Historisch Archief 1877-1940
J*BV 1467
DE AMSTERDAMMER
A°. 1905.
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
recLa-o-tie -van. «J. ID IE IEC O O.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden ? 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail » 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/i
Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover het Grand Café, te Parijs.
Zondag 6 Augustus.
Advertentiën van l?5 regels ? 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel 0.40
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma
RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel is 35 Pfennig.
INHOUD:
VAN VERRE EN VAN NABIJ: Een
ergerlijke misstand, door Joban v. Velsen.
Een merkwaardig boek over een zeer
belangryk vraagstuk, door B. Boon. Eeii
nieuwe koers in Z.-A., dóór Frederik
Rompel. SOCIALE AANGELEGENHEDEN:
Een tarief-overeenkomst in de
AmsterdamBche bouwvakken, door S. FEUILLETON :
Vreemdelingen, door N. van Wehl. KUNST
EN LETTEREN : Muziek beoordeelingen, door
Ant. Averkamp. Tentoonstelling Vincent
van Gogh in het Stedelijk Museum, II, door
W. Steenhoff. Chris Lebeau's Vuurscherm,
(Ingez.), door J. van Rees. Marcus en Theus,
door Het v. Assche, beoordeeld door dr. J. H.
B. Schepers. Geschiedenis der Universi
teitsbibliotheek te Leiden, door dr. P. C.
Molhuysen, beoordeeld door J. F. van Someren.
Boekaankondiging. VOOR DAMES: De
vrouw op de tentoonstelling te Luik, door Aug.
Gittée. Allerlei, door Caprice UIT DE
NATUUR, door E. Heimans. Het tegen
woordig Stadhuis te Amsterdam, sedert de
laatste 100 jaren, I (met af b.), door W. R. V.
Een Indische Zaal" in het Ryk-Museum, I,
door S. Kalff. FINANCIEELE EN
OECONOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter.
ALLERLEI. DAMRUBRIEK. SCHAAK
SPEL. ADVERTENTIËN.
Een ergerlijke misstand.
Als men de toestanden van de grooto
meerderheid der menschen in ons eigen
aardig tijdperk van beschaving waarop
we ons tegenover het voorgeslacht niet
?weinig laten voorstaan onderzoekt in
het helder licht van kalme redelijkheid
en onbevooroordeeld denken, dan stui
ten we op zoo ontzettend vele misstanden,
dat het welhaast een onbegonnen taak zou
kunnen lijken, aan de opheffing daarvan
te beginnen. Vooral schrikt die taak allicht
af, als we tot het inzicht komen, dat de
opheffing van vele dier misstanden in strijd
zou komen met het schijnbaar belang van
de oogenblikkelijk overmacht bezittende
minderheid of een deel daarvan, welke nog
steeds niet de les heeft geleerd, dat het
geluk van den enkelling ten nauwste samen
hangt met dat van het geheel. Onder
vinding is ook hierin wel de beste leer
meesteres, maar toch is het niet geheel
onmogelijk, ook iets te leeren uit de onder
vinding van anderen. En zoo'n stukje
ondervinding wil ik hier even opschrijven
om daardoor te komen tot aanwijzing van
een geweldigen misstand, die ditmaal voor
uit-den-wegruiming vatbaar is zonder
eenigerlei opoffering van beteekenis voor de
oppermachtige minderheid. Het geval had
ook een humorittischen kant.
***
Ik had aan iemand ter voldoening eener
nog niet opeischbare schuld een accept
gegeven echter met beding, dat wanneer
de betaling mij op den vervaldag niet zou
passen, de trekker den wissel een paar
maanden zou prolongeeren.
Inmiddels kon hij er geld op krijgen bij
zijn credietbank, die den wissel disconteerde.
Nu deed het bewuste geval zich voor; ik
gaf de bank kennis dat de wissel niet zou
worden betaald maar verlengd, en ik zond
een nieuw accept aan den crediteur, zoodat
ik op den vervaldag met een gerust gewe
ten op reis kon gaan om eerst 'savonds
laat terug te komen, mijne vrouw wist van
het heele geval niets af; alleen wist zij
dat ik tamelijk slecht bij kas was ten
gevolge van omstandigheden, die hier niets
ter zake doen en dat daardoor eenige
betalingen waren uitgesteld.
Op den bedoelden dag nu terwijl ik op
reis was, kwam het zoo te gebeuren, dat
mijne vrouw, wetend dat ik niet voor elf
uur thuis zou zijn en zich wat vermoeid
voelend, met de kinderen gelijk naar bed
ging, d. i. omstreeks 8 uur, vastbesloten
om al wat mocht aanschellen stilletjes te
laten schellen."
Nu wonen we op een eenzaam plekje niet
ver van het station eener kleine plaats op
een kwartiertje sporen afstands van het
stadje X.
Mijne vrouw lag goed en wel onder de
wol, toen er 't liep tegen negen uur,
vrij hard werd gescheld. Zjj sliep nog niet,
maar had weinig lust, op te staan. Weer
gescheld. Nog weer en nu veel harder
gescheld. Dat scheen Jus wel iemand te
zijn, die noodzakelijk moest worden te woord
gestaan. Mijn vrouw stond op, deed een
raam boven de voordeur open en vroeg
wie daar was. Er stonden drie mannen en
een hunner antwoordde : Emmers uit X."
Ik ben geen emmers wachtende, zei
mijn vrouw, ik heb niets besteld."
Pardon mevrouw u begrijpt 't verkeerd,
ik ben Emmers, deurwaarder te X."
En wat komt u hier dan doen ?"
Och 't heeft niets tebeteekenen mevrouw,
ik moet even een wisseltje protesteeren.
Wees u zoo goed en doe even open, dan is
't in een oogenblik afceloopen."
O wee! dacht mijn vrouw, daar zul je't
hebben, een deurwaarder in huis, onze boel
in beslag genomen, voor schuld verkocht,
o God wat een ellende. Was Johan nu maar
thuis! Dat zoo iets nu ook weer juist moet
gebeuren terwijl hij uit is." Zij was in
middels, na een langen mantel om haar
nachtjapon geslagen te hebben, naar beneden
gegaan en had in huiskamer en portaal
licht gemaakt. Toch aarzelde ze nog, die
drie onbekende snuiters binnen te laten,
terwijl zij geheel alleen met drie slapende
kinderen en een poes thuis was. Behoedzaam
opende zij een luikje in de voordeur, en
zag nu van nabij het goedige oude gezichie
van deurwaarder Emmers en zijn kornuiten
die niet besteld waren."
Er is heusch geen gevaar bij me vrouwtje;
ziet u maar eens hier, is dat niet de
handteekening van uw man?" En hij reikte
haar een papier over, waarop zij las:
Y. den 14 Januari 1905. Goed voor ? 450.
Twee maanden na dato neem ik aan te
betalen aan de order van den heer A. te B.
de som van vijfhonderd gulden.
Waarde genoten. Volgde mijn
handteekeuing.
Dat was in elk geval een overtuigend
stuk; en de gezichten van Emmers en zijne
kornuiten waren zoo weinig die van dieven
en inbrekers, dat de voorzichtige huisvrouw
nu besloot, de mannen toch maar binnen
te laten.
Deze genoten vermoedelijk niet weinig
van het komisch geval, maar hielden zich
goed. Misschien ook was hun gevoel voor
humor niet voldoende ontwikkeld om de
situatie te apprecieeren.
Mijn man is naar Amsterdam ziet u, en
komt pas om elf uur thuis en ik weet van
niets."
Och mijn beste mevrouwtje dat hindert
niemendal. De zaak heeft niets te
beteekenen. U behoeft maar even een verklaring
af te leggen en dan schrijf ik op, wat u
gezegd heb en laat het door u onderteekenen."
O neen meneer antwoordde mijn vrouw
schielijk onderteekenen doe ik beslist
niets; ik heb geen lust om me in te laten
met dingen waarvan ik niets afweet en op
die manier misschien mijn man in moeilijk
heden te brengen."
Maar lieve mevrouw, ik heb u toch ge
zegd, dat er niet het minste gevaar bij is.
Luistert u nu maar eens. Ik kom op last
van de directie der Credietbank te X met
dezen wissel bij u en vraag u als plaats
vervangster van uw man, of u den wissel
betalen wilt. Als u nu van niets weet en
uw man is uit, dan antwoordt u dat een
voudig en naar waarheid; ik schrijf uw
antwoord op, en u bekrachtigt het even
door onderteekening. Daar kunt u toch
redelijkerwijs geen bezwaar tegen maken,
zou ik zeggen!
Neen daartegen kon mevrouwtje toch ook
werkelijk geen bezwaar maken en dus begon
Emmers zich naar behooren van zijne zending
te kwijten. Het antwoord luidde natuurlijk:
Ik weet van niets, en mijn man is uit."
Deze merkwaardige woorden werden door
den man der wet geboekstaafd en door mijn
vrouw onderteekend.
Ziezoo mevrouwtje, nu is alles in orde,
maar zegt u nu aan meneer, dat-ie morgen
ochtend even bij de directie van de bank
aanloopt om de zaak te regelen."
Toen bleef-ie nog even over koetjes en
kalfjes doorreieneeren en nam vervolgens
met zijn beide kornuiten minzaam afscheid.
Het zou me verwonderen, als de heeren op
den terugtocht niet hartelijk hebben ge
lachen om dit avontuurtje, waarvoor zij
bovendien nog werden gehonoreerd.
Er was dus wel een komische kant aan
het geval, die ik dan ook bij mijn thuis
komst, hoezeer ook geërgerd over het
misloopen mijner voorzorgen door de noncha
lance van een ander, behoorlijk wist op
prijs te stellen.
Het bleek bij onderzoek den volgenden
dag, dat de trekker vergeten had den
nieuwen wissel aan de Bank 'te zenden en
nu had de Bankdirectie ofschoon heel
goed wetende dat de zaak in orde was
toch den wissel moeten laten protesteeren,
omdat, zqoals zij mij zeide, anders voor de
wet de niet-betalingniet behoorlijk zou zijn
geconstateerd. Het protesteeren heeft der
halve alleen ten doel wettelijk te
constateeren dat de wissel niet betaald is.
Zoo 'n zaakje heeft daardoor ook een
minder komischen kant. Want op het breed
sprakig pampier, dat de deurwaarder bij
zijn patiënt achterlaat, staat onderaan heel
geniepig: De kosten bedragen ? zooveel.
In dit geval was 't om en nabij de tien
gulden, waaronder begrepen de enkele stui
vers reiskosten van deurwaarderen getuigen.
En hierop wilde ik nu wel eens even
wijzen. Iemand, die een wissel onbetaald
laat teruggaan, zal dat in den regel niet
uit weelde doen, zou ik zeggen. Waarom
moet nu zoo iemand nog op alle mogelijke
manieren bovendien geplunderd worden?
Kan het feit der wan-betaling niet op minder
omslachtige en kostbare wijze worden ge
constateerd ? B.v. door den schuldenaar
eigenhandig op den wisselbrief te laten
aanteekenen, dat de wissel hem wel is aange
boden, doch hij onwillig of onmachtig is
te betalen?
Waarom moet nu juist van de arme kerels
die niet op tijd kunnen betalen, nog eens
extra geplukt worden door deurwaarders,
advocaten en consorten? Hier heeft een
belachelijke <jeMrer.tiiil!i»<j plaats en ten
koste van hen, die het meestal niet kunnen
lijden! Het is meer dan tijd, dat daar eens
verandering in komt.
Ik weet wel, dat het overal zoo toegaat
in onze magnifieke twintigste eeuwsche be
schaving (god beter 't!), dat hier bij voor
keur de regel geldt dat Symen betaalt",
juist als bij Boerenschroom. De minver
mogende, genoodzaakt alles zeer in 't klein
in te koopen, betaalt fabelachtige winsten
aan tal van tusschenhanden^ winsten, die
wel tot 75 pCt. van den koopprijs bedragen!
De kleine bezitter, die hypotheek op zijn
bezit moet nemen, spekt de beurzen van
makelaar, notaris, hypotheekbank, en weet
ik veel, ja zelfs aan den Staat moet hij
betalen voor het voorreeht dat hij... geld
uoodig heeft en hypotheek moet nemen!
Ai deze dingen,, zouden inderdaad hy
perbelachelijk zijn, als zij niet zoo droevig
waren; maar zij hebben tenminste in den
verwarden rommel dien wüChristelijke
Beschaving plegen te noemen nog een schijn
van recht van bestaan. Maar dat er .zelfs
kosten te pas komen bij het bloote feit, dat
iemand een wissel niet kan betalen, dat
loopt waarlijk de spuigaten van idiotisme
uit. En daar hebben nu al die eminente
knappe bollen die ons landje jaar in jaar
uit met hun wetgevend licht als overgoten
hebben, nog maar altijd niet aan gedacht.
Zou er nog nooit iemand in de Kamer zijn
gekozen, die wel eens van wisselprotest
had gehoord. Als de verkiezingen niet pas
achter den rug waren, zou ik me bepaald
laten kandideeren met het program: Dat
er ten spoedigste worde onderzocht in welke
gevallen de schromelijke misstand kan
worden opgeheven, waardoor aan hen, die
reeds in geldverlegenheid verkeeren, nog
onredelijke en noodelooze uitgaven worden
opgelegd ; en dat ten spoedigste hierin ver
andering gebracht worde."
Laren (X.-H.), Juli 1905.
JOHAX v. VEI.SEX.
Een merkwaardig boek over een
zeer belangrijk vraagstuk.
Door den uitgever Gustav Steger, te
Weiszenburg in Beieren, werd mij onlangs een
werk gezonden, met verzoek, eene bespre
king er van te willen geven. Na de
vooropgezette mededieling, dat ik het niet
in alle opzichten met den inhoud eens ben,
wensch ik echter'- onmiddellij t te laten
volgen, dat mijne bespreking toch beslist
aanbeteltnd zal zijn.
Laat mij eerst den langen titel even af
schrijven; dan is de lezer met een wat ge
oriënteerd: DAS ELEND DES DEUTSCHEN
BAUERNSTANDES. SEI;;E RETTUNG VON DEII DROHEXDEN
UNTEKGANO UXD DAS SICHERE ENT>E ALLER NOT.
Der einzig mugliche, unfehlbare Weg zur
Befreiung des Bauernstandes von seiner
drückeuden Verschuldung, von Bodenzins,
Staatssteuern, Gemeinde- und Armenumlagen,
Kreis- und Distriktsumlagen, Real- und
Komplexlasten aller Ait; und zu Wohlstand und
Glück für Alle. Von W e r n e r S t a u
ff ach e r. M. 1.20 (134 blz.).
De economische toestanden en verhoudin
gen ten onzent en die in Duitschland ver
schillen uit den aard der zaak enorm. Maar
ondanks dit groote verschil bestaat aan den
anderen kant zeer veel overeenkomst, al zou
het alleen hierin zijn, dat menig Nederlandsch
landbouwer de toekomst zoo ontzettend don
ker inziet. En waar nu de kern des volks"
(want als zoodanig beschouw ooS ik den alle
levensmiddelen produceerenden boerenstand)
in Werner Stautfacher (een pseu louiem) een
warni en wat meer zegt een bevoegd
pleitbezorger vindt; daar meen ik, dat er
voldoende redenen zijn, de aandacht mijner
landgenooten op bovengenoemd werk te
vestigen.
In zijne voorrede wijst schrijver er op, hoe
het een eigenaardig versebijnsel is, dat bij
personen, die op het land geboren en opge
groeid zijn, later onder andere omstandig
heden het stille verlangen naar het land, en
de belangstelling in zijne bewoners en hunne
toekomst meestal levendig blijft en zelden
sterft. Evenals schr. heb ik deze waarheid
herhaaldelijk bij mij zelf kunnen constateeren,
en zoo kwaia ik er toe, op het verzoai van
den uitgever in te gaan, en de verlangde
bespreking van het boek te geven.
De Geschiedenis der ondergegane
kultuurvolkeren predikt ons eene vreeselijke leer;
zij toont ons vóór alles de noodzakelijkheid,
den ruggegraat van een staatswegen, den
boerenstand, te behouden; maar ook het feit,
dat deze, eenmaal ten gronde gericht, door
niets weder vervangen kan worden''. *)
Ook in ons laud gaat de plattelandsbevol
king in aantal achteruit, of blijft op zijn best
stationnair, terwijl de grootere centra van be
volking onrustbarend aangroeien tot onna
tuurlijke Waterhoofden van den Staat". Ver
gelijk eens den plattegrond van Amsterdam
van 1878 met dien van thans. De bebouwde
kom is meer dan tweemaal zoo groot geworden,
terwijl de bevolking eveeneens meer dan
verdubbeld is. Vooral onze noordelijke pro
vinciën hebben daarbij een groot contingent
geleverd. De maatschappelijke welstand dezer
aanwassende bevolking blijkt op eigenaardige
wijze uit den openbaren scholenbouw. In een
Jaar of zestien is de bevolking der eerste:
klasse-scholen bijna verviervoudigd, terwijl die
der overige (tweede-, derde-en vierde-klasse)
op zijn best verdubbelde.
Vooral teekenend is het feit, dat de tweede
klasse-scholen de geringste progressie toonen.
Het aantal dor eerste klasse is in dien tijd
van 50 (enkele) scholen gestegen tot 115
(meerendeels dubbele). Die der t\veede-klasse
(welke alphabetisch genummerd" zijn) stegen
van letter S tot Z, dus van l',) (.enkele) tot
*) Dit, en volgende citaten staan tusschen
aanhalingsteekens.
26 (merendeels dubbele). Bij de derde- en
vierde-klasse samen is de toename weer wat
sterker. Hier wordt dus in zekeren zin de
illustratie geleverd van het feit, dat de
kleine burgerman" verdwijnt. Enkelen gaan
wat omhoog; het meerendeel verzinkt in de
oeverlooze zee" van het proletariaat.
Al zouden we van den minder gunstigen
toestand ten plattcnlande niets af weten, dan
kunnen we de ongezonde uitbreiding der
groote steden gerust als symptoom er van
beschouwen. Het eene houdt nauw ver
band met het andere. Trouwens, er is ook
bij ons genoeg bewijsmateriaal te verza
melen van den gestadigen, zwaren kamp,
dien onze boerenstand te voeren heeft. En
lang niet altijd wordt er overwonnen.
Meerdere gevallen zou ik van eigen aan
schouwing, zoowel als van minder
pnmiddrflliJKe ervaring kunnen mededeelen. Het
geen ik evenwel aanvoerde, moge volstaan om
beslist te doen uitkomen, hoe er ook ten onzent
redenen genoeg bestaan, om het oor te leenen
aan hem, die ernstig een weg ter bevrijding
uit het moeras wijst. Of die weg inderdaad
tot dat schoone einddoel kan voeren? Och,
met iets minder dan een EiNndoel zou me
nigeen ook al gebaat en voorloopig tevre
den zijn.
Doch laat mij tot de eigenlijk bespreking
van Staufïacher's werk overgaan.
Na eerst in 't algemeen de malaise van
den Duitschen boerenstand te hebben be
sproken deelt Schr. ons mede, hoe hoog de
gezamenlijke Duitsche hypotheekschuld is,
een cijfer, dat in andere gevallen eerbied,
maar thans ontzetting wekt: 60,000,000,000 M.
Hieronder z,ijn niet de Rijks-, Staats , Pro
vincie- en Gemeente-schulden begrepen, te
zamen ongeveer nog een derde van 't zoo
even genoemde bedrag.
In Pruisen behoort de helft van den bodem
reeds niet meer aan den landman; in W
rtemberg bedraagt de hypotheekschuld een
milliard ; in Beieren twee l
Als allereerste der reeks oorzaken noemt
Schrijver de hooge bodemprijzen, die ook
ten onzent (ik denk daarbij vooral aan
NoordHolland) voor een kwarteeuw menig land
bouwer den doodsteek brachten. Hohe
Gutsbernahinen drücken den Landwirt am mets
ten". (Der bayrische Finanzminister Dr.Riedel
in der 520. Plenarsitzung der bayer.
Abgeordnetenkammer bei Beratung der
Zuwachssteuer).
Hooge bodemprijzen", zegt Schr., zijn
geen voordeel voor den landman, daar in het
land een veel te groot bedrijfskapitaal ge
stoken moet worden, dat slecht zijne renten
opbrengt". Te loochenen is ook niet", geeft
hij toe, dat vele schulden aan den bezitter
zelf te wijten zijn, door genotzucht, verspil
ling en drankgebruik; maar... ook vindt men
de malaise daar, waar nog naar oude zeden
in den grootsten eenvoud geleefd wordt".
Vit de jaarlijksche toename der hypotheek
schuld leidt Schr. af, dat binnen 30 jaar de
geheele Duitsche bodem in het bezit van het
grootkapitaal, ook van buitenlandscbe
(Engelsche) grootkapitalisten zal zijn. Schoone
vooruitzichten voor het vrije Duitschland!
Zonder oplossing van het hypotheek
vraagstuk ziet schr. geen oplossing voor de
agrarische kwestie.
In de eerste plaats wordt de kleine land
bouwer getroffen. Het Hoyaer Wochenblatt
(Hannover) schreef in 190-1: Opvallend is
het in deze streken, dat de kleine bezitter
en handwerksman, die ongeveer 20 a 30
morgen grondbezit hebben, niet meer bestaan
kunnen, hun land verkoopen en arbeider
worden." Dit verval is niet te keeren door
tol verhooging, landbouwscholen, verbetering
van den ooftbouw, verbetering van het land
bouwbedrijf, ontheffing van grondbelasting,
vermeerderde veeteelt, staatshulp in allerlei
zaken enz.; dingen die op zichzelf overigens
uitstekend zijn. De rampzalige kringloop:
staatshulp, hooge invoerrechten, hoogere
bodemprijzen, hoogere hypotheken, hoogere
rentelasten, grootere malaise, vernieuwde
staatshulp, hoogere invoerrechten enz. enz.
zal zich voortzetten, tot de boerenstand,
evenals in Engeland, vernietigd is. De kein
van de geheele agrarische kwestie zetelt in
het hypotheekvraagstuk.
De boer, de schijnbezitter, is slechts de
pachter, de bedrijfsvoerder, de beheerder van
't grootkapitaal, maar . .. auf eigene
Rechnung und Gefahr." Hij wordt alzoo weer als
vroeger, de lijfeigene, de renteslaaf van 't
grootkapitaal, slechts met dit onderscheid,
dat in de plaats van den adellijken landheer
de geldaristokratie gekomen is.
Schr. haalt o. a. deze uitspraak van
Schopenhauer aan: usschen de lijfeigenschap in
Rusland en het grondbezit in Engeland, en
in 't algemeen tusschen den lijfeigene en den
pachter, hoorigen en hypotheekschuldenaars
en d. g. I. meer ligt het verschil meer in den
vorm dan in de zaak. Of mij de boer behoort
of het land waarmee hij zich voeden moet,
de vogel of zijn voer, de vrucht of de boom,
is in 't wezen der zaak weinig verschillend'.
Als onvermijdelijk gevolg der toenemende
armoede zal de geschiedenis der onder
gegane kultuurvolkeren leert het de
vaderlandsche zin verdwijnen. En wat doet ?
vraagt Schr. de Staat hiertegen! Xiets wijl
hij van het grootkapitaal afhankelijk en daar
door beheerscht wordt.
Als vergeefsche middelen ter verhelping
van het kwaad worden opgesomd: 1. Staats
hypotheken; 2. Gedwongen
amortisatiehypotheken; 3. Verhypothekingsgrenzen; 4. Be
lasting naar koop waarde; 5, Erfrecht; 6.
Coöperatie. Het laatste ? hoe waardevol
overigens kan allén het kwaad niet keeren,
daar hut de oorzaak niet wegneemt.
Uitvoerig staat schr. stil bij den achteruit
gang van den staat, die ondanks allerlei
maatregelen niet te stuiten schijnt. Veel
daarvan is ook voor ons geldig. Men leze:
Nimmer nog werd zooveel moeite gedaan
voor de gezondheid des volks wij worden
desondanks steeds zwakker.
Men tracht de ellende van den arbeider
te lenigen door: vacantiekolorjiën,
kindertuinen, volksspelen, handenarbeid,
kookcursussen, weldadigheidsbazars, woning- eu
arbeidsinspektie, verzekeringswezen, enz.,
de ellende van den arbeider wast aan tot
vertwijfeling.
Men tracht de malaise van het handwerk
op te hetfen door wettelijke bepalingen
het handwerk gaat steeds meer zijn onder
gang tegemoet.
De armoede des volks wil men door armen
zorg, armenhuizen, weldadigheidsloterijen,
sociale wetgeving, enz. verminderen de
volksarmoede wordt dagelijks grooter.
Door het openen van toevluchten voor
dakloozen tracht men in groote steden te helpen,
het aantal dakloozen neemt steeds toe.
Men tracht de woningellende door woning
inspectie en enquêtes te verhelpen het
kwaad wordt dagelijks er^er.
Men tracht het vrouwenvraagstuk op te
lossen de gebezigde middelen verergeren
de kwaal. Enz. enz.
Eerst meende ik, in schrijver een beslist
antisemiet te zien. Het deed mij daarom
genoegen, zijne volgende verklaring te lezen :
Ich weisz inich völlig frei von wüstem,
unfruchtbarem Antisemitismus und
Religionshasz, ich gönne auch den Juden ein gutes
Auskommen, schïitze ihre Nüchternheit,
Strebsamkeit, Arbeitsamkeit und ihren
wirtschaftHchen Sirm und verehre manche
rechtschaffene, ehrlicheJudenfamilie". Zijne heftige
philippica's zijn dan ook slechts tegen de
grootkapitalistische joden gericht.
Bij het nader bespreken van Die drei
Ursachen der Not des deutschen Volkes" be
schouwt Scbr. als de eerste het feit, dat het
oorspronkelijk Germaansche gemeenschappe
lijk grondbezit vervangen werd door het
Romeinsche privaatbezit.
De tweede oorzaak ziet hij in het tegen
woordige betaalmiddel. Om dit duidelijk te
maken geeft hij o.a. bet volgende voorbeeld:
De kinderen drijven, zooals bekend is,
allerlei handel. In mijn jeugd bracht eens
een speculatieve kop iets geheel nieuws mee
op school: décalqueer-plaaljes. Ieder wilde
die hebben, zij werden van onzen kameraad
voor veel geld" /ooft, speelgoed, ook geld)
gekocht. Voor n prentje liet de sluwerd
zich heele zakken vol noten betalen. Wij
wisten in ons weltfernen" dorpje niet, waar
zij te verkrijgen waren en de gladde koop
man" exploiteerde den loestand op
grootscheepsche wijze. Daar k wam een ander achter
het handelsgeheim en bracht een massa van
het begeerde ruilmiddel onder ons. Nu was
het met de heerlijkheid van onzen
grootkapitalistischen" kameraad gedaan. Het ruilmiddel
daalde snel in waarde. Voor een appel kon
men al een stuk of vijf prentjes bekomen.
Wie zoodanige (ons Geld!") schuldig was,
kon nu zijne schulden licht betalen. Aan
genomen echter, dat er geen nieuwe prentjes
(geen nieuw geld") in omloop gekomen
was, en de voorhandene waren steeds min
der geworden: tot welken prijs hadden en
weinige gelukkige bezitters hun prentjes
afgegeven! Hoe zwaar zou het gevallen zijn,
eventueel schuldige plaatjes terug te betalen!
Hoe zou rijkdom eenerzijds en armoe ander
zijds gekomen zijn I
Precies zoo is het met ons geld" ge
schapen l"
Als resultaat zijner redeneering stelt Schr.
als onomstootelijke waarheden vast :
a. Eene vermindering van het ruilmiddel
(goudstandaard!) is voor het Volk een. onge
hoord nadeel, verhoogt zijn schuldenlast en
renteslavernij, zijne afhankelijkheid van het
groot kapitaal, vermeerdert zijn arbeid en
zijn ellende en is een groot voordeel voor het
grootkapitaal.
b). Eene vermeerdering van het ruilmiddel
tot op de hoogte der aanwezige waarden is
voor het volk een zeer groota zegen, enz.
c). Alzoo bevordert onze (d. i. de Duitsche)
goudstandaard de verarming en achteruit
gang des volks en verhoogt de macht van
het grootkapitaal, dat den Staat verstoort en
aan de ontwikkeling vijandig is.
Als derde oorzaak geeft Sebr. de tegen
woordige (manchestersche) productiewijze
aan.
Dit opstel wordt intusschen reeds grooter,
dan ik mij aanvankelijk voorgesteld had en
daarom zal ik verder zoo kort mogelijk trach
ten te zijn.
Na (en ontwerp-nieuwe-grondwet te heb
ben gegeven, komt Schr. tot de volgende
drie middelen, waardoor de verbeteringen
zullen moeten komen :
1. Coöperatieve productie.
2. Betaalmiddel worden nieuw uit te geven
staatsbanknoten, met staatseigendommen als
borgstelling.
3. Gemeenschappelijk, of juister, gemeen
telijk- en staatsgrondbezit.
Hieruit zal dan in de eerste plaats voort
komen : het einde der malaise van den boe
renstand ; hierop volgt weer het einde der
algemeene volksellende, en ten slotte zal
daardoor Duitschland tot zijne wedergeboorte
kunnen geraken.
Daarbij uit schr. zijn pan-germanisme:
Wanneer zoo Duilsehland naar binnen tot
eenheid en vastheid komt, naar buiten als
de machtigste Staat verschijnt, dan zullen van
zelfde nietrijks-Duitsche volksstammen (Zwit
serland, Ze yenburgen, Nederland,
DuitschOostenrijk, Duitsch-Oostzee-proritciën,
ZuidAfrika, Duitsch-Brazüië, Denemarken met
hunne koloniën aan een steeds dringender
en meer voelbaar wordende economische en