De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1905 30 juli pagina 2

30 juli 1905 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1466 tegen honger en ellende als verzwaring van 1 natuurlyk oaderdonaslijden? 3o. Premiebetaling. De last wordt gelegd «p hen die werken, of zij dan patroons zijn «f werknemers. Een nieuwe last op den «rbeid dus. Is het niet billijker ieder te laten betalen en werkelijk naar draagkracht? Mogen de ichatrijken ten koste van de werkers (patroons «n arbeiders) wel ontlast worden van't geen zij thans uit Christenzin, standsplicht, fatsoensbegrip bijdragen in de kosten der oudjes? 4o. Bedeelina ? Wordt de Prins der Neder landen bedeeld als Z. K. H., (wat ni mand wenscht) weduwnaar geworden, jaarlijks ? 150.000 pensioen krijgt zonder ooit een cent premie te hebben betaald. En de mili tairen, van hoogen en lagen rang, de generaal, de bataljonsschoenmaker, gevoelen zij zich bedeelden als zij groot of klein pensioen krijgen zonder ooit eene premie te hebben betaald ? 5o. Zou het billijk zijn iederen werkman te verplichten tot premiebetaling, wat voor velen beteekent een vergrooüng van 't chronisch te kort, en voor de ongelukkigen beteekent een belasting op hunne physieke minderwaardigheid ten bate der sterken ? In De Verzekering* bode vanik meen 18 Juni j.l. stond een vergelijkende beroepssterftetafel van Greene, waaruit blijkt dat de sterftekans van koetsiers 1.3, van pottenbakkers 1.7 en van vijlenkappers 1.8 is tegen l sterftekans lan alle groepen te samen. Zou 't billijk zijn, dat de blindgeborene, die als mandenmaker, organist, als anderszins er in slaagt een schamel stuksken brood te verdienen, levenslang wordt belast met premiebetaling, om eindelijk; misschien den leeftijd bereikende waarop 't ouderdomspen sioen ingaat, een pensioentje te genieten, vél geringer dan dat van ziende collega's, omdat er verhouding is tusscheu loon en pretaie, tusschen premie en pensioen ? Van harte hoop ik, dat mr. Veldman (die o. a. in 't Handelsblad ons eens bestreed op de basis eener vergissing *) lust moge ge voelen en van u de gelegenheid verlangen eens op deze kwestie in te gaan. Misschien laat de wetgever Duitschland dan wel varen als exempel en gaan we zoo verstandig zijn als andere grensplaatsjes van das grusze Vaterland: onzen eigen weg be wandelen, wat Denemarken reeds doet sedert 1891 en Belgiësedert 1895. Met vriendelijken dank voor de plaatsing, Hoogachtend, B. P. L. J. *) ZEd. zei daar : (i pCt. van de mannen worden 65 jaar oud. 6 vrouwen dus 12 pCt. menschen llllllllllMIItlMIIIIUllllllimillmilllMIMIIIIHMIIItMIIMtMIIIIlmlIimlIIII» Freflenl van Beden. V«n de koele meren de* doodt. 2e druk. Uitgave Vers'.uts, Amsterdam. Dit werk, zegt v. Eeden iu de voorrede, is geheel door kunstenaarsmotieven ontstaan en wetenschappelijke motieven zijn er vreemd aan gebleven. De kunstenaar wordt gedreven door bewondering voor de schoonheid van 't zijnde, dat is de innerlijke beteekenis van alle feiten en verhoudingen, en al zijn streven is gericht imuiitiiiMiiitiuiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiitiiiifiiiiiiliniiiiiiiiiiMMiiiMiai MIJN HUWELIJKSREIS. Een lydensgeschiede lis. Naar het DMtsch, van ERNST KLEIN. Mijn huwelijksreis ging . niet naar Italië; ook niet, zooals tegenwoordig zoo in de mode i«, naar Noorwegen. Nadat wij ons den heelen middag in het huis van mijn schoonouders door b< kende en vreemde menschen hadden laten aangapen welk genoegen men recep tie noemt namen wij 's avonds een tranenrijk afscheid en lieten ons met onze bagage naar het Noord-Westelijk station breiu-en. Onze huwelijksreis ging namelijk van Weeiien via Dresden naar Berlijn, waar wij ons metter woon zouden vestigen. Goed, wij kwamen dus aan bet Noord-Westelijke station aan. Natuurli'k een vol uur te vroeg. Nu stond ik met mijn zes-uren-vrouwtje, dat de tranen van het afscheid nog in de oogen had, midden tusschen onze bagage in het groote station en vloekte inwendig. Het een of andere lokaaltreintje zou over een paar minuten vertrekken en het was Zondag de reus achtige vestibule stond volgepropt met pro vincialen, die weer naar huis gingen. Daar stonden we nu midden tusschen de op zijn Zondags aangekleede menschenmassa, telden onze bagage nu eens van rechts naar links. dan weer van links naar rechts en wachtten op de dingen die komen zouden De witkiel die ons had afgeladen, was namelijk ver dwenen om hulp te halen en had ons ondertusschen aan ons lot en aan onze vijftien sluks bagage overgelaten. Wat keken de menschen ons aan! Het reiscostuum van mijn vrouw zag er zoo onbeschaamd nieuw uit ??zoo uitzet-achtig. En dan mijn vrouw zelf! Een zesjarige weesjongen had het haar op het eerste gezicht kunnen aanzien, dat al haar rnevrQuwelijke deftigheid zooeven eerst den laatsten zegen van papa en mama had ontvangen. Och God," hoorde ik plotseling een dikke stem vlak achter mij zeggen, och God, kijk toch eens zoo'n jong vrouwtje!" Als een aangeschoten tijger draaide ik mij met een ruk om. Daar stonden twee dikke oude tantes in Zondagsche kleeren en voerden een discussie over den leeftijd van mijn vrouw. Ik wierp het tweetal de meest ver woede blikken toe, die ik tot mijn beschik king had. En warempel toen knikten zij mij welwillend toe moederlijk welwillend. Wij waren het middelpunt van aller attentie. En de vrouwen waren het ergst die keken allemaal zoo medelijdend en glimlachten zoo vol verstandhouding. De mannen vergenoeg den zich over 't algemeen met een enkelen op het doen voelen, door middel van beelding, van die schoonheids-emotie. Hoezeer de schryver ook tekort moge gekomen zijn in de uitvoering, de bedoeling was geen andere dan de weergave, het weer doen on lervinden, door anderen, van de zelf ondergane schoon heids-emotie. Ten onrechte werd mijn werk beschouwd als de zielkundige studie van een pathologisch geval. Neen, een pathologisch geval schijnt mij het niet dat leven van Hedwig Marga de Fontayne, door Van Eeden verhaald, maar kunst, dat wil zeggen, een werk ontstaan uit zuivere kunstaandrang zonder meer, lijkt het evenmin. En dat is wel erg jammer! Het geval, zooals de schrijver het heeft kuunen waarnemen, doorzien en zooals hij het poogde te beelden, is op zi mzelf genomen, diepgaande en veelomvattend, i-i werk merk waardig van nauwgezette ontleedkracht, van moreele toets, vaak zuiger, ook wel eens te opzettelijk en daardoor troebel en gerekt. Dit geval van 't meisje uit goeden stand, in haar jeugd reeds verfletst, die trouwt met een man niet tegen haar zin, maar 't doet zonder nadenken en dan ontrouw pleegt, niet zonder strijd, maar uit overspannjnheid, uit ziekte van 't lichaam en ziekte van de ziel, aldoor opgaand in illuzies, die niet verwe zenlijkt kunnen worden, omdat ze, zonder evenwicht, grijpt naar den verkeerden kant; dit geval, door Van Eeden, angstvallig, te angstvallig bewerkt, is beslist belangwekkend en daardoor het lezen overwaard. Mij dunkt, niemand zal zich den tijd beklagen, die hij met dit boek doorbracht, al zijn stijl en zinsbouw zoo droog en dor, zoo school vosachtig omschrijvend, dat je vaak denkt in een verhanieling te zijn vastgeraakt, die toch op pathologie lijkt. Ach, dat door dit werk wat meer de rechte kunstenaarsadem had geblazen, 'n enkele keer is die dichterlijke adem er wel, zooals op die vroege boottocht welk een fijn-voornaarn, teer en heerlijk boek had dit kunnen zijn, een boek waarachtig van diepe speurgave, precieze ontleding, waarmee we trotsch konden staan tegeaover 't buitenland, tegen over de literaire wereld. Van de koele meren d"s doods", geeft niet den indruk van een gewoon verzinsel, van een romantisch bij elkaar gedacht ver haal, maar is pijnlijke waarheid, die op ons inkerft en snijdt, het wedervaren van een fijn aangelegd vrouwen wezen, produkt van onzen opgeschroefden tijd, 'n vrouw die ver ongelukken moest, omdat ze nergens een steun punt vond. Maar, hoe komt het toch, dat Van Eeden, zich door zijn verstandelijk besef zoo liet beetnemen, zoozeer de wijze, de psy chiater ging spelen, zoodat dit rnooie boek werd een staathuisachtig-saai en daarmee zelfs een onwaarschijnlijk verhaal. 't Is zijn eigen schuld als men 't voor 'n pathologisch geval gaat aanzien, 't Is een slechte verdediging, als hij nu zegt, dat een onverbiddelijke-.scherpe en nauwkeurige uit eenzetting, en een even onverbiddelijk-vaste, door geen bijkomstige aandoeningen geschokte of bewogen woordexpressie, hem voor dit werk onvermijdelijk scheen. Vermoedelijk wilde hij dit verhaal onderscheiden van senzitief geschreven en daardoor impressioneerend kunstwerk, wilde hij alleenlijk geven waarheid van 't geval en niets dan die waar heid, hoe vreemd en apart die ook uitziet. Maar . daarvoor was het niet noodig zoo ge zeten, zoo breedsprakig te schrijven. Vóór alles had hij meer vertrouwen in eigen schrijversgaven moeten stellen. Dit leven van Hedwig Marga de l'ontej'ne met meer woordkunst geheeld, behoefde niet minder treffend waar te zijn. Integendeel, nu streefde hij zijn doel voorbij. Al die aanwijzingen, al d:e nadele bepalingen zelfs een groot deel van die tusschen gestrooide vergelijkingen scha HHiiHtiiiiHNmiiimiiiimmitiiiiiiiiimHiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiifiiiiitiiiiHi min of meer cynisehen blik, Groote G xl als ik n van die troep maar eens had kunnen aanvliegen! Kindlief," fluisterde ik mijn vrouw toe, houd je toch «ooral ilink en ki^k niet zoo voortduren! naar d m urond!" Ja, ja ." En daar rolden haar al een paar dikke tranen, eerst over de rechter en toen over de linker wang. Wat natuurlijk een vernieuwde uitbarsting van medelijdende blikken tengevolge had. Allemachtig ! Daar zag ik eindelijk den borrelneus van mijn witkiel in het men^chengewoel opduiken. gevolgd door een tweede. De beide borrelneuzen bemachtigden zich van onze valiezen, doozen en koffertjes en verdwenen. Hé, wacht even ," ik wilde hen achterna. De kerels moesten toch weten, waar zij op ons moeiten wachten, maar mijn vrouw pakte mij bij mijn jas beet. In Gods naam laat mij hier toch niet alleen " riep -ij uit. Men had wel een heel hospitaal kunnen oprichten met al het medelijden, dat nu van alle kanten op baar neerstroomde. Die vervl... vrouwen smolten letterlijk van aandoening. Met een zucht liet ik dus de borrelneuzen trekken en werkte mij met mijn vrouw achter eenvolgens naar het kaartjes- en naar het bagage-loket. Drie reusachtige koll'ers had ik aan te geven? Ja, als zoo'n nestkuikentje het ouderlijk huis verlaat. .! Toen de noodige formaliteiten vervuld waren, niet zonder dat mijn vrouw de dragers minstens tweemaal had bezworen, de koti'ers toch niet te laten vallen, en ik baar bezweringen materieelen nadruk bad moeten verleenen in hun wijdgeopende handen, was de lokaaltrein gelukkig vertrokken en had al die tantes met en benevens haar medelijden en baar wel willendheid meegenomen. Wij konden ons l dus zonder gevaar door de leege vestibule j naar een stil hoekje van de. wachtkamer be geven. Daai- zaten we uitstekend en praatten over over maar dat dout er niet toe. Wij waren zóó verdiept. .. Plotseling kwam een reusachtige baard voor ons opduiken,. Hij behoorde aan d?n portier, die ons kwam balen. Als mijnheer en mevrouw nog met den trein mee willen het is hoog tijd," knarste hij met zijn bierstem. . . Ik heb al tweemaal bier in de wachtkamer geluid maar mijn heer en mevrouw hebben niets gehoord. " Wij vlogen op. Den trein missen voor je huwelijksrei-i dank je wel, hoor. Jawel daar stonden, voor den slaap-va gen de beide borrelneuzen geduldig te wach ten. Hé, hoe weet jullie," begon ik. Och mijnbeer, we hebben zoo gedacht, zoo'n jong paartje op de huwelijksreis reist altijd slaapwagen " Zoo oo oo." De sttitionehef, die erbij stond begon te den de zuiverheid van indruk. Een kenmerk van 't echte, vooral in psychologisch werk, is het ontbreken van opzettelijkheid. En opzettelijk, van een vaak kriegel ma kende opzettelijkheid, is dit boek van de eerste tot de 425e bladzijde toe. De eerste regel vangt al aan : De geschiedenis van een vrouw. Hoe zij zocht de koele meren des doods, waar ver lossing is, en hoe zij die vond." Deze mededeeling hadden we moeten putten, dunkt mij, uit het verhaal zelf. Maar zij gaat er mee door, omdat ze behoorlijk werd gestileerd. Nu volgt: Haar naam weet ik, Hedwig Marga de Fonteyne. Een Hollandsche vrouw, maar met bloed in zich van uitheemsche voorouders." Hier wordt twijfel opgewekt door dat wiet ik, in plaats van te schrijven haar naam is of ze heette. E a dat bloed van uitheemsche voorouders, als legimitatie-biljet, moet dienen voor hen, die twijfelen mochten aan 't bestaan in onze lage lauden van een vrouw als deze Hedwig. Waar de schrijver aldus gaat rekenen op 't onwaarschijnende, ontneemt hij ons het direkt vertrouwen, en mal, er.; mal wordt het, als later de schrijver dat vreemde bloed zelf schijnt te hebben vergeten. Nu komt de derde zin : Zij was in 't midden der negentiende eeuw geboren en opgevoed in een Holland sche provincie-stad. Aldaar was klein vertier van handel en bedrijf, maar toch welvaart, want er woonden veel rijke en deftige * bur gers." Dit nu is een omschrijving dood als een steen door zijn letterlijkheid, en in die letter lijkheid, zucht tot nauwgezet-zijn nog geheel verkeerd, in den eigsten graad foutief. Wordt met dat Ilollandsch bedoeld Nederlandsch? In dat geval hoefde dat niet, want het staat in den tweeden zin reeds vermeld; be loeide de schrijver een der provinciën van Holland, dan bad hij nauwkeuriger moeten zijn, ten minste als men zoo stipt wil wezen. En nu aldaar was klein vertier van handel of bedrijf, maar toch welvaart.', Dit is nog al vreemd. Immers welvaart staat niet tegen over har.del en bedrijf, gaat er gewoonlijk mee samen. En nos; vreemder wordt dit, als de schrijver achter het maar toch welvaart," laat volgen want er woorden veel rijken in deftige kringen." Dus, omdat er rijken wonen is er welvaart? Zie, zoo'n lapsus kan men van ieder aannemen, maar niet van een Van Eeden, die zooveel studie maakt van economie en er zich zoo prat op laat voorstaan, ook nog in dit boek, over oorzaak en gevolg van rijkdom. Ik nam de eerste zinnen orn te toetsen, maar het geheele boek is niet anders; aller minst hou ik er van juist de zwakste ge deelten uit te kiezen. Het wordt hier alleen maar aangehaald, om te laten zien, dat Van Eeden met zijn toepa-sii.-g van onverbiddelijkschi-rpe en onverbid lelijk vaste uiteenzetting, die hem onvermijdelijk leek, het tegendeel ervan bereikte en twijfel, in elk geval on duidelijkheid teweeg bracht. In roman werk hebben we als eiscb te stellen, dat de waar heid van t geschrevene zich opdringt zouder de opzettelijke verklaringen van den schrijver. Want al die mededeelingeii tusscheu den tekst is zwakte en onvermogen tot reëel beelden, en we geiooven toch niet verder dan ons bevattinisvermogen toelaat. Voor onderwijs en catiiechisatie hebben we andere meesters en andere middelen. Onder 't lezen door moet bet ons schijnen, alsof het verhaal in onze direkte nabijheid, voor ons eigf-u oogen gebeurt, zóó, alsof we't zelf meeleven En boe kan d-it als de auteur telkens met zijn vingers ons liet tijne van 't verband wil aan .vijzen, herhaaldelijk bet verbaal vooruit loop'. Be veerinkjes als toen wi-t Hedwig nog niet" of eerst later zou Hedwig dit «IIIIIIHIHHIItlllMllllllilHIIIIllllllMllllllllllllllMIMlIIIIIIIIIIIMIIIIIItllllR lachen en de borrelneuzen grinnikten. Mijn vrouwtje bloosde en verdween zoo gauw mogelijk in den coupé. Nair-velijks was bet laatste stuk -"an onze bagage op zijn plaats gelegd, of de lo.omotief tloot. De contiöienr kwam binnen. Heeft mijnheer groote bagage voor de douanen?'' Drie kotl'ers." Daar zal ik wei voor zorgen dan hoeven mijnheer en mevrouw niet gestoord " Ja, ja. goed daar heli je drie kronen." Mijn arm vrouwtje, zij viel vandeneenen blos in den anderen. 's Morzens vroeg kwamen wij' in Dresden aan. Hotel eerste of tweede rang?'' vroeg de wit kiel. Maar zonder een antwoorl at' te wachten bracht bij ons naar Kuropaischer Hof." Natuurlijk van den a'der-aller eer-te rang. Wij hebbeu nog e"n kamer van achttien mark," zeide de portier, en twee van zeven. Maar die zal mijnheer wel liever niet willen hebben." En daarbij keek bij mijn vrouw aan . .. Wij namen dus de kamer van achttien mark. In Dresden gaat iedereen naar de Galerie" onverschillig of bij twintig uur of twintig jaar gt trouwd is. Wij dus ook. Maar als ik er vroeger niet al eens geweest was. zou ik niet kunnen zeggen, wat er te zien was. Er zijn zooveel rustige, kleine zaaltjes in . . . Om twee uur wilden wij terug naar ous hotel. Maar toen wij . in een rijtuig stapten, was ik den naam van het hotel, waarin wij onzen intrek hadden genomen, totaal vergeten. Dat was wat moois! Ja, koetsier, zoo'n groot hotel dicht bij het station ." Jawel, mijnbeer, ik weet al." En werkelijk, (Ie koetsier zette ons nf voor don ingang van .. Knropai.M'her Hof." Menschen die op hun huwelijksreis zijn, gaan altijd hier been," zeide de veut. Ik begon inwendig te koken. Wij hadden beiden honger, stovigen honger. In den wintertuin was het zoo stil, de tafels waren allemaal leeg, terwijl in de zaal daarnaast de lange tafel.-; v nu ouder tot boven bezet waren. Een kellner kwam, kwispolstaartond'1 op op ons af. ..Willen mijnheer en mevrouw niet bier plaats nemen. Hier zit iedereen heel graag." I n dat woord iedereen" logde h ij minstens drie honderd paar huwelijksreizigers". Ik wierp hem een verpletterende!! blik toe, gaf mijn vrouwtje een aanmoedigend kneepje in den arm en mij zelf een rak. Mot opgeheven hoofd traden wij den eetzaal binnen. Goddank, iedereen zat zoo ijverig te kauwen, dat wij geheel onopgemerkt aan het uiteinde van een der lange tafels konden gaan zitten. Wat ons werd voorgezet, weet ik niet Wij aten en aten. zonder ons, te-storen aan ondervinden" schaden de zuiverheid van 't werkelijk gebeuren. De waarde van literaire kunst schuilt juist in de gave om anderen te laten zien en voelen, laten inleven en meeleven van wat men heeft ondergaan. Van Eeden zegt het zelf in zijn voorrede, maar o, hij betracht het zoo slecht, erger, hij gaat er dwars tegen in van wat hij zelf als schoonheid betitelt. Over de zwakte van eigen weergave te spreken, is een argument zonder klem, dat riekt nair schijnheiligheid. En beter dan dit schamele bekennen, lijkt mij het bewuste trachten naar minder opzettelijkheid. En toch wil 't er bij mij niet in, dat Van Eeden bij minder angstvalligheid zoo slecht zou hebben geschreven. Uit alles blijkt, dat hij 't verhaal wou geven zooals hij deed, al is men weer geneigl te twijfelen als men leest de niet in 't kader van dit boek passende dialoog van Joost de dichter, uit drukkingen als: kijk, daar hei-je die vrouw van Wijbrands, eerst ferm aan de rol geweest en nou vroom geworden'", zegt men niet aan de bittertafel. Daar is een andere; rakere expressie voor, n.l. de geijkte term van onder de preekstoel te gaan zitten. Maar afgeschei den hiervan, ergerlijk blijft het, dat Van Eeden nog in alle waarheid meent kunst te hebben gegeven. Dit boek slaat de woord kunst vierkant in 't gezicht. en gesteld, dat 't werk van Van Eeden, nog betee kenis had in onze proza-kunst van heden, dan zou 't boek minstens een terugslag zijn van vijftien jaren. Maar die beteekenis heeft Van Eeden voor ons niet meer. Dus behoeven we er ons niet zoo boos over te maken. De inhoud van 't boek, blijft ondanks alle etijlleelijkheden, ondanks het schoolmeester achtige, waardoor sommigen het boek als de behandeling van een pathologisch geval aanzagen, in booge mate belangwekkend; vooral ten aanzien van jonge vrouwen. Ik zou het gaarne zien in veler handen. Hoewel schijnbaar een ziekelijk geval, de droeve gebeurtenissen van eene niet-in-evenwicht zijnd meisje, daarna jonge vrouw, ge tuigt dit verbaal inderdaad van een gezond en diep inzicht van veel onbegrepens. Of dit werk niet machtiger, grootscher had kunnen zijn? Zeker, eerst al, door het zuiverder te hou den, zonder van Kedensche bijmengingen, hierboven reeds besproken, maar ook, door de lijn der familie sterker te teekenen. Van de broers en zuster hoortn we maar zeer Weinig, al te weinig En ook 't jammerlijk verval van den vader wordt te-?c,1, n'.senkei feit gegeven. Johan's gesteltenis.blijft v ij wel in 't vage. Zelfs IMtsert en Gerard zwenken nog al eens af, zijn niet met de noodige scherpte geteekend. En van 't outstaan der ziekelijk-zinnelijke toestand blijft veel verzwegen, 't Boek hoefde er niet om vangrijker door te worden. Als alle overtolligheden werden verwijderd, de stijl meer was faamged:ongen, bleef daarvoor voldoende rui.nte over. Maar dit verdergaan, dit dieper indringen, lag mogelijk buiten de opaaaf door Van Eeden zichzelf gesteld, dient dus buiten bespreking te blijven. Er is een indruk, die ons bij 't lezen van 't boek niet verlaat, en deze is: hoe jammerlijk-zwak. hoe wanhopig- treurig staat de vrouw, die los raakt van man en maatschappij. Een die]> medelijden vervult ons, juist voor die verfijnde wezens, die op illuzie leven, van dorst versmachten, terwijl 't koele water vlak voor hen st'oomt. Dit boek is go id, omdat het (ie vrouw zelfkennis geeft, is op zichzelf beter dan h jnderd zoogenaamd wel-literairgeschreven werken, die met extaze en illuzie tooveren, alsof opschroeving en oogezwiepte veibeelding het toekom-trijk moet- vormen van 't mensc'.R'lijk leven. Ik hoop van harte, dat spoedig een derde druk noodig wordt, en dat Van Eeden dan iiiimiiiiiiitilMiiiiiiiiiiiiiiiHMf het gesnater en gerammel om ons been. l'lotseling was het zoo stil in de zaal, dat ik verbaasd opkeek, en ik voelde, dat i < dit maal /elf rood werd alle blikken waren op ons gevestigd. Ken Engelsehe juffrouw, met een neus zoj puntig ais een spijker, be keek ons r.eifs hoogst ongegeneerd door ee,i lorgnon. Toen keek ik ook eens naar ons en begreep alles:, ik at mijn vanille ijs niet mijn linker hand en hield met mijn rechter de vrije hand van mijn vrouwtje va.st. En beide handen lagen innig omstrengeld op de tafel echt i-.-i j>nr:tde. Hoc dat zoo ge,komen was, weet ik niet. oe ik betaald heb, boe wij uit die bel zijn weggckomen, weet ik ook niet. En daar zaten wij nu iu o:. ze kamer van achttien mark. Zij schreiend en geknakt, ik woedend en geknakt. ..Houd dan toch eii, (lelijk eens op met huilen !" riep ik eindelijk uit. Je... je... h... hebt m... mij zoo gebla meerd! En zij nam een, anderen zakdoek, omdat de eerste al heelemaal doorweekt was. Wat heb ik je geblameerd ! Nu, dat is wat moois' Je wilt zeker beweren, dat het allemaal mijn schuld is?" Is... h... het... dan m... mijn schuld?" Zij snikte hartroerend. Maar ik was woe dend, echt woedend. Natuurlijk is het jou schuld ! Omdat je heelemaal geen zelf belieersciiing hebt! Ik beb het je in Woenen aan het station al ge/.cgd ! Toen heb je ons al be'achelijk ge maakt ! Je stelt je aan als een onnoozei schoolmeisje." In een oogenhlik waren de tuinen gedroogd. Een onnoozel schoolmeisje! Ha, dat moest gewroken worden ! ,,( ) . . . o ... d.it . . . dat . . . Je bont een bar baar ! Ja, een barbaar, dat ben je !" ..Ik een barbaar? Omdat ik niet wil, dat je mij ik bedoel ons voortdurend blameert ?" Natuurlijk, jij denkt alleen aan je zelf! Je bent een egoï>t een ongevoelige egoïst O ... wat ben ik ongelukkig !" Daar had je bet ai. Het spijt je zeker, dat je Met mij ge trouwd bent, niet waar?' j Ja, o ja !" _ | Toen was bet mis. Al de ergernis, ,lje ik de laatste uren bad moeten verbijten, gaf j zich lucht in het eene woord : Uilskuiken!" j /ij was eerst sprakeloos. Toen trof mij een blik vol van do diepste verachting. En eer ik daarvan bekomen was, was zij naar de schel gev'Mgen en aan het luiden gegaan op zoo'n vreeselijke manier, dat de huisknecht en bet kaïnermeisje in de grootste ontsteltenis kwamen toesnollen. Wanneer gaat er een trein naar Weenen?" vroeg zij op bevelenden toon aan het tweetal. wier gezichten dezelfde aandoenlijke domme uitdrukking vertoonden. Over vijf en dertig minuten." ,.< ioi.'d. Breng mijn bagage naar het sta'ion. zich er toe zet, zijn werk eens te herschep pen, 't Is niet met een beetje korrektie goed te maken, maar 't moet geheel worden herzien, als 't ware opnieuw geschreven. Nieuwe drukken brengen niet alleen voordeelen, maar oek verplichtingen mee. Dit wordt weieens door den- schrijver vergeten. Elke herdruk moet beschouwd worden als een gelegenheid zijn werk te ver-volrniken. G. VAN HULZEN. Inhoud van Tijdschriften. De Nieuwe Tijd, Juli en Aug.: Gedichten, door Herman Gorter. Iets over de herstem mingen, door F. v. d. Goes. O rer de recht vaardigheid'' der werkstaking, door Kobert Michels. Belastingcijfers en belastingher vorming, door Mattheuj. Onze houding bij de herstemmingen, door H. Gorter. De con ferentie van bestuurbonden, door H. Spiekman. Blijde inkomst, (vervolg), door Herin. Heyermans Jr. Eene onjuiste conclusie, door Jos. Loopuyt. De herstemmingen, door H. Roland Holst. De revolutie in Rusland, door J. K.v. d. Veer. Een laatste woord, door H. G. ? De minderwaardigheid der meerwaar detheorie, IV, door J. Saks. Op de Hoogte, Juli-afl.: Reproductie naar een schilderij van J. H. L. Meyer in het stedelijk museum te Amsterdam.?Op de omslagpagina een reproductie van H. Guinier's : Zondag morgen in Holland. Over de maand, die heenging, (geil), door L. van Bof se. In de aethersfeer van 't hooge gebergte, door E. de Winter, (geil). De gebroeders Maris, door H. M. Krabbé, met reproducties naar hunne werken. Het Japansche huis, roman, door Suze la Chapelle-Roobol. Hoera ! hoera ! hoera !, door Ida Boy-Ed. Tooneel. Mu ziek. Letterkundig overzicht.?Fotografie, door J. R. A Schouten. ,?Wetenswaardige onderwerpen. Wat onze lezers wenscben te weten. Voor onze vrouwen. Tijdgeest, door L. Stratenus. Met bijlage Voor onze Jeugd''. l'jge.u Ilaa d, No. 30: De bloesem, door J. Eigenhuis, III. Het roode graniet der Egyptenaren te Leiden en te Amsterdam, door GOS. de Voogt, met af b. (Slot).?W. J. de Bruyne f, met portr..?Nieuw Guineaexpeditie. Fragmenten, door J. J°. de V., met afb. naar foto's van den schrijver. M. Vierhout, door H. L. Berckenbofl', met portr. Feuilleton. ?» Reclames, ECHT VICTORIAWATER; Oberlahnstein. Psitllor Uaiiici E ZWITSERSCHE (MQCOLTJDE C n cao en SUIKER. «IMIIIHIIItllftlltMIIIimillHIIIHIIIHIIIfimillltlllllUllllllllllllNIIIIIIIIIIM Ik ga dadeUjk naar Weenen." De huisknecht keek mij aan, keek mijn vrouw aan, keek liet kamermeisje aan. Maar daar ik niets zeide, nam hij ten slotte de kotlers op in droeg ze schouderophalend een voor een de kamer uit. Mijn vrouw trok haar mantel aan. zette haar hoed op en ging naar de deur. ..Ik ga naar Weenen terug." En zij wachtte. Do huisknecht wachtte ook. Een vreeselijke strijd woedde in mijn binnen-tc. Maar ik was hoos, vreeseiijk boos! Goede reis," bromde ik. Krak de deur viel in het slot. Weg was zij. Tien minuten vijftien minuten blijf ik danr zoo zitten. Ik denk bij mij zelf: zij zal zich nog wel bedenken en weer terugkomen. Twintig minuten vijf en twintig minuten. . . zij komt niet. Mijn woede is bekoeld en ik vlieg de trap af, naar den portier! ..Mijn rekening." Ik had geen tijd, mij te verbazen, over het enorme bedrag v.m de rekening, ook niet over bet feil, dat de portier ze mij. veilig veischanst achter zijn lessenaar met de vinger toppen aangaf, alsof hij bang voor mij was. Ik gooide twee goudstukken neer en draafde naar het station. Daar kwam ik juist bijtijds aan om de trein van onder de overkapping te zien verdwijnen. De huisknecht stond op het perron en zette een nog dommer gezicht dun een half uur geleden. Waar is mijn vrouw. . . . jij . . . jij . . . ? Bijna had ik mij door mijn gevoelens tot een beleediging laten meeslepen. Hij wees met zijn duim in de ricli t ing vanden verd wijnenden trein en maakte zich haastig uit de voeten. Daar ston l ik nu Laat ik maar niet ver tellen, hoe dikwijls ik mij zelf voor een ezel uitmaakte. Laat ik maar niet vertellen, hoe ik in Dresden ronddwaalde tot twee uur '> nachts, toen de eerstvolgende trein naar Weenen vertrok. Hoe ik in Weenen aan kwam. Hoe mijn schoonvader en mijn zwager mij ontvingen. En hoe mijn scboonpapa niet moede werd te bevestigen, dat ik een ezel en zij een uilskuiken was. Nu, en toen zagen wij elkaar weer. En toen was het allemaal liefde en verzoenin/. K n 's avonds vertrokken wij voor de tweede maal naar Berlijn. Maar zonder oponthou l iu Dn -s len. En van uit bet noordelijke station, om te vermijden, dat de wit kielen en de beambten aan bet Noord-Westelijke station ons herkenden. En toen wij eindelijk goed en wel in ons eigen huisje, in Berlijn zaten, maakte ik een begrooting op van onze huwelijksreis. Voor bet geld, dat zij gekost had. hadden wij ge makkelijk naar Venetiëkunnen gaan. En daar waren vvij misschien ook niet zoo in het oog gevallen. . .

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl