De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1905 23 juli pagina 5

23 juli 1905 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 1465 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Ellen Key en haar Paedagogische Idealen, door W. JANSEN. Uitg. C. H. E. Breijer. te Utrecht. Daar was eens 'n nuchtere dominédie preeken zou over de gelijkenis van den barmhartigen Samaritaan. Hy las zijn tekst voor uit Lucaa X, vers 25:37, aldus eindi gend: Ga (jij heen en doe desgelijks." Ik zon," ging tnj voort, hiermee kunnen volstaan: Ga gij heen en doe desgelijks." De gewoonte echter wil dat ik nog drie kwartier over my'n tekst doorspreek en ik hoop u te toonen dat ik die kunst versta." Dit historisch verhaal kwam mij te binnen big het lezen van Een woord vooraf", waar mede de heer Jansen Ellen Key en haar Paedagogische verhalen" meende te moeten inleiden. Hy eindigt aldus : Ellen Key wordt nu eenmaal veel gelezen; moge de lectuur van mijn boekje er toe bydragen, dat het geschiedde niet oordeel des onderscheids." Zoo had ook de heer Jansen kunnen zeg gen, kort en krachtig: Ellen Key wordt veel gelezen; dat het geschiede met oordeel des onderscheids!" Daar nu zelfs de meest ondernemende uit gever een dergelijke ontboezeming niet zou aandurven; daar nu eenmaal het publiek eischt behandeld te worden als 'n luie her kauwer; daar honderd middelmatige bladzijden gemakkelijker te schrijven zijn dan n pittige Multatuli-zin, daarom vond de heer Jansen van verschillende zijden aan gespoord tot eene afzonderlijke uitgave, ge legenheid tot gedeeltelijke omwerking en vrij aanzienlijke uitbreiding der behandelde stof. *) Consciëntieus heeft de heer Jansen zijn taak verricht. Hij bracht zijn stof onder de volgende hoofden: Inleiding; Ellen Key's leven en persoonlijkheid; Ellen Key's Paedagogische Idealen. Dit laatste weer gesplist in I. Soci ale en Etische vraagstukken; II. De Eeuw van het kind; III. Saamvattende waardeering. De inleiding is een philosophisch-historisch-sociaal-literair-paedagogisch-muzikaal overzicht van de negentiende eeuw, ter . meerdere imponeering met veel goed-doende philosophen-namen doorspekt. Ellen Key's leven en persoonlijkheid" is zorgvuldig gelicht uit Ellen Key, Ein Lebensbild von L. Nyshörn?Hamilton". In de beperking toont zich de meester; de schrijver is er zeer zeker in geslaagd van het interessante uit het leven en denken van Ellen Key kort en sympathiek wat mee te deelen. Jammer dat in dit hoofdstuk.uit n zin meer schoolmeester spreekt dan meester: Het ware soms wellicht niet ondienstig geweest, wanneer Ellen Key bij haar onderwijs den onderwijstoon had weten aan te slaan, die door een strenge discipline geeischt wordt." g) Ellen Key's opvoedkundige idealen" be handelt der schrijfster de verhouding tot de philosofie van Nietzsche; tot het vrouwen vraagstuk ; tot het vraagstuk van de Liefde en den Echt; tot het sociale vraagstuk en de ethiek : tot opvoeding en vrouwenarbeid; tot misstanden in huisgezin en school; om dan te komen tot haar idealen van opvoe ding, hoofdzakelijk naar aanleiding van De Eeuw van het kind". De heer Jansen heeft in deze bladzijden gepresteerd wat hij kon; hij geeft blijk van met zorg haar werken gelezen te hebben, en heeft zijn citaten even zorgvuldig gekozen. Hij heeft gedaan wat hij kon; maar het kan niet. In nog-geen-honderd bladzijden al deze onderwerpen te behandelen, ieder tot zijn recht te doen komen, recitatief, citaat en kritiek te doen saamvloeien tot een aange naam leesbaar geheel, is 'n absoluut onmo gelijkheid. Het moet worden tot wat de moderne school werd, welke de Zweedsche schrijfster zoo terecht aanvalt: Onder deze stortvloeden worden de hersenen verward, de ziel verstompt en versuft, evengoed die van den onderwijzer, (schrijver) als die van den leerling (lezer). Geheel anders echter zal de indruk geweest zy'n, toen deze thans saamgesmolten artikelen verschenen in Stemmen voor Waar heid en Vrede". Bij een kleine dosis werkt zulk een ragout opwekkend, prikkelend, stemt eerder tot zelfnadenken. En waar ik het uitgeven van een dergelijk *) Onder den titel De Eeuw van het kind" verscheen een reeks opstellen van zijn hand in den jaargang 1904 van het tijdschrift Stemmen voor Waarheid en Vrede. |) Bldz. 34. UIT DE NATUUR. CXV. Vacantie. Eindelijk is het slentertijd, ik woon voor een heele maand heelemaal buiten. Wat ik in de eerste vacantiedagen sterk gevoel als iets zacht genoeglijks, is dat ik niet meer voortdurend op de klok heb te letten; de klok die je in 't bezige stadsleven onophou delijk voor oogen hebt, die je nooit met rust laat, altijd de baas over je speelt. Om te toonen, dat ik me tenminste een poosje niet behoef te laten coujonneeren, verzuim ik opzettelijk met een streelend wraakgevoel my'n horloge op te winden, ik wil ook eens niet precies weten hoe laat het is. Maar zijn vry'e dagen moet een mensch altijd zoo lang mogelijk maken; de beste tijdverdeeling voor de zomervacantie is: op met de zon, een enkele keer al iets eerder, 's middags een paar uur languit dutten na den maaltijd, zoowat n tot drie; en niet naar bed voor tienen; als de maan schijnt nog een uurtje later; dat is best uit te houden en als men 't maar probeert gelukt 't vast. Op regendagen alleen is lezen, musiceeren, teekanen of knutselen van pas, zoolang het dag en droog is moet er geen ander dak dan de hemel boven ons hoofd zijn, geen ander boek dan de natuur ons verstrooien of vermaken of stichten. Al gaat ge er alleen op uit, gelegenheid voor kennismaking is er in bosch en duin, aan 't strand en op de heide altijd in overvloed, wie van verveling spreekt, is niet waard, dat hij 't voorrecht heeft naar buiten te kunnen trekken. Ik heb nu in de eerste week al een paar ken nissen gekregen, die ik dagelijks ga bezoeken en met wie ik al op heel goeden voet sta. Dat zijn twee eekhoorns op Oud-Bussum, een grasmusch aan den Laarderweg en een vliegen vangertje in de Eslaan, gezwegen van de bloe men, de orchideeën, de zonnedauw en water gentianen, die ik op mijn vaste wandeling ?voorbijkom. boekje nauwelijks nuttig en noodig vind, daar breng ik den heer Jansen gaarne mijn hulde, voor het goede werk dat hij deed, toen hij Ellen Key en haar ideeën introduceerde bij den lezerkring van bovengenoemd tijdschrift. Stemmen voor Waarheid en Vrede wordt hoofdzakelijk gelezen door streng-gelooveode, behoudende christenen. Zij, die voor een schrijver, welke niet hun religieuse opvat ting huldigt, geen belangstelling, geen eer bied of sympathie hebben; die zoo iemand negeeren als ze eenzijdig opgaan, verachten als ze verstompt zijn in hun geloof. En door Ellen Key, haar frischheid, haar groot hart, haar jong voelen, haar ruimen blik en vergaande menschenliefde te introduceeren in dezen kring, heeft de heer Jansen zich verdienstelijk gemaakt. En mogelijk dat in dien kring, die niet Ellen Key zélf leest, zijn boekje wél nuttig, wél noodig is ... Saamvattende waardeering" is verreweg het belangrijkste hoofdstuk. Het voorgaande is aangenamer en belangrijker te lezen in de werken van Ellen Key zelf. Vooral waar het aanbevolene oordeel des onderscheid" ge bruikt wordt, zal de lezing meer belang inboezemen en er meer van overblijven dan van den door den heer Jansen gedistilleerden stjjven groc, die mogelijk een doezeligen invloed kan hebben. Waar in de voorgaande hoofdstukken, reeds een enkele maal de lezer wordt voor bereid, dat dit boekske geschreven is in streng-christelijken geest, daar stelt de schrij ver zich in Saamvattende waardeering" als geloovig christen tegenover de kettersche Zweedsche. Zonder vrees zich belachelijk te maken tegenover andersdenkende lezers, zonder schroom de opinie van een meer algemeen geacht" dan algemeen bekend" mensch plaatsend tegenover die van een wereldvermaardheid ; eenvoudig, vrij uit zegt de heer Jansen : Ellen Key kent de klove niet tusschen zonde en heiligheid, tusschen goed en kwaad, een klove, die voor absoluut ondempbaar zou moeten gelden, ware zij niet door een goddelijk verlossingswonder te niet Toch weet hij bij al het essentieele verschil van opvatting, waardeering, leering en origi naliteit te vinden. Waar wij op godsdienstig gebied, helaas maar al te zeer gewend zijn aan onverdraagzaam heid, waar de geloovige door den ongeloovige bespot, en de afvallige door den christen herablassend beklaagd wordt, daar staat het zoo frisch en edelmoedig: ...?Zij zullen bij Ellen Key, althans wat de hoofdzaken betreft, met verrassing en vreugde terugvinden de profetiën van Israëls psalmdichters en profeten, zoowel als de chiliastische verwachtingen en uitzichten van de Nieuw Testamentische Apocalypse. Misschien zal het hun tot oorzaak van be schaming zijn, dat van eene zijde, die met alle christelijk geloof beweert gebroken te hebben, aan idealen wordt herinnerd, die de hoop uitmaakten van oud-Jsraël zoowel als van de oudste christengemeente, en die het christendom van later eeuwen hoe langer hoe meer uit het oog en het hart verloren heeft, zoodat zij tot leerstukken" zijn ver steend, tot onderwerpen van theologische controverse zijn verlaagd, buiten het centrum staande van de schristelijke belijdenis, in dier voege, dat het aan iemands rechtzinnig heid" niet af of toedoet, of hij er aan gelooft, al dan niet. Het echte volle christendom evenwel zal moeten bekennen ; de idealen, waarheen Ellen Key den enthousiastischen blik gericht houdt, zijn onze idealen; zij maken den inhoud uit onzer hoop ; wij scha men ons met diepe schaamte; dat wij ze heb ben verwaarloosd en geminacht, in stede van ze der gansche wereld in vlammend schrift voor te houden, door ze te belijden met woord en daad; wij schamen ons met diepe schaamte, dat wij ons licht, het licht der wereld, heb ben gesteld onder een koornmaat en dat ons zout, het zout der aarde, smakeloos gewor den is. Doch wij zullen ons laten gezeggen; wij zullen ons door dit oordeel, dat eene getuigenis tegen ons is, laten reinigen en beteren, al komt het van eene zijde, die de leuze van het anti-christendom in haar vaan del voert en al wordt het ons medegedeeld in een taal, die de onze niet is." Dit zou een waardig einde geweest zijn. De heer Jansen heeft gemeend er nog eenige bladzijden aan te moeten toevoegen; hij heeft nog ettelijke waarheden verkondigd over de ideële droomen van Ellen Key, die De eekhoorns waren al bij de eerste ont moeting heel toeschietelijk. En dat niette genstaande ze op dat oogenblik door een buitengewone omstandigheid in zeer opge wonden en zenuwachtigen toestand verkeer den. Ik had ze al een paar keer in den vroegen morgen begluurd, voordat ik mij ver toonde en ik wist welken weg ze namen om uit de dichte groep hooge dennen, waar ze woonden, naar den treurbeuk aan den vijver te komen. Met een verrassende stiptheid kozen ze eiken keer precies dezelfde sparren en berken als stations op hun weg, wipten van daar juist van denzelfden tak als gisteren over op de hooge heesters, sprongen van clenzelfden wegedoorn op het voetpad, huppelden met mooi gekromde lijnen en recht uitgestrekten staart door 't gras naar den voet van den bruinen beuk. Daar spiraalden ze om den stam, scharrelden wat tusscher de afhangende zich aan ieder practisch mensch zullen voor doen ; nuchtere waarheden, waarheden als koeien, en evenals koeien onbelangrijk. Het besluit is zwak. Waar in het zooeven aangehaalde de schrij ver zich toonde ruim denkend, en neerschreef wat zoowel bij den ongodsdienstige als bij den streng-geloovigen weerklank en sym pathie mag verwachten, daar heeft hij het noodig gevonden zijn boekje met een klein preekje te besluiten. De heer Jansen had moeten voelen dat een dergelijke finale die gewenscht en moge lijk geëischt is voor een artikel in een streng christelijk blad, niet op zijn plaats is in een brochure, die de groote wereld" ingaat. Ik aarzel niet dit besluit zwak en onjuist te noemen. Ik vrees dat het den indruk van ruim-denken, die op voorgaande bladzijden zoo aangenaam aandeed, zal doen vervagen. COSMOI'OLITE. Weer een gedenkteeken voor een vrouw in Amerika. Een meisje dat fluit. Mevrouw Martha Oallieni. Teleurge steld Noord-Pool-reizigstertje. Kort geleden werd in Washington een ge denkteeken onthuld, gewijd aan de vereerde nagedachtenis van Frances C. Willard, oprichster der Vereeniging: Women's World Temperance Union. Chicago weet zijn verdienstelijke burgeressen óók te waardeeren tijdens haar leven, en na haar verscheiden te ontrukken aan botte, haastige vergetelheid. Dr. Mary L. Thompson, specialiste in chirurgie, heeft thans ook haar gedenkzuil in Chicago. Gedurende haar.dertigjarige loopbaan heeft dr. Thompson zich doen kennen als onver schrokken vrouw, beleidvol chirurg, vlijtig student, rationeel-wetenschappelijke en deel nemende vriendin harer patiënten. Bij de onthulling van haar gedenkteeken getuigde dr. Nicholas Senn, autoriteit op chirurgisch gebied van zijne vrouwelijke collega het volgende: Deze plechtigheid is een wegwijzer in de medische geschiedenis van Chicago ; honderde vrouwen zijn het welslagen van haar leven verschuldigd aan de edele gezindheid en aan den onverilauwden ijver door dr. Thompson ontwikkeld in het het belang van haar inedezusteren. De herinnering aan deze voorbeeldige medica leeft en zal leven in de harten der bewoners van Chicago." ?:;- * Vrouwen die fluiten, En koeien, die loeien Zijn zelden goeien. Zóó beweerde vader Cats. De dood-ouderwetsche man heeft meer dingen gesegd, waar mee ik mij niet vereenigeu kan. Gedachte- en zinloos fluiten a la stal jongen, zal ik van een vrouw of meisje zeker niet bewonderen. Evenmin als het neurieën, o! dat schrikkelijke neurieën! zonder melodie, zonder rythme, dat net zooveel van muziek heeft als een regenscherm. Maar, zuiver, gevoelvol, door-en-door muzikaal fluiten, waarom zou dit hoogstzeldzame talent een vrouw ontsieren'! De zestienjarige Margot Lethbridge heeft met buitengewoon succes in Londen gede buteerd als siilleuse". Zij beschikt, ondanks haar jeugdigen leeftijd, over een uitgebreid répertoire, waarin zij op artistieke wijze haar virtuositeit in het fluiten openbaart. Tot haar glansnommers behoort: L'étévan mevrouw Chaminade. Margot Lethbridge erfde haar liefde en aanleg voor muziek, van haar grootvader Sir Koper Lethbridge. # * * Zoo iemand, dan voorzeker heeft mevrouw Marthe Galliéni, echtgenoote van den Franschen generaal Galliéni, beantwoord aan het bijbelsch voorschrift, om te zijn voor haar man : een hulpe. Met groote welwillendheid is mevrouw Galliéni ingegaan op het tot haar gericht verzoek, persoonlijk een-en-ander te schrijven over Fransche kolonisatie op Madagascar, en over haar jarenlang verblijf op Tananarive, hoofdplaats van Madagascar. Mevr. Galliéni vertelt o. a. : De bewoners van Madagascar zijn in twee zeer verschillende stammen ver deeld : de Hovas en de Sakalaven. De Houve", zoo wordt Hovas uitgesproken, is veel begaafder en oneindig vatbaarder voor beschaving dan de vrouw der Sakalaven. takken, knabbelden even aan de halfrijpe beukenoten en keerden zonder n geluidje en ook weer zonder n afwijking langs den zelfden weg terug. Dun derden dag had ik voor kennismaking bestemd, het was een goddelijke morgen; het gras nog vochtig, en blinkend in de schuine roode zonnestralen; overal dreunde de hommelklaroen boven de bloemen, die er geeuwend van ontwaakten en met halfopen mond en oogen zich slaperig rekten, lang zaam de hoofdjes oprichten en zich keerden naar den grooten stralenden vuuroven in het oosten. De boomtoppen wuiven, heesterbladeren trillen in den morgen wind ; dennen en sparren kreunen en steunen zacht, dan suizen ze samen met het ruischend loof; en als de damp uit den vijver tot in de kruinen is gestegen fluit en orgelt het, slaat en piept het, kwin'.-?-^ WPïH l J l L r i ? ' f ? . Ihv, Over 't open pad naar den beuk. Bij verpleging van melaatschen, in kinder bewaarplaatsen, in naai- en borduurscholen is de ijver, het vlugge begrip, het aanpas singsvermogen en de plichtsbetrachting der Houve van onschatbare waarde. De vrouw der Sakalaven is onverschillig, stompzinnig en vadsig. Het heefi mevrouw Galliéni heel wat moeite gekost om die vrouwen aan het verstand te brengen, dat de jammerlijke sterfte van haar zuigelingen zou verminderen, indien de vrouwen haar kleintjes meer hy giënisch behandelden. Wat de echtgenoote van den Franschen generaal onder de Saka laven tot stand bracht wijdt zij aan de krach tige medewerking der Houve. De vrouwen van Madagascar zy'n de han digste kantwerksters der wereld. Den Uden Februari van dit jaar, gaven de generaal en zijn echtgenoote hun laatste bal in het gouvernementshuis op Tananarive. De dames inboorlingen waren beelderig gekleed naar de laatste of voorlaatste Parijsche mode. Het gemak en de zwier waarmede mannelijke Hovas zich in rok bewegen, zou een Parijschen galon alle eer aan doen. Mevrouw Galliéni is vtol lof over de Houve, die zij als kamenier meenam naar Frankrijk. Een juweeltje ! zegt zij, dat elke dame mij zal betwisten, indien, ??haalt even diep adem Helena Rainimarosandratana, ooit van betrekking wenscht te verwisselen. Heiena's naam klinkt buitengewoon zoet vloeiend en zangerig wanneer zij hem zelf uitspreekt, wat ik mij best kan voorstellen, want het is een reeks van schoone klanken. Mevrouw Galliéni acht het een groot geluk voor haar dochter Marcella, dat zij binnen kort in het hu velijk zal treden met kapitein Grusz, een der beste ollicieren van den gene raal. Mevrouw Galliéni zegt, dat, de jonge lieden op Tananarive den arbeid door de ouders begonnen, kunnen voortzetten, en dat op die wijze het echtpaar Galliéni niet zoo spoedig zal vergeten worden. Het uitstel van de Peary-expeditie is een groot verdriet en een grievende teleurstelling voor de veertienjarige Marie, het dochtertje van den Amerikaanschen Noordpool-reiziger Peary. Marietje Peary, dat in koude, hooge regionen het levenslicht zag, verlangt vurig om met haar vader mee te trekken naar den Noordpool. Door gemis aan geld, is de be raamde expeditie nog een poos uitgesteld. Keeds was Marie als jongen gefotografeerd en zien wij haar met langen broek, kort buis en puntigen bijl in de hand om sneeuw-masaa's en ijsblokken door te hakken. Vijftien jaar geleden vergezelde mevrouw Peary haar man voor het eerst op zijn gevaarlijke en avontuurlijke reizen. Marietje werd op reis geboren en over hun verblijf in verre, barre gewesten schreef mevrouw Peary een boekje. Het huis der Peary's te New-York behoort tot een der wonderen der Nieuwe Wereld. Zij bezitten een pracht-verzameling bont. De schoonste, witte ijsbeervellen die men zich denken kan, zijn nu reeds het eigendom van hun cordaat dochtertje, benevens een hoeveelheid eider-dons door bewoners van Zuid-Groenland aan moeder en dochter ten geschenke geboden. Wij hopen, dat Marie Peary niet voor goed haar kloek bijltje zal behoeven neer-te-leggen, maar, dat de fan tastische droom van haar jonge jaren tot werkelijkheid zal worden. Een koude wer kelijkheid, die echter door haar, met warmte zal worden begroet, want, de lust naar 't vreemde, 't gevaarvolle en avontuurlijke, zit haar in het bloed. Wie weet, welke kranige expeditie- en exploratie-reizigster Marie Peary nog eenmaal wordt. CAPKICE. Elisée Reclns. De beroemde Fransche geograaf, wiens portret wij hier afdrukken, is op 75-jarigen leeftijd te Thourout in Belgiëoverleden. Hij werd op 15 Maart 1830 te St. Foix la Grande in het departement der Gironde geboren, studeerde te Moutauban en later te Berlijn onder Kitter. Keclus is altijd een hartstochtelijk politi cus geweest, die de daad bij het woord voegde en daardoor menigmaal in conflict kwam met de autoriteiten. Na den coup d'état van 1851 moest hij Frankrijk verlaten en onder nam toen reizen in Engeland en Ierland en in Noord- en Zuid-Amerika; eenige jaren lang woonde hij in Columbia. In 1858 kreeg hij verlof om naar Frankrijk terug te keeren en vestigde zich te Parijs, maar na 'den Commune-opstand van 1870 werd hij op nieuw verbannen en nam de -wijk naar Genève. keleert. trillert en tjilpt het omhoog en om laag of het nog lente was ; alleen lijster, merel, wieïewaal, vink en tuinfluiter zijn goed te onderscheiden, door toon en maat, de andere hooge stemmetjes van rood borst, meezen en roodstaartjes wofden o verstemden onduidelijk gemaakt door den geweldigen kleinen druktemaker : winterkoning. De overstelpende zomermorgenzang heeft mijn aandacht afgeleid van den eekhoornweg, en als ik omzie, wippen de beide roode rugrjes in slangebochten vlak achter elkaar over 't pad, dat naar den hangbeuk aan den vijver voert. Langzaam stijgen ze in den boom, eerst om den stam aan den kant naar mij toege keerd, dan onder langs een breeden arm van den beuk. 't Is zoo dichtbij, dat ik mij ver beeld den harden tik te hooren als de dieren de nagels in de gladde schors slaan. Voor zichtig sluip ik onder de sparren door naar de plek waar ze gewoon zijn op het pad te springen, daar leg ik 't meegebrachte lekkers neer : een heerlijke bruin-gele paddestoel die er uitziet als fijn gebak, een paar noten en een korst wittebrood. Nu strek ik mij gemak kelijk uit in 't gras en ga met ellebogen in 't zand en H hoofd in de handen rustig liggen kijken naar den beuk waaruit mijn eekhoorns weer te voorschijn moeten komen. Op eens hoor ik een ontzettend leven in den top, nijdig getjak en gegrauw, hoog gegil en gepiep en daar komen hals over kop de eekhoorns naar beneden hollen ; er achteraan een prach tige gele vogel, een wieïewaal, die, als een razende met bek en pooten en vleugels werkt, meteen schiet uit het gebladerde nog een vogel van dezelfde grootte te voorschijn maar meer groen dan geel; 't is het wijfje, ze gaat duchtig meekijven en blazen tegen de eek hoorns, die, een beetje versuft van den schrik, aan den voet van den boom blijven zitten. Nu komen er spreeuwen, merels, lijsters, roodstaartjes, roodborstjes bij te pas, de heele vogelbende van 't eilandbosch komt op de ruzie af; 't is een geschreeuw dat hooren en zien vergaat. Eventjes nog blijven de beide eekhoorns beteuterd zitten kijken, dan slaan De amnestie van 187Üvoerde hem naar Parijs terug. Eene blijvende plaats vond deze zwerver echter eerst in Brussel, waar hij aan de vrije universiteit werd aangesteld tot hoogleeraar in de vergelijkende aardrijkskunde. De wetenschappelijke werken van Keclus vormen op zich zelf eene kleine bibliotheek. Wij noemen hier slechts zijn Nouvelle Oeograplne Univenelle, een standaard-werk in 19 deelen. In het laatst van zijn leven ondernam hij nog een ander groot werk, Vllomme ft la Terre, dat hij nog vóór zijn dood heeft kunnen voltooien. Beclus heeft tot kort voor zijn dood zijn werkkracht en zijn helderheid van geest onverzwakt behouden, en men kan met het volste recht van hem getuigen, dat hij een sieraad van de Fransche wetenschap is geweest. ze op de vlucht, gevolgd door een troep lawaaimakers ; de aanslag op de jonge wielewaaltjes is nu mislukt door de waak zaamheid der ouders en, haastig en onzeker huppend, snellen ze op hun sparrebosch toe. Maar nu wacht hun een nieuwe verschrikking. Dwars op hun beproefd en veilig paadje ligt een groot grauw ding onbeweeglijk. Met een schok blijft de voorste eekhoorn staan en richt zich op zijn achterpooten op, zijn lippen trillen, zijn oorpluimen beven en zijn lange knevels rijzen en dalen. Uit de groote zwarte kraaloogen straalt eerst angst, dan kalmeert het diertje snel; de ander het jong, denk ik, al zijn beide dieren bijna even groot komt naderbij en snuffelt, hij ziet en ruikt het cadeautje ; snaukkerikkebakkik doet hij, en springt als boos een eindje op mij toe. Ik moet mij bedwingen om niet te lachen als de held uit angst mij zoo aankeft en in een boog om mij heen draait; meteen doet hij een sprongetje terug, pakt den paddestoel in den bek, rukt er een stuk af en gaat er mee van door; de ander is zoo brutaal niet; zij klautert eerst den boom tegenover mij in, blijft daar een poosje zitten schelden en ver dwijnt langs een omweg in de sparren. Ze zullen wel terugkomen, dacht ik; met kalme bewegingen haalde ik mijn schetsboekje voor den dag en bleef zonder van plaats te veranderen liggen krabbelen. Al kon ik ze niet zien, ik voelde wel dat de beide brutale slimmerds mij zaten te be spieden. De noten en de lekkere bruine wittebroodskorst glommen in de zon midden op het gele zandpad ; een half uur hebben de diertjes het kannen aanzien en toen werd het hun te machtig. Eerst kwam er een terug ik vermoed dat het dezelfde was, die al dadelijk toehapte en haalde een noot weg, en met tusschenpoozen van een kwartier kwamen de gasten al de versnaperingen weg halen, die ik hun had aangeboden. Sedert zijn we goede maatjes, en als er niet toevallig een tweede vroege wandelaar in den weg komt, zullen we elkaar nog menigen morgen spreken. E. HEIHANS.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl