Historisch Archief 1877-1940
No. 1465
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
of letterkundige waarde van het gesprokene,
«venmin als ik mij wil vermoeien om uit te
maken, of het stuk geschreven is, als aan
leiding tot de tooneelschikkingen, of wel dat
de opvoering te danken is aan den drang,
het verhaal ook in beeld te brengen ik
wil het beschouwen, zooals wij het zagen:
een leven uit lang vervlogen tijden, dat ons
voorbijtrok in de kleurige phantasieën van
vroegere kleedij, in de gratie van lang ver
geten pracht.
als een der schikgodinnen, offerende hare
gaven, prevelende hare gebeden aan den voet
van het altaarvat, waar de vlammen uit op
stegen. Het aanrijden van den Koning en
de Koningin in hunne schitterende mantels,
tusschen het boomengroen, en Swawa zelf
omringd door haar getrouwen op den
zodenbank, het naderen der pelgrims en zusters,
uit de laan, het was telkens een bijzonder
mooie harmonie van kleur, een zeer gelukkige
groepeering van lijn, en de zon, die nu en
Swawa's sterven.
En de geheele omgeving, zelfs het. weer
werkte er toe mede dien indruk volkomen
te maken, en de scnoone kostumes, hoe
kwamen zij uit in het volle licht, tegen het
frissche groen; alles kon u de werkelijkheid,
het echte leven voor oogen roepen, het kon
volkomen natuur zijn. Hier was alle effect
bejag en tooneelmatigs onnoodig, zelfs hin
derlijk, en hoe minder de medespelenden zich
dan ook bewust waren dat ze iets opvoerden,
hoe zuiverder de stemming was.
De jeugdige herderin en de kleine herders
knaap met hun schaapjes, met het blatende
geitje, zij hoorden thuis in het dal; de pries
teres in haar somber rood gewaad, zij was
dan de hoofdpersoon accentueerde, en de tin
teling van licht op d* bladen, en het geluid
der zangers, alles stemde samen tot n
schoon accoord, dat nog lang zal blijven
naklinken.
Den jongsten Zondag slechts voor
genoodigden gehouden, zal deze opvoering den
23en voor een ieder toegankelijk zijn, ten
bate der Amsterdarnsche Vereeniging voor
Gezondheids- en Vacantie-kolonies, wat een
reden te meer kan zijn, om dit sprookje op
de Zwaluwenberg te gaan zien, en te ge
nieten, zooalj wij genoten hebben.
R. W. P. DE VRIES ,Tr.
tiiiiiHiiiiiiMimiiimimiiiiimiMiiiiMiiitmiiMiii
iiiiniiiiiiiiiiigii
C. VAN MANEN.
In Memoriam.
Er is iets dubbel droevigs in, een necro
logie i& wijden aan iemand, die voor de
woelige buitenwereld reeds lang onder de
dooden te rekenen was. Als een man van
beteekenis plotseling of na kortstondige
ziekte uit zijn werkkring wordt weggerukt,
dan zijn aller gedachten op het geval gericht
en doet de drang om te getuigen aangaande
wat verloren ging als van zelf zich gelden.
Maar als het einde van de loopbaan niet
samenvalt met dat van het leven, als
ontijdig lichaamskracht gebroken of geest
vermogen gekrenkt wordt en daardoor aan
een invloedrijk bestaan een einde komt,
lang voordat men tot de reis naar den
doodenakker wordt opgeroepen, dan zijn
de necrologieën gevoeld en gedacht op
«ogenblikken, dat zij niet konden worden
neergeschreven, en het levenseinde wordt
slechts een toevallige aanleiding, die tot
zulk neerschrijven verplicht. Xoo ook, nu
het Van Manen geldt. Het is reeds eenige
jaren geleden, dat de droeve mare door het
land ging: Van Manen is niet meer bij
machte zijn werk te doen, en alleen zij, voor
wie dat werk van waarde was of die uit
anderen hoofde aan hem zich verbonden
of verplicht voelden, maakten de sombere
eindrekening op. Zijn colleges stonden stil
of werden tijdelijk waargenomen. De vaca
ture trad in. Een opvolger werd benoemd.
De intreerede werd gehouden. De acade
mische cursussen zetten hunnen loop voort.
Kn nu pas, nadat wij weer van nieuws
herinnerd zijn aan de waarheid, dut nie
mand onmisbaar is, moet in tijdschriften
en bladen den volke worden kond gedaan,
dat Van Manen ons heeft vi-rlaton. Ik voel
dit als een onevenredigheid. Kon necrologie
onder zulke omstandigheden loopt gevaar
een historiestudie te worden veeleer, dan
een ontboezeming.
Het is zeker geen toeval, dat de hoofd
redacteur van dit blad aan mij gedacht
heeft, toen hij uitzag naar iertiand, die aan
Van Manen de hem toekomende woorden
zou kunnen wijden. Niet zoozeer als vak
genoot zal ik bij hem in aanmerking ge
komen zijn, als wel in hoedanigheid van
tijdgenoot. Herinnering voerde hem terug
naar het verleden, waarin ons
gemeenschapbestaan wortelde. Xoo wij al niet
studiegenooten waren aan dezelfde academie,
wij haddon toch aanraking met elkaar,
en mij staat bij/onder levendig voor den
geest de forsche gestalte en liet vrijmoedig
optreden van den student, die door aard
en omstandigheden verplicht werd op te
roeien tegen den stroom, en die .il worste
lende niet alleen bovendreef, maar zich
ontwikkelde tot buitengewone kracht; voor
den geest ook de jonge predikant, die als
een voorman optrad in het gelid der moderne
strijders, door wier stout aanvallen en
moedig verweren een deel der Hervormde
kerk voor de moderne theorieën en
practijken zou worden gewonnen.
Het is hier de plaats niet om over dat
verleden en zijn vruchten uit te wijden.
Slechts dient Van Manen even op den voor
grond te treden. Een biographie en een
karakterteekening, die eenigermate aan de
natuur beantwoorden, zouden naar plaats
en naar tijd veel meer ruimte vorderen,
dan hier beschikbaar zijn. Toch wil ik
trachten eenige hoofdlijnen te trekken.
In vertrouwen op de juistheid der gege
vens raadpleeg ik de in 1898 verschenen
Portretten en biographieën" van Onze
Hoogleeraren". Ik lees daar: Willem
Christiaan van Manen werd 8 Aug. 1842 te
Xoordeloos geboren. Na voorbereidend
onderwijs genoten te hebben te Benschop
en te IJsselstein, werd hij in 1859 student
te Utrecht, en, als leerling van Opzoomer
en Doedes, promoveerde hij er 2 Febr. 18(J5
tot doctor in de godgeleerdheid op een
proefschrift: Onderzoek naar tic echtheid run
Pniilti'i1 eersten brief aan de Thessalotiicensen.
Den iiden December van laatstgenoemd jaar
beroepen tot predikant bij de JSfed. H.TV.
gemeente te Ab benbroek, verwisselde Dr.
van Manen zijn standplaats met Winkel
(1870?75) en daarna met Zierikzee, totdat
hij den loden Oct. 1884 benoemd werd tot
hoogleeraar vanwege de X. H. Kerk te
Kroningen, welk professoraat hij il Dec.
d. a. v. aanvaardde met een rede: Het
ijerKooiilijk karakter a/ei- le.erstelliije
godgeleerdlieid.' Den 25sten April 1885 werd prof.
Van Manen benoemd tot hoogleeraar te
Leiden, welk ambt hij den 22sten Sept. aan
vaardde met een oratie: De leerstoel der
()nt/-('hri#tr'lij/iï' Lette r l.'nnde. Prof. van
Manen geeft daar onderwijs in Oud-Chris
telijke Letterkunde en Uitlegging van
hef N. T."
Dit geeft" dient nu vervangen te worden
door gaf" en het geheel kan worden aan
gevuld niet de inededeeling, dat ziekte ten
jare 1902 hem noodzaakte zijn ontslag te
nemen als hoogleeraar en na een gestadig
verminderen van lichamelijke en geestelijke
krachten de dood hem nu onlangs den
12den Juli uit zijn lijden verloste.
Deze vluchtige levensschets doet reeils
uitkomen, hoe in Van Manen een dienaar
der kerk en een beoefenaar der wetenschap
vereenigd zijn geweest, liet ligt dus op
mijn weg ze beiden te teekenen.
Wat den Kerkman betreft kan ik niet
volstaan met te verwijzen naar de herinne
ring zijner voormalige gemeentenaren in
de drie genoemde gemeenten, daar zijn
werkzaamheid ouk van verder reikende
strekking was. De periode van zijn ker
kelijk hoogleeraarschap kan desnoods ver
waarloosd worden, /ij was van bij/onder
korten duur. Maar als strijder voor de
rechten der minderheden, niet name voor
het. historisch recht der modernen in de
kerk, heeft hij mode sporen verdiend. Een
beter geharnast strijder trad zelden in het
krijt, /ijn geestverwanten te Leiden, zekere
commissie van den Protestantenbond, ver
moedelijk ook de Synode der Ned. llorv.
Kerk, kunnen er van getuigen.
Als onvervaard in eiken kamp deed hij
zich kennen. Zijn Ultrinm>nt(iii>ixch ('tof>i<i,
geschreven ten bate van de Evangelische
maatschappij, zijn roformeorend pogen als
voorzitter van de Leidsehe Maatschappij
van Letterkunde, door den Spectator ver
eeuwigd op een plaat: /cl f s bemoeiingen
in zake levensverzekering, zijn even zoo
vele getuigenissen van zijn slagvaardige
natuur. Xaar de zijde der practijk was hij
toegerust met niet minder energie, dan
naar de zijde van theorie en wetenschap
pelijk onderzoek. Kracht van willen en
werken was in elk opzicht het kenmerk
van zijn wezen.
Maar in de eerste plaats vraagt toch de
theoloog, of wil men, de criticus Van Manen
aller belangstelling.
Reeds in zijn studententijd verried hij
zijn bijzondere begaafdheid voor
historischeritische studiën. Kekend is het verhaal,
dat eens op oen privaatcollege bij den
hoogleeraar Van Oosterzee, waar de studen
ten geoefend werden in het handhaven van
de echtheid der bijbelboeken tegen geveinsde
bedenkingen van den voorganger, Van Manen
verzocht de rollen te mogen verwisselen en
zijn leermeester in het nauw bracht op liet
punt van de echtheid der
Tessalonicensenbrieven. l lij was daartoe in staat door
studiën, ik meen wel voor een prijsvraag,
waaruit later het bovenvermelde proefschrift
en weldra een vervolg over den tweeden
brief zou voortvloeien. Sinds bleef hij
gestadig doorwerken op hetzelfde terrein.
Keeds op zijn eerste standplaats bewerkte
hij met zijn buurman en vriend Dr. A. C'.
Dukor een vertaling der ^t/iosfolïfte/ie i-«</erx,
met inleidingen en verklarende
aanteekeningen, een uitgave, die nog altijd hoog
wordt gewaardeerd, /elfs ontwierp hij een
populaire inleiding op geheel het Nieuwe
Testament, die evenwel nooit het licht heeft
gezien. Men studie over de
('uiijectiirdiilci'itiek, /netje/i//*/ n/i de tjcgcln'ifli'n i'ini li'-i
\ieiiice Te.i/iiiH('Ht werd in 18SO door het
Ilaagsche genootschap, te gelijk met eene
van Dr. van de Saade Bakhuy/ïen, bekroond
en uitgegeven. Ziir Litei-<ttnrtjwlii.<-li1<-d<'i'
Rt'ttll,' iittd L.reijexi' de* Xeiicii 'l'r^fiüt/f/ff^
wist hij te doen opnemen in een Duitsch
tijdschrift en liet hij daarna in
Nederlandsche bewerking verschijnen. Kn dan
zijn I'it'ilu*, een reeks studiën over Han
delingen en l'aulinische brieven, massief
van inhoud en getuigende van buitenge
wone scherp/innigheid. Xe zijn van 18(,H)
en eenige volgende juren. Voegen wij daarbij
zijn lltuidleidinij rooi' d/- (>nd-<
'lirixlelijkiletterkunde., \\iiariu hij in 1900 de
hoofdinhoud van zijn collegewerk. tevens slotsom
van zijn onderzoekingen, samenvatte, als
mede het artikel in de iïncijf/<iii«edia
llr/i/n/iii/rii, dat hem een welkome aan
leiding werd om zijn standpunt op't gebied
der Paulus-studiën ook voor Engelsch
sprekende belangstellenden bloot te leggen,
dan hebben wij de hoof'duitgaveii genoemd,
die naar buiten zijn naam en zijn streven
hebben bekend uemaakt.
Men meene evenwel niet, dat met dit een
en ander een eenigszins getrouw beeld van
zijn wetenschappelijke werkzaamheid is ont
worpen. Van Manen was medewerker aan
het 'l'/ienliifjinr/i 'l'ijilxclirift en sinds 1890
mede-redacteur. Nu behoeft men slechts
de inhoudsopgaven van dat Tijdschrift te
doorloopen om een indruk te krijgen van
den arbeid, door Van Manen daaraan be
steed. Ik telde ruim twintig verhandelingen,
een vijfentwintig hoekbeoordeelingen, on
onder de rubriek Letterkundig Overzicht
besprekingen van een onnoemelijk aantal
werken. De grenzen tusschen een en ander
zijn bezwaarlijk te trekken. De verhande
lingen werden soms geschreven naar aan
leiding van boeken, de boekbeoordeelingen
dijden soms tot verhandelingen uit, en de
besprekingen onderstelden vaak meer dan
vluchtige kennismaking. Voor een nauw
keurig beeld van deze werkzaamheid is
hier allerminst plaats. Toch dient de bij
zonderheid vermeld, dat Van Manen in de
jaren 1884 en 1886 tegen Loman opgetreden
is met een forschheid, die zou doen denken
aan een hemelsbreed verschil van standpunt,
on eenige jaren later, als voorvechter van
wat men noemt de hypothese-Loman",
met gelijke forschheid den degen heeft ge
hanteerd tegen al wie haar weerstond. Zoo
groot werd toen de verzekerdheid, dat tel
kens weer in reeen jiën van buitenlandsche
werken door hem de klacht werd aange
heven over verwaarloozing van het ten
onzent verrezen nieuwe licht. Die kentering
en dit zelfvertrouwen, ze verdienen beiden
een nader onderzoek, niet alleen van
theologischen, maar ook van psychologischen
aard. Kenmerkend zijn ze in ieder geval.
Ook in dit verband mag herhaald worden:
Kracht van willen en werken was het ken
merk van zijn wezen.
Vraagt men naar het blijvend resultaat
van zooveel ingespannen arbeid, dan zullen
wij het antwoord moeten overlaten aan de
geschiedenis. Voorshands kan de zooge
naamde radicale critiek" niet bogen op
algemeone instemming. Integendeel, ten
onzent zijn hare besliste voorstanders bij
weinigen te tellen, en de toongovers in het
buitenland, zelfs de meest geavanceerden,
als llarnack en Ptleidorer, hebben haar in
den ban gedaan. In zoover is Van Maneri's
leven gevallen in een voor hem ongunstige
periode. Het duister probleem, aan welks
oplossing hij na Loman een groot deel van
zijn werkkracht wijdde, zal in den loop des
tijds door voortgezet onderzoek of door
nieuwe ontdekkingen moeten komen te staan
in helderder licht. De wereldgeschiedenis
zal gericht moeten houden door vóór of
tegen partij te kiezen, tenzij dan dat ze
het aan allen duidelijk make, hoe het pro
bleem ten slotte onoplosbaar is. Aan Van
Manen kan de eer niet onthouden worden,
dat hij als pleiter voor de opvatting-links
een vindingrijkheid betoond heeft en een
kracht ontwikkeld, die billijkerwijze aan
spraak geven op een lauwerkrans.
Intusschen is den strijder het zwaard ont
vallen. Met Van Manen is een der weinige
nog restende epigonen heengegaan van het
reuzengeslacht, dat in 't midden der vorige
eeuw het leven van kerk en theologie ge
wrongen heeft in andere banen. Hij ruste
in vrede. Hem volgen zijne werken.
(i r on.
1. U. MEYBUO.M.
tliiiillliliiiiimiii
Tentoonstelling Vincent yan Gogb in net
Stedelül-Müsenm.
i.
Ik zou wel graag in bedaard overwegen de
verstandige woorden willen vinden bij het
spreken orer Vincent van Gogh, om klaar
aan te toonen de werkelijke waarde van deze
veel onbegrepen kunst, 'k /ou daarmee tevens
willen bewezen hebben dat kunst is een ge
wichtige ruggesteun van het leven, dat kunst
beoefening niet zal zijn een edelaardige bezig
heid, een aristocratisch bedrijf te midden van
al het gezwoeg, dat men voor ineenens aan
ziet in de nooden van het bestaan, maar dat
juist deze bezigheid de eenige niet ijdele is,
de verhevenste om haar onbaatzuchtigheid;
want de vruchten ervan zijn bestemd tot
voedsel aan tijdeloozer behoeften der
menschheid. Juist bij de kunst van Vincent van
Gogh kan dit aangetoond worden, want zijn
werken, dat wel kwalijk als liet vervaardigen
van schilderijen zou aan te duiden zijn, had
een dieper bedoeling dan het behagen op te
wekken der voorbijgangers, werd daardoor
voor alle tijden. Zijn scbilderbeoefening is
niet anders dan de uiting van n ononder
broken verrukking, van een dag aan dag
geslagen zijn door de schoonheid zooals die
zich aan zijn heftig temperament en kinder
lijken geest openbaarde, acht jaren lang;
zijn schilderijen, zijn teekeningen zijn als de
kreten van zijn ontroeringen soms tot gillens
toe uitge&toot.en. Hoe meer men van hem ziet
hoe beter dus, en ik voor mij neem van geen
enkel schilder gretiger kennis van onbekende
werken, altijd gespannen in afwachting van
nieuwe verrassing; hij stond nooit in zelf
genoegzaamheid stil.
Ken tentoonstelling, zoo omvangrijk als
deze, moge er dan toe bijdragen de zoo sterk
uitóenloopende meeningen over het werk
van dezen schilder een ernstige revisie te
doen ondergaan. Want zooals ik vroeger
reeds zei: zelden had een kunstuiting het
algemeen oordeel zoo scherp atgebakend in
twee partijen voor zich staan; aan den eenen
kant een bijna hatende verwerping, aan den
anderen hartstochtelijke vereering, terwijl de
middelmaat van waardeering daartusschen
een zeer gebrekkige verbinding vormt. Maar
dit toch zal door allen erkend, dat er een
buitengewone drijfmacht moet geweest zijn
tot de werkzaamheid van dezen man, die
in zoo luttel aantal jaren, de wereld letter
lijk overstortte met zijn producten. Toch is
het niet de overvloedige hoeveelheid alleen,
die zijn oeuvre imposant maakt; vanwaar
hebben die producten een zoo groote ka
itigbeid in hun verschijning, dat zij ook
de ongunstig-gezinden ontstellen vermogen?
Kr is dus een kwaliteit, en een zeer aan
zienlijke. Men zegt echter : er zijn machten
uit den booze en uit den goede. Maar kan
een macht, die zich zelve niet beziet, gedreven
als zij wordt door het onverzadelijk begeeren
naar schoonheid, uit den booze zijn'.' Er is
ook volkomen afwezigheid van ijdele beweeg
redenen, die hem tot werken kunnen ge
dreven hebben; hij wist zich miskend tot
liouens toe, trok er ook geen stoffelijk voor
deel uit. De ongewoonheid van zijn manieren,
met het hors ligne" van alle schildersprak
tijk dat is het uitgangspunt van de ver
oordeeling. Kn in naam van overgenomen
wetten, raakt men verblind voor de uitdruk
king, terwijl het hier toch op aankomt.
In zijn werk is te veel afwezigheid van
orde door niet voldoend beheerscht handelen";
nemen we aan, dat deze uitspraak juist
ware, dan is daardoor toch zeker niet de
veroordeeling van deze kunst gerechtvaardigd.
En toch, kan strakker een bedoeling geuit
worden als in vele zijner werken ? Is het niet
van Delacroix het gezegde: de wereld ziet
wonderen en nochthans vraagt zij wonderen" ?
't Is hier wel toe te passen? We zijn gewend
de schatting van een kunstenaar, bij uiteen
zetting zijner hoedanigheden en naspeuren
van den geest zijner werken, te doen ge
schieden verhoudenderwijs tot andere
kunstverschijningen. Bij Vincent van Gogh kan
men dien maatstaf kwalijk naar zijn hand
zetten. Het gaat hier niet al inachtnemende
een wijze van uiting elders zich vertoonend, ge
dwongen als men wordt deze uiting geïsoleerd
te beschouwen.
Het is zeer moeielijk de waarde zijner
hoedanigheden als vakman kenbaar te maken.
Het wezen zijner kunst staat hier voorop,
de attributen er van, dat zijn de vormen
waaronder het zich vertoont, zijn van een
barsche onafhankelijkheid. De gewone ter
men tot waardeering bij een voortbrengsel
van schilderkunst kunnen hier moeielijk ge
plaatst worden. (Zie echter verschillende
producten uit zijn vroegeren tijd : Stil
levens, de Zeestudie's, de Papegaai, het ge
zicht over een stad, de oude schoenen etc.,
gij die hem alle bekwaamheden van een be
hoorlijk schilder wilt ontzeggen).
Als ik zeg Van Gogh kon niet schilderen,
geef ik deze uitspraak geheel en al in de
banale meeningenrichting, die we ons hebben
aangewend van het geschilderde schilderij.
Maar zoo bet werk ons aantrekt, ons slaat
door de kracht van zijn voordracht, moet de
uitvoering toch naderen tot de volmaaktheid,
die we wenschen te vinden bij onze voor
stelling van goed schilderen. Ons oog ziet
hier uitspattingen, wijl het niet gewend is
aan die felheid van kleuruitdrukking, en
ook wijl we niet opkunnen met de harts
tochtelijkheid van dezen mensch, wiens ziel
een zee van ontroeringen was. Laat dan
ieder die voor zoovele werken, wijl hij ze
nooit elders zoo zien kan, in verbijstering
stil staat, althans erkennen hij zijn verholen
wrok : het is levend werk.
Het is noodzakelijk dat eerst veel verwar
ring in meeningen en niet minder dat heel
wat tegeuingenoinenheid wordt verwijderd,
alvorens te trachten Vincent's werkelijke
plaats te vinden, tusschen de kunstenaars die
we de grooten noemen. Dat zou kunnen in
de breedvoerige beschouwingen van een af
geronde studie. De heer Plasschaert in een
zijner markante artikelen over van Gogh,
laat even los, dat bij soms het rhythme mist.
Dit kan reeds als een heenwijzing worden ge
nomen naar de critiek, die zich noodwendig
in een uitvoerige kenschetsing van dezen
kunstenaar mengen zou.
Maar waar er nog zooveel
kwalijkgezindheid jegens hem bestaat, doen we beter
vooreerst met alle macht zijn groote betee
kenis de wereld voor te houden. En die is
in algemeene woorden te noemen: een origi
naliteit van de zeldzaamste soort. Ik weet
niet of, wat de, critiek als een tekortkoming
zou aanwijzen, zich wel bij den aard van deze
buitengewone natuur zou kunnen aanpassen.
Toch wil ik me wel eens ean meer bestuurden
maatgang in handelen denken bij een verde
ren uitgroei van dezen kunstenaar met zijn
woedende werkdrift en zijn onverzadelijke
zielsdorst; ik zie in zijn neigingen dikwijls de
trekken van een, die tot monumentaal kun
stenaar was aangelegd. Had bij dezen het
stadium van innerlijke reflexie moge aan
breken, dan had hij| wellicht in wijsheid ook
van daad, de opperste beschikking van zijn
vermogens kunnen toonen. De onvoldoende
beheersching van zich zelve, een onstuimigheid
zoo hevig, dat soms alle banden der rede, die
het werk in de uitvoering leidt, verbroken
lijken, 't zijn hier wel les défauts des
qualités." /ijn groote kwaliteit van waarachtig
heid. < 'onstateeren we dan gebrek aan rythme
in zijn uitzegging, we merken het wijl nooit
een toeleg .tot behoorlijkheid van doen, zooals
het een schilder voegt, een stremming in
zijn handelen teweeg bracht. Hij doet nooit,
hij uit zich altijd. Kn zijn uiting is wel zoo
krachtig dat zijn temperament er volkomen
in open ligt.
Laat hij geen volmaaktheid zijn geweest,
(voor zoover we die ons kunnen denken) een
uiterste was hij. Hij was van een
menschelijklieid zoo rijk voldragen aan aandoeningen, die
wij de edelste noemen, dat zijn gaven als
kunstenaar daaraan natuurlijk ontwassen zijn.
Dit inenschentvpe, als vertoonend de zuiverste
bewegingen van het leven, waarvan we dan
weer de dierbaarheid herkennen vermogen, is
een buitengewone verschijning geweest; een
zeldzaamheid, die een tijdperk waarin andere
miUioenen bun levensduur hebben uitgediend,
beheerschen kan. De mensch dringt zich op in
deze schil ierijen, niet de vakman; is dat niet
het eigenlijke van de kunst, die voor alle
tijden ia?
Kr zijn kunstenaars die men vereert, andere
de minder grooten die men acht, ik
weet nu niet recht de plaats voor Van Gogh
tusschen hen, alleen, dat ik eerder dan ver
eeren en achten, hem beminnen wil.
Het kan vreemd lijken, dat hier bij de
beschouwing van een tentoonstelling, zoozeer
de nadruk wordt gelegd op de waarde van een
menschelijkheid achter den uitvoerenden
kunstenaar, maar deze mensch tot kunstoefe
ning geneigd, heeft allerzuiverst in werken
den rijkdom van zijn innerlijk leven naar
buiten gedragen. In een volgend artikel moge,
met deze tentoonstelling tot leiddraad, die vol
komen uiting, krachtens groote aangeboren
schildersgaven, duidelijker worden gemaakt.
W. iSTEENHOIT.
Collectie Preyer. Pnlchri studio.
Kr zijn hier drie Jovykiiui'n. Drie schil
derijen. Ken uit 'ti.S, een uit '02 en een nog
vroeger dat gesigneerd is Paris 1852. Het
laatste hoewel het minst typisch is het be
langrijkst. Op den voorgrond aan een kust
die zich in baaien buigt, vóór een rots als
een kaap een dorp waarvan de massa der
huizen laag ligt: de schilder zag het van een
hoogte. Links op het eerste plan een groep
figuren die dienen als de inleiding voor
den toeschouwer tot het verdere, en die
alle eigenschappen bezit die zulke groepen
meestentijds eigen is: ze zijn niet belangrijk;
genoeg, ze zijn dichtbij, ze doen gekunsteld,
ze zijn onnatuurlijk. Niet ver daarvan een
huis met een paar personen in de schaduw.
De heuvel waarop dit alles staat buigt zich
dan neer. Je ziet in eun binnenplaatsmenschen
aangeduid, je ziet links op het schilderij het
roodgedakte (bruinrood) dorp en de kaap
die den gloed vangt op enkele kant van een
lage late zon en die naar den toeschouwer
toe grijs is en groenig. Maar rechts meer