adversaire": The man of the moment", een der jongste tooneelwerken van Alfred Capus. CAPRICE. * * Een goede raad voor hen, die 's zomers buiten doorbrengen. Velen van de bevoorrechten, die gedurende den zomer naar buiten gaan. logeeren niet steeds in hotels of pensions, maar huren woningen of kamers en bereiden daar hun eigen kost. Voor dezen is het van het grootste belang een flinke voorraad eetwaren en versnape ringen mee te nemen. Vooral mogen dan de gunstig bekend staande Maggi-producten niet vergeten worden, want bij een zomerverblijf kunnen deze zoo uitstekende diensten be wijzen. Maggi's Aroma, ter verbetering van groenten, vleeschspijzen, zwakke soepen, enz. Maggi's ConsomméCapsules, ter directe be reiding slechts door er kokend water bij te gieten van een compleete vleeschbouillon. Maggi's soepen in tabletten om zich snel zonder verdere bijvoeging, verkwik kende, welsmakende en voedzame soepen te bereiden. Eucalyptus tegen suikerziekte. Het is bekend, dat het werkzame beginsel der Eucalyptusbladeren, een vluchtige olie (eucalyptol) als inwendig geneesmiddel op lever, longen en nieren werkt. Het effect van een aftreksel als thee, werd echter nog niet beproefd. Het is thans aan een Engelsch geneesheer gelukt, op raad van een uit Nieuw-Zeeland terug Bekeerden vriend, door middel van een aftreksel van Eucalvptusbladeren de suikerziekte volkomen te genezen. 200 gram bladeren met kokend water overgoten (als thee) en door toevoeging van een weinig suiker smakelijk gemaakt, was de dagelijks in twee gedeelten toegediende portie. IIIIIIIIHINIMtllllllllllHllltlMIIIIHIMII NIEUWE UITGAVEN. Laat de C/tristenen maar slapen... tn andere Gedichten -voor het Proletariaat, door L. M. HKR.WANS. Amsterdam, J. J. Bos K.Azn. De inrloed van tiet drank kapitaal, door F. U. SCHMIDT. Amsterdam, J. J. Bos K.Azn. KARL KAUTSKY, De Socinaldemokratie en de Katholieke kerk. Met toestemming van den schrijver vertaald door H. BROK-ÏROELSTRA. Amsterdam, J. J. Bos K. A.zn. Uut 't léve, door A.H. DE HARTOG. Rotterdam. D. A. Daamen. Instituut voor /ihysische therapie, van de Vereeniging voor physische therapie" te Am sterdam. Vifticlisn voor liefhebbers, door Ei.ox Lucius. No. 30 van Vademecum practische iücents Bibliotheek". Amsterdam, Van Holkema & \Varendorf. De blinde van Ainalji, Novelle van W. URBA.N. No. 185 van Warendorf's .\ovellenBibliotheak". Amsterdam, Van Holkema & Warendorf. liet kind van tituat, dramatisch tafereel in 3 af leelingen, door H. J. SCHIMMEL. Tweede druk door den schrijver herzien. Bussum, C, A. J. van Dishoeck. Akbar, een oostersche roman, door mr. PA. S. VAN LIMBURG BROUWER. Zesde druk. 's Hage, Mart. Nijhdtf. Inhoud van Tijdschriften. De Natuur, all, 6: Kleine dieren, maar groote vijanden van het naaldhout, door J. Daalder Uz. Ontijzering van grondwater, door J. van der Breggen. De phonetische grondslag der taal, door G. Lely. ? Het meten van hooge temperaturen met den pyroraeter van Siemens en Halske, door E. H. J. O. De ringen van Newton, door W. J. de Haas. Magnetische krachtlijnen, door dr.Z. P. Bouman. Eeuwig durende kalender, door dr. H. F. Huisken. Het onderzoek der diepzee, door dr. J. C. H. de Meyere. Iets over Spaanschen wijn, door W. K. Tuinzing. léfotografie, door dr. J. K. Rombouts. Uit de geschiedenis der genees kunde : De behandeling van de longtuberculose, door dr, R. G. Rijkens. Cotnprimeertoestellen, door N. Proeven met bloemen en planten, door dr. A. J. C. Snijders. Korte mededeelingen. Maandelijksch weerbericht, door C. L. de Veer De Levende Natuur, afl. 111: Een dag in 't Zevengebergte, door H. C. Delsman Jr. Een prachtkijker, door Jac. P. hijsse.?Iets over Listera Ovata, door A. H. N'ijholi Jr. Ornitbologische reisherinneringen, door Snouckaert. De giftige zwarte boschbes, door E. Heimans. Eenige jaren bij de tabak in Deli, door Taukeh. Vlaamsche Gaai, door Snouckaert, Jac. P. hijsse, L. van Antwerpen en J. Groenewoude. Een kastanje vrucht, door W. \V. Schippers. Door de Stadsrieitanden, door M. Pinkhof. Vragen en korte mededeelingen Op dt Hoot/te.Jnni-'AÜ.: Reproductie naar een marmer buste van prof. Gerhard. Janensch, Over de maand, die heenging, door L. van Bosse. Wat blijft er over van Amsterdam's karakterestiek gewaad, door C. van Rijn, met illustraties. De tentoonstelling St. Lucas, door H. M. Krabbé. Het Japansche Huis, roman, door Suze Ja OhapelJe-KooboJ, (voort zetting). Rome! beschrijving door Anna NeysEkker, met af b. Hoe Piet van Splunder genezen werd, militaire schets, door Maarten van Woolde. Tooneel. Muziek. Letter kundig overzicht. Fotografie, (m. reproduc ties), door J. R. A. Schouten. Wetenswaar dige onderwerpen.?Wat onze lezers wensehen te weten. Voor onze vrouwen. Een ver gissing, naar K. A. Tavaststjerua. De Vlaamsche Gids, No. '2: Paul Fradericq, horbecke vóór 1830. Reimond Styns 1870. Edmond van Oü'el, Verzen: April, Kondjes, Balder, ue Parel. A. de Cock, Kerstening van heidensche zaken, vooral in verband met boom- en bronvereeniging in België. Fl. van Duijse, Hendrik Waelput herdacht. S., Nederlandsche letteren (Her man eirlinck, 't bedrijf van den kwade). L. Bakelmans, De doolaar in de weidsche stad. P. A., Onderwijl en opvoeding. Aug. Gitteé, Werkstakingen in België. Eigen Jlaard, No. 25 : Het huis op de krib ben, door L. Klaver, (Slot). Zuid-Celebes en de aanstaande Boni-expeditie, door Bin tang Djaoeh, met kaartje. De Wagnervereeniging te Amsterdam, door S. Bottenheirn, met portretten, I. Een prachtwerk, (over de maskeradefeesten te Leiden) met af b. Zweedsche Heffeesten in de 17deeeuw, door Fr. de W. H. (Slot). Feuilleton.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl