De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1905 25 juni pagina 7

25 juni 1905 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

So. 1461 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. KEES VAN DONGEN. Boven op den heuvel van Montmartre, hoog in de zuivere lucht, tusschen den Sacré-Coeur en den Moulin de la Galette, tusschen de blanke koepels der Basiliek, die eenzaam troont o ver de Stad des Lichts, en de balzaal waar haar wuftheid 't joligst stoeit, daar woont? de Hol lander Kees van Dongen. Vanuit zijn rustige ramen ziet hij Parijs wijd en grandioos voor zich neeren op-golvende, met al zijn torens en cathedralen, onder den eeuwig-wis selenden hemel, en dagelijks omgeeft hem het vroolijk Montmartre, met zijn artisten en zijn artistieke kwakzalvertjes, zijn cabaretten-volkje en zijn meisjes van pleizier, zoo dikwijls hij maar even, van zijn hooge woning neergedaald, uit gaat zijn huis zonder voordeur noch con ciërge, zijn moestuintje door, en langs wat wegjes en hegjes en muurtjes en trapjes en sterk-hellende straatjes een paar minuten loopt Van het ne is hij de atmosfeer-ge voelige schilder, van het andere is hij de lijn- en kleur-sensitieve teekenaar. De zilver-wazige uchtenden, en de helle middagen, en de dpnker-klare avonden, zit hij in zijn kleine kamer aan het venster, of vóór den SacréCoeur achter het houten staketsel, dat den rand der helling bezoomt, of op dien anderen heuvel van noordelijk Parijs, de Butte Chaumont, en brengt op kleine doeken de wijde panorama's iu al hun licht-geglans en lucht-gebeef, maar 's nachts, als 't kermis is of feest, dan, koortsig, smijt hij op de groote vellen het grove en gulle lijnenspel en de patsende kleur van de wervelwin dende draaimolens, en van de tragische spullen-estrades, en van het voorbijwarrelende volk. Deze beide vér-verschillende physionomieën van Van, Dongen's werk, de eene zoowel als de andere, zijn in Hol land eigenlijk volkomen onbekend. En geen wonder! Een recente tentoonstel ling te Parijs van zijn complete oeuvre, was ook voor ons, Parijzenaars toen nog, een openbaring, Wat hij zoo eens op groote expositie's, bij de Indépendants" of op den Salon d' A.utomne" had laten zien, wij waren er tamelijk koud onder gebleven. Maar 't was ook in 't geheel niet zijn beste werk: Deze zoo echte artist heeft even weinig berekening als zelfkennis. . . . Van die aanbiddelijke want zóó ongeveinsde nonchalance en onbe wustheid, ligt een kenschetsend voorbeeld naast ons. Geven de hier afgedrukte reproducties van enkele zijner schilderijen een niet geheel onbevredigend, hoezeer natuurlijk nog uiterst vaag beeld van het origineel, de ons door hem toegezonden photographieën van teekeningen waren onbruik baar. Rijen en reeksen van zijn beste en karakteristiekste studies had hij ongereproduceerd gelaten, en bij de wel-gephotographeerde was er n, waarop een eenzame zee met mosselraapster te Honfleur, boven den horizon nog even laat doorschemeren een uitgevlekt cocotte-üguurtje.... Wij maakten hem, toen wij de teekening zelve zagen, er attent op; ja, 't was wel mogelijk, maar wat kon dat schelen ? En zeker, voor een studietje was 't onverschillig, doch niet voor een als resultaat van studie tentoongesteld en definitief kunstwerk. We zeiden 't aan doovemans-ooren. Aan 't photographeeren gaand, was hij de opmerking allang vergeten, en aldus zou Holland nu weer zijn talent hebben moeten waardeeren uit dat armpje en borstje midden in de lucht! Zoo zal hij wel altijd hebben gedaan, en zoo kent Holland den fijnen en kranigen kunste naar niet, dien het in 't verre Parijs bezit. Doch Parijs kent hem wél. De ten toonstelling, voor eenige maanden door den kunsthandelaar Vollard georgani seerd, heeft, vooral bij de kunstkenners, die dagelijks de Itue Laffitte met haar Durand Ruel, haarBernheim, haar twintig andere schilderijen-zaken afneuzen, een aanzienlijk succes gehad. 