De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1905 6 augustus pagina 1

6 augustus 1905 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

J*BV 1467 DE AMSTERDAMMER A°. 1905. WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Dit nummer bevat een bijvoegsel. recLa-o-tie -van. «J. ID IE IEC O O. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden ? 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar mail » 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/i Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover het Grand Café, te Parijs. Zondag 6 Augustus. Advertentiën van l?5 regels ? 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel 0.40 Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel is 35 Pfennig. INHOUD: VAN VERRE EN VAN NABIJ: Een ergerlijke misstand, door Joban v. Velsen. Een merkwaardig boek over een zeer belangryk vraagstuk, door B. Boon. Eeii nieuwe koers in Z.-A., dóór Frederik Rompel. SOCIALE AANGELEGENHEDEN: Een tarief-overeenkomst in de AmsterdamBche bouwvakken, door S. FEUILLETON : Vreemdelingen, door N. van Wehl. KUNST EN LETTEREN : Muziek beoordeelingen, door Ant. Averkamp. Tentoonstelling Vincent van Gogh in het Stedelijk Museum, II, door W. Steenhoff. Chris Lebeau's Vuurscherm, (Ingez.), door J. van Rees. Marcus en Theus, door Het v. Assche, beoordeeld door dr. J. H. B. Schepers. Geschiedenis der Universi teitsbibliotheek te Leiden, door dr. P. C. Molhuysen, beoordeeld door J. F. van Someren. Boekaankondiging. VOOR DAMES: De vrouw op de tentoonstelling te Luik, door Aug. Gittée. Allerlei, door Caprice UIT DE NATUUR, door E. Heimans. Het tegen woordig Stadhuis te Amsterdam, sedert de laatste 100 jaren, I (met af b.), door W. R. V. Een Indische Zaal" in het Ryk-Museum, I, door S. Kalff. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter. ALLERLEI. DAMRUBRIEK. SCHAAK SPEL. ADVERTENTIËN. Een ergerlijke misstand. Als men de toestanden van de grooto meerderheid der menschen in ons eigen aardig tijdperk van beschaving waarop we ons tegenover het voorgeslacht niet ?weinig laten voorstaan onderzoekt in het helder licht van kalme redelijkheid en onbevooroordeeld denken, dan stui ten we op zoo ontzettend vele misstanden, dat het welhaast een onbegonnen taak zou kunnen lijken, aan de opheffing daarvan te beginnen. Vooral schrikt die taak allicht af, als we tot het inzicht komen, dat de opheffing van vele dier misstanden in strijd zou komen met het schijnbaar belang van de oogenblikkelijk overmacht bezittende minderheid of een deel daarvan, welke nog steeds niet de les heeft geleerd, dat het geluk van den enkelling ten nauwste samen hangt met dat van het geheel. Onder vinding is ook hierin wel de beste leer meesteres, maar toch is het niet geheel onmogelijk, ook iets te leeren uit de onder vinding van anderen. En zoo'n stukje ondervinding wil ik hier even opschrijven om daardoor te komen tot aanwijzing van een geweldigen misstand, die ditmaal voor uit-den-wegruiming vatbaar is zonder eenigerlei opoffering van beteekenis voor de oppermachtige minderheid. Het geval had ook een humorittischen kant. *** Ik had aan iemand ter voldoening eener nog niet opeischbare schuld een accept gegeven echter met beding, dat wanneer de betaling mij op den vervaldag niet zou passen, de trekker den wissel een paar maanden zou prolongeeren. Inmiddels kon hij er geld op krijgen bij zijn credietbank, die den wissel disconteerde. Nu deed het bewuste geval zich voor; ik gaf de bank kennis dat de wissel niet zou worden betaald maar verlengd, en ik zond een nieuw accept aan den crediteur, zoodat ik op den vervaldag met een gerust gewe ten op reis kon gaan om eerst 'savonds laat terug te komen, mijne vrouw wist van het heele geval niets af; alleen wist zij dat ik tamelijk slecht bij kas was ten gevolge van omstandigheden, die hier niets ter zake doen en dat daardoor eenige betalingen waren uitgesteld. Op den bedoelden dag nu terwijl ik op reis was, kwam het zoo te gebeuren, dat mijne vrouw, wetend dat ik niet voor elf uur thuis zou zijn en zich wat vermoeid voelend, met de kinderen gelijk naar bed ging, d. i. omstreeks 8 uur, vastbesloten om al wat mocht aanschellen stilletjes te laten schellen." Nu wonen we op een eenzaam plekje niet ver van het station eener kleine plaats op een kwartiertje sporen afstands van het stadje X. Mijne vrouw lag goed en wel onder de wol, toen er 't liep tegen negen uur, vrij hard werd gescheld. Zjj sliep nog niet, maar had weinig lust, op te staan. Weer gescheld. Nog weer en nu veel harder gescheld. Dat scheen Jus wel iemand te zijn, die noodzakelijk moest worden te woord gestaan. Mijn vrouw stond op, deed een raam boven de voordeur open en vroeg wie daar was. Er stonden drie mannen en een hunner antwoordde : Emmers uit X." Ik ben geen emmers wachtende, zei mijn vrouw, ik heb niets besteld." Pardon mevrouw u begrijpt 't verkeerd, ik ben Emmers, deurwaarder te X." En wat komt u hier dan doen ?" Och 't heeft niets tebeteekenen mevrouw, ik moet even een wisseltje protesteeren. Wees u zoo goed en doe even open, dan is 't in een oogenblik afceloopen." O wee! dacht mijn vrouw, daar zul je't hebben, een deurwaarder in huis, onze boel in beslag genomen, voor schuld verkocht, o God wat een ellende. Was Johan nu maar thuis! Dat zoo iets nu ook weer juist moet gebeuren terwijl hij uit is." Zij was in middels, na een langen mantel om haar nachtjapon geslagen te hebben, naar beneden gegaan en had in huiskamer en portaal licht gemaakt. Toch aarzelde ze nog, die drie onbekende snuiters binnen te laten, terwijl zij geheel alleen met drie slapende kinderen en een poes thuis was. Behoedzaam opende zij een luikje in de voordeur, en zag nu van nabij het goedige oude gezichie van deurwaarder Emmers en zijn kornuiten die niet besteld waren." Er is heusch geen gevaar bij me vrouwtje; ziet u maar eens hier, is dat niet de handteekening van uw man?" En hij reikte haar een papier over, waarop zij las: Y. den 14 Januari 1905. Goed voor ? 450. Twee maanden na dato neem ik aan te betalen aan de order van den heer A. te B. de som van vijfhonderd gulden. Waarde genoten. Volgde mijn handteekeuing. Dat was in elk geval een overtuigend stuk; en de gezichten van Emmers en zijne kornuiten waren zoo weinig die van dieven en inbrekers, dat de voorzichtige huisvrouw nu besloot, de mannen toch maar binnen te laten. Deze genoten vermoedelijk niet weinig van het komisch geval, maar hielden zich goed. Misschien ook was hun gevoel voor humor niet voldoende ontwikkeld om de situatie te apprecieeren. Mijn man is naar Amsterdam ziet u, en komt pas om elf uur thuis en ik weet van niets." Och mijn beste mevrouwtje dat hindert niemendal. De zaak heeft niets te beteekenen. U behoeft maar even een verklaring af te leggen en dan schrijf ik op, wat u gezegd heb en laat het door u onderteekenen." O neen meneer antwoordde mijn vrouw schielijk onderteekenen doe ik beslist niets; ik heb geen lust om me in te laten met dingen waarvan ik niets afweet en op die manier misschien mijn man in moeilijk heden te brengen." Maar lieve mevrouw, ik heb u toch ge zegd, dat er niet het minste gevaar bij is. Luistert u nu maar eens. Ik kom op last van de directie der Credietbank te X met dezen wissel bij u en vraag u als plaats vervangster van uw man, of u den wissel betalen wilt. Als u nu van niets weet en uw man is uit, dan antwoordt u dat een voudig en naar waarheid; ik schrijf uw antwoord op, en u bekrachtigt het even door onderteekening. Daar kunt u toch redelijkerwijs geen bezwaar tegen maken, zou ik zeggen! Neen daartegen kon mevrouwtje toch ook werkelijk geen bezwaar maken en dus begon Emmers zich naar behooren van zijne zending te kwijten. Het antwoord luidde natuurlijk: Ik weet van niets, en mijn man is uit." Deze merkwaardige woorden werden door den man der wet geboekstaafd en door mijn vrouw onderteekend. Ziezoo mevrouwtje, nu is alles in orde, maar zegt u nu aan meneer, dat-ie morgen ochtend even bij de directie van de bank aanloopt om de zaak te regelen." Toen bleef-ie nog even over koetjes en kalfjes doorreieneeren en nam vervolgens met zijn beide kornuiten minzaam afscheid. Het zou me verwonderen, als de heeren op den terugtocht niet hartelijk hebben ge lachen om dit avontuurtje, waarvoor zij bovendien nog werden gehonoreerd. Er was dus wel een komische kant aan het geval, die ik dan ook bij mijn thuis komst, hoezeer ook geërgerd over het misloopen mijner voorzorgen door de noncha lance van een ander, behoorlijk wist op prijs te stellen. Het bleek bij onderzoek den volgenden dag, dat de trekker vergeten had den nieuwen wissel aan de Bank 'te zenden en nu had de Bankdirectie ofschoon heel goed wetende dat de zaak in orde was toch den wissel moeten laten protesteeren, omdat, zqoals zij mij zeide, anders voor de wet de niet-betalingniet behoorlijk zou zijn geconstateerd. Het protesteeren heeft der halve alleen ten doel wettelijk te constateeren dat de wissel niet betaald is. Zoo 'n zaakje heeft daardoor ook een minder komischen kant. Want op het breed sprakig pampier, dat de deurwaarder bij zijn patiënt achterlaat, staat onderaan heel geniepig: De kosten bedragen ? zooveel. In dit geval was 't om en nabij de tien gulden, waaronder begrepen de enkele stui vers reiskosten van deurwaarderen getuigen. En hierop wilde ik nu wel eens even wijzen. Iemand, die een wissel onbetaald laat teruggaan, zal dat in den regel niet uit weelde doen, zou ik zeggen. Waarom moet nu zoo iemand nog op alle mogelijke manieren bovendien geplunderd worden? Kan het feit der wan-betaling niet op minder omslachtige en kostbare wijze worden ge constateerd ? B.v. door den schuldenaar eigenhandig op den wisselbrief te laten aanteekenen, dat de wissel hem wel is aange boden, doch hij onwillig of onmachtig is te betalen? Waarom moet nu juist van de arme kerels die niet op tijd kunnen betalen, nog eens extra geplukt worden door deurwaarders, advocaten en consorten? Hier heeft een belachelijke <jeMrer.tiiil!i»<j plaats en ten koste van hen, die het meestal niet kunnen lijden! Het is meer dan tijd, dat daar eens verandering in komt. Ik weet wel, dat het overal zoo toegaat in onze magnifieke twintigste eeuwsche be schaving (god beter 't!), dat hier bij voor keur de regel geldt dat Symen betaalt", juist als bij Boerenschroom. De minver mogende, genoodzaakt alles zeer in 't klein in te koopen, betaalt fabelachtige winsten aan tal van tusschenhanden^ winsten, die wel tot 75 pCt. van den koopprijs bedragen! De kleine bezitter, die hypotheek op zijn bezit moet nemen, spekt de beurzen van makelaar, notaris, hypotheekbank, en weet ik veel, ja zelfs aan den Staat moet hij betalen voor het voorreeht dat hij... geld uoodig heeft en hypotheek moet nemen! Ai deze dingen,, zouden inderdaad hy perbelachelijk zijn, als zij niet zoo droevig waren; maar zij hebben tenminste in den verwarden rommel dien wüChristelijke Beschaving plegen te noemen nog een schijn van recht van bestaan. Maar dat er .zelfs kosten te pas komen bij het bloote feit, dat iemand een wissel niet kan betalen, dat loopt waarlijk de spuigaten van idiotisme uit. En daar hebben nu al die eminente knappe bollen die ons landje jaar in jaar uit met hun wetgevend licht als overgoten hebben, nog maar altijd niet aan gedacht. Zou er nog nooit iemand in de Kamer zijn gekozen, die wel eens van wisselprotest had gehoord. Als de verkiezingen niet pas achter den rug waren, zou ik me bepaald laten kandideeren met het program: Dat er ten spoedigste worde onderzocht in welke gevallen de schromelijke misstand kan worden opgeheven, waardoor aan hen, die reeds in geldverlegenheid verkeeren, nog onredelijke en noodelooze uitgaven worden opgelegd ; en dat ten spoedigste hierin ver andering gebracht worde." Laren (X.-H.), Juli 1905. JOHAX v. VEI.SEX. Een merkwaardig boek over een zeer belangrijk vraagstuk. Door den uitgever Gustav Steger, te Weiszenburg in Beieren, werd mij onlangs een werk gezonden, met verzoek, eene bespre king er van te willen geven. Na de vooropgezette mededieling, dat ik het niet in alle opzichten met den inhoud eens ben, wensch ik echter'- onmiddellij t te laten volgen, dat mijne bespreking toch beslist aanbeteltnd zal zijn. Laat mij eerst den langen titel even af schrijven; dan is de lezer met een wat ge oriënteerd: DAS ELEND DES DEUTSCHEN BAUERNSTANDES. SEI;;E RETTUNG VON DEII DROHEXDEN UNTEKGANO UXD DAS SICHERE ENT>E ALLER NOT. Der einzig mugliche, unfehlbare Weg zur Befreiung des Bauernstandes von seiner drückeuden Verschuldung, von Bodenzins, Staatssteuern, Gemeinde- und Armenumlagen, Kreis- und Distriktsumlagen, Real- und Komplexlasten aller Ait; und zu Wohlstand und Glück für Alle. Von W e r n e r S t a u ff ach e r. M. 1.20 (134 blz.). De economische toestanden en verhoudin gen ten onzent en die in Duitschland ver schillen uit den aard der zaak enorm. Maar ondanks dit groote verschil bestaat aan den anderen kant zeer veel overeenkomst, al zou het alleen hierin zijn, dat menig Nederlandsch landbouwer de toekomst zoo ontzettend don ker inziet. En waar nu de kern des volks" (want als zoodanig beschouw ooS ik den alle levensmiddelen produceerenden boerenstand) in Werner Stautfacher (een pseu louiem) een warni en wat meer zegt een bevoegd pleitbezorger vindt; daar meen ik, dat er voldoende redenen zijn, de aandacht mijner landgenooten op bovengenoemd werk te vestigen. In zijne voorrede wijst schrijver er op, hoe het een eigenaardig versebijnsel is, dat bij personen, die op het land geboren en opge groeid zijn, later onder andere omstandig heden het stille verlangen naar het land, en de belangstelling in zijne bewoners en hunne toekomst meestal levendig blijft en zelden sterft. Evenals schr. heb ik deze waarheid herhaaldelijk bij mij zelf kunnen constateeren, en zoo kwaia ik er toe, op het verzoai van den uitgever in te gaan, en de verlangde bespreking van het boek te geven. De Geschiedenis der ondergegane kultuurvolkeren predikt ons eene vreeselijke leer; zij toont ons vóór alles de noodzakelijkheid, den ruggegraat van een staatswegen, den boerenstand, te behouden; maar ook het feit, dat deze, eenmaal ten gronde gericht, door niets weder vervangen kan worden''. *) Ook in ons laud gaat de plattelandsbevol king in aantal achteruit, of blijft op zijn best stationnair, terwijl de grootere centra van be volking onrustbarend aangroeien tot onna tuurlijke Waterhoofden van den Staat". Ver gelijk eens den plattegrond van Amsterdam van 1878 met dien van thans. De bebouwde kom is meer dan tweemaal zoo groot geworden, terwijl de bevolking eveeneens meer dan verdubbeld is. Vooral onze noordelijke pro vinciën hebben daarbij een groot contingent geleverd. De maatschappelijke welstand dezer aanwassende bevolking blijkt op eigenaardige wijze uit den openbaren scholenbouw. In een Jaar of zestien is de bevolking der eerste: klasse-scholen bijna verviervoudigd, terwijl die der overige (tweede-, derde-en vierde-klasse) op zijn best verdubbelde. Vooral teekenend is het feit, dat de tweede klasse-scholen de geringste progressie toonen. Het aantal dor eerste klasse is in dien tijd van 50 (enkele) scholen gestegen tot 115 (meerendeels dubbele). Die der t\veede-klasse (welke alphabetisch genummerd" zijn) stegen van letter S tot Z, dus van l',) (.enkele) tot *) Dit, en volgende citaten staan tusschen aanhalingsteekens. 26 (merendeels dubbele). Bij de derde- en vierde-klasse samen is de toename weer wat sterker. Hier wordt dus in zekeren zin de illustratie geleverd van het feit, dat de kleine burgerman" verdwijnt. Enkelen gaan wat omhoog; het meerendeel verzinkt in de oeverlooze zee" van het proletariaat. Al zouden we van den minder gunstigen toestand ten plattcnlande niets af weten, dan kunnen we de ongezonde uitbreiding der groote steden gerust als symptoom er van beschouwen. Het eene houdt nauw ver band met het andere. Trouwens, er is ook bij ons genoeg bewijsmateriaal te verza melen van den gestadigen, zwaren kamp, dien onze boerenstand te voeren heeft. En lang niet altijd wordt er overwonnen. Meerdere gevallen zou ik van eigen aan schouwing, zoowel als van minder pnmiddrflliJKe ervaring kunnen mededeelen. Het geen ik evenwel aanvoerde, moge volstaan om beslist te doen uitkomen, hoe er ook ten onzent redenen genoeg bestaan, om het oor te leenen aan hem, die ernstig een weg ter bevrijding uit het moeras wijst. Of die weg inderdaad tot dat schoone einddoel kan voeren? Och, met iets minder dan een EiNndoel zou me nigeen ook al gebaat en voorloopig tevre den zijn. Doch laat mij tot de eigenlijk bespreking van Staufïacher's werk overgaan. Na eerst in 't algemeen de malaise van den Duitschen boerenstand te hebben be sproken deelt Schr. ons mede, hoe hoog de gezamenlijke Duitsche hypotheekschuld is, een cijfer, dat in andere gevallen eerbied, maar thans ontzetting wekt: 60,000,000,000 M. Hieronder z,ijn niet de Rijks-, Staats , Pro vincie- en Gemeente-schulden begrepen, te zamen ongeveer nog een derde van 't zoo even genoemde bedrag. In Pruisen behoort de helft van den bodem reeds niet meer aan den landman; in W rtemberg bedraagt de hypotheekschuld een milliard ; in Beieren twee l Als allereerste der reeks oorzaken noemt Schrijver de hooge bodemprijzen, die ook ten onzent (ik denk daarbij vooral aan NoordHolland) voor een kwarteeuw menig land bouwer den doodsteek brachten. Hohe Gutsbernahinen drücken den Landwirt am mets ten". (Der bayrische Finanzminister Dr.Riedel in der 520. Plenarsitzung der bayer. Abgeordnetenkammer bei Beratung der Zuwachssteuer). Hooge bodemprijzen", zegt Schr., zijn geen voordeel voor den landman, daar in het land een veel te groot bedrijfskapitaal ge stoken moet worden, dat slecht zijne renten opbrengt". Te loochenen is ook niet", geeft hij toe, dat vele schulden aan den bezitter zelf te wijten zijn, door genotzucht, verspil ling en drankgebruik; maar... ook vindt men de malaise daar, waar nog naar oude zeden in den grootsten eenvoud geleefd wordt". Vit de jaarlijksche toename der hypotheek schuld leidt Schr. af, dat binnen 30 jaar de geheele Duitsche bodem in het bezit van het grootkapitaal, ook van buitenlandscbe (Engelsche) grootkapitalisten zal zijn. Schoone vooruitzichten voor het vrije Duitschland! Zonder oplossing van het hypotheek vraagstuk ziet schr. geen oplossing voor de agrarische kwestie. In de eerste plaats wordt de kleine land bouwer getroffen. Het Hoyaer Wochenblatt (Hannover) schreef in 190-1: Opvallend is het in deze streken, dat de kleine bezitter en handwerksman, die ongeveer 20 a 30 morgen grondbezit hebben, niet meer bestaan kunnen, hun land verkoopen en arbeider worden." Dit verval is niet te keeren door tol verhooging, landbouwscholen, verbetering van den ooftbouw, verbetering van het land bouwbedrijf, ontheffing van grondbelasting, vermeerderde veeteelt, staatshulp in allerlei zaken enz.; dingen die op zichzelf overigens uitstekend zijn. De rampzalige kringloop: staatshulp, hooge invoerrechten, hoogere bodemprijzen, hoogere hypotheken, hoogere rentelasten, grootere malaise, vernieuwde staatshulp, hoogere invoerrechten enz. enz. zal zich voortzetten, tot de boerenstand, evenals in Engeland, vernietigd is. De kein van de geheele agrarische kwestie zetelt in het hypotheekvraagstuk. De boer, de schijnbezitter, is slechts de pachter, de bedrijfsvoerder, de beheerder van 't grootkapitaal, maar . .. auf eigene Rechnung und Gefahr." Hij wordt alzoo weer als vroeger, de lijfeigene, de renteslaaf van 't grootkapitaal, slechts met dit onderscheid, dat in de plaats van den adellijken landheer de geldaristokratie gekomen is. Schr. haalt o. a. deze uitspraak van Schopenhauer aan: usschen de lijfeigenschap in Rusland en het grondbezit in Engeland, en in 't algemeen tusschen den lijfeigene en den pachter, hoorigen en hypotheekschuldenaars en d. g. I. meer ligt het verschil meer in den vorm dan in de zaak. Of mij de boer behoort of het land waarmee hij zich voeden moet, de vogel of zijn voer, de vrucht of de boom, is in 't wezen der zaak weinig verschillend'. Als onvermijdelijk gevolg der toenemende armoede zal de geschiedenis der onder gegane kultuurvolkeren leert het de vaderlandsche zin verdwijnen. En wat doet ? vraagt Schr. de Staat hiertegen! Xiets wijl hij van het grootkapitaal afhankelijk en daar door beheerscht wordt. Als vergeefsche middelen ter verhelping van het kwaad worden opgesomd: 1. Staats hypotheken; 2. Gedwongen amortisatiehypotheken; 3. Verhypothekingsgrenzen; 4. Be lasting naar koop waarde; 5, Erfrecht; 6. Coöperatie. Het laatste ? hoe waardevol overigens kan allén het kwaad niet keeren, daar hut de oorzaak niet wegneemt. Uitvoerig staat schr. stil bij den achteruit gang van den staat, die ondanks allerlei maatregelen niet te stuiten schijnt. Veel daarvan is ook voor ons geldig. Men leze: Nimmer nog werd zooveel moeite gedaan voor de gezondheid des volks wij worden desondanks steeds zwakker. Men tracht de ellende van den arbeider te lenigen door: vacantiekolorjiën, kindertuinen, volksspelen, handenarbeid, kookcursussen, weldadigheidsbazars, woning- eu arbeidsinspektie, verzekeringswezen, enz., de ellende van den arbeider wast aan tot vertwijfeling. Men tracht de malaise van het handwerk op te hetfen door wettelijke bepalingen het handwerk gaat steeds meer zijn onder gang tegemoet. De armoede des volks wil men door armen zorg, armenhuizen, weldadigheidsloterijen, sociale wetgeving, enz. verminderen de volksarmoede wordt dagelijks grooter. Door het openen van toevluchten voor dakloozen tracht men in groote steden te helpen, het aantal dakloozen neemt steeds toe. Men tracht de woningellende door woning inspectie en enquêtes te verhelpen het kwaad wordt dagelijks er^er. Men tracht het vrouwenvraagstuk op te lossen de gebezigde middelen verergeren de kwaal. Enz. enz. Eerst meende ik, in schrijver een beslist antisemiet te zien. Het deed mij daarom genoegen, zijne volgende verklaring te lezen : Ich weisz inich völlig frei von wüstem, unfruchtbarem Antisemitismus und Religionshasz, ich gönne auch den Juden ein gutes Auskommen, schïitze ihre Nüchternheit, Strebsamkeit, Arbeitsamkeit und ihren wirtschaftHchen Sirm und verehre manche rechtschaffene, ehrlicheJudenfamilie". Zijne heftige philippica's zijn dan ook slechts tegen de grootkapitalistische joden gericht. Bij het nader bespreken van Die drei Ursachen der Not des deutschen Volkes" be schouwt Scbr. als de eerste het feit, dat het oorspronkelijk Germaansche gemeenschappe lijk grondbezit vervangen werd door het Romeinsche privaatbezit. De tweede oorzaak ziet hij in het tegen woordige betaalmiddel. Om dit duidelijk te maken geeft hij o.a. bet volgende voorbeeld: De kinderen drijven, zooals bekend is, allerlei handel. In mijn jeugd bracht eens een speculatieve kop iets geheel nieuws mee op school: décalqueer-plaaljes. Ieder wilde die hebben, zij werden van onzen kameraad voor veel geld" /ooft, speelgoed, ook geld) gekocht. Voor n prentje liet de sluwerd zich heele zakken vol noten betalen. Wij wisten in ons weltfernen" dorpje niet, waar zij te verkrijgen waren en de gladde koop man" exploiteerde den loestand op grootscheepsche wijze. Daar k wam een ander achter het handelsgeheim en bracht een massa van het begeerde ruilmiddel onder ons. Nu was het met de heerlijkheid van onzen grootkapitalistischen" kameraad gedaan. Het ruilmiddel daalde snel in waarde. Voor een appel kon men al een stuk of vijf prentjes bekomen. Wie zoodanige (ons Geld!") schuldig was, kon nu zijne schulden licht betalen. Aan genomen echter, dat er geen nieuwe prentjes (geen nieuw geld") in omloop gekomen was, en de voorhandene waren steeds min der geworden: tot welken prijs hadden en weinige gelukkige bezitters hun prentjes afgegeven! Hoe zwaar zou het gevallen zijn, eventueel schuldige plaatjes terug te betalen! Hoe zou rijkdom eenerzijds en armoe ander zijds gekomen zijn I Precies zoo is het met ons geld" ge schapen l" Als resultaat zijner redeneering stelt Schr. als onomstootelijke waarheden vast : a. Eene vermindering van het ruilmiddel (goudstandaard!) is voor het Volk een. onge hoord nadeel, verhoogt zijn schuldenlast en renteslavernij, zijne afhankelijkheid van het groot kapitaal, vermeerdert zijn arbeid en zijn ellende en is een groot voordeel voor het grootkapitaal. b). Eene vermeerdering van het ruilmiddel tot op de hoogte der aanwezige waarden is voor het volk een zeer groota zegen, enz. c). Alzoo bevordert onze (d. i. de Duitsche) goudstandaard de verarming en achteruit gang des volks en verhoogt de macht van het grootkapitaal, dat den Staat verstoort en aan de ontwikkeling vijandig is. Als derde oorzaak geeft Sebr. de tegen woordige (manchestersche) productiewijze aan. Dit opstel wordt intusschen reeds grooter, dan ik mij aanvankelijk voorgesteld had en daarom zal ik verder zoo kort mogelijk trach ten te zijn. Na (en ontwerp-nieuwe-grondwet te heb ben gegeven, komt Schr. tot de volgende drie middelen, waardoor de verbeteringen zullen moeten komen : 1. Coöperatieve productie. 2. Betaalmiddel worden nieuw uit te geven staatsbanknoten, met staatseigendommen als borgstelling. 3. Gemeenschappelijk, of juister, gemeen telijk- en staatsgrondbezit. Hieruit zal dan in de eerste plaats voort komen : het einde der malaise van den boe renstand ; hierop volgt weer het einde der algemeene volksellende, en ten slotte zal daardoor Duitschland tot zijne wedergeboorte kunnen geraken. Daarbij uit schr. zijn pan-germanisme: Wanneer zoo Duilsehland naar binnen tot eenheid en vastheid komt, naar buiten als de machtigste Staat verschijnt, dan zullen van zelfde nietrijks-Duitsche volksstammen (Zwit serland, Ze yenburgen, Nederland, DuitschOostenrijk, Duitsch-Oostzee-proritciën, ZuidAfrika, Duitsch-Brazüië, Denemarken met hunne koloniën aan een steeds dringender en meer voelbaar wordende economische en

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl