Historisch Archief 1877-1940
So. 1461
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
KEES VAN DONGEN.
Boven op den heuvel van Montmartre,
hoog in de zuivere lucht, tusschen den
Sacré-Coeur en den Moulin de la Galette,
tusschen de blanke koepels der Basiliek,
die eenzaam troont o ver de Stad des Lichts,
en de balzaal waar haar wuftheid 't
joligst stoeit, daar woont? de Hol
lander Kees van Dongen.
Vanuit zijn rustige ramen ziet hij
Parijs wijd en grandioos voor zich
neeren op-golvende, met al zijn torens en
cathedralen, onder den eeuwig-wis
selenden hemel, en dagelijks omgeeft
hem het vroolijk Montmartre, met zijn
artisten en zijn artistieke kwakzalvertjes,
zijn cabaretten-volkje en zijn meisjes
van pleizier, zoo dikwijls hij maar even,
van zijn hooge woning neergedaald, uit
gaat zijn huis zonder voordeur noch con
ciërge, zijn moestuintje door, en langs
wat wegjes en hegjes en muurtjes en
trapjes en sterk-hellende straatjes een
paar minuten loopt
Van het ne is hij de atmosfeer-ge
voelige schilder, van het andere is hij
de lijn- en kleur-sensitieve teekenaar.
De zilver-wazige uchtenden, en de
helle middagen, en de dpnker-klare
avonden, zit hij in zijn kleine kamer aan
het venster, of vóór den SacréCoeur
achter het houten staketsel, dat den
rand der helling bezoomt, of op dien
anderen heuvel van noordelijk Parijs,
de Butte Chaumont, en brengt op
kleine doeken de wijde panorama's iu
al hun licht-geglans en lucht-gebeef,
maar 's nachts, als 't kermis is of feest,
dan, koortsig, smijt hij op de groote
vellen het grove en gulle lijnenspel en
de patsende kleur van de wervelwin
dende draaimolens, en van de tragische
spullen-estrades, en van het
voorbijwarrelende volk.
Deze beide vér-verschillende
physionomieën van Van, Dongen's werk, de
eene zoowel als de andere, zijn in Hol
land eigenlijk volkomen onbekend. En
geen wonder! Een recente tentoonstel
ling te Parijs van zijn complete oeuvre,
was ook voor ons, Parijzenaars toen nog,
een openbaring, Wat hij zoo eens op
groote expositie's, bij de Indépendants"
of op den Salon d' A.utomne" had laten
zien, wij waren er tamelijk koud onder
gebleven. Maar 't was ook in 't geheel
niet zijn beste werk: Deze zoo echte
artist heeft even weinig berekening als
zelfkennis. . . .
Van die aanbiddelijke want zóó
ongeveinsde nonchalance en onbe
wustheid, ligt een kenschetsend voorbeeld
naast ons.
Geven de hier afgedrukte reproducties
van enkele zijner schilderijen een niet
geheel onbevredigend, hoezeer natuurlijk
nog uiterst vaag beeld van het origineel,
de ons door hem toegezonden
photographieën van teekeningen waren onbruik
baar. Rijen en reeksen van zijn beste en
karakteristiekste studies had hij
ongereproduceerd gelaten, en bij de
wel-gephotographeerde was er n, waarop een eenzame
zee met mosselraapster te Honfleur, boven
den horizon nog even laat doorschemeren
een uitgevlekt cocotte-üguurtje.... Wij
maakten hem, toen wij de teekening zelve
zagen, er attent op; ja, 't was wel mogelijk,
maar wat kon dat schelen ? En zeker,
voor een studietje was 't onverschillig,
doch niet voor een als resultaat van studie
tentoongesteld en definitief kunstwerk.
We zeiden 't aan doovemans-ooren.
Aan 't photographeeren gaand, was hij
de opmerking allang vergeten, en aldus
zou Holland nu weer zijn talent hebben
moeten waardeeren uit dat armpje en
borstje midden in de lucht! Zoo zal hij
wel altijd hebben gedaan, en zoo kent
Holland den fijnen en kranigen kunste
naar niet, dien het in 't verre Parijs bezit.
Doch Parijs kent hem wél. De ten
toonstelling, voor eenige maanden door
den kunsthandelaar Vollard georgani
seerd, heeft, vooral bij de kunstkenners,
die dagelijks de Itue Laffitte met haar
Durand Ruel, haarBernheim, haar twintig
andere schilderijen-zaken afneuzen, een
aanzienlijk succes gehad. 1)
Ze waren dan ook fanfares van kleur
en brutale waarheid, die
kermis-teekeningen, die in de nauwe, lichtlooze
regen-straat Vollards' winkelruit de
rumoerige aantrekkingskracht deden uit
oefenen, welke in het leven hun onder
werp eigen pleegt te zijn.
Maar binnen, bij kunstlicht, kon men
eigenlijk alleen die en de andere, op sta
peltjes neergelegde teekeningen,
eenigszins voldoende genieten. De schilderijen
moest men afnemen van den wand, er
mee naar de glazen deur gaan, en ze
daar wenden en scheef zetten, tot geen
glimming of schaduw of valsch licht meer
't kijken belette
Later, in zijn appartementje van de
te dulden, en het fijner en hooger bestaan,
de atmosfeer-zelve van die altijd zacht,
't zij van rook of van zon, overnevelde
wereldstad, hem meer en meer beving
is hij weer aan 't schilderen getogen.
Doch toont zijn teek enen verwant
schap met de Parij sche dessinateurs, ook
dat schilderen, kon het wel anders,
kwam zeer in de sfeer der Fransche
luministen; en die hem 't innigst
beinvloedde. dat was hun grootmeester,
Monet. Enkele zeeën van louter water
en mist, de Pont des Arts, hierbij
gereproduceerd, en een hooge zee met
twee figuurtjes in den rechter beneden
hoek zou men bijna voor stukken van
Mouet houden. Daarentegen hebben de
serie van den Eiffeltoren met den boom
kruin op den voorgrond, de reeks van
den Sacré-Coeur, van af de Butte Chau
mont gezien, en die van het vergezicht
over het hekje, een zeer eigenen toon,
al is het niet twijfelachtig, uit welke
school de schilder stamt. Want deze zoo
Hollandsche man met zijn blank-door
schijnende noordelijke huid en zijn lichte
glimmende oogen, is als artist schijnen
ook de Franschen nog veel verschil met
d'eigen aard te voelen in zijn kunst
voor ons bijna geheel een Franschman.
Wat zijn' twee schijnbaar zoo
uiteenloopenden kanten van ruw
figurenteekenaar en fijnen atmosfeer-schilder twee
kanten, die twee zoo disparate namen
als Steinlen en Monet bij een en denzelfden
man noemen doet wat dien beiden
gelaten tooh den familietrek geeft, dat
is zijn hoofdeigenschap: zijn zeldzaam
onvermengd, bijna ziekelij k-opgevoerd
sensitivisme.
Sommige van zijn schilderijen zijn als
verzen van Gorter!
Le Pont des Arts.
impasse Girardon landweggetje mid
den boven de stad daar, in het lichte
kamertje, fijn-kleurig met z'n oud-roze
wanden en lichtbruine vloer, vreemd door
z'n groote hindoe-tempelbeelden van het
Indische paviljoen op de wereldtentoon
stelling, warm door z'n soort
lambri/eering, bestaande uit een breede cimaise"
en een afhangend gordijn, waarachter
vandaan zijn aardig vrouwtje een
onuitputtelijken voorraad schilderijen tooverde,
daar, op de plaats, waar het veelal
gemaakt was, daar zagen wij Van Don
gen's schilderwerk beter.
Van dit werk vooral kan men bij ons
heel weinig vermoeden, wijl na zijn eerste
schilder-jeugd van kleine Hollandsche
landschappen (veelal betrekkelij
k-conventioneele stukjes, eea enkele maal
echter zeer curieus al en oorspron
kelijk van vinding) de kunstenaar, in
Parijs rst door het zoo bizondere volk
't sterkst aangegrepen, zich langen tijd
voornamelijk aan het typen-teekenen gaf.
Sedert enkele jaren slechts, als die
eerste indruk een andere naast zich begon
»§»'?
p?
Druilig weer. (Gezicht over Parijs, vanaf' Montmartre).
Wat hij ziet, zóó, dadelijk,
oogenblikkelijk als 't in hem neerslaat, zóó komt
het op doek en papier; anders kan hij
niet... of hij voelt, dat het werk al zijn
innerlijke kracht en fijnheid en waarheid
verliezen zou, dat het knoeien zou worden.
Die boom, die daar onder zijn raam
staat, die moet op alle schilderijen, vanuit
dat raam gezien. Want achter-tegen
dien boom, al naar hij dof of hel, donker
of glanzend, vaag of duidelijk is, doet
zich de atmosfeer stralender of grijzer,
leeger of zacht-lichtender, neveliger of
klaarder gevoelen... en misschien niet
precies zóó, als men dien boom wegdacht.
Wat oppervlakkig een goedkoop effect
van perspectief mocht lijken, is
inwendigste noodzakelijkheid voor den fel de
momenten levenden aard des schilders 2).
Zoo al niet uit zijn schilderwerk, zal deze
of gene Van Dongen toch meenen te ken
nen uit zijn teekeningen; doch hij zal zich
hem nog altijd voorstellen in die
zoekingsperiode, toen veel misteekening het hevig
gevoel, dat te onbesuisd werkte, al te
vaak bedierf'.
Toch was dit zijn
eerste tijd van waar
lijk <i rtist-worden, na
de jeugd-jaren van.
uiterlijke
vormenstudie, waarvan de nog
overzijnde producten
aantoonen, dat Van
Dongen later niet zoo
raar" toekende,omdat
hij 't niet mooi''kón!
De kleine docteur
Morin onze Parij
sche aesculaap -?be
zat een honnig
Friexinnetje uit die
jongensjaren van onzen
schilder; hij was er
zoo wijs mee, met zijn
save prentje, en voor
zijn petite Frisonne"
welvoldane hoofd
beweging nou, daar
kon je die heele latere
prulleboel van
Vandongèn voor cadeau
krijgen! Niets kon
hem doen beprijpen,
dat die prulleboel"
zoo ongaaf en zoo
leelijk" was, alleen
wijl het pas ontwaakte,
sterke gevoel nog te
wild tierde, nog niet
met de oude kunst
vaardigheid in
beheerschte harmonie
^ . -. -'^^ii-> r^mK^f^^f-'mff^^j'^yf^s^m^
De SacréCoeur". ('s Zomers 's avonds om 8 uur).
was gebracht.
En die rijpwording van zijn
teekenaarstalent, zij is sinds veel gevorderd, zijn
laatste serie's teekeningen wijzen op
grooten vooruitgang doch nóg niet
geheel voltooid.
De vervaardigeuswijze van die teekenin
gen is dan ook een bizonder hachelijke,
eene, die een ontzettende knapheid
vereischt om onfeilbaar te worden. Maar
aantrekkelijk is ze in de hoogste mate,
en sterk overtuigend vooral van Van
Dongen's echten kunstenaars-6KA-.
Terwijl u dadelijk, bij het bezichtigen,
de eene voor, de andere na, opvalt, hoe
goed van compositie ze bijna alle zijn,
hoe evenwichtig het lijnen-stel is
ineengebouwd, hoe goed de kleur verdeeld,
/.ijn deze teekeningen toch geen
compositie's, naderhand vervaardigd, na een
aantal schetsen. Ze zijn alle de schetsen
zelve, ter plaatse gemaakt, vliegensvlug
het moment vastgehouden, en niets hoe
genaamd werd er thuis meer aan ver
anderd.
Maar dat moment, dat is 't.'
De artist-in-heni componeert zonder 't
te weten, laat lan^s-glijden, langs-glijden
de vale, averechtsche momenten, tot hij
het oogenblik, dat het leren zelf zich
schoon samenstelt voor zijn oog, grijpt
en vasthoudt.
Dit is de meest directe compositie, die
zich denkeu laat, de compositie van het
Sloepen en daken.
n.
Uns leekepraatje bescheidenlijk bepalende
tot kop en staart, en beschouwingen over
het middenmoot] e aan bevoegde vakmannen
overlatend, zullen we van de laagte der
bijde-grondsche stoepen naar de hoogere sferen
der daken dienen op te stijgen. Ook zij
hebben in later jaren het lot der stoepen
gedeeld ; maar hun stelselmatige opruiming
was niet het gevolg eener verbodsbepaling,
die slechts behoeft te worden opgeheven om
ze weer te voorschijn te doen komen, het
waren practische overwegingen die, zoo'n
hoog in de lucht stekend staketsel doelloos
en overbodig achtend, eenvoudig den
bovensten driehoek van het dak afsneden en zoo
doende het huis ook van boven besnoeiden.
Zoo kregen we de platte daken, op wier
practische waarde ik niet wil af liugen, maar
die - 't is weer het oude liedje het stads
gezicht er niet fraaier op maakten.
Werd eerst het reepje dak, dat overschoot
aan de voorzijde, vrij algemeen gedekt door
saai grauwe leiplaten allengs kwamen weer
dakpannen deze vervangen, maar pannen van
nieuweren vorm en andere samenstelling en
gaandeweg ook van verschillende kleuren.
Die pannen werden ook gebezigd voor huizen
en gebouwen met grooter dakvlakte en zoo
kregen we in plaats van de aloude roode,
blauwe of zwartgrijze, daken van allerhande
kteur : roodbruine, groene, ja z elfs gele.
Wie herinnert zich niet dat op een goeden
dag de daken der hoektorens van de nieuwe
beurs met zulke gele pannen prijkten? 't Was
een allerzotst gezicht; dat massieve steenen
gevaarte leek met zijn lichte bedekking wel
een zwaar geharnaste ridder met een luchtig
strooihoedje op toen Don Quichotte op
avontuur uitloog, kon hij er niet grappiger
hebben uitgezien, 't Bleef gelukkig maar
bij een proef en navolgingen komen maar
heel sporadisch voor.
\jnst de veel gebezigde zwart-grij/.e, kwa
men langzamerhand de roode pannen weer
in de mode, maar. . . het zijn de roode pan
nen van vroeger niet. Ze mogen van logischer
vorm en duurzamer zijn (ofschoon de oude
toch ook een respectabelen leeftijd kouden
bereiken) in schoonheid van kleur komen ze
de oude lang niet nabij.
Zij komen voor in twee soorten : ver
glaasd en dof.
De eerste zijn bepaald afschuwelijk. Bij
gedekte lucht vloekt het getneene harde bruin
rood met alles wat er om heen is; als het
regent zijn ze glibberig alg de huid van een
paling; maar staat de zon er op dan is zoo'n
dak n groot schittervlok, elke buiging in
't glazuur kaatst de zonnestralen fel terug
zoodat de oogen er door verblind en gepij
nigd worden.
Doch ook de onverglaasde roode pannen
gedragen zich wat het uiterlijk betreft slechter
dan de vroegere soorten: ze worden vaal,
groezelig en flets,
Dit deden de ouwerwetsche roode pannen
juist niet, die wonnen bij hun ouderdom aan
rijpheid en rijkdom van kleur; het rood bleef
warm en zuiver en waar het zilver-grijze,
fluweelig-groene of bruin-bronze mos zijn
worteltjes in den poreusen steen werkte, bleef
deze een prachtige, kleurige ondergrond. Het
is een oogengenot zoo'n oud begroeid dak te
uiterst-gespannen gevoel, in plaats van
de compositie van het gevoelig verstand.
Het is niet de bewuste, actieve com
positie van wie rustig schept wat hij
scheppen wil, maar de onbewuste en
passieve compositie van wie nerveus op
vangt wat hem gegeven wordt.
Zij is misschien niet zoo diep-krachtig
als van den groot-bewuste, deze werk
wijze, doch zeker niet minder echt, en ...
modern !
Jammer, dat wij onzen lezers van deze
teekeningen niets kunnen toonen; en
toch ook weer niet jammer, want nu
zullen onze landgenooten benieuwder zijn,
van dien Van Dongen eens 't een en
ander te zien ; en wie weet biedt deze
of gene kunst-instelling of particulier
daartoe niet eens spoedig de gelegenheid.
Me dunkt, Holland heeft daar evenveel
recht op als Van Dongen zelf.
I^ SCHARTKX.
Apeldoorn.
1) Dit succes heeft zich dit voorjaar op
den Salon der Indépendants herhaald; drie
vau de zeven daar tentoongestelde werken
werden verkocht; 't geen wat zeegen wil op
een expositie van duizenden doeken.
2) De overigens onbelangrijke, al te weinig
doordachte behandeling van dien boom,
vroeger elders door ons gestipuleerd, raakt
niet het essentieele der zaak en blijft hier
dus onbesproken.
bekijken, dat soms heerlijker
kleurmengelingen toont dan de mooiste perzische shawl.
Zoo zong de natuurdichter Guide Gezelle
van de oude roode daken :
De oude roo dakpannen schijnen zoo schoon
Schuren bedekkende en boeien,
Laat er de zonne, van uit beuren throon
Vierige vonken op gloeien.
Duister, zoo waren ze, een wijle geleên,
Vunzig, oneffen bedegen ;
Deerlijk ontodderd en schamel, beneèn,
't Vochtig gezijp van den regen.
Blijde nu blinken ze, in 't zadgroene veld;
Schuren bedekkende en boeien :
'k Zie me zoo geren, in 't zonnengeweld,
De oude roo dakpannen bloeien.
Zóó zijn de daken buiten, als deel van een
enkel huis, in de stad krijgt men ze anders
te zien. Daar is hun beteekenis meer die
van een kleurnoot in het groote stadsgezicht.
Als straks de sombere najaarsdagen weer
komen en een egale grijze lucht zich boven
de huizenrijen spant, hoe prachtig kleurt dan
het rood van zoo'n dak tegen het
hemelgrauw; dan staan die roode dakplekken als
bloemen aan den rand van het wijde, grijze
hemelveld ze zijn dan soms de eenige
vreugde.
En als op klare dagen de zon helder schijnt
en machtige witte wolken varen door het
blauwe luchtruim, hoe jubelt en feest het
fleurige rood der daken dan mee.
Ik ken een oud stadje dat veilig ligt achter
den hoogen, beschuttenden zeedijk. De zilte
zeewinden hebben de zwaar met kalk aan
gestreken daakjes der lage huizen verhelderd
en uitgebleekt tot het rood bijna oranje werd.
Van den dijk af ziet ge over die dakenheu
veltjes zich klare, groote luchten bouwen;
het carillon van den ouden toren sprankelt
brokkelige klokketonen rond; in de frisch
| groene bleekveldjes tusschen de huisjes staat
j hier en daar een wit geitje; een enkel helder
vrouwtje scharrelt bedaardjes over haar erfje
ge waant u terug in ou ie, rnstige tijden,
i ver van het moderne gejaag en gejoel.
t Neen, we kunnen het niet missen, het
' mooie dakenrood uit onze steden; we hebben
het hoe langer hoe meer noodig nu we hoe
langer Loe minder de dingen in een stad op
zich zelf kunnen bekijken zonder bijna overal
te stuiten op leelijkheid.
Want we kunnen het stadsschoen niet meer
genieten zooals het landschap, waar ook de
nabijgeziene dingen, de sierlijke rietstengel,
het stukje boomschors, de vlindervleugel ons
door hun schoonheid boeien blijven. We
moeten het schoon der stad hoe langer hoe
meer en gros" gaan zien, dan kunnen
massale groepen van op zich zelf leelijke
huizen, door kleur en lichtval en luchten er
boven toch tot iets groots en schoons samen
stemmen.
Zóó hebbeu de beste impressionisten, zóó
heeft een Jaap Maris, een Breitner ons ge
leerd te genieten ook daar waar mooie gevel
tjes en grachtjes ontbreken en een armeüjke
architectuur ons niet te bekoren weet.
Zij vooral hebben zoo mooi gezegd, hoe
alle grijze, stemmige kleuren zich zoo heer,Egk
naar den zachten gloed van zoo'n plekje
dakrood kunnen stemmen en ze herhaalden
in hun stadsgezichten wat een v. Beijeren
voor eeuwen in zijn stillevens deed, als hjj
het teere, delicate rood van zalmmoot als