De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1905 30 juli pagina 5

30 juli 1905 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 1466 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Het Amsterdamsche Stadhuis. 1655-29 Juli-1905. ; Als dit blad verschijnt is het twee en een halve eeuw geleden, dat het Amster damsche Stadhuis plechtig werd ingewijd. Wie er nog aan mocht twijfelen, dat dit een gewichtige gebeurtenis was, herinnere benoemden de predikanten, de kerkmeesters, de kosters, bewaarden der stede zegel van zaken'^dat aan alle stukken moest worden gehecht. Elk der vier burgemeesteren was gedurende drie maanden op zijn beurt voorzittend burgemeester. Een van hen woonde de vergadering der Staten van Holland bij. Gelijk reeds werd opgemerkt had de verLtiMfn- ^A&Ufr ,<n enfot-fré*n' JACOB JVAX CAMI'EN, door Jan Lievens. zich de verzen van Joost van den Vondel om tot het besef te komen van de groote beteekenis, die de tijdgenooten aan het feest van 29 Juli 1655 hebben gehecht. Het Amsterdamsche Stadhuis, reeds aan stonds als 's Werelds achtste wonder" ge doopt, was meer dan de zetel van een stadsbestuur. Het was een paleis, dat vrijwel souvereine patriciërs deden stichten als het zinnebeeld van hun. macht. Toen het met die macht gedaan was heeft een gunstig lot gewild, dat het gebouw paleis gebleven is, omdat Lodewijk Napoleon er''zijn intrek nam en ook de Oranje vorsten er nu en dan vertoefden. Zoo is het monu ment er voor bewaard gebleven, te moeten strekken als verblijfplaats van een hedeudaagsch gemeentebestuur, dat in geen enkel opzicht met de stadsregeering van voorheen vergeleken kan worden. Reeds in het begin der veertiende eeuw had Amsterdam raden, de latere burgemeesteren. Deze raden werden door schout en schepenen, welke de rechtspraak uit oefenden, geraadpleegd bij het maken der keuren. Maria van Bourgondiëstelde in 1477 de vroedschap in, een lichaam, uit 36 leden bestaande, dat zichzelf aanvulde. Deze vroedschap maakte jaarlijks een nomi natie van 14 personen op, waaruit de stad houder van den Graaf van Holland zeven schepenen koos. Een handvest van Hertog Albrecht van Beieren bepaalde dat jaarlijks op Onzer Vrouwen Avont te Lichtmisse", dus op l Februari, allen, die burgemeester of schepen waren, bij meerderheid van stem men drie burgemeesters zouden kiezen, die minstens veertig jaar oud moesten zijn. De nieuw benoemden kozen uit de aftredenden n, die met hen aanbleef en hen den eed afnam. De schout, die vóór 1581 door den landsheer was aangesteld, mocht aan de verkiezing geen deel nemen. Dus was de invloed, welke de landsheer op kiezing der burgemeesteren plaats door de oud-burgemeesteren, de oud-schepenen, de regeerende burgemeesteren en de regeerende schepenen. Men noemde dit kiescollege den oud-raad. Maar alleen de oud-burgemees teren vormden den oud-raad van burge meesteren, die door de regeerende burge meesteren iedere drie maanden tot een vergadering werden opgeroepen, waarin besluiten genomen werden over onderwerpen, die van belang waren. De oud-burgemeesteren waren thesaurieren-ordinaris, in weeskamer en wisselbank namen zij dikwijls zitting. Wie eenmaal het burgemeesterschap had bekleed, bleef steeds aanzienlijke bedieningen vervullen. Het gebruik bracht mede, dat oud-burgemeesteren op hun tijd weer tot regeerend burgemeester benoemd werden. De vroedschap was de eigenlijke regee ring. Zij werd door burgemeesteren, die er lid van waren, en er altijd toegang hadden, bijeengeroepen. De vroedschap gaf aan, hoe de afgevaardigden ter .Staten-Generaal zou den stemmen. Maar in werkelijkheid waren het de burgemeesteren, die de politiek leidden. Aan den schout of hoofdofficier en de schepenen was de handhaving der gerech tigheid toevertrouwd. De schepenbank be stond uit negen leden, waarvan er zeven telken jare aftraden. Twee waren presi dent-schepen. Sinds 1581 werd de schout door de vroedschap benoemd. Hij was wat men thans commissaris van politie en openbaar ministerie zou noemen. Van de overige stedelijke colleges was dat der thesaurieren-ordinaris,onder toezicht van burgemeesteren, belast met het beheer der geldmiddelen en met de zorg voor de openbare werken. De thesaurieren-extraordinaris ontvingen de belastingpenningen, de rekenkamer zag do rekeningen na, de weeskamer behartigde de belangen van minderjarige weezen, de wisselbank was Het Amsterdamsch Stadhuis van voren. de regeering van Amsterdam kon uitoefenen, maar« zeer gering, daar die zich bepaalde tot het kiezen der schepenen uit een dooi de vroedschap opgemaakte nominatie. De macht der Amsterdamsche burge meesteren was grooter dan van die in andere steden. Zij hadden bijna alle ambten te be geven ; zelfs wezen zij aan, wie schout of pensionaris zou worden, ofschoon voor deze ambten de benoeming door de vroedschap plaats vond. Zij konden personen tijdelijk of voor altijd uit de stad verbannen, zij de grootste handelsbank van dien tijd. Verder had men nog do bank van leening en het accijitshuis, waarmede do lijst der stedelijke colleges eindigde. Het was om aan de/.o lichamen, met uit zondering der beide laatsten, oen behoorlijk verblijf' te verschaffen, dat tot den bouw van het nieuwe stadhuis werd besloten, daar het oude bouwvallig was geworden, en geen voldoende ruimte meer opleverde. Men kan in het bekende werk van A. W. Kroon lezen, hoelang de voorbereiding geduurd heeft, eer met de uitvoering kon worden begonnen. De geheele wijk, gelegen tusschen de lijn, die de Kalverstraat met den Nieuwendijk verbindt en den N. Z. Voorburgwal, werd aangekocht en afgebro ken, om een voldoend terrein te verkrijgen. Aan Jacob van Campen, den te Haarlem geboren en op 16 Juli 1595 in de Groote Kerk aldaar gedoopten afstammeling van een oud-Amsterdamsch geslacht, werd het vervaardigen van het ontwerp opgedragen. Vaa Cartpen had zich toen reeds naam gemaakt door het ontwerpen van het huis van Huygens en dat van Joan Maurits van Nassau in den Haag. Het ontwerp van het Amsterdamsche stadhuis getuigt van een meesterhand. Thans, nu de vertrekken de bestemming niet meer hebben, waarvoor zij werden gemaakt, spreekt de symboliek minder tot den bezoeker, dan voorheen. Die symboliek, zoo in aanleg als versiering, streeft die een er middeneeuwsche kerk op zijde. Gelijk de as van zulk een kerk, zoo richt ook die van het stadhuis zich van het oosten naar het westen. Aan de zijde der rijzende zon ligt het koor der kathedraal, het hei ligste deel van het gebouw. Zoo vindt men ook aan de oostzijde van het stadhuis de vierschaar, waar het heyligh recht" zijn zetel had. Daarachter komt dan de bur gerzaal, die met het schip der kerk ver geleken zou kunnen worden, en waarbij zich de schepenzaal aansluit. Plaatst men zich in de burgerzaal met het gezicht naar het oosten, dan heeft men rechts, aan de hoogere zijde dus, de ver trekken der meest beteekenende collegiën, links die der minder aanzien hebbende. De regeerende burgemeesteren, de eigen lijke machthebbers, zetelden naast de vier schaar ter rechterhand. Hun vertrek is het eenige, dat in den voorsprong aan den Dam een plaats heeft gekregen, daar dejustitiekamer, ter linkerzijde, aan schout en sche penen niet tot voortdurend verblijf strekte, doch slechts gebezigd werd, wanneer het schavot op den Dam was opgeslagen en de beul van Haarlem daar zijn werk verrichtte. Rechts bevinden zich de kamers van den oud-raad, van de thesaurieren, rechts ligt de secretarie, waar overal de burgemees teren het gezag uitoefenden. De vroedschap, de weeskamer, en de subalterne banken van judicature", zooals de assurantie-ka mer, de desolate boedelkamer en de kamer van huwelijkszaken, zijn echter aan de linkerzijde geplaatst. Gelijkstraats treft men de wisselbank rechts, de gevangenissen links aan. Deze symboliek heeft aan de practische bruikbaarheid geen afbreuk gedaan. Door de breede galerijen om de binnenplaatsen zijn allo vertrekken gemakkelijk te berei ken, trappen zijn op de juiste plaatsen aangebracht en ook de verbinding tusschen de verdiepingen is daar aanwezig, waarde behoefte haar vorderde. Bij deze symboliek van den plattegrond sluit zich die der versieringen, door Quellien en zijn helpers in marmer gebeiteld, of' te danken aan het penseel van vermaarde schilders, aan. Wijlen J. A. AlberdingkThym heeft aan die versieringen een uitvoerig opstel gewijd, dat verdienen zou, herdrukt te worden, en dat den lezers van l)e Aitiutrrdiimincr zou doen zien,-hoe zinrijk Jacob van (Jampen alles geordonneerd heeft. Is de verzoeking groot, er hier het een en ander aan te ontleenen, ik moet haar weer staan, om nog iets omtrent de plechtigheid van 29 Juli 1655 te kunnen mededeelen. Het stadhuis was toen nog niet gereed. De eerste Engelsche oor'og had het werk zeer vertraagd, en misschien zou de inwij ding wel y.ijn uitgesteld, als niet, sinds 7 Juli 1652 het oude stadhuis verbrand was, de collegiën der regeering zich in allerlei gebouwen tijdelijk hadden moeten behelpen. Maar in het begin van 1655 was het nieuwe gebouw zoover gevorderd, dat althans de beide benedenste verdiepingen konden worden in gebruik genomen, ofschoon daar aan de versiering nog wel het een en ander zal hebben ontbroken. Den 2!5 Juli 1655 konden burgemeesteren aan den Kaad mededeelen : dat het nieuwe stadhuys so ver is gevorderd, dat sij met schepenen verordineerd hebben, om aenstaenden donderdach aldaer sessie te nemen ende deselve neffens den Raet ende OutRaet middachs te uiaeltijt te tractoren." Hans Bontemantel, toen lid der vroed schap heeft van de feestelijkheden een uitvoerige beschrijving gegeven. Om halt' acht des morgens werd er in de Oude en Nieuwe kerk gepredikt. Bontemantel was in de laatste onder het gehoor van Melchior Johannes, sijnde de tekst daer de Coninck David van sijn soon Absalom was vervolcht geweest, waernap JJavid, wederom te .lerusalem gecomen sijnde, den tempel inwijdde." Uit de kerk gingen de heeren naar het l'rinsenhof' en vandaar in plechtigen op tocht naar het stadhuis. Het regelen van den stoet had heel wat hoofdbrekens veroorzaakt. Aan het beleid van burgemeester De Graef van l'plsbroeck was het ten slotte gelukt, ieder zijn plaats aan te wijzen. Voorop ging de ruiterwacht, gelijk men de bewakers van liet stadhuis, ofschoon zij niet te paard zaten, noemde. Zij waren voor die gelegenheid met hellebaarden ge wapend, die voortaan do halve pieken" vervangen zouden, welke zij tot dusverre hadden gedragen. Zij en ook de hen volgende roededragende steêbode" waren bloots hoofds. Toen kwam de schout te midden van zijn dienders" van welke een de roede der justitie droeg. Dat de schout vooropging, en niet de regeerende burgemeesteren, was nog een herinnering aan den grafelijken tijd, toen deze ambtenaar het hoogste ge zag had. .Nu volgden do regeerende biirgemeesteren, de regeerende schepenen, de oudburgemeesteren, de thesaurieren, de wees meesters, de leden van de vroedschap, de secretarissen en de klerken. De leden van de vroedschap, die nooit schepen waren geweest, beweerden den voorrang te hebben boven oud-schepenen, die niet in de vroedschap zaten. Alleen Jacob l'Yans Hmlópen verkeerde in het laatste geval. Daarom hadden burgemees teren om alle questie voor te cornen, hem versocht op sijn hofstede te gaen" en was hij dus niet in den stoet. Jan van Waveren zou ook een dergelijke uitnoodiging gekre gen hebben, als hij geen weesmeester ge weest was, en dus als zoodanig den voor rang boven de vroedschap had gehad. Op het stadhuis gekomen begaf de stoet zich naar het vertrek van den oud-raad, nu de Van Speyk-zaal. Daar heeft de heer Van Polsbroeck gedaen een bequaeme aenspraecke, waernae yder collegie is gegaen in zijn caemer." Toen de regeerende burgemeesteren in hun vertrek gegaan waren werden zij daar begroet door predicanten ende ouderlingen, gecommiteerd door ds kerckeraeden dor publique (Gereformeerde) Walsene, Kngelsche ende Hoogduytsche kercke." Dit was naar den smaak der heeren, die uyt danckbaerheyt alle de dominees yder een vaetjen rinsewyn tliuys sonden." De ouderlingen schijnen niets gekregen te hebben. Na den middag begon de maaltijd. De heeren, zittende in rang als voren, sijn heerlyck getracteert int vertreck van bur gemeesteren", schrijft Bontemantel. Universiteitsbibliotheek alhier bewaart het handschrift van het vers, dat 10 Januari 1657 als datum heeft, en kort daarop bij Pieter Casteleyn te Haarlem in druk ver scheen. Jacob van der Burg heeft het ge dicht den 19 Januari 1657 voorgelezen aan burgemeesteren, die den gelukwensen, op een toetssteenen plaat gegraveerd, in hun vertrek deden ophangen. Nu berust die plaat, welke het jaartal 1660 draagt, in het stedelijk museum. Huygens spreekt de heeren dus aan : DoorlucMe S/ii'litereu van 's U'erells Achtste Wonder, Van soo veel Hteens omhoor/h op soo veel llouts van onder, l'au sou ree! kostrlleks, soo koitslelick venvrochl, Vttir soo vee/ heerliek/teits tot sou i'eel nv.ts uebroclit ; (iod, die u Machten l'raclit met l\eJen f/af Ie roe<ihen, God f/ev' u in V Gebouw, met Reden en Genoeijheu, Te thoone.n v:ie r/ij gijl, f n, ilaer ick 7 al in slni/t, Heil :ij daer eeioiy/i in, en Onluil eewigh -inj'l. Ist oock soo voorfjeschickt, dat de~e Marmer-w «ren De Burgerzaal van het Amsterdamsen Stadhuis. Terwijl men aanzat, kwam liet gele vendel", bestaande uit zes compagniün schutterij, op den Dam. Na lat zij zich in slagordre" geschaard hadden, werden de hoofdofficieren, capiteyns en luitenants versccht boven te comen" en met rliivtcii" en schroeven" beschonken. In de fluitgla/en zal wel romeny". in de schroefbekers rin sewijn" geweest zijn. Tegen halfzeven kwamen deze krijgslieden weer op den Dam. De schutters lostten dry mael salve" en rukten om zeven uur in. In het vertrek van den oud-raad ging het maal door. Pas om negen uur vertrok ken de gasten naedat sy seer vrolijck ende soet zijn geweest". Dit laatste is een ietwat zonderlinge lofspraak. De feestvierders gingen echter niet naar huis, doch vermaakten zich nog op de nieuwe jaermarct of' kermis". Bontemantel vermeldt niet, dat Jacob van Campen mede heeft aangezeten. Als heer van Randenbroeck zou deze zeker recht heb ben gehad op een plaats aan tafel. Doch sinds een half jaar was de bouwmeester niet meer te Amsterdam geweest, en ook later maken de rekeningen van zijn bezoeken aan het werk, eerst zoo talrijk en langdurig, geen gewag meer. Er schijnt dus een ver wijdering tusschen hem en zijn patricische patroons te zijn gekomen. Wellicht vond die verwijdering zijn oorzaak daarin, dat Van (Jampen den stads-steenhouwer Willem de Keyser, die in 1653 wegens malvcrsatiën" bij den bouw van het stadhuis gepleegd, was ontslagen, met de uitvoering der monu menten van Tromp en Van Galen had belast, die hij voor de Staten-Generaal ontwierp. Omtrent Constantyn Huygens zegt Bon temantel: De Ileere Huygens, uytstekent in de dichtkonst, maecktc en liet in druck gaen een geluckwensehing, waerdich om te lezen". De dichter heeft echter niet mede aangezeten, wiint hij was, blijkens zijn dag boek, 29 Juli 1655' te Zalt-Bommèl. De Om V Achtste // onder-f'ereks /nikio/ie/i'tiif/t te ;/'/'// : God, -uver l ad-ren God, (lod, meer Kindren vuiler, (lod, si'o iicibii t1., zij die/t Kindren soo reelnader, )o,i /'aere H'e'raerf noe/i een ll-tti/s l/ome' e» /jt'siff' Daer &-j tl'd Nientce s/ae, a/s 'i Oude al mul i ij dit. Hot gedicht van Huygens is altijd onder zijn beste gerekend. Zijn wensch heeft echter weinig kans, voor liet nageslacht in vervulling te komen. Onze architectuur, die op het uiterste ligt, kan guen monumenten meer scheppen, die haar ook niet gevraagd worden. Kon Huygens onze bouwwerken zien, hij zou zeggen : Ook Vondel heeft de inwijding van het stadhuis bezongen in een gedicht van bijna veertionhonderd verzen, dat tot zijn schoon ste behoort. Jloe hij het gebouw bewon derde moge deze aanhaling toonen. // ie ni' houfmcester of een sehifderffeest teil trordeti Of Fidias in kunst rati beeldenlunueerij, Iiie ~al, vit ijanseh htiroop, ~icli spoeden naiir liet U E/i oi/zeit tr:tl~en Duni, met jieune., vree eu koole Om i// dit niei'. ^taill/niis, als in de /tooi/sfe sehoole Van dallas, uit /tel brein. ca./t J lijnier </eleelt, Te teeckeneu al wat de leerli/st hem beveelt T'ontwerpen u// />api>'i- en perckement en doeeken. De tijdgenooten en het nageslacht tot 1870 zjjn het met Vondel eens geweest. Na 1870 echter, toen de middeneeuwsche bouwkunst als de eenige goede beschouwd werd, en de romantiek, elders reeds lang begraven, iu ons land den smaak begon te beheerschen, werd het stadhuis niet meer geacht. Misschien was Alberdingk Thyiu toen de eenige, die voor Van Campen's schepping nog wat voelde. Men meende, dat het gebouw niet de Het Amsterdamsch Stadhuis van achteren.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl