De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1905 23 juli pagina 3

23 juli 1905 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 146 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. maar als hij ten slotte, tot bezinning gekomen, zich af gaat vragen : Wat vindt de kritikus nu eigenlijk van den kunstenaar of het kunst werk,- als kunstwerk beschouwd, naar aan leiding van welke hij is gaan schrijven, dan moet hij meestal, teleurgesteld, erkennen: Ik heb wel veel geleerd, en genoegen gehad óók, maar juist dat ene, waar het mij op aankwam, weet ik niet precies. Deze eigenaardigheid van Huet's kritieken doet hen een enkelen keer wel eens lijken op een prachtig-aangemaakten schotel, die er van buiten piecies zoo uitziet, of er een lekkere haas in ligt. Maar als men zorgvuldig den heelen inhoud heeft uitgelepeld, kreeg men w«l een degelijke en smakelijke saus naar binnen, duch de haas, waarom men met den schotel was begonnen, blijkt niets dan etn schijnhaas, dan een vleeschloos kunststukje van den knappen, Franschen kok te zijn geweest. Huet bfgreep niet alty'd en overal genoeg, niet zóó sttr4ï, als de gosde kritiek van alle tijden het heeft begrepen, dat kunstwerken, in de eerste, de eeoige plaats, aesthetisch werken, d. i. : door de met do middelen der kuust in het kunstwerk uitgedrukte gevoel en verbeelding en klankbeweging indruk maliën op des leier's sehoonheidszin. Hij was, omlanks zijn aangename levendigheid van geest en daarmede in verband staande pakkende achrijfwyze, toch mér iemand van betoogenden en redeneerenden aanleg, dan wel een ontvankelijke voor de geestelijkzinnelijke gewaarwordingen, die, met zijn gansche Zy'n, altijd en overal de schoonheid zoekende, en haar doorproevende, op grond van deze aesthetische aanschouwing zijner mede gelykloopende keuringen en abstracte beschouwingen opstellen ging. Zooals ik reeds aangaf, hij bleef altijd een beetje om het kunstwerk heendraaien, om het eigenlijke kunstwerk, want zijn gfeer was een andere dan die van bet de-schoonheidzien en de-schoonheid-voelen en de schoon heid- keuren. Het wezenlijke, waarnaar een kunstenaar moet geoordeeld worden, raakte hij dus meestal ternauweinood aan, en hij bepaalde zich wijselijk, want overeenkomstig zjjn aanleg, tot historische en psychologische opmerkingen en beschouwingen, waar ook óns "geslacht nog van geniet. Ljaat hy zich inderdaad een enkelen keer verleiden, om een aesthetisehe waardeering uit te spreken, dan toont hij meermaals, dat hy in dat soort van .dingen miniier thuis is, en wrijft de .tegenwoordige lezer soms zijn oogen uit, om te kijken of hij goed heeft gezien. Ik herinner hier slechts aan het vers-citaat in caput VII van Laa'ste Nederlandsehe Gedichten" (L. F. en K. 7), waar Huet de vrijheid neemt, het Cornelis-Paradijsige kwatrijntje : Zoo, Heiland! ik u bloemen koos, Uw hemel ten festoen, Mijn zuster waar een lenteroos, En ik, ik waar het groen. een bevallige bladvulling" te noemen, terwijl het toch, in waarheid, zoo als ieder hedendaagsch leier ziet, niets anders mag heefcen, dan een toppunt van ongewilde grappigheid. Men ziet de twee dames daar al hangen, be-vallig-teeder, acrobatisch- halsbrekend, als twee pronkstukken van rose en anderkleurig vleesch. En waar H net zich dan ook waagt aan een appreciatie van het zuiver aesthetische der groote kunst, zooals in zijn overigens goedgeschreven opstel over Milton. toont hy niet de macht, om op den lezer iets over te brengen van zijn schoonheidsindruk, al weet hij dezen smaakvol te zeggen. Men krijgt daar wel een beetje. het gevoel, dat zijn waardeering meer een rts'idu is van wat hij by' buitenlandsche bewonderaars van zijn dichter heeft gelezen, dan dat hij zelf tot in zijn ziel ontioerd zou zy'n geworden doof de van diep uitkomende en vaak hooguit-reizendo, beeldende geluidsinacht van Milton's machtige, metalene vers. Neen, gntroering, waarachtige ontroering des geestes, zooals ons geslacht in staat is om te voelen, door de plastisch- psychische macht van een kunstwerk in zijn ons diepste Wezen aangrijpende harmonie van gelijkloopende geestelijke en zinnelijke element n, dat was jliMIIIIUIIllllllllllllllllllllllllllltlllHlllllllilHHIinilllllHIHIIIHIIIimilS DE VREEMDELING. Naar het Duitscli, van CAEL BUSSE. III. (Slot). Dat geef ik toe," zeide de aanklager zon der zijn stem te verheffen. Maar ook daar van kan ik een eenvoudige verklaring geven. "U moet weten, mijn heeren, dat ik in D. een bloeiende zaak had, en een zoon, die al mijn hoop en vreugde uitmaakte. Hij vergold mij mijn liefde honderdvoudig, blonk door groote begaafdheid uit boven al zijn tijdgenoo.ten, en werd als mijn n en mijn alles door mij behoed. Op een dag werd hij ziek, en in mijn angst liet ik een dokter komen, die zich sedert een paar jaren in D. had geves tigd, en mij werd aanbevolen om zijn be kwaamheid en ijver. Zij het nu, dat hij zich vergist had in de ziekte van mijn zoon, zij het, dat hij het een of ander verzuimd had, de betrekkelijk onschuldige ongesteldheid werd erger en had den dood van mijn zoon ten gevolge. Sedert dien tijd had ik geen rust meer. Ik kon niet langer in D. blijven, verkocht mijn zaak, en vestigde mij hier. Maar daar ik afleiding noodig heb orn niet geheel in mijn droevige herinneringen te verzinken, en toch geen omgang met anderen wil hebben, begeef ik mij onderde menschen, wandel veel door de straten, en daarbij komt het wel eens voor, dat ik geheel zonder reden en zonder doel, den een of ander volg, daar het mij volkomen onverschillig is, waar heen ik ga. Ik doe dat nooit zoo, dat het in het oog loopt, en daarom heb ik, dunkt mij, het recht ertoe. En wat den beklaagde betreft het is volkomen waar, dat ik hem ns scherp heb opgenomen. Hij viel mij op, omdat hij lijkt op den dokter, die mijn zoon heeft behandeld." De toedracht der zaak was zoo eenvoudig en duidelijk, dat zij weinig gelegenheid aan bood voor welsprekende betoogen van de rechterlijke macht. Alleen de advocaat van Dr. Vetter trok de aandacht door een klein verhaal, dat hij vertelde. Hij kwam terug op de uitlating van zy'n collega die te kennen iets, waar Huet, tenminste in zijn geschriften, minder vatbaar voor lijkt. Als literair kr tikus was hij niet, zooals een kritikus behoort te zijn, in de eerste plaats een man, die zag en voelde, neen, hij was, vóór a les, een man van verstand, van een scherp zinnig, raak het juiste treffend, meesterlijk verstand. En met dat fijne verstand, dat aller minst alledaagfch was. t n waarmee hij in zijn tijd een oppermacht oefende, die geen nkel ander hem kon betwisten, zoo fiju-bewerktuigd, veelverscheiden, op de grens van 't geniale staande, als het was, heeft hij der kunst van zijn dagen gerechtigheid gedaan. Die knust, die in haar beste producten, overal waar ze iets anders mocht heeten als rederijkerij, als kunstmatige .vourdvertooning, ook al vaak niet veel mér w as dan een kraniggelukte poging van 't verstand, was juist geschikt, om gekeurd te worden met het middel, dat Huet ten dienste stond. En zoo heeft hij in een prachtige samenstemming ?au zijn eigen wertuig met de taak, die hij te doen vond, als zijn levenswerk op kunnen trekken, eteen na steen, en pilaar na pilaar, het groote gebouw met de circa 250 kamers, allemaal rechtszalen, dus het Paleis van Justitie, of, wilt gij 't anders zien, het anatomisch museum, waarin de kunst van zijn tijd, met haar waarde en haar onwaarde, voor het nageslacht ten toon blijft gesteld. En evenals Huet in zijn eigen land, steeds klaarstaande met zijn uitstekend vermogen van in-oorspro-ng-en-beginsel verstandelijke opvatting, de man was om s:herp te zien en .zuiver te beoor 'eelen die midd i-negentiendeeeuwsche Hollandsche kunst, die zelf, in hooflzaak, een uitvloeisel moest Leeten, niet van de diepere, onbewuste psychische krach ten, maar van 't wel een beetje alledaagsehe verstaad, terwijl hij daarentegen bij die andere kunst, die waarachtigere en fijnere, die in de eerste plaats voorkomt uit de hoogere ver mogens van 's menschen wezen, zooals Vondel haar heeft en Jacques Perk en anderen, zich, in zijn uitspraken, ? ten deele onbevoegd toonde, en alleen over die elementen wist te spreken, waar het verstand bij betrokken was, zoo ging het hem dan ook vaak in zijn oordeel over de buitenlandene i-unst. Alle schrijfwerk, dat niet in hoofdzaak gemaakt was door de Rede, maar veeleer kwam uit de diepere ziel, uit die onbewuste of andersbewuste Wezenlijkheid, die binnen ia den nienseh zit, ging hem, zouder hem sterk te treïfen, voorbij. Wij zagen dit reeds uit zij n oordeel over Milton, en ook Schelly trof hem slechts matig en wekte niets in zijn verbeel ding; en hij, de man, die over alles schreef, schreef toch niet over Novalis en Marlowe, over Heinrich von Kleist ni t, i, och over Hebbel, niet over Verlain.; en uiet over I'oe. Even zoo weiiJg voelde hij zich aangetrokken tot de kunst der Middeleeuwen, en tot de oude Grieksche kunst. Kortom alle literatuur, waarin het diepere leven van waarachtige verbeelding en gevoel zich uitspreekt, lieten hém, den mensch, met zijn voor zijn tijd en zy'n land superbe intellect, vrijwel koud. Want zijn scherp- doordringende, intellipentredeneerende, zijn zooveel, bijna alles, alleen maar niet het fijnste en diepste en hoogste aanvoelende geest vond daar geen wezen lijken houvast aan. Toch doet deze engere omvang van Hnets literair bevattingsvermogen en de daardoor veroorzaakte heel- of halfverkeerde beoor deeling van sommige werken of schrijvers betrekkelijk weinig of tot de aangenaamheid zijner kritische opstellen, als lectuur be schouwd. Hij oordeelt, vooral over ver/en, wel eens zóó oppervlakkig en soms faliekant-verkeerd, dat de lezer neiging krijgt om te vragen : Zou Huet eigenlijk wel eenig begrip hebben van de waarachtige literaire kunst? Maar toch weet hij zich, zelfs in zijn foutieve oordeelen, altijd zóó uit te drukken, dat men hem van het begin tot het einde kan volgen, zonder dat men insoeet bij de lectuur. Huet was een der weinigen onder zijn tijd en lamlgenooten, die zóó wis-t te schrijven, dat een mensch-van-lnden niet, na een half uur lezens, zeggen moet: Wat heb ik nu daar aan ? Men blijft hem altijd waardeeren, oai zegging en gedachte, al is men het ook niet altijd met hem eens, want men voelt dat IIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIII gegeven had, dat Dr. Vetter waarschijnlijk zeer overspannen was*. Hij erken Ie dat ten volle, maar was van meening, dat die over spanning eerst te voorschijn geroepen was door de zonderlinge eu irriteerende handelwijze van den aanklager. Hij vond lu-t psycholo gisch zeer goed te verklaren, dat men door systematische achtervolging iemandtot wan hoop kon brengen. In mijn jeugd," vertelde hij, is het vol gende gebeurd: Een inspecteur bij het ouderwijs, die vroeger predikant was geweest, on als schitterend redenaar van tijd tot tijd nog den kansel besteeg, ging op een avond, na het genot van een stevig glas wijn, met een architect de weddenschap aan, dat niets en niemand hem onder het spreken van zijn stuk zou kunnen brengen. In afwachting van <le dingen, die komen zouden, begon hij voor de verzamelde gemeente zijn rede. Maar hoe onderzoekend hij ook rondkeek, er gebeurde niets. Dat verwonderde hem al, en de voordurende af wachting maakte hem veel onrustiger, dan wanneer de een of andere stoornis was inge treden. Plotseling zag hij, hoe ver van he'ii af, een wijsvinger omhoog werd gestoken, waarvan hij den eigenaar niet kon zien, en langzaam, als waarschuwend, van rechts naar links, van links naar rechts ging . . . langzaam, voortdurend. De spreker moest bijna glim lachen bij de gedachte, dat iemand meende, hem door zoo iets onschuldigst in de war te brengen. Hij begon zelfs veel beter te spreken dan eerst het geval geweest was. Maar langzamerhand, toen de vinger zon der ophouden maar steeds heen en weer bleef gaan, werd hij toch weer onzeker. De bewegende vinger trok zijn aandacht tot zich: hij kon zoo dikwijls bij wilde het hoofd naar den anderen tant wenden, toch moest hij telkens weer ernaar kijken. Hij zeide tot zich zelf, dat het flauw en onzinnig was maar de langzaam van links naar rechts, van rechts naar links gaande vinger hield hetu vast, leidde hem af, boorde zich in zijn gedachten, ij versprak zich een paar maal, i verbeterde zich, werd daardoor, omdat zoo j iets hem anders nooit overkwam, verlegen, raakte ten slotte den kluts kwijt, en maakte, om niet te blijven steken, veel eerder een einde aan zijn toespraak, dan hij van plan was geweest." Van dit kleine, werkelijk gebeurde voorval men hier niet met een altijd eender geregelde machine, met een schoolschen saai-zeur, doch integendeel met een werkelijk-levend, levendd ;nkend wezen heeft te doen, die niet in beschaafde" taal nogmaals de gsijkte, versletene meeningMi, maar de uitkomsten van zijn zelidenkendwi geest geeft in een stijl, die klinkt als een nierischestem. Huet was predikant geweest, en nu loont het de moeite, zijne manier-van-schrijven te vergelijken met die zijner gesvezene ambt genoot en. Evenals een kansel prediker, die telkens maar weder een uur moet vullen met zijn stichtelijke welsprekendheid, zich genoodzaakt ziet om af te dwalen, uit te wei leu, en zijn eigenlijk vooropïesteldeonder werp ternauwernood soms aanraakt, zoo doet ook, van tijd tot tijd. Hu-ken Huet. De methode van samenstelling zijner kritieken lijkt soms ten dergelijke, als die waarvan een Evangelie-verkondiger" zich in zijn zondagsche vertoogeii bedient. Maar tevens toch schrijft Huet, in tegenstelling tot de wezen lijke pre.iikanten, zoo levendig en natuurlijk, en op die plaatsen, waar hij volkomen ernstig gaat worden, zoo prettig vrij van de conventioceel-si.erlijke of zwaar-op-de-handsche, def tige wendingen, waar zooveel andere schrij vers van zijn tijd hun stij; toe dwongen.dat men overal 't gevcel houdt, onder het lezen, met oen werkelijk men-ch te doen te hebben, en niet met een kunstmatig «prekende, mecha nische pop. En zoo verdient Huet te heeten, zij 't dan ook geen kritikus van cnfeilbaren smaak hij was trouwens, van-huis-uit, geen let terkundige, maar veeleer een godgeleerde, die begon met lief te hebheren in de literaire kunst, dan toch een letterkundige be schouwer van zeer ougemeene gaven, die, in zijn oordeel over ?ijn land- en tijdge noottri, vaak inzichten gaf, die men thans nog bewondrend moet lx inen, want die in zijn scherp-schertsend oordeel over menige, toen lui igeprezene, maar inwendig-hollerepu tatie t reilend den spijker op den kop wist te slaan. Nogmaals : ondanks alles, waarin men 't met Huet oneens moet weztn, ondanks zijn ge brekkige inzicht in het wezen der dichtkunst, en den hiennide in verband Maanden ouzuivren smaak, die zich naïefjes in som mige zijner uitspraken blootlegt, staat bij nog altij-d op als een schrijver, vau wien men veel kan leer en, en nii-t min Ier plci/ier heb ben, omdat liij niet zuo dogmatisch-onlevend, niet zoo eng-zich-üuigrcnzeiid op een-stroepjeloopend, niet zoo meesteruchtig alles naar eigen voortreffelijk schijnbinnenste keurend heeft willen wezen, als dit wel soms een minzamer lijkende, dich in waarheid fellere collega en oudere tijdgenoot des meesters dorst te zijn. Huet was zuiver-op-de-graat, beuiinnen8vvaar<Jiu-eerlij>, ook voor zich/.elf, en aanstellerij kon dus nooit een huisvriend bij hem zijn. En vandaar dan ook, dat hij zijn ambt, zijn geestlijke bediening heeft losgelaten, toen er tegenspraak dreigde te zullen komen tusschen zijn woord en zijn binnenste Zijn. Hij koos toen een werkkring, waarvoor hij stellig veel geschiktheid bezat, omdat hij tegelijk de breedst-ziende, de ruimst-voelende en de, van literatuur, meest wetende onder al zijn tijdgenooten is geweest. Uuimstvoelende onder allen was hij zeer zeker, \\ant. do eenige die begreep, dat de waarde van een kunstwerk geenszins afhai.kt-lyk mag worden gesteld van de grootere of geringere instemming, waarmee de kritikus kan aan zien het onderwerp van het boek, d.it hij bespreekt Men merkt dit b.v. uit bet artikel over den \\elmeeiienden Simon Gorter, die, onge veer zooals la'er diens zoon gedaan heeft, kunst wou beoordeelen naar het hem sym pathieke der gedachtesoort. Lluet was eere zij hem! niet zoo bevooroordeeld, en on danks zijn waardeer!tig voor denjonggestorven schrijver, die met beminnelijk, maar onkri'isch zelotisme, geëischt had, dat romanfiguren van hun godsdienst zouden getuigen, voelt hij zich genoopt, om d; auigerande vrijheid der Kunst te verde ligen eu schrijft hij, wat ook bedeu nog van toepassing is: Veilig kan men beweren, dat wie de menschen en de dingen aan zulk een idee 11 xe toetst, s'eeds in sommige opzichten een ?MIUIIHfMIIIIUMMIIIIIIIIIllllllilllllHIllllEllllllllllulllllllllllllllllltlIlll» ging de advocaat uit, oia de mededeelingen van zijn cliënt begrijpelijker te maken. Even min als de redenaar door de een of andere luidruchtige stoornis, door een direct in-derede-vallen of iets dergelijks van zijn stuk zou zijn geraakt, evenmin zou dit het geval geweest zijn met Dr. Vetter, wanneer de aanklager hem op grove wijze had bejegend of hem dagelijks had gefixeerd. Maar juist zoo iets, dat men niet recht thuis kon bren gen, zoo iets als die onverklaarbare, schijn baar Joellooze vervolging, maakte iemand ten slotte overgevoelig, zenuwachtig en overprikkeld. Men bad hier te doen met een zeldzaam en interessant geval, waarbij men vooral de bijkomende omstandigheden in rekening moest nemen. Het resultaat was, dat Dr. Vetter onder aanneming van verzachtende omstandigheden wenl veroordeeld tot een geldboete. Hij had bet van te voren geweten en het was ook niet anders mogelijk geweest: hij was weer de overwonnene. Zijn wanhopige jonge vrouw riep nog dienzelfden dag den raad in van een collega van haar man. Deze hield zich vriendelijk gere serveerd, eu vatte zijn raadgevingen samen in de volgende woorden: liet stiat nu een maal vast, dat de bewuste mijnheer Sfihubrink een irriteerenden invloed heeft op uw man. Het eenige wat in dit geval te doen is, is de oorzaak van die prikkeling weg te nemen. Daar mijnheer Schubrink waarschijn lijk niet erover denken zal, ter wille van uw man zijn huis en de stad te ontruimen, blijft er niets anders over, dan dat u het doet. Ik zou u* aanraden, voor eenigen tijd met uw man op leis te gaan het doet er niet toe waarheen dan zal naar ik hoop alles wel weer terecht komen." Zoo voorzichtig mogelijk trachtte zij baar man dit voorschrift mede te deelen, alsof zij het zelf had bedacht. Maar hij keek haar wantrouwend aan. Toen werd zij rood en kwam met de waar heid voor den dag. Dr. Vetter knikte een paar maal. Toen lachte hij spottend. Op reis gaan op reis gaan! Jawel, dan kunnen ondertusschen mijn dierbare collega's inijn praclijk onder elkaar verdeden. Neen, kindlief, dat plezier gun ik bun niet." Hij beloofde echter ten slotte, het geval eens te zullen bespreken met een anderen geneesonbevoegd beoordeelaar blijven zal. Wel kan bij op een gegeven oogenblik, en in een bepaalden kring van lezers, instemming vinden, maar liet willekeurige van zijn uit gangspunt ontneemt aan zijn vonnis, hetzij van vrijspraak, hetzij van veroordeeling, alle blijvende waarde." (Litt. F. en K. IV 27). Mochten de politieke en andere partijmannen, die ten onzent zich wagen in het literaire krijt, zwaar gemalied in theoriën op hun stokpaardje rijdend, met een Marx of een Bijbel al« logge knods, eens heel ernstig deze wijze woorden overwegen, met schaamte bedenkend, hoe reeds een voor bijna twintig jaar gestorvene hen in zuiverjuist inzicht vooruit is geweest. Neen, nogmaals: niet de in iedere generatie een ander schijnsel uitzendende tooverlantaarn der kerkelijke of economische of zedekundige grondstellingen, geeft het licht waarbij men kunstwerken beoordeelen kan: neen, de eenige aesthetiek, die, in baar grond we en altijd de/.elfde, door alle eeuwen heen blijft bestaan, steunt op het beginsel van juistheid en schoonheid, nL op het onvervalschte beginsel zonder bijmengsels van praktischen aai d. * * * De tijd is nog niet daar, om een schematisch overzicht te geven, waarin elk der tegen woordige kritici op zijn plaats komt te staan en gekenschetst zal wolden in zijn wezenlijken aard. Alleen wil ik een enkele uitzondering maken, daar zij zoo goed van dienst kan zijn, om bet groote onderscheid te laten zien tusschen de metlio ie van Huet en zijn tijdgenoolen, en de dichter bij de kunstwerken blijvende wijze, waarop men thans kritiseert. Ik bedoel bier Van Deyssel, die met een subtiel redeneer inasvermogen, door zijii op voeding op een katholieke onderwijsinrichting gekweekt en verfijnd, altijd precies wil blijven bij die dingen zelve, waarover hij spreekt, ze haarfijn ontledend, proevend, keurend, en dia ook wel eens ecu persoonlijken tegen stander met bet gezicht voorover, van schrik, heeft doen vallen in 't onsmakelijke mengsel van diens lastering. Huet zou zeker van v Peyssel gezegd hebben, dat hij te veel waarde hechtte aan kleinigheden: want hijzelf vond bet verkiezelijk, mér dan ns heeft hij dit, erkend, om te kritiseereii, zooals men 't noemt, met den franschen slag. Hiiet toch deed zóó: hij hechtte 't meeste waarde aan algemeene inlrukken'; doch algemeene indrukken zijn als distillatieproducten uit het kunstwerk, door den zus of zoo gestemden geest van den schrijver heen Zal de kritiek echter eenige objectieve waarde hebben, dan heeft zij in de eerste plaats zich bezig te houden met, zich te bepalen bij, het object dat zij beoordeelen wil, eu ieder bestan Ideel van dat object heeft ze te onderzoeken, zoowel in zijn afzonderlijk heid als in zijn verband met het geheel. Zóó loch slechts is er eenige overeenkomst in methode tusschen het letterkundig kritisch en het wetenschappelijk onderzoek, en zóó slechts kan er een resultaat verkregen worden, dat iets meer dan een persoonlijke, min of meer juiste ineening heeten mag. ledtir letterkundig kritikus, die niet begint met haarlijn te onderzoeken datgene wat bij wil gaan beoordeelen. toont zich iu waarheid meer ei n verhandelaar dan een w zenlijkkritische geest. BOEK AANKONDIGING. Di'. Vnüctii <Jcr Aanii-, door Jon. F. SXEI.I.EMAN-, met meer dan SOU afbeeldingen, bevattende duizenden pjrtrettea, foto grafisch opgenomen over de geheele aarde. Amsterdam, Scbelteuia tt IIolkema's boekhan lel. Hoe zouden onze voorouders hebben ge watertand van een prachtwerk als dit, zij die kon het anders zoo verzot waren op reis-b( sc'irij vingen en (thnogiaphische litte ratuur, 't Is waar, de Ilollandsche pers heeft ook in da drie vorige eeuwen menig boek MIHIIIIIIIIItlllllllllllftflIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHlUllllllltlllllllllllllllllllllllt heer, voor wit u hij groote achting gevoelde. Hij deed het, en vertelde alles met groote nauwkeurigheid. Plotseling hield hij op. Hij had een onderzo^kenden blik van zijn collega opgevangen. ..Zoo. . . ja. . ." zeile hij, terwijl hij met zijn hand naar zijn boord greep, alsof die hem te nauw was en bij zich lucht wilde verschaffen. Ja ... daaraan heb ik nog geen oogenblik gedacht." Eu schouderophalend voegde hij er bij : Och ja, dan hoef ik eigenlijk niets meer to zeggen. U denkt eenvoudig, dat ik gek ben . . . een aardig, klein gevalletje van vervolgings waanzin. Wel, do diagnose komt prachtig uit: overspanning, zenuwachtige prikkelbaar heid, verbeeld nie, dat ik achtervolgd word, beweer, dat die man mijn practijk ondermijnt, kan hoegenaamd geen reden opgeven voor zijn handelwijze, belecdig hem, ga hem bijna te lijf, wat is er nog meer noodig Och ja, als ik iu uw plaats was, zou ik waarschijnlijk hetzelfde denken. Ik kan u zelfs nog meer vertellen: ook het eigenaardige gevoel van onbehagelijkheid doet zich van tijd tot tijd bij mij voor ? juist dan, wanneer die vent mij een enkelen keer eens niet naloopt. Ergo is de zaak volkomen duidelijk, riet waar'.'" Zijn collega wilde hem gerust stellen en sprak h nu tegen. Maar Dr. Vetter schudde het hoofd. ,,A1 deed ik honderd maal een eed er op u zoudt mij toch niet gelooven. Ik lijd vol strekt niet aan vervolgingswaanzin, ik heb in 't geheel geen hallucinaties. Ik verbeeld mij niet, dat ik achtervolgd word, maar ik constateer dagelijks, dat het werkelijk gebeurt. Krankzinnig ben ik dus niet. Nog niet." En plotseling stond hij op. Zijn gezicht vertrok zich. En zacht, met een vreeselijke angst in zijn stem, zeide hij : Maar als het zoo doorgaat, kon ik het wel eens worden." Hij nam zijn hoed en ging weg, zouder verder iets te zeggen. Van nu af werd hij, behalve door al het andere, ook nog gekweld door de gedachte, dat men hem voor krankzinnig zou houden. Elke blik, elk woord van zijn vrouw vervulde hem met wantrouwen. Daarbij kwam nog, dat verscheiden couranten bet verslag van de gerechtszitting, die hun interessant toescheen, hadden opgenomen. Vele van Dr. Vetter's ou ie patiënten lazen dit, kwamen dan tot de het licht doen zien, dat zoowel door als door gravures nauwelijks z'n wedergade heeft aan te wijden en nog heden ten dage in zeldzaam geworden exemplaren klokspijs is voor liefhebbers, maar aan een boek zóó rijk geïllustreerd en zóó betrouwbaar, hebbent ze nauwelijks derven denken. Oorspronkelijk wTas door den uitgever bedosld een Nederlanische bewerking van The living race of mankind". Al spoedig bleek dit werk echter niet goed genoeg ora vertaald te worden tot een Hollands :h boek. Dat er zoo weinig bruikbaar» iu zou zijn", zegt de heer Suelleman in de voorrede tot het eerste deel had ik echter niet ver wacht, en eerlijk gezegd, het is mij zeer tegengevallen, dat het noodig bleek den Hollandschen tekst te schrijven heelemaal buiten den Engelechen om. Beweren dat,alles bij elkander, wel n kolom in dit deel uit de Engelsche editie werd vertaald, is nog veel . te zeggen. Wat mijn vriend dr, van. Bemmelen schreef over het onbeduidende en oppervlakkige van Tiie living animals of tiie M'orW(Ned. spect.13Dec.1902; is volkomen van toepassing op den Race of mankind. Dat boek toch wemelt van oude verhaaltjes, van be richtjes liiag bij den weg. aangeregen en zelfs dit niet altijd tot een loogenaamd populair artikel, dat alleen aan den minst eischende kan voldoen". En dit is waarlijk niet te veel gezegd van een dergelijk werk, hetwelk niet meer dan een tiental regels ?oor de beschrijving van Java over heeft en daarin o.ru. een schooljongen zal vermoedelijk beter op do hoogte blijken dan de 'Engels-cue schrijvers de zeden der maleiers" van Java geen bijzondere opmerkingen nood i g ach t. De heer Snelleman, die met zooveel kennis, zorg en toewijding bet Rotterdamscii museum van Land en Volkenkunde organiseert, en die zoowel in de nieuwe bewerking van Veth'a Java, als in de eerlang voltooide Encyclopedie van Ned. Indiëtoonde hoe de redtctie van dergelijke wetenschappelijke werken aanzijn handen is betrouwd, was zeker de aangewezen man om te geven, wat vreemde auteurs niet vermochten. Natuurlijk is dit boi-k voor een groot deei conpilatiewerk, doch 't is reeds van bevoegde zijde opgemeikt compilatiewerk in de beste beteekenis, en gerust kan inendeuschïijverge'ooven, waar d'.-ze beweert, dat de Ie .er zou schril; ken van d>! lange lijst der geraadpleegde brounep. De afbeeldingen zijn alle zeer fraai en wat niet minder zegt illustreert-n d-n tekst op zeer gelukkige wijze. Beide vullen elkaar aan. Verhul en vit <\e Iniliwhe KrijijKi/ffchiedeiV'. (Java-Boni-Bandjermisin), door J. 11. Scjioiï.M.sKEK. Amersfoort, ValkhoU' A Go. z.g. De schrij ?er van de Schetsen uit den AtjehOorlog ', de Ned.-Ind. Krijgsverhalen" enz. be hoeft niet meer bij bet lezend publiek te worden geïntroduceerd, en aan belangstelling zal het dan ook dezen nieuwen bundel niet ontbreken. De bladzijde uit de Nederl.Celebesche geschiedenis" komt juist van pas; de beide verhalen uit den opstand van Java (1825?1S30) zijn zeer belangwekend, ook de drie overige schetsen geven eeii aardig kijkje op de Indische krijgsgeschiedenis. Buis. ?MWfmiiiiitii iiiiiiiiiiHiiiiimimiim 40 cents per regel. ECHT VICTOFUAWATER: berlaHristêin. ?mninmiiiiiiiiimiiniiuiiiiimiMiiiitiiiiiiiiuiiiiiiiiiMiiiiiiHMniiiiiHi» conclusie, dat er achteraf beschouwd toch wel iets zonderlings was geweest in het ge drag van hun dokter, schudden het hoofd en kwamen voorzichtigheidshalve niet weer by hem tertix- Zoo verliep Dr. Vetter's practijk van dag tot dag. En altijd, ook nu nog, achter hem de vreemdeling, altijd op het trottoir aan de overzijde, altijd met zwarte das en zwartglacéhandschoenen, altijd als een opge wonden machine zich bewegend, ? regel matig en gevoelloos .. . Ongeveer veertien dagen later ging het gerucht van een moord, op straat gepleegd. als een loopend vuur door de stad. Het werd dadelijk tegengesproken. Aanlei iing tot het gerucht was gegeven door het feit-, dat de practiseerende geneesheer Dr. Bernhard Vetter blijkbaar in een aanval van waanzin twee revolverschoten had gelost op den rustig zijns weegs gaanden rentenier Otto Schubrink gelukkig zonder hem te treffen. Dr. Vetter werd in hechtenis genomen, en daar de geneesheereii vervolgingswaanzin constateerden, dadelijk overgebracht naar een krankzinnigengesticht. Den vreemdeling zag men nog eenige dagen lang door de stad loopen. De advokaat, die Dr. Vetter indertijd verdedigd had, maakte een zijner vrienden op den man attent. On rustig, als miste hij iets, niet dwalende, zoekende oogen, zwierf do rentenier door de straten, blijkbaar zonder reden, zonder doel. De advokaat, dien hij een oogenblik scherp had aangekeken, draaide zich nog eens naar hem om. Hij ziet er uit als een zenuwpatient," zeide hij tot zijn vriend. Kort daarna was de vreemdeling vertrokken. De vensteis van de woning, waarin hij had verblijf gehouden, waren weer zonder gordijnen, Volgens een bericht in de couranten zijn de doctoren van het krankzinnigengesticht van meeuing dat de ziekte van Dr. Vetter, niet ongeneeslijk is. Zij houden het zelfs niet voor onmogelijk, dat hij binnenkort zijn ge wone beroepsbezigheden weer zal kunnen hervatten, weliswaar niet in de stad, waarin hij tot nu toe werkzaam is geweest, maar op een ander u rustiger plaats.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl