Historisch Archief 1877-1940
NM463
DE AMSTERDAIMEE
A°. 1905.
WEEK
VOOÏNEDERLAND
On.c3.er recLa.otie
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
a. :ra. J". H> IE IKI O O.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wcrdt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden ...... t 1-50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/*
Dit Uai is verkrijgbaar Kiosk 10 UuulevurJ des Cajiucuies tegenover liet Gvaud Café, te Parijs.
Zondag 9 Juli.
Advertentiën van l?5 regels / 1.10, elke regel meer ? 0.20
Reclames per regel 0.10
Annonces uit Duitschlund, Oostenrijk en Zw'tserland worden uitsluitend aangenomen door de fii ma
HUDOLF AIOSSE te Ktnlen en duor alle filialen ile«r firma. l)e prijs per regel is 35 Pl'enoig.
INHOUD:
VAN VERRE EN VAN NABIJ: C. V.
Gerritsen, f, door mr. Z. v. d. Bergh.
Legertoestanden. FEUILLETON: De vreem
deling. Naar liet Duitsch, van Carl. Busse.
KUNST EN LETTEREN : De Julius Cesar
en het Forumtoneel, door v. Elring. Bijge
loof, T. VOOR DAMES: Velen wat Wils,
door A. C. v. Manden, in samenwerking met
Elise A. Haighton, beoordeeld door Johanna
W. A. Naber. > Vereeniging voor Vrouwen
kiesrecht, door Johanna W. A. Naber.
Allerlei, do >r Caprice. UIT DE NATUUR,
door E. Heimans. Het modern landhuis,
II, slot, (met afb.), door J. H. W. Leliinan.
TentoonstellingVincent vanGogh.doorW.S.
FINANCIEELE ES O ECONOMISCHE KRO
NIEK, door D. Sligter.
Tentoonstellingbezoek, door N. v. Middelhoven. ALLER
LEI. DAMRUBRIEK. SCHAAKSPEL.
ADVERTENTIEN.
C. V. GERRITSEN, f
J
Een kort In memoriam", onder den
indruk van het doodsbericht:
Gerritsen is ons ontvallen in de kracht
van zijn leven; op een oogenblik dat wij ver
wachtten in de Tweede Kamer hem zijn
volle kracht te zien ontplooien, de vrucht
van rijpe ervaring en volhardenden arbeid.
Hij had het zelf zoo gaarne gewild.
Toen een zorgzame vrouw, beducht voor
zijn gezondheid, hem ontried de
candidatuur te aanvaarden, kon hij dien raad
niet volgen. Hij kon niet. Hij moest zich
geven aan de openbare zaak. Hij moest
werken vóór de beginselen die hem lief
waren. En hij was zoo innig verheugd
toen het doel van den verkiezingsstrijd
was bereikt.
En terwijl de telegrammen en brieven
van alle zijden toestroomden, daags na de
verkiezing, spraken de doktoren zijn dood
vonnis uit. Eenige weken zou het nog
kunnen duren. En wij kwamen met hem
spreken over zijn toekomstig werk
zijn geest moest zich daarin vermeien
terwijl we wisten aan zijn sterfbed te staan.
Tragisch einde.
Hij moest zich geven aan de openbare
zaak, zeide ik. Dat was wel wat het
sterkst in hem leefde. Met zijn hooge
opvatting van den plicht jegens de ge
meenschap, kon een man van zijn vaste
overtuiging en militante natuur niet
andeis dan zich werpen midden in den
strijd. En zoo heeft hij jaren lang in
het voorste gelid gestaan van de jonge
strijders voor de nieuwe sociale ideeën.
Toen de moierne denkbeelden hier
ingang vonden, was hij een der eersten,
door zijn temperament bestemd tot leiden.