1) Ze waren dan ook fanfares van kleur en brutale waarheid, die kermis-teekeningen, die in de nauwe, lichtlooze regen-straat Vollards' winkelruit de rumoerige aantrekkingskracht deden uit oefenen, welke in het leven hun onder werp eigen pleegt te zijn. Maar binnen, bij kunstlicht, kon men eigenlijk alleen die en de andere, op sta peltjes neergelegde teekeningen, eenigszins voldoende genieten. De schilderijen moest men afnemen van den wand, er mee naar de glazen deur gaan, en ze daar wenden en scheef zetten, tot geen glimming of schaduw of valsch licht meer 't kijken belette Later, in zijn appartementje van de te dulden, en het fijner en hooger bestaan, de atmosfeer-zelve van die altijd zacht, 't zij van rook of van zon, overnevelde wereldstad, hem meer en meer beving is hij weer aan 't schilderen getogen. Doch toont zijn teek enen verwant schap met de Parij sche dessinateurs, ook dat schilderen, kon het wel anders, kwam zeer in de sfeer der Fransche luministen; en die hem 't innigst beinvloedde. dat was hun grootmeester, Monet. Enkele zeeën van louter water en mist, de Pont des Arts, hierbij gereproduceerd, en een hooge zee met twee figuurtjes in den rechter beneden hoek zou men bijna voor stukken van Mouet houden. Daarentegen hebben de serie van den Eiffeltoren met den boom kruin op den voorgrond, de reeks van den Sacré-Coeur, van af de Butte Chau mont gezien, en die van het vergezicht over het hekje, een zeer eigenen toon, al is het niet twijfelachtig, uit welke school de schilder stamt. Want deze zoo Hollandsche man met zijn blank-door schijnende noordelijke huid en zijn lichte glimmende oogen, is als artist schijnen ook de Franschen nog veel verschil met d'eigen aard te voelen in zijn kunst voor ons bijna geheel een Franschman. Wat zijn' twee schijnbaar zoo uiteenloopenden kanten van ruw figurenteekenaar en fijnen atmosfeer-schilder twee kanten, die twee zoo disparate namen als Steinlen en Monet bij een en denzelfden man noemen doet wat dien beiden gelaten tooh den familietrek geeft, dat is zijn hoofdeigenschap: zijn zeldzaam onvermengd, bijna ziekelij k-opgevoerd sensitivisme. Sommige van zijn schilderijen zijn als verzen van Gorter! Le Pont des Arts. impasse Girardon landweggetje mid den boven de stad daar, in het lichte kamertje, fijn-kleurig met z'n oud-roze wanden en lichtbruine vloer, vreemd door z'n groote hindoe-tempelbeelden van het Indische paviljoen op de wereldtentoon stelling, warm door z'n soort lambri/eering, bestaande uit een breede cimaise" en een afhangend gordijn, waarachter vandaan zijn aardig vrouwtje een onuitputtelijken voorraad schilderijen tooverde, daar, op de plaats, waar het veelal gemaakt was, daar zagen wij Van Don gen's schilderwerk beter. Van dit werk vooral kan men bij ons heel weinig vermoeden, wijl na zijn eerste schilder-jeugd van kleine Hollandsche landschappen (veelal betrekkelij k-conventioneele stukjes, eea enkele maal echter zeer curieus al en oorspron kelijk van vinding) de kunstenaar, in Parijs rst door het zoo bizondere volk 't sterkst aangegrepen, zich langen tijd voornamelijk aan het typen-teekenen gaf. Sedert enkele jaren slechts, als die eerste indruk een andere naast zich begon »§»'? p? Druilig weer. (Gezicht over Parijs, vanaf' Montmartre). Wat hij ziet, zóó, dadelijk, oogenblikkelijk als 't in hem neerslaat, zóó komt het op doek en papier; anders kan hij niet... of hij voelt, dat het werk al zijn innerlijke kracht en fijnheid en waarheid verliezen zou, dat het knoeien zou worden. Die boom, die daar onder zijn raam staat, die moet op alle schilderijen, vanuit dat raam gezien. Want achter-tegen dien boom, al naar hij dof of hel, donker of glanzend, vaag of duidelijk is, doet zich de atmosfeer stralender of grijzer, leeger of zacht-lichtender, neveliger of klaarder gevoelen... en misschien niet precies zóó, als men dien boom wegdacht. Wat oppervlakkig een goedkoop effect van perspectief mocht lijken, is inwendigste noodzakelijkheid voor den fel de momenten levenden aard des schilders 2). Zoo al niet uit zijn schilderwerk, zal deze of gene Van Dongen toch meenen te ken nen uit zijn teekeningen; doch hij zal zich hem nog altijd voorstellen in die zoekingsperiode, toen veel misteekening het hevig gevoel, dat te onbesuisd werkte, al te vaak bedierf'. Toch was dit zijn eerste tijd van waar lijk <i rtist-worden, na de jeugd-jaren van. uiterlijke vormenstudie, waarvan de nog overzijnde producten aantoonen, dat Van Dongen later niet zoo raar" toekende,omdat hij 't niet mooi''kón! De kleine docteur Morin onze Parij sche aesculaap -?be zat een honnig Friexinnetje uit die jongensjaren van onzen schilder; hij was er zoo wijs mee, met zijn save prentje, en voor zijn petite Frisonne" welvoldane hoofd beweging nou, daar kon je die heele latere prulleboel van Vandongèn voor cadeau krijgen! Niets kon hem doen beprijpen, dat die prulleboel" zoo ongaaf en zoo leelijk" was, alleen wijl het pas ontwaakte, sterke gevoel nog te wild tierde, nog niet met de oude kunst vaardigheid in beheerschte harmonie ^ . -. -'^^ii-> r^mK^f^^f-'mff^^j'^yf^s^m^ De SacréCoeur". ('s Zomers 's avonds om 8 uur). was gebracht. En die rijpwording van zijn teekenaarstalent, zij is sinds veel gevorderd, zijn laatste serie's teekeningen wijzen op grooten vooruitgang doch nóg niet geheel voltooid. De vervaardigeuswijze van die teekenin gen is dan ook een bizonder hachelijke, eene, die een ontzettende knapheid vereischt om onfeilbaar te worden. Maar aantrekkelijk is ze in de hoogste mate, en sterk overtuigend vooral van Van Dongen's echten kunstenaars-6KA-. Terwijl u dadelijk, bij het bezichtigen, de eene voor, de andere na, opvalt, hoe goed van compositie ze bijna alle zijn, hoe evenwichtig het lijnen-stel is ineengebouwd, hoe goed de kleur verdeeld, /.ijn deze teekeningen toch geen compositie's, naderhand vervaardigd, na een aantal schetsen. Ze zijn alle de schetsen zelve, ter plaatse gemaakt, vliegensvlug het moment vastgehouden, en niets hoe genaamd werd er thuis meer aan ver anderd. Maar dat moment, dat is 't.' De artist-in-heni componeert zonder 't te weten, laat lan^s-glijden, langs-glijden de vale, averechtsche momenten, tot hij het oogenblik, dat het leren zelf zich schoon samenstelt voor zijn oog, grijpt en vasthoudt. Dit is de meest directe compositie, die zich denkeu laat, de compositie van het Sloepen en daken. n. Uns leekepraatje bescheidenlijk bepalende tot kop en staart, en beschouwingen over het middenmoot] e aan bevoegde vakmannen overlatend, zullen we van de laagte der bijde-grondsche stoepen naar de hoogere sferen der daken dienen op te stijgen. Ook zij hebben in later jaren het lot der stoepen gedeeld ; maar hun stelselmatige opruiming was niet het gevolg eener verbodsbepaling, die slechts behoeft te worden opgeheven om ze weer te voorschijn te doen komen, het waren practische overwegingen die, zoo'n hoog in de lucht stekend staketsel doelloos en overbodig achtend, eenvoudig den bovensten driehoek van het dak afsneden en zoo doende het huis ook van boven besnoeiden. Zoo kregen we de platte daken, op wier practische waarde ik niet wil af liugen, maar die - 't is weer het oude liedje het stads gezicht er niet fraaier op maakten. Werd eerst het reepje dak, dat overschoot aan de voorzijde, vrij algemeen gedekt door saai grauwe leiplaten allengs kwamen weer dakpannen deze vervangen, maar pannen van nieuweren vorm en andere samenstelling en gaandeweg ook van verschillende kleuren. Die pannen werden ook gebezigd voor huizen en gebouwen met grooter dakvlakte en zoo kregen we in plaats van de aloude roode, blauwe of zwartgrijze, daken van allerhande kteur : roodbruine, groene, ja z elfs gele. Wie herinnert zich niet dat op een goeden dag de daken der hoektorens van de nieuwe beurs met zulke gele pannen prijkten? 't Was een allerzotst gezicht; dat massieve steenen gevaarte leek met zijn lichte bedekking wel een zwaar geharnaste ridder met een luchtig strooihoedje op toen Don Quichotte op avontuur uitloog, kon hij er niet grappiger hebben uitgezien, 't Bleef gelukkig maar bij een proef en navolgingen komen maar heel sporadisch voor. \jnst de veel gebezigde zwart-grij/.e, kwa men langzamerhand de roode pannen weer in de mode, maar. . . het zijn de roode pan nen van vroeger niet. Ze mogen van logischer vorm en duurzamer zijn (ofschoon de oude toch ook een respectabelen leeftijd kouden bereiken) in schoonheid van kleur komen ze de oude lang niet nabij. Zij komen voor in twee soorten : ver glaasd en dof. De eerste zijn bepaald afschuwelijk. Bij gedekte lucht vloekt het getneene harde bruin rood met alles wat er om heen is; als het regent zijn ze glibberig alg de huid van een paling; maar staat de zon er op dan is zoo'n dak n groot schittervlok, elke buiging in 't glazuur kaatst de zonnestralen fel terug zoodat de oogen er door verblind en gepij nigd worden. Doch ook de onverglaasde roode pannen gedragen zich wat het uiterlijk betreft slechter dan de vroegere soorten: ze worden vaal, groezelig en flets, Dit deden de ouwerwetsche roode pannen juist niet, die wonnen bij hun ouderdom aan rijpheid en rijkdom van kleur; het rood bleef warm en zuiver en waar het zilver-grijze, fluweelig-groene of bruin-bronze mos zijn worteltjes in den poreusen steen werkte, bleef deze een prachtige, kleurige ondergrond. Het is een oogengenot zoo'n oud begroeid dak te uiterst-gespannen gevoel, in plaats van de compositie van het gevoelig verstand. Het is niet de bewuste, actieve com positie van wie rustig schept wat hij scheppen wil, maar de onbewuste en passieve compositie van wie nerveus op vangt wat hem gegeven wordt. Zij is misschien niet zoo diep-krachtig als van den groot-bewuste, deze werk wijze, doch zeker niet minder echt, en ... modern ! Jammer, dat wij onzen lezers van deze teekeningen niets kunnen toonen; en toch ook weer niet jammer, want nu zullen onze landgenooten benieuwder zijn, van dien Van Dongen eens 't een en ander te zien ; en wie weet biedt deze of gene kunst-instelling of particulier daartoe niet eens spoedig de gelegenheid. Me dunkt, Holland heeft daar evenveel recht op als Van Dongen zelf. I^ SCHARTKX. Apeldoorn. 1) Dit succes heeft zich dit voorjaar op den Salon der Indépendants herhaald; drie vau de zeven daar tentoongestelde werken werden verkocht; 't geen wat zeegen wil op een expositie van duizenden doeken. 2) De overigens onbelangrijke, al te weinig doordachte behandeling van dien boom, vroeger elders door ons gestipuleerd, raakt niet het essentieele der zaak en blijft hier dus onbesproken. bekijken, dat soms heerlijker kleurmengelingen toont dan de mooiste perzische shawl. Zoo zong de natuurdichter Guide Gezelle van de oude roode daken : De oude roo dakpannen schijnen zoo schoon Schuren bedekkende en boeien, Laat er de zonne, van uit beuren throon Vierige vonken op gloeien. Duister, zoo waren ze, een wijle geleên, Vunzig, oneffen bedegen ; Deerlijk ontodderd en schamel, beneèn, 't Vochtig gezijp van den regen. Blijde nu blinken ze, in 't zadgroene veld; Schuren bedekkende en boeien : 'k Zie me zoo geren, in 't zonnengeweld, De oude roo dakpannen bloeien. Zóó zijn de daken buiten, als deel van een enkel huis, in de stad krijgt men ze anders te zien. Daar is hun beteekenis meer die van een kleurnoot in het groote stadsgezicht. Als straks de sombere najaarsdagen weer komen en een egale grijze lucht zich boven de huizenrijen spant, hoe prachtig kleurt dan het rood van zoo'n dak tegen het hemelgrauw; dan staan die roode dakplekken als bloemen aan den rand van het wijde, grijze hemelveld ze zijn dan soms de eenige vreugde. En als op klare dagen de zon helder schijnt en machtige witte wolken varen door het blauwe luchtruim, hoe jubelt en feest het fleurige rood der daken dan mee. Ik ken een oud stadje dat veilig ligt achter den hoogen, beschuttenden zeedijk. De zilte zeewinden hebben de zwaar met kalk aan gestreken daakjes der lage huizen verhelderd en uitgebleekt tot het rood bijna oranje werd. Van den dijk af ziet ge over die dakenheu veltjes zich klare, groote luchten bouwen; het carillon van den ouden toren sprankelt brokkelige klokketonen rond; in de frisch | groene bleekveldjes tusschen de huisjes staat j hier en daar een wit geitje; een enkel helder vrouwtje scharrelt bedaardjes over haar erfje ge waant u terug in ou ie, rnstige tijden, i ver van het moderne gejaag en gejoel. t Neen, we kunnen het niet missen, het ' mooie dakenrood uit onze steden; we hebben het hoe langer hoe meer noodig nu we hoe langer Loe minder de dingen in een stad op zich zelf kunnen bekijken zonder bijna overal te stuiten op leelijkheid. Want we kunnen het stadsschoen niet meer genieten zooals het landschap, waar ook de nabijgeziene dingen, de sierlijke rietstengel, het stukje boomschors, de vlindervleugel ons door hun schoonheid boeien blijven. We moeten het schoon der stad hoe langer hoe meer en gros" gaan zien, dan kunnen massale groepen van op zich zelf leelijke huizen, door kleur en lichtval en luchten er boven toch tot iets groots en schoons samen stemmen. Zóó hebbeu de beste impressionisten, zóó heeft een Jaap Maris, een Breitner ons ge leerd te genieten ook daar waar mooie gevel tjes en grachtjes ontbreken en een armeüjke architectuur ons niet te bekoren weet. Zij vooral hebben zoo mooi gezegd, hoe alle grijze, stemmige kleuren zich zoo heer,Egk naar den zachten gloed van zoo'n plekje dakrood kunnen stemmen en ze herhaalden in hun stadsgezichten wat een v. Beijeren voor eeuwen in zijn stillevens deed, als hjj het teere, delicate rood van zalmmoot als

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl