Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1466
tegen honger en ellende als verzwaring van
1 natuurlyk oaderdonaslijden?
3o. Premiebetaling. De last wordt gelegd
«p hen die werken, of zij dan patroons zijn
«f werknemers. Een nieuwe last op den
«rbeid dus.
Is het niet billijker ieder te laten betalen
en werkelijk naar draagkracht? Mogen de
ichatrijken ten koste van de werkers (patroons
«n arbeiders) wel ontlast worden van't geen
zij thans uit Christenzin, standsplicht,
fatsoensbegrip bijdragen in de kosten
der oudjes?
4o. Bedeelina ? Wordt de Prins der Neder
landen bedeeld als Z. K. H., (wat ni mand
wenscht) weduwnaar geworden, jaarlijks
? 150.000 pensioen krijgt zonder ooit een
cent premie te hebben betaald. En de mili
tairen, van hoogen en lagen rang, de generaal,
de bataljonsschoenmaker, gevoelen zij zich
bedeelden als zij groot of klein pensioen krijgen
zonder ooit eene premie te hebben betaald ?
5o. Zou het billijk zijn iederen werkman
te verplichten tot premiebetaling, wat voor
velen beteekent een vergrooüng van 't
chronisch te kort, en voor de ongelukkigen
beteekent een belasting op hunne physieke
minderwaardigheid ten bate der sterken ?
In De Verzekering* bode vanik meen 18 Juni
j.l. stond een vergelijkende beroepssterftetafel
van Greene, waaruit blijkt dat de sterftekans
van koetsiers 1.3, van pottenbakkers 1.7 en
van vijlenkappers 1.8 is tegen l sterftekans
lan alle groepen te samen.
Zou 't billijk zijn, dat de blindgeborene,
die als mandenmaker, organist, als anderszins
er in slaagt een schamel stuksken brood te
verdienen, levenslang wordt belast met
premiebetaling, om eindelijk; misschien den
leeftijd bereikende waarop 't ouderdomspen
sioen ingaat, een pensioentje te genieten,
vél geringer dan dat van ziende collega's,
omdat er verhouding is tusscheu loon en
pretaie, tusschen premie en pensioen ?
Van harte hoop ik, dat mr. Veldman (die
o. a. in 't Handelsblad ons eens bestreed op
de basis eener vergissing *) lust moge ge
voelen en van u de gelegenheid verlangen
eens op deze kwestie in te gaan.
Misschien laat de wetgever Duitschland
dan wel varen als exempel en gaan we zoo
verstandig zijn als andere grensplaatsjes van
das grusze Vaterland: onzen eigen weg be
wandelen, wat Denemarken reeds doet sedert
1891 en Belgiësedert 1895.
Met vriendelijken dank voor de plaatsing,
Hoogachtend,
B. P. L. J.
*) ZEd. zei daar :
(i pCt. van de mannen worden 65 jaar oud.
6 vrouwen
dus 12 pCt. menschen
llllllllllMIItlMIIIIUllllllimillmilllMIMIIIIHMIIItMIIMtMIIIIlmlIimlIIII»
Freflenl van Beden.
V«n de koele meren de* doodt. 2e druk.
Uitgave Vers'.uts, Amsterdam.
Dit werk, zegt v. Eeden iu de voorrede, is
geheel door kunstenaarsmotieven ontstaan en
wetenschappelijke motieven zijn er vreemd aan
gebleven. De kunstenaar wordt gedreven door
bewondering voor de schoonheid van 't zijnde,
dat is de innerlijke beteekenis van alle feiten
en verhoudingen, en al zijn streven is gericht
imuiitiiiMiiitiuiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiitiiiifiiiiiiliniiiiiiiiiiMMiiiMiai
MIJN HUWELIJKSREIS.
Een lydensgeschiede lis.
Naar het DMtsch, van ERNST KLEIN.
Mijn huwelijksreis ging . niet naar Italië;
ook niet, zooals tegenwoordig zoo in de mode
i«, naar Noorwegen. Nadat wij ons den heelen
middag in het huis van mijn schoonouders
door b< kende en vreemde menschen hadden
laten aangapen welk genoegen men recep
tie noemt namen wij 's avonds een tranenrijk
afscheid en lieten ons met onze bagage naar
het Noord-Westelijk station breiu-en. Onze
huwelijksreis ging namelijk van Weeiien via
Dresden naar Berlijn, waar wij ons metter
woon zouden vestigen. Goed, wij kwamen
dus aan bet Noord-Westelijke station aan.
Natuurli'k een vol uur te vroeg. Nu stond ik
met mijn zes-uren-vrouwtje, dat de tranen
van het afscheid nog in de oogen had, midden
tusschen onze bagage in het groote station
en vloekte inwendig. Het een of andere
lokaaltreintje zou over een paar minuten
vertrekken en het was Zondag de reus
achtige vestibule stond volgepropt met pro
vincialen, die weer naar huis gingen. Daar
stonden we nu midden tusschen de op zijn
Zondags aangekleede menschenmassa, telden
onze bagage nu eens van rechts naar links.
dan weer van links naar rechts en wachtten
op de dingen die komen zouden De witkiel
die ons had afgeladen, was namelijk ver
dwenen om hulp te halen en had ons
ondertusschen aan ons lot en aan onze vijftien
sluks bagage overgelaten. Wat keken de
menschen ons aan! Het reiscostuum van
mijn vrouw zag er zoo onbeschaamd nieuw
uit ??zoo uitzet-achtig. En dan mijn vrouw
zelf! Een zesjarige weesjongen had het haar
op het eerste gezicht kunnen aanzien, dat
al haar rnevrQuwelijke deftigheid zooeven
eerst den laatsten zegen van papa en mama
had ontvangen.
Och God," hoorde ik plotseling een dikke
stem vlak achter mij zeggen, och God, kijk
toch eens zoo'n jong vrouwtje!"
Als een aangeschoten tijger draaide ik mij
met een ruk om. Daar stonden twee dikke
oude tantes in Zondagsche kleeren en voerden
een discussie over den leeftijd van mijn
vrouw. Ik wierp het tweetal de meest ver
woede blikken toe, die ik tot mijn beschik
king had. En warempel toen knikten zij
mij welwillend toe moederlijk welwillend.
Wij waren het middelpunt van aller attentie.
En de vrouwen waren het ergst die keken
allemaal zoo medelijdend en glimlachten zoo
vol verstandhouding. De mannen vergenoeg
den zich over 't algemeen met een enkelen
op het doen voelen, door middel van beelding,
van die schoonheids-emotie. Hoezeer de
schryver ook tekort moge gekomen zijn in
de uitvoering, de bedoeling was geen andere
dan de weergave, het weer doen on lervinden,
door anderen, van de zelf ondergane schoon
heids-emotie. Ten onrechte werd mijn werk
beschouwd als de zielkundige studie van een
pathologisch geval.
Neen, een pathologisch geval schijnt mij
het niet dat leven van Hedwig Marga de
Fontayne, door Van Eeden verhaald, maar
kunst, dat wil zeggen, een werk ontstaan uit
zuivere kunstaandrang zonder meer, lijkt het
evenmin. En dat is wel erg jammer!
Het geval, zooals de schrijver het heeft
kuunen waarnemen, doorzien en zooals hij
het poogde te beelden, is op zi mzelf genomen,
diepgaande en veelomvattend, i-i werk merk
waardig van nauwgezette ontleedkracht, van
moreele toets, vaak zuiger, ook wel eens te
opzettelijk en daardoor troebel en gerekt.
Dit geval van 't meisje uit goeden stand, in
haar jeugd reeds verfletst, die trouwt met
een man niet tegen haar zin, maar 't doet
zonder nadenken en dan ontrouw pleegt, niet
zonder strijd, maar uit overspannjnheid, uit
ziekte van 't lichaam en ziekte van de ziel,
aldoor opgaand in illuzies, die niet verwe
zenlijkt kunnen worden, omdat ze, zonder
evenwicht, grijpt naar den verkeerden kant;
dit geval, door Van Eeden, angstvallig, te
angstvallig bewerkt, is beslist belangwekkend
en daardoor het lezen overwaard. Mij dunkt,
niemand zal zich den tijd beklagen, die hij
met dit boek doorbracht, al zijn stijl en
zinsbouw zoo droog en dor, zoo school
vosachtig omschrijvend, dat je vaak denkt in
een verhanieling te zijn vastgeraakt, die toch
op pathologie lijkt.
Ach, dat door dit werk wat meer de rechte
kunstenaarsadem had geblazen, 'n enkele
keer is die dichterlijke adem er wel, zooals
op die vroege boottocht welk een
fijn-voornaarn, teer en heerlijk boek had dit kunnen
zijn, een boek waarachtig van diepe
speurgave, precieze ontleding, waarmee we trotsch
konden staan tegeaover 't buitenland, tegen
over de literaire wereld.
Van de koele meren d"s doods", geeft
niet den indruk van een gewoon verzinsel,
van een romantisch bij elkaar gedacht ver
haal, maar is pijnlijke waarheid, die op ons
inkerft en snijdt, het wedervaren van een
fijn aangelegd vrouwen wezen, produkt van
onzen opgeschroefden tijd, 'n vrouw die ver
ongelukken moest, omdat ze nergens een steun
punt vond. Maar, hoe komt het toch, dat Van
Eeden, zich door zijn verstandelijk besef zoo
liet beetnemen, zoozeer de wijze, de psy
chiater ging spelen, zoodat dit rnooie boek
werd een staathuisachtig-saai en daarmee
zelfs een onwaarschijnlijk verhaal.
't Is zijn eigen schuld als men 't voor 'n
pathologisch geval gaat aanzien, 't Is een
slechte verdediging, als hij nu zegt, dat een
onverbiddelijke-.scherpe en nauwkeurige uit
eenzetting, en een even onverbiddelijk-vaste,
door geen bijkomstige aandoeningen geschokte
of bewogen woordexpressie, hem voor dit
werk onvermijdelijk scheen. Vermoedelijk
wilde hij dit verhaal onderscheiden van
senzitief geschreven en daardoor
impressioneerend kunstwerk, wilde hij alleenlijk geven
waarheid van 't geval en niets dan die waar
heid, hoe vreemd en apart die ook uitziet.
Maar . daarvoor was het niet noodig zoo ge
zeten, zoo breedsprakig te schrijven. Vóór
alles had hij meer vertrouwen in eigen
schrijversgaven moeten stellen. Dit leven
van Hedwig Marga de l'ontej'ne met meer
woordkunst geheeld, behoefde niet minder
treffend waar te zijn. Integendeel, nu streefde
hij zijn doel voorbij. Al die aanwijzingen, al d:e
nadele bepalingen zelfs een groot deel van
die tusschen gestrooide vergelijkingen scha
HHiiHtiiiiHNmiiimiiiimmitiiiiiiiiimHiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiifiiiiitiiiiHi
min of meer cynisehen blik, Groote G xl
als ik n van die troep maar eens had
kunnen aanvliegen!
Kindlief," fluisterde ik mijn vrouw toe,
houd je toch «ooral ilink en ki^k niet zoo
voortduren! naar d m urond!"
Ja, ja ." En daar rolden haar al een
paar dikke tranen, eerst over de rechter en
toen over de linker wang. Wat natuurlijk
een vernieuwde uitbarsting van medelijdende
blikken tengevolge had. Allemachtig !
Daar zag ik eindelijk den borrelneus van
mijn witkiel in het men^chengewoel opduiken.
gevolgd door een tweede. De beide
borrelneuzen bemachtigden zich van onze valiezen,
doozen en koffertjes en verdwenen.
Hé, wacht even ," ik wilde hen
achterna. De kerels moesten toch weten,
waar zij op ons moeiten wachten, maar mijn
vrouw pakte mij bij mijn jas beet.
In Gods naam laat mij hier toch niet
alleen " riep -ij uit.
Men had wel een heel hospitaal kunnen
oprichten met al het medelijden, dat nu van
alle kanten op baar neerstroomde. Die vervl...
vrouwen smolten letterlijk van aandoening.
Met een zucht liet ik dus de borrelneuzen
trekken en werkte mij met mijn vrouw achter
eenvolgens naar het kaartjes- en naar het
bagage-loket. Drie reusachtige koll'ers had ik
aan te geven? Ja, als zoo'n nestkuikentje
het ouderlijk huis verlaat. .! Toen de noodige
formaliteiten vervuld waren, niet zonder dat
mijn vrouw de dragers minstens tweemaal
had bezworen, de koti'ers toch niet te laten
vallen, en ik baar bezweringen
materieelen nadruk bad moeten verleenen in hun
wijdgeopende handen, was de lokaaltrein
gelukkig vertrokken en had al die tantes met
en benevens haar medelijden en baar wel
willendheid meegenomen. Wij konden ons
l dus zonder gevaar door de leege vestibule
j naar een stil hoekje van de. wachtkamer be
geven. Daai- zaten we uitstekend en praatten
over over maar dat dout er niet
toe. Wij waren zóó verdiept. ..
Plotseling kwam een reusachtige baard
voor ons opduiken,. Hij behoorde aan d?n
portier, die ons kwam balen.
Als mijnheer en mevrouw nog met den
trein mee willen het is hoog tijd," knarste
hij met zijn bierstem. . . Ik heb al tweemaal
bier in de wachtkamer geluid maar mijn
heer en mevrouw hebben niets gehoord. "
Wij vlogen op. Den trein missen voor je
huwelijksrei-i dank je wel, hoor.
Jawel daar stonden, voor den slaap-va
gen de beide borrelneuzen geduldig te wach
ten.
Hé, hoe weet jullie," begon ik.
Och mijnbeer, we hebben zoo gedacht,
zoo'n jong paartje op de huwelijksreis reist
altijd slaapwagen "
Zoo oo oo."
De sttitionehef, die erbij stond begon te
den de zuiverheid van indruk. Een kenmerk
van 't echte, vooral in psychologisch werk,
is het ontbreken van opzettelijkheid.
En opzettelijk, van een vaak kriegel ma
kende opzettelijkheid, is dit boek van de eerste
tot de 425e bladzijde toe.
De eerste regel vangt al aan :
De geschiedenis van een vrouw. Hoe zij
zocht de koele meren des doods, waar ver
lossing is, en hoe zij die vond."
Deze mededeeling hadden we moeten
putten, dunkt mij, uit het verhaal zelf. Maar
zij gaat er mee door, omdat ze behoorlijk
werd gestileerd. Nu volgt:
Haar naam weet ik, Hedwig Marga de
Fonteyne. Een Hollandsche vrouw, maar met
bloed in zich van uitheemsche voorouders."
Hier wordt twijfel opgewekt door dat wiet
ik, in plaats van te schrijven haar naam is
of ze heette. E a dat bloed van uitheemsche
voorouders, als legimitatie-biljet, moet dienen
voor hen, die twijfelen mochten aan 't bestaan
in onze lage lauden van een vrouw als deze
Hedwig. Waar de schrijver aldus gaat rekenen
op 't onwaarschijnende, ontneemt hij ons het
direkt vertrouwen, en mal, er.; mal wordt
het, als later de schrijver dat vreemde bloed
zelf schijnt te hebben vergeten.
Nu komt de derde zin :
Zij was in 't midden der negentiende
eeuw geboren en opgevoed in een Holland
sche provincie-stad. Aldaar was klein vertier
van handel en bedrijf, maar toch welvaart,
want er woonden veel rijke en deftige * bur
gers."
Dit nu is een omschrijving dood als een
steen door zijn letterlijkheid, en in die letter
lijkheid, zucht tot nauwgezet-zijn nog geheel
verkeerd, in den eigsten graad foutief. Wordt
met dat Ilollandsch bedoeld Nederlandsch?
In dat geval hoefde dat niet, want het staat
in den tweeden zin reeds vermeld; be loeide
de schrijver een der provinciën van Holland,
dan bad hij nauwkeuriger moeten zijn, ten
minste als men zoo stipt wil wezen. En nu
aldaar was klein vertier van handel of
bedrijf, maar toch welvaart.', Dit is nog al
vreemd. Immers welvaart staat niet tegen
over har.del en bedrijf, gaat er gewoonlijk
mee samen. En nos; vreemder wordt dit,
als de schrijver achter het maar toch
welvaart," laat volgen want er woorden
veel rijken in deftige kringen." Dus, omdat
er rijken wonen is er welvaart? Zie, zoo'n
lapsus kan men van ieder aannemen, maar
niet van een Van Eeden, die zooveel studie
maakt van economie en er zich zoo prat op
laat voorstaan, ook nog in dit boek, over
oorzaak en gevolg van rijkdom.
Ik nam de eerste zinnen orn te toetsen,
maar het geheele boek is niet anders; aller
minst hou ik er van juist de zwakste ge
deelten uit te kiezen. Het wordt hier alleen
maar aangehaald, om te laten zien, dat Van
Eeden met zijn toepa-sii.-g van
onverbiddelijkschi-rpe en onverbid lelijk vaste uiteenzetting,
die hem onvermijdelijk leek, het tegendeel
ervan bereikte en twijfel, in elk geval on
duidelijkheid teweeg bracht. In roman werk
hebben we als eiscb te stellen, dat de waar
heid van t geschrevene zich opdringt zouder
de opzettelijke verklaringen van den schrijver.
Want al die mededeelingeii tusscheu den
tekst is zwakte en onvermogen tot reëel
beelden, en we geiooven toch niet verder
dan ons bevattinisvermogen toelaat. Voor
onderwijs en catiiechisatie hebben we andere
meesters en andere middelen. Onder 't lezen
door moet bet ons schijnen, alsof het verhaal
in onze direkte nabijheid, voor ons eigf-u
oogen gebeurt, zóó, alsof we't zelf meeleven
En boe kan d-it als de auteur telkens met
zijn vingers ons liet tijne van 't verband wil
aan .vijzen, herhaaldelijk bet verbaal vooruit
loop'. Be veerinkjes als toen wi-t Hedwig
nog niet" of eerst later zou Hedwig dit
«IIIIIIHIHHIItlllMllllllilHIIIIllllllMllllllllllllllMIMlIIIIIIIIIIIMIIIIIItllllR
lachen en de borrelneuzen grinnikten. Mijn
vrouwtje bloosde en verdween zoo gauw
mogelijk in den coupé. Nair-velijks was bet
laatste stuk -"an onze bagage op zijn plaats
gelegd, of de lo.omotief tloot.
De contiöienr kwam binnen.
Heeft mijnheer groote bagage voor de
douanen?''
Drie kotl'ers."
Daar zal ik wei voor zorgen dan hoeven
mijnheer en mevrouw niet gestoord "
Ja, ja. goed daar heli je drie kronen."
Mijn arm vrouwtje, zij viel vandeneenen
blos in den anderen. 's Morzens vroeg
kwamen wij' in Dresden aan.
Hotel eerste of tweede rang?'' vroeg de
wit kiel.
Maar zonder een antwoorl at' te wachten
bracht bij ons naar Kuropaischer Hof."
Natuurlijk van den a'der-aller eer-te rang.
Wij hebbeu nog e"n kamer van achttien
mark," zeide de portier, en twee van zeven.
Maar die zal mijnheer wel liever niet willen
hebben." En daarbij keek bij mijn vrouw
aan . .. Wij namen dus de kamer van achttien
mark.
In Dresden gaat iedereen naar de Galerie"
onverschillig of bij twintig uur of twintig
jaar gt trouwd is. Wij dus ook. Maar als ik
er vroeger niet al eens geweest was. zou ik
niet kunnen zeggen, wat er te zien was. Er
zijn zooveel rustige, kleine zaaltjes in . . .
Om twee uur wilden wij terug naar ous
hotel. Maar toen wij . in een rijtuig stapten,
was ik den naam van het hotel, waarin wij
onzen intrek hadden genomen, totaal vergeten.
Dat was wat moois!
Ja, koetsier, zoo'n groot hotel dicht
bij het station ."
Jawel, mijnbeer, ik weet al."
En werkelijk, (Ie koetsier zette ons nf
voor don ingang van .. Knropai.M'her Hof."
Menschen die op hun huwelijksreis zijn, gaan
altijd hier been," zeide de veut.
Ik begon inwendig te koken.
Wij hadden beiden honger, stovigen honger.
In den wintertuin was het zoo stil, de
tafels waren allemaal leeg, terwijl in de zaal
daarnaast de lange tafel.-; v nu ouder tot boven
bezet waren.
Een kellner kwam, kwispolstaartond'1 op
op ons af.
..Willen mijnheer en mevrouw niet bier
plaats nemen. Hier zit iedereen heel graag."
I n dat woord iedereen" logde h ij minstens
drie honderd paar huwelijksreizigers". Ik
wierp hem een verpletterende!! blik toe, gaf
mijn vrouwtje een aanmoedigend kneepje in
den arm en mij zelf een rak. Mot opgeheven
hoofd traden wij den eetzaal binnen.
Goddank, iedereen zat zoo ijverig te
kauwen, dat wij geheel onopgemerkt aan het
uiteinde van een der lange tafels konden gaan
zitten. Wat ons werd voorgezet, weet ik niet
Wij aten en aten. zonder ons, te-storen aan
ondervinden" schaden de zuiverheid van 't
werkelijk gebeuren. De waarde van literaire
kunst schuilt juist in de gave om anderen te
laten zien en voelen, laten inleven en meeleven
van wat men heeft ondergaan. Van Eeden zegt
het zelf in zijn voorrede, maar o, hij betracht
het zoo slecht, erger, hij gaat er dwars tegen
in van wat hij zelf als schoonheid betitelt.
Over de zwakte van eigen weergave te spreken,
is een argument zonder klem, dat riekt nair
schijnheiligheid. En beter dan dit schamele
bekennen, lijkt mij het bewuste trachten naar
minder opzettelijkheid.
En toch wil 't er bij mij niet in, dat Van
Eeden bij minder angstvalligheid zoo slecht
zou hebben geschreven. Uit alles blijkt, dat
hij 't verhaal wou geven zooals hij deed, al
is men weer geneigl te twijfelen als men
leest de niet in 't kader van dit boek
passende dialoog van Joost de dichter, uit
drukkingen als: kijk, daar hei-je die vrouw
van Wijbrands, eerst ferm aan de rol geweest
en nou vroom geworden'", zegt men niet aan
de bittertafel. Daar is een andere; rakere
expressie voor, n.l. de geijkte term van onder
de preekstoel te gaan zitten. Maar afgeschei
den hiervan, ergerlijk blijft het, dat Van
Eeden nog in alle waarheid meent kunst te
hebben gegeven. Dit boek slaat de woord
kunst vierkant in 't gezicht. en gesteld,
dat 't werk van Van Eeden, nog betee
kenis had in onze proza-kunst van heden,
dan zou 't boek minstens een terugslag zijn
van vijftien jaren. Maar die beteekenis heeft
Van Eeden voor ons niet meer. Dus behoeven
we er ons niet zoo boos over te maken.
De inhoud van 't boek, blijft ondanks alle
etijlleelijkheden, ondanks het schoolmeester
achtige, waardoor sommigen het boek als de
behandeling van een pathologisch geval
aanzagen, in booge mate belangwekkend;
vooral ten aanzien van jonge vrouwen. Ik
zou het gaarne zien in veler handen.
Hoewel schijnbaar een ziekelijk geval, de
droeve gebeurtenissen van eene
niet-in-evenwicht zijnd meisje, daarna jonge vrouw, ge
tuigt dit verbaal inderdaad van een gezond
en diep inzicht van veel onbegrepens.
Of dit werk niet machtiger, grootscher had
kunnen zijn?
Zeker, eerst al, door het zuiverder te hou
den, zonder van Kedensche bijmengingen,
hierboven reeds besproken, maar ook, door
de lijn der familie sterker te teekenen. Van
de broers en zuster hoortn we maar zeer
Weinig, al te weinig En ook 't jammerlijk
verval van den vader wordt te-?c,1, n'.senkei
feit gegeven. Johan's gesteltenis.blijft v ij
wel in 't vage. Zelfs IMtsert en Gerard
zwenken nog al eens af, zijn niet met de
noodige scherpte geteekend. En van 't
outstaan der ziekelijk-zinnelijke toestand blijft
veel verzwegen, 't Boek hoefde er niet om
vangrijker door te worden. Als alle
overtolligheden werden verwijderd, de stijl meer
was faamged:ongen, bleef daarvoor voldoende
rui.nte over. Maar dit verdergaan, dit dieper
indringen, lag mogelijk buiten de opaaaf
door Van Eeden zichzelf gesteld, dient dus
buiten bespreking te blijven.
Er is een indruk, die ons bij 't lezen van
't boek niet verlaat, en deze is: hoe
jammerlijk-zwak. hoe wanhopig- treurig staat de vrouw,
die los raakt van man en maatschappij. Een
die]> medelijden vervult ons, juist voor die
verfijnde wezens, die op illuzie leven, van
dorst versmachten, terwijl 't koele water vlak
voor hen st'oomt. Dit boek is go id, omdat
het (ie vrouw zelfkennis geeft, is op zichzelf
beter dan h jnderd zoogenaamd
wel-literairgeschreven werken, die met extaze en illuzie
tooveren, alsof opschroeving en oogezwiepte
veibeelding het toekom-trijk moet- vormen
van 't mensc'.R'lijk leven.
Ik hoop van harte, dat spoedig een derde
druk noodig wordt, en dat Van Eeden dan
iiiimiiiiiiitilMiiiiiiiiiiiiiiiHMf
het gesnater en gerammel om ons been.
l'lotseling was het zoo stil in de zaal, dat
ik verbaasd opkeek, en ik voelde, dat i < dit
maal /elf rood werd alle blikken waren
op ons gevestigd. Ken Engelsehe juffrouw,
met een neus zoj puntig ais een spijker, be
keek ons r.eifs hoogst ongegeneerd door ee,i
lorgnon. Toen keek ik ook eens naar ons
en begreep alles:, ik at mijn vanille ijs niet
mijn linker hand en hield met mijn rechter
de vrije hand van mijn vrouwtje va.st. En
beide handen lagen innig omstrengeld op de
tafel echt i-.-i j>nr:tde. Hoc dat zoo
ge,komen was, weet ik niet.
oe ik betaald
heb, boe wij uit die bel zijn weggckomen,
weet ik ook niet. En daar zaten wij nu
iu o:. ze kamer van achttien mark. Zij
schreiend en geknakt, ik woedend en geknakt.
..Houd dan toch eii, (lelijk eens op met
huilen !" riep ik eindelijk uit.
Je... je... h... hebt m... mij zoo gebla
meerd! En zij nam een, anderen zakdoek,
omdat de eerste al heelemaal doorweekt was.
Wat heb ik je geblameerd ! Nu, dat
is wat moois' Je wilt zeker beweren, dat
het allemaal mijn schuld is?"
Is... h... het... dan m... mijn schuld?"
Zij snikte hartroerend. Maar ik was woe
dend, echt woedend.
Natuurlijk is het jou schuld ! Omdat je
heelemaal geen zelf belieersciiing hebt! Ik
beb het je in Woenen aan het station al
ge/.cgd ! Toen heb je ons al be'achelijk ge
maakt ! Je stelt je aan als een onnoozei
schoolmeisje."
In een oogenhlik waren de tuinen gedroogd.
Een onnoozel schoolmeisje! Ha, dat moest
gewroken worden !
,,( ) . . . o ... d.it . . . dat . . . Je bont een bar
baar ! Ja, een barbaar, dat ben je !"
..Ik een barbaar? Omdat ik niet wil, dat
je mij ik bedoel ons voortdurend blameert ?"
Natuurlijk, jij denkt alleen aan je zelf!
Je bent een egoï>t een ongevoelige egoïst
O ... wat ben ik ongelukkig !"
Daar had je bet ai.
Het spijt je zeker, dat je Met mij ge
trouwd bent, niet waar?' j
Ja, o ja !" _ |
Toen was bet mis. Al de ergernis, ,lje ik
de laatste uren bad moeten verbijten, gaf j
zich lucht in het eene woord : Uilskuiken!" j
/ij was eerst sprakeloos. Toen trof mij
een blik vol van do diepste verachting.
En eer ik daarvan bekomen was, was zij
naar de schel gev'Mgen en aan het luiden
gegaan op zoo'n vreeselijke manier, dat de
huisknecht en bet kaïnermeisje in de grootste
ontsteltenis kwamen toesnollen.
Wanneer gaat er een trein naar Weenen?"
vroeg zij op bevelenden toon aan het tweetal.
wier gezichten dezelfde aandoenlijke domme
uitdrukking vertoonden.
Over vijf en dertig minuten."
,.< ioi.'d. Breng mijn bagage naar het sta'ion.
zich er toe zet, zijn werk eens te herschep
pen, 't Is niet met een beetje korrektie
goed te maken, maar 't moet geheel worden
herzien, als 't ware opnieuw geschreven.
Nieuwe drukken brengen niet alleen
voordeelen, maar oek verplichtingen mee. Dit
wordt weieens door den- schrijver vergeten.
Elke herdruk moet beschouwd worden als
een gelegenheid zijn werk te ver-volrniken.
G. VAN HULZEN.
Inhoud van Tijdschriften.
De Nieuwe Tijd, Juli en Aug.: Gedichten,
door Herman Gorter. Iets over de herstem
mingen, door F. v. d. Goes. O rer de recht
vaardigheid'' der werkstaking, door Kobert
Michels. Belastingcijfers en belastingher
vorming, door Mattheuj. Onze houding bij
de herstemmingen, door H. Gorter. De con
ferentie van bestuurbonden, door H.
Spiekman. Blijde inkomst, (vervolg), door Herin.
Heyermans Jr. Eene onjuiste conclusie,
door Jos. Loopuyt. De herstemmingen, door
H. Roland Holst. De revolutie in Rusland,
door J. K.v. d. Veer. Een laatste woord, door
H. G. ? De minderwaardigheid der meerwaar
detheorie, IV, door J. Saks.
Op de Hoogte, Juli-afl.: Reproductie naar een
schilderij van J. H. L. Meyer in het stedelijk
museum te Amsterdam.?Op de omslagpagina
een reproductie van H. Guinier's : Zondag
morgen in Holland. Over de maand, die
heenging, (geil), door L. van Bof se. In de
aethersfeer van 't hooge gebergte, door E. de
Winter, (geil). De gebroeders Maris, door
H. M. Krabbé, met reproducties naar hunne
werken. Het Japansche huis, roman, door
Suze la Chapelle-Roobol. Hoera ! hoera !
hoera !, door Ida Boy-Ed. Tooneel. Mu
ziek. Letterkundig overzicht.?Fotografie,
door J. R. A Schouten. ,?Wetenswaardige
onderwerpen. Wat onze lezers wenscben te
weten. Voor onze vrouwen. Tijdgeest,
door L. Stratenus. Met bijlage Voor onze
Jeugd''.
l'jge.u Ilaa d, No. 30: De bloesem, door
J. Eigenhuis, III. Het roode graniet der
Egyptenaren te Leiden en te Amsterdam,
door GOS. de Voogt, met af b. (Slot).?W. J.
de Bruyne f, met portr..?Nieuw
Guineaexpeditie. Fragmenten, door J. J°. de V.,
met afb. naar foto's van den schrijver.
M. Vierhout, door H. L. Berckenbofl', met
portr. Feuilleton.
?»
Reclames,
ECHT VICTORIAWATER;
Oberlahnstein.
Psitllor
Uaiiici
E ZWITSERSCHE
(MQCOLTJDE
C n cao en SUIKER.
«IMIIIHIIItllftlltMIIIimillHIIIHIIIHIIIfimillltlllllUllllllllllllNIIIIIIIIIIM
Ik ga dadeUjk naar Weenen."
De huisknecht keek mij aan, keek mijn
vrouw aan, keek liet kamermeisje aan. Maar
daar ik niets zeide, nam hij ten slotte de
kotlers op in droeg ze schouderophalend een
voor een de kamer uit.
Mijn vrouw trok haar mantel aan. zette
haar hoed op en ging naar de deur.
..Ik ga naar Weenen terug." En zij wachtte.
Do huisknecht wachtte ook.
Een vreeselijke strijd woedde in mijn
binnen-tc. Maar ik was hoos, vreeseiijk boos!
Goede reis," bromde ik.
Krak de deur viel in het slot. Weg
was zij.
Tien minuten vijftien minuten blijf ik
danr zoo zitten. Ik denk bij mij zelf: zij zal
zich nog wel bedenken en weer terugkomen.
Twintig minuten vijf en twintig minuten. . .
zij komt niet. Mijn woede is bekoeld en ik
vlieg de trap af, naar den portier!
..Mijn rekening."
Ik had geen tijd, mij te verbazen, over het
enorme bedrag v.m de rekening, ook niet
over bet feil, dat de portier ze mij. veilig
veischanst achter zijn lessenaar met de vinger
toppen aangaf, alsof hij bang voor mij was.
Ik gooide twee goudstukken neer en draafde
naar het station. Daar kwam ik juist bijtijds
aan om de trein van onder de overkapping
te zien verdwijnen. De huisknecht stond op
het perron en zette een nog dommer gezicht
dun een half uur geleden.
Waar is mijn vrouw. . . . jij . . . jij . . . ?
Bijna had ik mij door mijn gevoelens tot een
beleediging laten meeslepen. Hij wees met
zijn duim in de ricli t ing vanden verd wijnenden
trein en maakte zich haastig uit de voeten.
Daar ston l ik nu Laat ik maar niet ver
tellen, hoe dikwijls ik mij zelf voor een ezel
uitmaakte. Laat ik maar niet vertellen, hoe
ik in Dresden ronddwaalde tot twee uur
'> nachts, toen de eerstvolgende trein naar
Weenen vertrok. Hoe ik in Weenen aan
kwam. Hoe mijn schoonvader en mijn zwager
mij ontvingen. En hoe mijn scboonpapa niet
moede werd te bevestigen, dat ik een ezel
en zij een uilskuiken was.
Nu, en toen zagen wij elkaar weer. En toen
was het allemaal liefde en verzoenin/. K n
's avonds vertrokken wij voor de tweede
maal naar Berlijn. Maar zonder oponthou l
iu Dn -s len. En van uit bet noordelijke station,
om te vermijden, dat de wit kielen en de
beambten aan bet Noord-Westelijke station
ons herkenden.
En toen wij eindelijk goed en wel in ons
eigen huisje, in Berlijn zaten, maakte ik een
begrooting op van onze huwelijksreis. Voor
bet geld, dat zij gekost had. hadden wij ge
makkelijk naar Venetiëkunnen gaan.
En daar waren vvij misschien ook niet zoo
in het oog gevallen. . .