Men moest hem zien in de volks verga
deringen van die dagen, sprekend b.v.
tegen de concessiën, door de gemeente
verleend. Beginnend met een kalme uit
eenzetting, wond hij al spoedig zich meer
en meer op. Het kalme gebaar maakte
plaats voor heftige beweging. Ik zie hem
nog, soms de armen voor zich uitgestrekt
en de handen dichtgeknepen, alsof hij een
concessionaris te pakken had; dan weer
den rechterarm uitgestrekt alsof hij een
misdadiger aanwees; dan weer naar voren
tredend tot het uiterste punt der tri
bune, alsof hij ze te lijf wilde gaan.
Niets kon meer zijn verontwaardiging
wekken dan dat het belang der gemeen
schap geëxploiteerd werd door een club
van aanzienlijken. Daar was geen ver
zoening mogelijk met zijn onkreukbare,
onbaatzuchtige natuur.
Toch was dat slechts n zijde van
zijn karakter. Daarnaast was hij een
volhardend werker. Een koopman die
het examen middelbaar onderwijs doet
voor staathuishoudkunde, moet een man
zijn, voor studie geboren. En zijn ge
roemd werk over de Nederlandsche Bank
was het afdoend bewijs van wat hij als
wetenschappelijk werker vermocht.
Zoo alleenis te begrijpen wat Gerritsen
voor zijn partij en voor den Gemeenteraad
is geweest. Wat hij deed, deed hij goed.
Hij gaf zich geheel aan zijn taak. Als
hij een onderwerp behandelde, was hij
het geheel meester, stapelde argument
óp argument, soms meer dan noodig was.
Hij liet niet los, niets en niemand. Dan
kende hij ook geen mededoogen.
.. Zoo was het mogelijk dat hij tot stnnd
heeft gebracht het vele, dat do bladen
va# voor- en tegenstanders zonder
onderscheid waardeeren. Zoo kon de radi
cale partij in haar bloeitijd grootendeels
zijn werk zijn.
Een dozijn zulke mannen en zij
regeeren het land.
Maar zulke naturen zijn geen bemin
nelijke" menschen. Daarvoor was hij te
weinig plooibaar, te zeer een man uit
n stuk, te veel: karakter.
Maar zij die van karakters houden,
die boven alles eerbied hebben voor
overtuiging, die bij overtuiging vorderen
strijd voor die overtuiging, en in dien
strijd het ter zijde stellen van eigen
rust en eigen gemak en eigen belang
ter wille van het algemeen belang, zij
eeren in Gerritsen een hoog staand man,
een man tot voorbeeld aan ons allen.
In de annalen van onze stad staat zijn
naam diep gegrift, zei de Burgemeester,
zijn nagedachtenis huldigend.
Zoo is het; en diep gegrift ook. voeg
ik er bij, in de geschiedenis der
Kederlandsche democratie. En ook in de harten
zijner vrienden.
Mr. Z. VAX DEX BERGH.
Legertoestanden.
(Vertrouwen wekken).
Uit alles, wat in de laatste jaren omtrent
het verkeerde in de l geraangelegenheden
aan het licht is gekomen, blijkt o. i. over
tuigend, dat in hoofdzaak het legerbestuur
daarvan de schuld draagt door niet te zor
gen, dat zijne handelingen vertrouwen wek
ken De hoofdschuldigen in deze zijn de
ministers van oorlog zolf. Zoo is het immers
algemeen bekend, dat nog niet lang gele
den twee opvolgende ministers van oorlog,
eenigen tijd na hun optreden, in zoodanig
gespannen verhouding tot het Hoofd van
den Staat geraakten, dat bijna alle stukken
en voordrachten inzonderheid die, welke
op personeele aangelegenheden betrekking
hadden, door haar met allerlei op- en
aanmerkingen aan den minister werden
teruggezonden, hetgeen, zooals van zelf
spreekt, tot eindelooze schrijverij en opont
houd aanleiding gaf en ongewenschte toe
standen in het leven riep.
Voor mondelinge toelichting of bespre
king werd geene gelegenheid gegeven, zelfs
werden de ministers, kort vóór den gewonen
maandelijkschen ontvangdag, onderricht, dat
tot ontvangen van de Excellenties geene
gelegenheid bestond.
En in plaats van nu tegen zoodanige be
handeling krachtig te protesteeren en de
portefeuille ter beschikking van het Hoofd
van den Staat te stellen, werden door de
ministers zoete broodjes gebakken, waar
over in hofkringen hartelijk werd gelachen
en hetgeen den toestand intusschen nog
heel wat verergerde.
Te meer trok deze aangelegenheid de
aandacht van het officierskorps, omdat het
niet onbekend bleef', dat het een hoogge
plaatst hofbeambte was, die hier zijn onbe
perkte macht tegenover de ministers van
oorlog deed gelden.
Dat van deze ministers van oorlog geen
krachtig en zelfstandig bestuur te wachten
stond, zal wel geen betoog behoeven.
Een volgend minister van oorlog kon
evenmin vertrouwen bij het leger wekken
door zijn groote zwakheid tegenover het
hoogere ambtenaarspersoneel aan zijn depar
tement en tegenover de Tweede Kamer,
alsmede door zijne steeds wijfelender wor
dende houding bij het afdoen van belang
rijke zaken.
Wat de verhouding tegenover de volks
vertegenwoordiging aangaat, dient gewezen
op het herhaaldelijk posten voor dringend
noodig geacht wordende onderwerpen (over
dekte rijbanen, het overbrengen van artil
lerie-inrichtingen, van Delft naar de
Hembrug, enz.) bij amendement uit de be
grooting lichten. Het kwam voor, dat niet
tegenstaande een krachtig schriftelijk be
toog een zelfde post, welke herhaalde malen
op de oorlogsbegrooting was gebracht, door
de Tweede Kamer werd geweigerd. Een
maal liep het zoo ver, dat de minister, na
afdoening van zijne begrooting, aan een
kamerlid verklaarde: ik sta hier eigenlijk
voor je als een geplukte haan."
.Nog erger maakte deze minister het o.a.
bij gelegenheid van de behandeling eener
hoogst belangrijke militaire wet, waarbij
in de Tweede Kamer aan het licht kwam,
dat hij niet in staat was de verdediging
daarvan op zich te nemen. Hij liet dit dan
ook op enkele onbeduidende punten na
kalmpjes aan zijn ambtgenoot voor
binnenlandsche zaken over.
Naar verluidt was het niet op de hoogte
van dit onderwerp zijn een gevolg van het,
tijdens de minister in het buitenland verblijf
hield, mede bekrachtigen van de memorie
van antwoord op het voorloopig verslag
der Tweede Kamer over bedoeld onderwerp,
zonder dat hij zich met de bewerking van
dit belangrijk stuk had ingelaten.
Het was deze minister, die, bij de be
handeling van belangrijke militaire wetten,
sterk geflatteerde opgaven van de daaraan
verbonden geldelijke gevolgen aan de
Tweede Kamer verstrekte, zooals door
den tegenwoordigen minister van oorlog is
erkend.
Deze hoogst onverantwoordelijke hande
ling is mede oorzaak, dat de uitgaven voor
het departement van oorlog, ook in den
laatsten tijd, stijgende, binyen en het einde
daarvan nog niet te voöraên is.
Het is duidelijk, dat bij de
misrek^njngen, welke door het departement van oor
log gemaakt zijn, slechts aan twee omstan
digheden kan worden gedacht n.l. aan
opzet of onwetendheid bij het betrokken
ambtenaarspersoneel; welke van deze beide
omstandigheden het ergste is, doet hier
niet ter zake, doch dat de volksvertegen
woordiging op die wijze door een minister
van oorlog in de luren is gelegd, is een
ernstig feit, waarover men zich, niet het
minst in het leger, sterk verbaasde.
Deze staaltjes, waarvoor slechts epn greep
uit den grooten voorraad werd gedaan, zullen,
naar we vertrouwen, voldoende zijn om
aan te toonen, dat het leger in bedoelde
ministers geen genoegzaam vertrouwen kon
stellen, iets, dat toch zoo dringend noodig
is voor den goeden gang bij de
legeraangelegeuheden.
Nu zou men meenen, dat de tegenwoordige
minister van oorlog met den aangegeven
toestand, welke hem uit den aard der zaak
volkomen bekend was, zijn voordeel zou
hebben gedaan en in de eerste plaats zou
zorgen, dat zijne handelingen hem volkomen
vertrouwen deden verwerven. Zij, die zoo
dachten, hebben zich echter vergist.
Alhoewel deze minister in de beste ver
houding staat tot het Hoofd van den staat
en hij zich, in tegenstelling met zijn voor
ganger, in de zaken van zijn departement
degelijk inwerkt, zooals bij de behandeling
van belangrijke zaken in de beide Kamers
duidelijk aan den dag komt, wekken zijne
handelingen bij het leger te weinig ver
trouwen.
Om dit aan te toonen zullen we, kort
heidshalve, slechts enkele zaken releveeren.
Niettegenstaande de heer Bergansius beter
dan ieder ander overtuigd moet wezen, dat
het onverantwoordelijk moet worden geacht,
dat een minister, die weken achtereen wegens
ernstige ziekte zijn kamer moet houden,
zich niet laat vervangen, ging hij daartoe
niet over toen hij in dat geval verkeerde.
Het is immers bekend, dat zijne Excel
lentie twee iïdrie maanden achtereen niet
in staat was zijne betrekking naar behooren
te vervullen en dientengevolge alles aan
ondergeschikten moest overlaten.
Hetgeen te dezer zake officieel aan den
dag kwam, komt daarop neer, dat de
minister in de zitting van de Tweede Kamer
op 29 Maart 1.1. verklaarde, dat de medicus
hem gedurende bijna acht weken verboden
heeft zich met zaken te bemoeien.
Later wijzigde hij deze afgelegde verkla
ring in de Handelingen in dien zin, dat
ze alleen betrekking had op de Asserzaak'1.
Een der dagbladen merkte omtrent deze
verklaring op:
We krijgen dus nu het merkwaardige
geval, dat de medicus van den minister
hem gedurende bijna 8 weken verboden
heeft zich met de Asserzaak te bemoeien!
Houdt de minister er misschien een mili
tairen huisdokter op na, die bij het stellen
van zijn diagnose overleg pleegt met de
legerautoriteiten ?'"
Naar verluidt zou de heer Bergansius
instantelijk geweigerd hebben zich tijdelijk
te doen vervangen.
Op de volksvertegenwoordiging rust o.i.
de plicht het noodige licht in deze zaak te
doen schijnen en te onderzoeken of' de
Koninklijke besluiten, welke genomen wer
den gedurende den tijd, dat de minister
zich niet met zaken bezig hield, van kracht
kunnen worden geacht. Dit is te meer
noodig omdat gedurende dien tijd hoogst
belangrijke besluiten zoowel van personeelen
als van organieken aard werden genomen.
Voortdurend wordt ook van de zijde
der volksvertegenwoordiging bij de
liegeering aangedrongen om over te gaan tot
het benoemen van een opperbevelhebber
over het leger in oorlogstijd. Aanleiding
daartoe wordt gevonden in de omstandig
heid, dat het voor den goeden gang van
zaken dringend noodig wordt geacht, dat
aan zoodanigen bevelhebber reeds in tijd
van vrede het noodige, gezag wordt ver
leend ook om eene geregelde mobilisatie
te verzekeren en de gewenschte samenwer
king van de staven en onderdeelen van het
leger te verkrijgen.
Is dit voor ieder leger noodig, voor het
onze is dit dubbel het geval, wegens zijne
eigenaardige organisatie.
Men bedenke slechts, dat de cavalerie
en de artillerie in vredestijd niet in het
divisieverban l zijn begrepen.
Niettegenstaande schromelijke gevolgen
van den bestaanden toestand verwacht kun
nen worden, blijft de Regeering onwillig
in deze handelend op te treden.
Kortelings geleden gaf de minister Ber
gansius nog het volgende bescheid op een
te dezer zake door de Tweede Kamer aan
de Regeering gestelde vraag:
Ter beantwoording van de vraag, of het
in de bedoeling ligt eventueel een algemeen
leider van de verdediging van het land in
tijd van oorlog aan te wijzen, moge dienon,
dat aanwijzing reeds in tijd van vrede niet
in de bedoeling ligt. AVat overigens bij
voorkomend oorlogsgevaar ton deze zal
moeten geschieden, staat niet uitsluitend
terbeoordeeling van den minister van oorlog,
doch behoort tot de taak der geheele
Regeering, die hare aandacht op de/e be
langrijke aangelegenheid gevestigd houdt".
Naar algemeen gevoelen geldt het hier
als zooveleii malen in het leger weder
eene personenquaestie, hetgeen de zaak des
te bedroevender maakt.
De houding van den minister Bergansius
bij de behandeling van de zaak Vivian
Brantsen:' en de in den lande algemeen
bekende Asserzaak'' hebben ook op het
leger een bitter slechten indruk gemaakt.
Nog altijd hoort men van verschillende
zijden beweren, dat de bij de eerste zaak
betrokken hoofdofficier onrechtvaardig is
behandeld en hem geen gelegenheid wordt
gegeven zich afdoende te rechtvaardigen.
In de tweede zaak heeft de weifelende
houding des ministers zeer veel kwaad
berokkend.
Hoe weinig vertrouwen overigens in het
optreden in zaken yan dezen minister wordt
gesteld, kan o.a. blijken uit een dezer dagen
in de MidJelb. L't. voorkomend artikel ge
titeld : de officier van den heer Koodhuyzen".
Men treft daarin het volgende aan:
Of ligt de onderstelling niet veel eer
voor de hand, dat hij niet genegen is in het
publiek bekend te maken, dat hij den
Vlissingschen officier niet bedoelde, om te voor
komen, dat daardoor het onderzoek der
militaire inquisitie zou worden vergemak
kelijkt 'i
Hetgeen toch aan het licht is gekomen
gedurende de behandeling der interpellatie
Marchant over de zaak Reitsma in de
Tweede Kamer is waarlijk niet bevorderlijk
aan het stellen van vertrouwen in het
optreden der militaire autoriteiten, wanneer
van hoogerhand een onderzoek naar eenig
incident wordt bevolen.
Vooral, wanneer dat optreden wordt ge
steund door eene meerderheid als die, welke
de tegenwoordige minister achter zich heeft."
Hoe ook de Tweede Kamer aandringt om
de invoering van do landstorm, die een
onderdeel uitmaakt van de wettelijke orga
nisatie van het leper, te bespoedigen, de
minister blijft, hoewel hij het noodzakelijke
er van erkent, dit belangrijke onderwerp
op den langen baan schuiven. En dat enkel
en alleen omdat hij terugdeinst voor de
groote kosten, welke aan dien maatregel
verbonden zijn.
Alhoewel de minister reeds jaren geleden
de overtuiging bezat, dat ons kustgeschut
niet meer aan de eischen des tijds voldoet
en dus dringend vernieuwing behoeft, wordt
daarnaar geen hand uitgestoken.
Niemand uit het officierskorps zal durven
tegenspreken, dat, nu eenmaal versterkte
plaatsen zulk een hoogst belangrijke rol bij
de verdediging van ons land spelen, gezorgd
moest worden, dat die versterkte plaatsen
naar den eisch geapproviandeerd waren,
d.w.z. dat daarin al het noodige aanwezig
was om de bezetting gedurende het daarvoor
vastgestelde tijdvak naar behooren te kunnen
verplegen.
Niettegenstaande dien dringenden eisch
laat de regeling van dit belangrijke onder
werp op een paar forten na zoogoed
als alles te wenschen over. Inzonderheid
trekt het de aandacht, dat niettegenstaande
de laatste 25 jaren daarop voortdurend ge
wezen is en eene onder de vorige Regeering
ingestelde staatscommissie het dringend be
toog leverde, dat de voorziening ten opzichte
van de stelling van Amsterdam bijna alles
te wenschen overliet, niets wordt gedaan
om te voorkomen, dat eene stelling waaraan
millioenen en millioenen zijn en nog voort
durend worden ten koste gelegd, wegens
gebrek aan het noodige voor levensonderhoud,
noodwendig in handen van den vijand moet
vallen.
Het is waar, met eene afdoende voor
ziening zouden voor eens 9 a 10 millioen
en verder jaarlijks een J4 millioen gulden
gemoeid gaan, doch dit mag de Regeering
niet weerhouden te trachten het groote
gevaar, dat thans bestaat, te voorkomen.
Er valt op militair gebied moeielijk een
onderwerp aan te wijzen, dat meer aan
spraak op totstandkoming kan doen gelden
dan het Pensioenfonds voor weduwen en
weezen van mindere militairen.
De benarde omstandigheden, waarin de
de meeste weduwen en kinderen bij het
overlijden van gehuwde onderofficieren en
minderen achterblijven en de vele offers,
welke in verband daarmede van officieren,
onderofficieren en burgers gevraagd wor
den *), leidde de vorige Regeering er toe
na herhaalden aandrang van de zijde der
Tweede Kamer eene commissie te be
noemen om dit onderwerp te bestudeeren
en voorstellen aan den minister van oorlog
te doen.
Het was een genot te hooren hoe in de
kazernen deze maatregel werd toegejuicht.
Weinig der bij de zaak betrokkenen be
dachten evenwel, dat ze bedrogen zouden
uitkomen. En toch is dit het geval gewor
den, zooals uit de memorie van antwoord
van den minister van 10 December 190-1
blijkt. Daarin toch leest men:
liet door de hierbedoelde commissie in
gediende rapport met bijlagen, heeft nog
niet in dien zin geleid tot overleg tusschen
do departementen van Marine, Koloniën en
*) Voortdurend krijgt men berichten als
onlangs onder de oogen van den volgenden
inhoud :
Te Utrecht overleed wachtmeester De
Wolf van liet iste reg. veld artillerie, zijn
weduwe en 4 jeugdige kinderen blijven in
zeer kommervolle omstandigheden achter.
Een bedelbrief gaat langs de korpsen."
Oorlog, dat er ree Is sprake zou zijn van
bepaalde voorstellen, was ro atrent eene be
slissing zou kunnen worden genomen of
uitgelokt, of van vaste denkbeelden, waar
van de verwezenlijking binnenkort zou
kunnen worden te gemoet gezien. Wel H
te dezer zake tusschen de betrokken departe
menten ook dat van financiën brief
wisseling gevoerd, ook is het rapport e-u
zijn de bijlagen, die daarvoor in aanmerking
kwamen, afgedrukt en gaarne wordt de toe
zegging gegeven, dat, zoodra de verdere
overweging van het rapport er toe leiden
mocht, om voorstellen aan de goedkeuring
van de Staten-Generaal te onderwerpen,
gedrukte exemplaren van het rapport aan
de Kamer zullen worden aangeboden."
In de 5e arl. van de Militaire Gids" tee
kent een soldaten vriend daarbij aan: De
loop dezer zaak brengt opnieuw aan het
licht hoe weinig hart ook de tegenwoordige
minister van oorlog heeft voor de werkelijk<;
belangen van de gehuwde onderofficieren
en minderen.
Beloften genoeg, doch als het op de
dubbeltjes aankomt (een ieder begrijpt dat
dit hier het geval is) uitstellen tot een
opvolger aan de beurt komt om hetzelfde
spelletje te spelen.
Treurige toestand voorwaar! En dan wordt
het nog vreemd gevonden, dat het kader
niet tevreden is en zoo spoedig mogelijk
den dienst verlaat."
We hebben aan den droevigen loop dezer
zaak alleen nog dit toe te voegen, dat de
ministers van oorlog en van marine dezer
dagen goedvonden eene commissie te be
noemen om voorstellen te doen inzake het
instellen van een pensio nfon/ls voor werk
lieden en gei;mi>loijeerden bij de militaire
inrichtingen.
Alhoewel we niet kunnen verklaren, dat
hier eene verkiczingsmanoeuvre in het spel
is, zal men ons toch wel willen toestemmen,
dat daarvoor alle schijn bestaat. En dat bij
militaire ministers!!
Diep teleurgesteld gevoelen zich intusschen
de gehuwde omleroffici ren en minderen
en met een angstig hart gaan velen de
toekomst te gemoet. In het maandblad van
Ons Belang van l Mei 1.1. spree'-.t de relactie
nog den wensch uit: Misschien dat het
goede hart van Zijne Excellentie den mi
nister van oorlog hen (de weduwen en
weezen van gehuwHe onderofficieren en
minderen) nog wel te hulp komt."
Moge het zoo wezen.
Uit het vorenstaande blijkt o. i. voldoende,
dat ook de handelingen van den minister
Bergansius geen aanleiding geven om vol
doende vertrouwen in zijn beheer te schenken.
Hoe treurig ook, er valt niets anders te
constateeren.
Moge in het welbegrepen belang van het
leger en de natie in deze spoedig een betere
toestand intreden.
Ds JnliDs Cesar en bet Furntoteel.
Julius Cesar was het eerste drama van
Shakespeare, dat ik in zijn geheel mocht
leren kennen, voorgedragen door Koyaard-;
ik behoef wel niet te zeggen, hoe diepe
indruk het op mij maakte. Ofschoon ik nader
hand ook de andere meest vermaarde drama's
van deze dichter las of hoorde, o. a. die vijf,
welke geacht worden zijn meest grootse schep
pingen te zijn, zo bleef toch de indruk, een
maal van Julius Cesar verkregen, onverzwakt
en bij herhaalde kennismaking moest mijn
bewonderir.g voor dat stuk steeds stijgen. Komen
er in een enkele van zijn andere drama's
wel zoveel titaniese en veel betekende figuren
voor, Cesar, Brutus, Cassius, Antonius,
Octaviu9, Portia enz. enz. Het is of werkelik de
geest der dichtkunst voor dit treur-pel 's dich
ters tong met vuur heeft beroerd, wat vol
heid van hartstochten, aangrijpende gebeurte
nissen en konflikten. En welk een oneindige
weemoed, waarmede ons het einde van dit
treurspel vervult. Eén regel is voldoende
om de stroom van melankolie uit te gieten,
die tot bronne heeft het eeuwige raadsel
van ons mensenleven.
Pindarus, Cassius' slaaf, krijgt van zijn
meester bevel het zwaard te houden, waar
mede deze zich doodt- Daardoor heeft Pin
darus zijn lang ontbeerde vrijheid herkregen
en hij ijlt weg, daarheen, zegt hij, waar nooit
enige Romein meer hem ontmoeten zal. Met
deze ene uiting wordt ons een wereld opbe- ?
zworen. Wij, die dit lange stuk hebben mee
geleefd met een machtig brok maatschappij
dier dagen, wij vernemen nu, dat daarachter
noch andere volken leven met hun eigen
lotgevallen, vreugde en leed, van wtlk alles
wij zelfs geen flauw begrip hebben, zelfs een
galm daarvan dringt niet tot ons door, ja
toch die ene, dat woord van Pindarus en
juist dat verre geheimzinnige ontroert. Hoe
ook treedt hier de slaaf, tot noch steeds op
de achtergrond gehouden, plotseling voor oen
oogenblik naar voren, hoe verscheurt zijn
hartstochtelik woord als een schelle
bliksemits de nacht, die zich tot dusver over zijn
dienstbaar, zwijgzaam leven heeft uitgebreid.
Kn dit alles is maar een enkele of twee sim
pele regels uit dit geweldige drama.