De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1905 20 augustus pagina 1

20 augustus 1905 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

HV 1469 DE AMSTERDAMMER A°. 1905, WEEKBLAD VOOR NEDEELAND Om-der red.a.ctie Dit nummer bevat een bijvoegsel. «J. ID HU IEC O O. Uitgevers : VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad -wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden ...... f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/« Dit blad u verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Ca^iuciues tegenover liet Grand Café, te Parijs. Zondag 20 Augustus. Advertentiën van l?5 regels / 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel 0.40 Annonces uit Duitscliland, Oostenrijk en Zwitserland worden «itsluiti nd aangenomen door de firma KUDOLF AIOSSE te Keulen en duor alle filialen dezer firma. De prijs per regel ia 35 P/enuig. INHOUD: VAK VERRE EN-VAN NABIJ r Het einde der crisis. De jongste Post-order, door mr. J. A. Levy. Bluf. Vlaainsche Landdag. Dagbladberichten afkomstig van correspon denten der buitenlandsche pers, door H. Een bezoek bij koning Oscar, door il. K. SOCIALE AANGELEGEXH EDEN: Nogmaals Staatspensioneering, door mr. dr. H. S. Veldman. FEUILLETON: Het huwelijksvraagstuk, II. Naar het Engelsen, van Grace Ellery Channing. KUNST EN LET TEREN : Muziekbeoordeelingen, II, door Ant. A^erkamp. Collectie Preyer in Pulchri, door Plasschaert. , Het geestelijk grondbezit vóór en na de Hervorming, I, door H. E. v. Gelder.?Götz Krafft, beoordeeld door J. Brouwer. VOOR DAMES; Bericht van het pers-comitévan den Internationalen Vrouwenraad, door Johanna W. A. Naber. Toename van vrouwenarbeid in de industrie, door S. Leeren op middelbaren leeftijd, door F. J. v. U. Ainerikaansche Zeden, door Tanio. Allerlei, door Caprice. Teekeningen va::. Tjeerd Bottema.?Dr. Julius Stinde, t, (met portret). UIT DE NATUUR, door E. Heimans. FISANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK door D. Stigter. BOEKAANKONDIGING. ALLER LEI. INGEZONDEN. DAMRUBRIEK. SCHAAKSPEL. ADVERTENTIËN. Het einde der crisis. Het ministerie is gevormd en heeft de portefeuilles aanvaard; althans acht van de negen. Mr. Veegens, zal over enkele dagen ala Excellentie verschijnen. Over de leden van het kabinet te schrijven heeft natuurlijk weinig zin, zoolang zij hun aandeel aan; de Troon rede nog niet hebben geleverd; en hun politieke richting, althans die der meeste, niet behoorlijk kan worden vast gesteld. Wij bepalen ons dan voorloopig ten opzichte dezer formatie tot een drietal opmerkingen. : lo. vinden wij het jammer, dat zich een stel van vrijzinnigen bereid heeft verklaard een soort van partij-ministerie te vormen, alzoo voorloopig dien door en door onzuiveren toestand bestendi gende, welke door de ontbinding der Eerste Kamer is ontstaan; aangezien een kabinet, 'gesteund door een zeer zwakke meerderheid, zelf samengesteld uit weinig samenhangende deelen, zulk een scheeve positie aanvaardend, en zich op zulk een drassen parlementairen bodem wagend, in zijn onfleurig weinig principieel be staan steeds loerende op een grondwets herziening aan het eind van het vier jarig tijdperk moeilijk tot iets anders kan leiden dan tot een herovering van het regeerkasteel door de nog steeds bijzonder sterke klerikale partij. Den heeren, die zoo iets aandurven, ontbreekt het zeker niet aan moed; de vraag echter is of het inzicht van den politieken toestand hun durf evenaart. * * * Het genoegen om deze negen, in hun ministerschap, uitsluitend als homines novi te mogen aanschouwen, is voor ons niet zoo groot, als dat voor anderen schijnt te zijn. Men kan Borgesius het niet euvel duiden, dat hij, bij een meerderheid als de bestaande, het district Enkhuizen, waarvoor hij zitting moest nemen, niet aan een nieuwe verkiezing blootstelt. De omstandigheid echter, dat niet alleen hij zelf, maar elke andere man van meer dan gewone beteekenis in het politiek gedoe, bleef buiten gesloten, moest noodzakelijker wijs het weerstandsvermogen van het te vormen Kabinet tot beneden de middelmaat doen dalen. "Waarom, terwijl juist alles dwong een zoo krachtig mogelijk Kabi net samentestellen, de Kabinetsformateur zich nog dezen last heeft opgelegd, het is moeielijkNie begrijpen. Toch niet, om des te gemakkelijker als tiende minister in het parlement te kunnen fungeeren ? Het praatje, dat de kerkelijken zoo veel eerder van verzoenende gezindheid blijk zouden geven, wanneer ministers, zonder naam als groote debaters, tegen over hen mochten staan, is er een voor de vaak. Wie de laatste zeven weken De Standaard b.v. heeft gelezen, kan zich van die nobele aandoeningen en gedragingen eenige voorstelling vormen. In de politiek meet men, van weers zijden, de kracht, en in het kamerdebat blijven, indien er persoonlijke antipathieën zijn, de uitingen daarvan niet achterwege, al zitten de leiders niet in het Kabinet. Wilde men in dezen zin iets bereiken, dan moesten de politieke kopstukken, die de kerkelijken hebben bestreden, ook niet in het parlement zitting nemen; immers het onschuldigste ministerie wordt door de tegenpartij toch beschouwd en behandeld als hun gewrocht. * # J3en aangename verrassing was voor ons het bericht aangaande do vestiging van een nieuw departement. Daar komt dan een negende minister, op wiens aanstelling wij zooveel jaren reeds bij herhaling hebben aangedrongen. Niet dat daarmede nu onze wensch geheel vervuld is. Wij mogen het echter be schouwen als een stap in de goede richting, een be^in van vooruitgang. De Staat toch behoort naar de eischen van den modernen tij 'l, in gestadige, steeds feller, mededinging met de naburen op stoffelijk gebied, zich te hervormen tot een zoo krachtig mogelijk bevorderaar van de ontwikkeling der bronnen van welvaart, en daarbij zich te wijden niet alleen aan de belangen van de werk gevers in de verschillende takken van Handel, Landbouw en Nijverheid, maar ook aan die der arbeiders, die der werk nemers. Zoo waren wij sedert vele jaren er van overtuigd, dat noch Handel en Nijverheid, noch Landbouw tot hun recht kunnen komen zoolang er niet een af zonderlijk departement voor beide bestaat, aan het hoofd waarvan een man H gesteld die uitsluitend over dat deel van 's lands belangen waakt, het terrein voortdurend overzie% het buitenland bestudeert, om op elk punt, waar wij achterlijk zijn, den stoot tot vooruitgang te kunnen geven. Zoo is hirr dus noodig een dcpaitement van Handel en Nijverheid, waaronder het Consulaatwezen tevens ressorteert, een departement van Landbouw, en een van Arbeid, even zeker als dat het depar tement van Buitenlandsche Zaken, en dat van Marine te ee.nigertijd behoort te ver dwijnen, Dit alles zal komen, al is het ook heden niet. Maar daar scheurt dan toch de ijskorst van onwil en onverschilligheid, van traag heid en bekrompenheid; ze begint te verschuiven, en dit verheugt ons zeer. De jongste Post-order. Onlangs, is het ambtelijk proza, in den tak van dienst der posterijen, met het navolgend specimen verrijkt: Het komt herhaaldelijk voor, dat besturen van Vereenigingen van ambte naren en beambten der posterijen en telegraphie zich betreffende dienstaangelegenheden rechtstreeks tot den directeur-generaal wenden. Dit blijve voortaan achterwege. De uitoefening van den dienst heeft met het vereenigingsleven van staats ambtenaren en -beambten, dat door hun vaste aanstelling, met al de rechten en waarboigen daaraan verbonden, uit den aard der zaak geheel verscheiden is van dat der vak Vereenigingen in het burgerlijk leven niets uitstaande, voor zoover althans de uitingen daarvan niet strijdig zijn met of schadelijk bevon den worden voor de belangen van den dienst. Omgekeerd behoort het ver eenigingsleven van het personeel, dat een particulier karakter draagt en zich bovendien in dikwerf geheel tegenover gestelde richtingen uit, buiten den dienst te staan. Inmenging van besturen van bonden of Vereenigingen in dienstaangelegenheden kan niet worden toegelaten, omdat bet gezag en de uitoefening daarvan in han den moeten blijven van de bevelvoerende ambtenaren, die voor een richtige ver vulling van hun ambt en van dat van ieder hunner ondergeschikten verant woordelijk zijn aan de boven hen ge stelde autoriteiten. Pogingen, als in het werk gesteld door besturen van bonden, om op den gang van zaken rechtstreeks invloed te oefenen door, met voorbijgang van hun onmiddellijken chef, zich tot hooger autoriteit te wenden, zouden, indien daarop weid ingegaan, de grondslagen van de onder geschiktheid ondermijnen, die in elke burgerlijke organisatie tusschen ambte naren en beambten van onderscheiden rang en graad behoort te bestaan en die dus zeer zeker bij den dienst der poste rijen en telegraphie niet kan -worden gemist, waar met de grootste nauwkeu righeid en plichtma'igheid behoort te worden gearbeid; dergelijke pogingen zijn dan ook tot nu en worden mede in den vervolge stellig gewezen van de hand. Meenen Vereenigingen als de bedoelde het in hun voordeel noodzakelijk of wenschelijk. dat bepaalde toestanden of feiten ter algemeene kennisse worden gebracht, dan bezitten zij daartoe in hun bondsorganen, zoomede in het aanbieden van adressen aan Hare Majesteit de Koningin, aan Zijne Excellentie den Min'ster van AY&erstaat, Handel en Nijverheid en aan de Volksvertegen woordiging de gelegenheid; deze middelen stonden en staan bun steeds ten dienste zonder eenigerlei bêperking.onder beding, dat de toon waarop en de vorm waarin de denkbeelden ter zake door de besturen van die Vereenigingen worden uiteen gezet, niet strijdig zijn met de matiging, welke staatsdienaren uit den aard der zaakjn het belang van denzoo noodiien eerbied voor het gezag in het ooj moeten houden. Inmenging in de particuliere aangeleheden van de bedoelde bonden of veieenigingen door-meerderen moet even zeer achterwege blijven. De gezagvoerende ambtenaren hebben zich van elke aanraking met bondsbesturen, als boven is bedoeld, te ont houden, hetgeen nog bovendien ook door de omstandigheid geboden is, dat een groot deel van de ambtenaren en be ambten niet tot eenigerlei bond of vereeniging behoort. Feitelijk zou dan ook het toekennen van bijzondere rechten of vrijheden aan leden of besturen van eenigen bond of vereeniging strijdig zijn met de onzijdigheid en onpartijdigheid, welke het gezag immer in de eerste plaats moeten kenmerken, en niet zijn overeen te brengen met de door de door de grondwet gewilde rechtvaardig heid voor' allen. De persoonlijke vrijheid der ambtenaren en beambten, om zich hoofdelijk tot den directeur-generaal fe wenden, wordt door het vorenstaande in het minst niet ver kort: het slaat iederen ambtenaar of beambte steeds vrij y.icb langs den luerarchieken weg tot den hoogsten chef in den dienst te wenden en dit zoowel voor dienstaangelegenheden als in zijn per soonlijk belang." Mij schijnt deze order" in flagranten strijd met de Grondwet, in zooverre zij lo. de begrippen: petitie en beklag behaaglijk dooreenklutst; 2o. lichamen ontzielt, immers de deur wijst, die de Grondwet kont en erkent. Over beide punten een woord. I. De staatsrechtelijke literatuur maakt een fundamenteel verschil tusschen liet verzoekschrift (de petitie) en het beklag. Dit gewichtig onderscheid, het eerst door R. von Mohl, in een alsnog gezaghebbend betoog aangewezen, zal men het best kunnen zich voorstellen, wanneer men aan de petitie, objectieve, aan het beklag, subjectieve strekking toekent. Zonder langen omhaal, verduidelijke een voorbeeld de zaak. Een of meer personen achten een wetsvoorstel, bestuursmaatregel, dienst bevel, wat dies meer zij, nadeelig, scha delijk, nutteloos, ontijdig. Hun drijfveer is het belatuj der zaak. Zij wenden zich alsdan tot die macht in den Staat, welko, bij den bestaanden of in het leven te roepen regel, betrokken is, leggen den vinger op de wonde en verzoeken, dat het, volgens hen bestaande of dreigende, gebrek verholpen worde. Dat is de petitie. Meent of meenen daarentegen een of meer belanghebbenden, in hun recht of aanspraak, gekrenkt to zijn, door een ambtelijk voorschrift, dat nieuwe ver houdingen invoert, of aan bestaande anderen inhoud of andere gedaante geeft, dan bestaat er, voor hen, aanleiding om, ten eigen behoeve, voorziening in dien (al of niet vermeenden) misstand te vragen. Dat is het beklag. Tusschen beide begrippen bestaat alzoo verwantschap, nog grooter echter is de tegenstelling. De petitie is uitoefening van een staat kundig recht, omdat haar wezen is van politieke strekking. Het beklag is uitvloeisel djr weerzijdsche verhouding, waarin de burger, tegenover den Rechtstaat, is geplaatst. De petitie moet (in beginsel) geoor loofd verklaard, de bevoegdheid daartoe derhal vegrondwettel ijk toegekend worden. Het beklag komt van nature toe aan ieder, die (terecht of ten onrechte, om het even) meent verongelijkt te zijn. De petitie is het middel om van eene zakelijke overtuiging, bij de gestelde machten te doen blijken. Het beklag is eene poging om, langs administratie ven weg, redres van grieven te verkrijgen. Het recht van petitie kent onze Grond wet (art. S) toe aan ieder, ook aan wet tig bestaande lichamen, al missen zij rechtspersoonlijkheid, al zijn zij dus niet erkend. Over het recht van beklag zwijgt onze Grondwet. Vrij natuurlijk, trouwens. Het is verknocht aan het feit zelf', dat wij in een Rechtstaat leven, het derhalve ieder moet vrijstaan, ter bevoegde plaatse, mede te deelen, dat, hoe, waardoor hij vermeent te zijn gedeerd. Passen wij dit alles toe op de vakvereeniging. De vakvereeniging ontleent aan de petitie het zakelijk element d. i. optre dende voor een derd; (al of niet haar lid) brengt zij diens grieven in zakelijken vorm. Met het beklag echter, heeft de stap der vakvereeniging dit tevens gemeen, dat het haar te doen is om herstel van (naar hare meening bestaand) persoonlijk leed. Van dit uit het ivezen der vakvereeni ging voortvloeiend en onontwijkbaar twee ledig karakter, maakt 'de dienstorder misbruik. Zij verklaart: gij hebt de peti tie, dus wordt het beklag u geweigerd. Immers eene weigering is 'het, wanneer nieti de vakvereeniging, die als zoodanig oenen chef niet heeft, naar dezen, of naar den hierarchischen weg verwijst. Deze loochening van een natuurlijk recht is oagrondwettig, ook al bezigt zij, voer hare machtsoversehrijding, de voorwenselen, die men, in de dienstorder, lezen kan. Waar de Grondwet het recht van petitie toekent, en de vakvereeniging uit den aard der zaak dien vorm bezigen moet, voor haar recht van beklag, staat het aan niemand vrij, beide rechten haar te ontnemen. Beide rechten. Immers, de bevoegde macht, voor de petitie bereik baar, is, in den regel, tot herstel van persoonlijk bezwaar, onbevoegd. Omge keerd, is de hiërarchische weg ongenaak baar voor een derde (de vakvereeniging), die rijen krenking niet kan doen gelden. Jn dezer voege zijn n petitie n beklag, constitutioneele rechten beide, weerloos, door een dienstorder. II. Om dit punt tot klaarheid te brengen, behoeft men het grond wetsartikel slechts te lezen. Het luidt: Art. 8, 8e lid. Wettig bestaande lichamen, kunnen aan de bevoegde macht verzoekschriften indienen, doch alleen over onderwerpen tot hunnen bepaalden werkkring behoorende". De dienstorder leest als stond er: Wettig bestaande lichamen mogen niets anders doen, dun, aan de bevoegde maéht enz. WTij zijn, onder het thans, gelukkig, vorig régime aan zonderlinge bokkesprongen, op het gebied van grondwetsuitlegging, gewoon geraakt. Te midden daarvan, neemt die der dienstorder eene eereplaats in. De vakvereeniging, een wettig bestaand lichaam" kan wel degelijk iets anders doen, dan haar recht van putti ie uitoefenen. Zij heeft ook nog een recht run beklag, dat zelfs een goed deel van haar bestaansreden vertegenwoordigt. Is die bestaansreden iemand, in Nederland, onwelgevallig, hij trachte zijne ziel in lijdzaamheid te bezitten. Niet echter, door kunstgrepen, haar te ondermijnen. Hetgeen hartelijk te hopen valt, is, dat dienstorders" als deze: voortaan ai-litenrcge blijven". A m s t. 9 Aug. '03. J. A. LEVY. Bluf. Uit het officieel verslag aangaande de Internationale Conferentie, gehouden te Bern van 8 tot 17 Mei, betreffende het verbod van het gebruik van witte fosfor in de lucifer-industrie, vernemen wij dat onze gedelegeerde dr. II. F. Kuyper daar de volgende woorden gesproken heeft: Monsieur Ie President, I.orsque vous avez demandédans la deuxième séance plénière l'avis de la dél gation néerlandaise par rapport cette question, j'ai pu répondre que j'acceptais complètement les propositions faites a la conférence par la conseil fédéral. Je puis encore déclarer aujourd'hui que je les accepte de grand coeur et que mon Gou vernement ii'a besoin d'aucun délai, ni potir la mise en viguetir de l'interdiction du phosphore blane, parce que dans notre pays, grace A la loi de 1901 l'emploi du phosphore blanc dans l'industrie des allurnettes est complètement interdit, de mème que limportation des allumettes fabriquées avec du phosphore blanc. J'espère que bientóf, grace il cette conf rence, dans tous les pays du monde la ter rible maladie de la nécrose aura disparu entièrement. La Hollande s'appliquera touiours a restreindre les ri-ques pbysiques de l'ouyrier, et je répète ici Ie voeu prononcéen 1898 par Sa Majesténotre auguste Reine Régente: Que notre nation soit grande en tout ce que peut grandir nn petit pays!" Foei, wat een bluf! Het is waar, de Italiaansche Gedelegeerde had, toen hij eere bracht aan Zwitserland en Frankrijk, omdat baide landen het ge bruik van witte fosfor in de lucifersi'abrieken reeds voor lang bi.j de wet verboden hadden, Nederland vergeten; en een bescheiden woordje, om te vermelden dat Nederland vier jaar geleden, ook aldus gehandeld had, ware zeker op zijn plaats geweest. Maar nu ook Denemarken reeds kan spreken van een dertigjarig verbod, paste het toch allerminst zulk een toon aan te slaan, alsof er op industrieelen trant reclame voor ons dierdaar Vaderland kon of mocht worden gemaakt, en dat nogal met heenwijzing naar de Auguste Reine Regen te'van 1898", zoodat men zou denken, dat het den heer Kuyper was opgedragen te Bern zich te houden als de "vertegenwoordiger van een Hofleverancier in zaken betreffende arbeiders bescherming. Bovendien, de voorspelling, dat Holland steeds zijn best zal doen, om de risico van den arbeid" te beperken, is er een, die elke beschaafde staat zal durven uitspreken. Het schijnt echter dat Nederland op deze con ferentie door do gedelegeerden van andere landen, voor nog iets erger barbaarsch dan de rest is aangezien en in dit geval zou er reden zijn onzen vertegenwoordiger te verontschuldigen. Vlaamsche Landdag. De Liberale Vlaamsche Bond van Ant werpen heeft Maatschappijen, Kringen en Bonden opgeroepen tot het houden van een Ylaamschen Landdag, eene onderneming van buitengewoon gewicht, eene betoogiug eenig in haren aard, geroepen om den grootsten weerklank te hebben in het bin nenland en daarbuiten." De Vlaamsche Landdag moet bewijzen, dat de Vlamingen goede Belgen willen blijven, in vriendschap willen leven met hunne Waalsche landgenooten, maar niet temin houden aan de eigendormnelijkheid van hun ras. In tegenstrijd met sommigen, die droomen van uitroeiing van den Vlaamschert geest en onderdrukking van de Vlaainsche taal, van versmelting en opslorping, willen zij de tweeledigheid in de eenheid behouden en aan elk der beide rassen, waaruit de Belgische natie bestaat, gelegenheid geven, xijue krachten te ontwikkelen naar eigen overlevering, aard en aanleg. Zij willen eigen taal, eigen wetenschap, eigen kunst en in 't algemeen beter ver zorging van de verschillende economische belangen." Deze oproep wordt namens den Liberalen Vlaamschen Bond van Antwerpen geteekend door den voorzitter Is. van Doosselaere, en deu secretaris A. C. van der Cruyssen. Het Programma luidt: 75e Verjaring van België's Onafhankelheid. A'laamsche Landdag op Zondag 27 Aug. 1905, te 10 uren 's morgens, in de groote zaal van het Kunstverbond, onder het EercVoorzitterschap van de heeren Jan van Eijswijck, Burgemeester en Volksvertegen woordiger te Antwerpen; Adolf Verspreeuwen, senateur te Antwerpen, E. Braun, Burgemees er en Volksvertegenwoordiger te Gent en Kaïel Buis, Oud-Burgemeester en Oud-Volksvertegenwoordiger te Brussel. Werkzaamheden: 1. Inleidend woord door den Voorzitter, mr. Is. van Doosselaere, advocaat, bijgevoegd Volksvertegenwoordiger. 2. Vlaanderen in het verleden (vóór 1830). spreker: dr. Victor Iris, leeraar aan het Koninklijk Atheneum te Gent. 3. De beeldende kunsten in Vlaanderen van 1830 tot 1905. Spreker: dr. Max Kooses, conservator van het M tiseu m Plantin-Moretus te Antwerpen. 4. Do vlaamsche letterkunde van 1830 tot 1905. Spreker: dr. Aug. Vermeylen, leeraar aan de Vrije Hoogeschool te Brussel. 5. Do vlaamsche muziekbeweging. Spreker: dr. Maurits Sabbe, leeraar aan het Konink lijk Atheneum te Mechelen. U. De wetenschappen in Vlaanderen. Spre ker: dr. Hos Boonroy, bestuurder derNijverheidschool te Antwerpen. 7. De vlaamsche taalwetten. Spreker: mr. J. O. de Vigne, advocaat, Schepenen Volks vertegenwoordiger te Gent. 8. De maatschappelijke toestand van ons Volk. Spreker: Dr. Jan Persoons, Genees heer, Volksvertegenwoordiger te Lokeren. 9. De waarde onzer taal. Spreker: Dr. Jos. Vercoullie, Leeraar aan de Hoogesehool te Geut. 10. Vlaanderens toekomst. Spreker: Hr. Pol de Mout, Conservator van het Museum voor schoone Kunsten te Antwerpen. Als men dit Programma gelezen heeft, kan het nuttig zijn ook het volgende te genieten, wat door de Hollandsche bladen ontleend werd aan een Belgisch blad: Volgens La Belgique Illustvée, pfh'cieele uitgave van het ministerie van nijverheid. telde Belgiëin 1890: 2.574.805 inwoners, die niets spraken dan Fransch of Waalsch; 2.822.005 inwoners, die enkel Vlaamsch spraken; 801.587 inwo ners, die Vlaamsch en Fransch spraken. Deze, die de twee talen kennen, zijn voor 999 duizendsten Vlamingen. Dus zijn er 1.048.787 Vlamingen meer in Belgiëdan Walen. 't Is waarschijnlijk daarom dat La Jielrji/liie IlluKtri'i' enkel in het Fransch ver schijnt; dat het Fransch in alle besturen den bovenrang heeft; dut geen enkel' trut nopens de Vlaamsche taal mnjeleffd icordt; en dat de haren van alle franskiljonsche kletskoppen te berge rijzen als de Vla mingen vragen dat hun recht gedaan worde." Het doet ons natuurlijk genoegen, dat de Vlamen een Landdag mogen houden ter her innering aan hun*75-jarig bestaan als detl van een onafhankelijk volk". Het doet ons echter leed meer leed dan wij zeggen kunnen dat die Landdag in, hoofdzaak voor hen niet anders kan zijn.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl