Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1409
ir*
f
gezangen ten gebruike bij katholieke feesten.
Men kent de eigenaardigheid der Vlaamsche
muziek: een naiesre, teedere melodie, een
voudig en onopgesmukt. Die eigenschap viadt
men in dezen bundel ook rijkelijk terug. De
heer Alfons Moortgat te Sint-Genesius-Rode
is er in geslaagd teksten en muziek te vin
den van groote frischhe;d en bekoorlijkheid.'
Ongetwijfeld zal de bundel in elk gezin waar
hjj wordt in gebruik genomen, veel nut stich
ten en den smaak in dergelijke kunst be
vorderen. . ANT. AVERKAMP.
Collectie Preyer in Pnlclrl.
Van de twee overige Jongkind'» was die
uit '68 de schoonste. Het schilderij stelde
voor een stadsgezicht, een gezicht op een
haven in een stad. Rechts aan de kade,
met boomen en waardoor het fel-rood van
een dak gezien werd, lag een brik; op den
achtergrond een stuk stad met een lucht
niet effen. Het schilderijtje was een meer
typische Jongkind. Het had het beven van
licht in het water zeer zuiver, het leek met
kleine toetsjes zeer vlug neergeschreven;
het was een van die schilderingen, waardoor
hjj, tegelijk met zijn superieure aquarellen,
een invloed zou hebben, hij, de eenzame
Hollander to Parijs, op een richting in de
Franiche kunst en tevens zou hij tegelij
kertijd in die aquarellen nog een top
punt zijn van vlugge, klare, zui v-ere notitie.
"Het andere schilderijtje uit 'G2 stelde even
eens voor- schepen, ouder een blauwe lucht.
Het miste het zoo charmeerend trembleerende
van het licht, dat het stadsgezicht uit '68 had.
Afauve's waren er uit alle tijden. Zeer
eigenaardig waren de twee aquarellen van
het meisje met de koe, die zelfs in hun
signatuur de kenmerken hadden van jonkheid.
Het meisje had nog de houtige onbehouwen
schouders en de gansche stokkerige gang
van de onervaren hand van den schilder,
die later lenig en vooral fijn zijn figuren
tlank zou zetten in zijn landschap. Er was
l lier een bijzondere Mauve. Een aantal koeien,
midden in den voorgron l staand, waarachter
wei zich uitstrekte, met wilgen aan water
onder een grijzige lucht. Dit schilderij deed
aan als een museum-schilderij maar in
den reëeleu zin. Er was een kla-sick even
wicht in, een buitengewone rustigheid in
het gansche gegeven; het was ruim en
toch vast; de schildering der beesten zeer
zorgvuldig. Het had iets tia litioneels en
toch was het zeer eigen. Het was in deze
op'.ichten een buitengewoon, helder en over
tuigend werk. Hoe fijn hij e in figuur wist
te geven zoo fijn, dat het soms schijnt
dat geen enkel Hollandsen schilder ooit
gracieuser haud had van aquarellecren was
te zien in de aardappelropiers. Er zou een
heele studie te maken zijn over de standen
der figuren: fijn en hoekig ziet Mauve, Maris
meer met ronde lijnen in hun omtrek, Israé'U
ware ook zoo nog nader te qualificeeren:
maar deze studie is voor een anderen tijd.
Hoe hij zelfs in een stal rondom de -lieren
in de atmosfeer licht kon laten leven
was te vinden in de schapen in een schuur"
(waarbij het mannetje, hangende over de
onderdeur, uit aesthetische redenen misschien
had kunnen wegblijven, en hoe persoonlijk
hij een paard zag, evenals zijn figuren zoo
gansch ve schillend van Jacob Maris' paarden,
was zeer duidelijk in visseherspinken op het
strand, een aquarel van de grijsheid, die
haast gelijk over 't gansche hoe buitenge
woon atmosferisch was.
* *
Ik kan over Jacob Maris niet anders be
ginnen dan met zijn schilderij de dageraad1.
Het is, ge weet het, een haan hoog staande,
die den morgen ziet worden met vegen van
licht tegen een nog donkere lucht. Vóór
hem staan boomen. Dan staat de lucht die
van macht lijkt op een Dupré. Het schijnt
voor de liefhebbers van de werken van dezen
schilder niet een zoo buitengewoon werk te
zijn. Het schijnt voor hen geen typische
handels-Maris te zijn, want gij, evenals ik,
weet toch wel goed dat de meesten niet de
schilderijen koopen uit liefde; neen, het is
soms een uitmuntende geldbelegging. En
toch dunkt me, en telkens opnieuw, dit
schilderijtje een van de buitengewone werken
van dezen schilder. Het schijnt mij toe, dat
nooit zijn kracht, zijn hartstochtelijke kracht
in zijn jonkheid me duidelijker geworden is
dan in dit werkje. Wie zoo reusachtig een
gegeven als dit kon voelen het is meer
gevoeld dan gezien, liet is meer dan een
enkel kleurbehagen, het is voor mij een
zuivere openbaring van den geest in dien
tijd van Jacob Maris hij was toen een
zeer groot schilder en ik mocht soms denken
dat zijn wildheid nooit meer zoo robuust
voor me gestaan heeft zelfs in zijn weidsche
stadsgezichten als in deze Dageraad, een
fupcrieur werk. Fijner, zonder de hartstochtvolle
kracht, is het vrouwtje bij het spinnewiel
met het kindje in de wieg en de spiegel aan
den muur. Het is eenigszins door een fijne
droom overspoeld. Het is nog niet lucht en
ijl dit was feitelijk nooit de aard van
Jacob maar het is zeer geschilderd en
met een zaehten zin neergeschreven. Het is
een kabinetstukje". Het is eigenaardig hoe
weinig feilelijk van deze dingen in den lateren
Jacob Maris overgebleven is. Hij is nooit een
figuur-schilder geworden zooals nl. dit vroeger
werk gaarne laat verwachten en toch ware
in deze richting iets buitengewoons van hem
te verlangen geweest. H'achtcns moede: een
gegeven dat hij meer dan eens zou schilderen,
met wijzigingen, en dat hier aanwezig is als
een aanzet. Het doorkijkje, de tafel en de
diepe lage stoel met-den groenen doek waar
de vrouw slapende in zit, het kindje, de
kat, er is iets koninklijks zoo niet van
geaardheid dan toch van een enkele kleur
in b.v. het jak van de vrouw. Het is weliger
en breeder dan een Dou r het is omdat
het moderner is in sommige opzichten,
ontroerender.
Over de stadsgezichten en de molens en
den jager zal ik nu niet schrijven. Ze waren
opnieuw van een gansch ander standpunt
nog eens te bezien. Ze toonen soms veel te
korten maar deze tentoonstelling was
juist daarom zoo eigenaardig doordat er zoo
veel vroeg werk was. Er was hier een kanaal
met schepen, van een blonde doorzichtigheid
dat ge niet zoudt zeggen dat het een Jacob
Maris was (uit '73). Een aantal schepen met
bruine en witte zeilen, een rooie wimpel
waaiend van een mast, een verneveling van
verre zeilen tegen een lucht, een oever en
overkant met kleurtjes haast modern-fransch
rood, het maakte dit werkje buitengewoon
en belangrijk wijl eveneens zoo eigenaardig.
Er was hier een aquarel schelpenvisscher
waarvan het blauw van den kiel van den
visscher haast niet Jacob achti? was doordat
het niet een vibreerende kleur gaf.
* *
*
Willem Maris. Dat hij soms de Zilveren
Maris genoemd mo^ht worden en hoe fijn
hy soms kon zijn terwijl hij soms hier het
licht grootscher fonkelen laat van een
Koeienrug, hoe fijn hij was en welk een schilder,
met gevoelige oogen, het bleek hier te over.
Er waren hier eenden op den oever (een klein
werkje) en een boom elegant geschilderd
mocht ik zeggen (zoo elegant eigenlijk ooit
een hollandsche eigenschap waren) zoo fijn
geschilderd dat ze 'n lust voor oogen waren.
Er waren hier luchten zon-doorwemeld en
toch zoo fijn dat hij later ze misschien forscher
gezien heeft maar nooit zoo doordringend.
En toch waren in deze werkjes de geestelijke
horizonten soms weidscher dan in menig
laat werk dat wie weet door wien ge
nfluenceerd aan dien. invloed moest afstaan wat
de vrije wil van den schilder aan schoons
in zijn eigenheid vond. Schoonheid is niet
willig Er is er maar een die zij zich geeft:
den argeloos-vrijen zoeker, en ze schuilt zeer
gaarne ver, voor iedre andre overweging.
Van de twee aquarellen van Tliolen was
de straat met regen de beste. Ze zijn veel
z.g.n. vrijer geaquarelleerd, sappiger dan wat
hij nu maakt. Ze zijn van een lekkerder
kleurverhouding dan z g.nd. zijn tegenwoordig?.
T holen zoo verwant aan de school en toch
zoo eigen zoo vindt ge hem ook hierin.
De aquarel Scheveningen uit '93 dunkt me
niet van zijn gelukkigste. Het volume is
.in het schip niet genoeg uitgedrukt de
figuren (anders een gave van dezen om snel
en zuiver ze te plaatsen) zijn niet Ie /end
genoeg het water kon schooner. De straal
met regen met de gelende wolk in de lucht
is gansch van het getij Ie van den dag door
drongen en is een goe te aquarel.
PLASSCJIAERT.
Hut iteestelijk gronóliezit TÓÓ? en na fla
i.
Indien wij aan de grondige en zér door
werkte studie van den heer Siccama 1) vol
komen recht willen laten wedervaren, dan
zou de in de Groene voor dergelijke speciale
onderwerpen beschikbare ruimte zeker geheel
onvoldoende zijn. Het zit hem nu wel niet
in de quantiteit, maar wat na geruimen tijd
van nauwgezette studie niet korter gezegd
kan worden dan in 7(JS bladzijden, dat kan
men in een weekbladartikel niet fond in
enkele kolommen bespreken. Maar toch is
ons de gelegenheid welkom om, naar aanlei
ding van het verschijnen van dit boek, de
belangstelling voor enkele der daarin aange
voerde zaken te wekken in een ruimer kring
dan die van hen, die zich niet door den
omvang van zoo'n verhandeling" laten
afschrikken.
Trouwens door de.n omvang niet alleen:
ook het onderwerp vervult met iets anders
dan wetensdorst! Men ziet in een
historischjuridisehe" verhandeling over het geestelijk
bezit allereerst de verwarrende feitenmassa:
de kerken, kloosters, kapittels, fundaties,
vicarien, en wat niet al meer (kerkfabriek,
memorie, pastorie, costerie, enz.) met eigen
dom, geheel of gedeeltelijk onbelast of belast
met allerlei soort verplichtingen (missen,
jaarzangen, uitkeeringen, los- en lijfrenten)
met vruchtgebruik, met tiendrechten, en de
gansche verscheidenheid der middeneeuwsche
rechtsbedeeling. Men ziet de geschillen overal
verrijzen, en schrikt ten slotte definitief van
de bergen schrijverij, waartoe in de tweede
helft der vorige eeuw de s'rijdvraag over
het eigendom?- en beheersrecht der geeste
lijke goederen heeft aanleiding gegeven 2).
Maar wat dit alles betreft, werkt het boek
van jhr. Siccama kalmeerend. Hij is zoo goed
in het onderwerp thuis, dat zijn voorstelling
inderdaad opheldering geeft, en het
frischpolemisch karakter van vele der noten, die
hij kraakt met menig auteur, wiens geves
tigde reputatie daar niet steeds ongedeukt
door blijft, maakt ook veel, dat droog lijkt
zeer genietbaar.
Niet minder is dat het geval door den zeer
gedocumenteerd historischen opzet. De
theorien staan aan de uit de bronnen
saamgelezen feiten vast. Zóó in het concludeerend
hoofdstuk der eerste afdeeling, waar de heer
Siccama, na een goed overzicht gegeven te
hebben van de verschillende theorien over
de rechtspositie der geestelijke goederen
onder het canonieke recht, ten slotte vijn
eigen beschouwing daartegenover stelt, die
het meest met de zoogenaamde
institutentheorie overeenkomt, ofschoon zij dezer
onlichamelijke subjecten" verwerpt en gefor
muleerd wordt met deze woorden: de gees
telijke goederen behoorden noch aan een,
noch aan vele rechtssubjecten en zij waren
evenmin res nullius" of bona vacantia",
maar bestonden uit tal van sabjectlooze ver
mogens aan bepaalde bestemming gebonden 3)'
In de Middeneeuwen, zoo redeneert de
schrijver dan, onder de heerschappij der
K. C. Kerk, bestond de tegenstelling
wereldlijk-geestelijk";had elk d^zer maatschappelijke
vormen een eigen recht en een terrein waar
dit uitsluitend gold. Toen was het dus de
kerkelijke overheid, die waken moest, dat
de bestemming der goederen aan hen bij
voortduring werd gegeven.
Maar de Reformatie verwierp de oude
tegenstelling als niet gebaseerd op de Schrift.
Voortaan gold slechts een seculier recht. In
stede van onder het oppertoezicht der K. C.
Kerk, werden de geestelijke goederen, in
wier eigendomsrechtelijke positie geen wijzi
ging was gekomen, vanzelf geplaatst onder
de superintjndentie van de wereldlijke over
heid en den wereldiijken rechter. De eerste
had dus te waken over de bestemming der
goederen ten behoeve van den christelijken
godsdienst, d.w.z. ten behoeve der Gerefor
meerde religie, als zijnde in de oogen dier
overheid de eenig ware leer.
Wat is dus volgens den heer Siccama
geschied bij de Reformatie? Eenvoudig dit,
dat een ander toezicht met andere voor
schriften is opgetreden, maar dat, waar wij
immers te doen met suljectlooze vermogens,
in de feitelijke eigendomsverhoudingen geen
wijziging is gebracht. Men ziet reeds wat i
komen zal in het tweede deel, dat de neu
trale bedeeling na de Revolutie zal behan- j
delen. De overheid erkent geen kerk meer j
als de eenig ware Christelijke. De uitslui
tende bestemming der goederen ten behoeve
der gereformeerde kerk der Republiek, is
dus geëindigd: alle kerkgenootschappen heb
ben een gelijk recht op het genot dier
goederen.
Inderdaad de oplossing ia eenvoudig en
en behalve dat: zij wordt met een
massa feiten gestaafd. Toch noopt zij ons
tot een bedenking, die ons juist naar die
zijde van het vraagstuk moet voeren, die
voor de leeken de meest aantrekkelijke is,
en die de heer Siccama heeft verwaarloosd,
tenminste niet voldoende behandeld; dat is
de sociale, of althans de economische kant.
Hoe kort dat ook zal moeten zijn, wij willen
daarop toch even het licht laten vallen, juist
om aan te geven waarom en, welk bezwaar
wij hebben
Het was nadat eenmaal de Christenkerk
Staatskerk was geworden, bet voortdurend
streven der geestelijkheid om het bezit der
Kerk en van hare instellingen te vestigen
en uit te breiden. Niets laj; trouwens meer
voor de hand : de dienst eischtègebouwen,
de gebouwen onderhoud en bediening. Waar
de gemeente gevestigd werd, brachten in
verloop van tijd de gemeentenaren daartoe
de fondsen bijeen, vast belegd in landbezit,
daar andere belegging niet slechts ongewoon,
maar ook door de Kerk ten zeerste veroor
deeld was. Het nemen van rente toch was
en bleef tot op het einde der middeneeuwen
uit den booze. Offervaardige geloovigen, de
vrome stichting als een aanbeveling hier
namaals beschouwende, vermaakten groote
gedee ten van hun bezit aan de Kerk of hare
onderdeelec, zelfs niet altijd vrijwillig, en
maakten zoo over het algemeen het geestelijk
bezit grooter dan voor onderhoud en dienst
wel nood g was. Twee groot e factoren werkten
daaraan mede : het kloosterwezen en de or
ganisatie der armenzorg. Bij de vestiging
van het Christendom in de Gerrnaansche
landen vervulden de kloosters de taak van
pioniers der ontwikkelder produktiewijze in
den landbouw; en de veroveraars, heseffende,
dat de waarlij-e onderwerping slechts ver
kregen wordt door aanpassing der overwon
nenen aan het hooger economisch leven der
overwinnaars, begiftigden kloosters en ab
dijen rijkelijk met groote bezittingen in de
nieuw verworven of te ontginnen landen.
Men kent do groote verdiensten der mon
niken, niet slechts voor de ontwikkeling der
landbouw maar ook voor die der water
bouwkunde ten onzent. Ook, maar dat is
eerst later het geval, worden de klo jsters
verrijkt door de iimebrachte bezittingen der
nieuw ingekomenen en door eiflating van
allerlei soort.
De armenzorg staat daarmee i i verband.
In de vroege middeneeuwen was althans
in de Germaansche landen, want het kan
beschouwd worden ali-een ovcrblijf-el van de
oud-Germaansche zeden, armenzorg plicht
van eiken grondbezitter en dus voorzeker van
den zeer rijken : de kerk, spec;aal de kloosters,
Z jolang do zgn. natura't-wirtschaft" heerschte
zat er trouwen* voor de kloosters niet veel
anders op, daar zij toch de opbrengsten hunner
landerijen en tienden zelf niet verteren kon
den. Bovendien, de ondersteuning aan de
behoeftigen verleend, gaf hun een steun tegen
over de niet altijd even eerbiedige aanvallen
der wereldlijke vorsten op het geestelijk bezit.
Toen ejhter de maatschappelijke ontwikkeling
trad in het tijdperk der 7,^11, geidwirtsehaft",
kon het niet direct n -w lige te gelde gemaakt
worden en bleef dus nog slechts bet mulit f
der sympathie der menigte over. Hiervan
toch ook hing de toevloed der nieuwe
erflatingen en dota'ies af, vooral sedert de
Isidorische deeretalen du stelling hadden doen
ingang vinden dat met den arme." wiens
verzorging Christus zijn gemeente opgf dragen
had, eigenlijk de Kerk zelf bedoeld was.
Dit streven der Kerk was niet toevallig.
of louter hebzucht. Het kwam voort uit het
feit, dat inde middeneeuwen het grondbezit de
grondslag was der economische en daardoor
der politieke macht. Haar alles
overheerEchenden invloed heeft de Kath. Kerk immers
voornamelijk te danken aan het feit, dat zij
de grootste grondbezitter was in de
westEuropeesche landen.
Een nieuwe uitbreiding onderging deze
invloed, to?n in de 14de eeuw een mystieke
beweging zich van de massa meester maakte,
die leidde tot de oprichting van tal van
nieuwe kloosters, meest van begijnen en
minderbroeders, wier opvatting van het be
sloten leven het verrichten van arbeid niet
uitsloot, zoodat deze inrichtingen weldra
zware concurrentie aandeden aan de nijveren
onder de burgerij : weverii, brouwerij,
lakenhandel werden door de kloosters met succes
bedreven. En wat maakte deze concurrentie
des te gevaarlijker? Dat was het feit, dat
ten eerste deze kloosters vrij gesteld waren,
als de geheele geestelijkheid, van de op de
burgerij zwaar drukkende accijnzen, en ten
tweede, wat misschien nog belangrijker was,
dat deze geprivilegieerde, industrie in ruime
mate bezat, wat de nog jonge burgerijen
maar al te zeer misten: een bedrijfskapitaal
onafhankelijk van het bedrijf; dit had zij
in het grondbezit.
En dit alles was op het spits gevoerd in
het begin der 16de eeuw. Het geestelijk
bezit besloeg ongeveer een derde van de
oppervlakte des lands, terwijl dan nog over
groote uitgestrektheden tienden mochten gehe
ven worden : het bedrag, waarop in 1584 alleen
reeds het aan een der 7 verdeelende steden,
Alkmaar.toegewezen aandeel van de tiendrech
ten der Egmonder abdij, in Hollands
noorderquartier gelegen de abdij had nog groote
bezittingen elders werd geschat was
f 12,200, haar eigen goederen voor zoover ze
lagen in datzelfde quartier waardeeide men
toen op ? 42,900; dit zou een tegenwoordig
kapitaal besommen van een kwart inillioen 4).
Van al dat bezit behoefde, buiten de vrij
heid van accijnsen, geen belasting te worden
betaald. In de jaren der
Bourgondisch-Oostenrijksche heerschappij, toen het gestadig
geldgebrek der vorsten de op de burgerij
drukkende lasten steeds verzwaarde, gaf deze
1) De geestelijke en kerkelijke goederen,
onder het gereformeerde, het canonieke, en
hel neurale recht. Histor\sch-)uridische ver
handeling voornamelijk uit Utrechtsche
gegevens opgemaakt door jhr. mr. D. G.
Rengers Hora Siccama. Eerste deel: De canonieke
en de gereformeerde bedeeling. Utrecht,
Kemink & Zoon. 1905. 768 pag.
2) Zoo bijv. de werken van mr. Heineken,
mr. de Savornin Lohman, mr. Offerhaus,
mr. Koker, mr. Verloren van Themaat,
dr. Cannegieter, dr. Klein e. t. q.
3) p. 194.
4) De cijfers voor de andere 6 steden zijn
niet bekend, het is wel waarschijnlijk dat
Alkmaar naar rato het grootste deel kreeg,
wellicht ongeveer T4.
bevoorrechting aanleiding tot herhaalde en
ernstige klachten. Reeds Filips en Karei van
Bourgondié' deden vrij ernstige pogingen om
de geestelijke goederen mede te doen dragen
in de algemeene lasten, maar zelfs deze zoo
machtige heeren waren niet bij machte het
degelijk georganiseerd verzet der bevoor
rechten te breken.
(Mot voljt.) H. E. v. GELDER.
Gölz Kraö%
Götz Kraft'/, die Geschichte einer Jugend,
von EPWARD STILUEBAUER, I. Mit
tausend Masten.
De Duitsche roman staat in het teeken der
sentimentaliteit. Een rechtgeaard Hollander
krijgt onder het lezen van een product van
Duitschen bodem een gevoel van ergernis,
een verlangen om eens flink van zich af te
slaan. De Duitscher zelf, met zijne op hoogen
trap staande industrie, met zijne wetenschap
(vooral medische!) bewijst dat hij tot een
ras behoort met spirit, met meer spirit mis
schien dan de lauwe, zoogenaamd voorzich
tige" afstammelingen van De Ruyter en Koen
thans nog toonen te bezitten.
't Zit 'm in de taal. De Duitsche taal is
week, sen'imenteel, en daardoor zoo bij uitstek
geschikt voor poëzie en zang. Maar de
sleepende klanken, die den Duitscher doen spre
ken van het Scheiden tut Weh", in plaats
van liet veel forschere scheiden, zooals wij
het uitspreken, die hem een Hen geven in
plaats van een hart, die zoetige, Hevige
klanken, zin ongeschikt voor het proza.
Lieber Vater, /adieu!' hoe geheel anders
klinkt het dan ons nou, dag pa !" En dan
de Duitsche zoen, die bij dat lieber Vater''
hoort! Dat is geen dmgtaal", zouden de
oude Hollanders zeggen, en ze zouden gelijk
hebben.
Natuurlijk kan men liet den Duitscher niet
verwijten, ii.it zijne taal zoo zoetelijk is. Pittig
en kernachtig is zij wel, soms veel kernach
tiger dan de zuster!aal tusschen Dollard en
Sthelde. Mnar evenmin kan het den Neder
lander kwalijk genomen worden, dat hij het
Mensen, argere dicli nicht" maar al te dik
wijls vergeet hij het lezen van Duit-'ch proza.
En zooals de taal is, zoo moet noodwendig
ook de litteratuur zijn.
Götz KraltV', liet werk van den Duitscher
Edward Stilgebauer, zou dun ook niet een
echt-Duitseh werk moeten zijn, als het niet
leed aan datzelfde euvel, euvel althans
voor Nederlan Ische ooren. Do studentikoze
uitdrukkingen op de fuif van Götz en zijne
kameraden, zijn absoluut ongenietbaar voor
Nederlandsehe lezers. Dit is ten op/.ichte van
het werk zelf eene verdienste ; liet bewijst,
dat het in zijn wezen Duitsch is.
# *
*
Götz Krafl't... Es liegt so etwas Starkes
in diesein kurzen Wort." En juist dat krachtige
in den hel l der geschiedenis maakt de Ie ing
van dit bo_-k tot een genot, liet is Jeaime
Rmmz, de schoone uit J.ausanne, de ver
leidster in optima forma, die door hare
woorden onbewust den jeugdigen stu lent het
symbool van zijn naam d .«et hooghouden.
.leanne, Jeanne, ich bete dicii au," fluistert
bij haar in do ooren, en. met den overwin
ningsjubel in den klank liarer stem, antwoordt
zij hem: Komni. (iöu KraiT'! Deine Sklavin
uti'l deiue llerrin, dein Schicksa!, Götz Kraü't! '
,,\Va-um nennst du inicli immer mit meinen
beiden Namen V" ilü-terto er. Weil ich den
.Namen liebe .. . Kraflï, c'est la force, nicht
wahr'!"
Dat krachtige in Götz, die worsteling in
hem tusschen verstand en hartstocht, la
force, dat maakt deze romanfiguur tot eene
ware heldenfiguur. In den tegenvvo >rdigen
tijd blijft i u de littera'uur zoo zelden het
verstand de baas; onder de namen natuur",
roeping" of hoe ze anders mogen heeten
zoeken de naturalistische schrijver de daden
hunner .,helden" te verheerlijken, (iötz Kiafl't
c'est la force, en die kracht maakt hem
sympathiek.
Want zie, Güte Kraö't stond zoo alleen, toen
hij de wereld intrad. Schreib' recht bald,
Götz, dass \\ir nicht in Sorge sind, und gib
nicht zu viel Geld aus." Dat was de eenige
raad, dien dominee Krafl't, koude, ongevoelige
dogma-natuur, zijn oudsten zoon op den
levensweg had mee te geven.
Da lehnte sich Götz Kraü't zuriick in die
Kissen des Wagens, und weinte heisse, heisse
Tranen." Arme Götz KraU't.
A-ber,"?zoo begint jubelend het nieuwe
hoofdstuk, ..aber die Sonne und der Erühling
und die Jugend tragen den Sieg davon !" En
in hem steeg jubel over de schoonheid der
voor'oijsrielleude natuur.
* *
*
In den Ocean fchili't mit tausend Masten
der Jüngling; Still,auf gerettetem Boot
treibt in den liafen der Greis.
(SCHILLER).
Bruischend slaan de golven om Götz Krafft;
ze voeren hem omboog, op de wilde levens
zee, en bedekken hem met ziedend schuim,
ze doen hem vallen in den afgrond van leed
en ellende, die nu eenmaal het deel is van
elk menschenkind. Maar .. . ten onder krijgen
ze hem niet. Zooals onze Zeeuwen in hun
wapen het luctor et emergo" schreven, zoo
schittert in Götz' binnenste den naam .. .
Krait't c'est la force, nicht wahr?
Zoo alleen stond Götz Krafl't, toen hij, vol
van idealen, de wereld intrad. Direktor
Holder had hem, bij 't verlaten van 't gymna
sium, den raad medegegeven zijn ziel rein
te hou ion", en dat deed (iötz Kraü't; nimmer,
in dit eerste gedeelte zijner jeugd, maakt hij
zich schuldig aan eene daad, die deze rein
heid in gevaar kan brengen.
Zoo alleen stond Götz Krafit... schijnbaar
slechts. In hem, om hem en 'naast hem was
zijn heerlijk idealisme, dat alles trotseerde,
zijn groote wilskracht, die niet boog noch
brak, zijn enthousiasme voor wat goed was
en rechtvaardig. In hem bruiste het en
kookte het.
Zoo sterk was Götz Krafl't... Krafft, c'est
la force. Moge hij ten o'pzichte van Jeanne
ook een oogenblik zich zwak toonen, door,
trots de waarschuwingen en vermaningen
van zijn vriend, toch haar telkens en telkens
weer op te zoeken, ook op hem ie het nil
humani van toepassing. Ach, hij vermoedt
nog niet, dat daar boven in het oude huis
met de luifel, het groote leed en de groote
vreugde zijner jeugd juist met dit meisje te
gronde gingen (blz. 145). Maar toch. .. vallen
doet hij niet, zelfs niet in het critieke oogen
blik, dat de schrijver ons aldus verhaalt:
Und da in dieser sein ganzes Sein gtfangen
nehmenden Umarmung fühlte er mit einem
Male, dass ihn nur die dunnen Falten eines
leichten Morgenkleides von diesem
wunderbaren sonst hüllenlosen Madchenkörper
schieden, und der rasende, leidenscbaftlicheWunsch
nach völligen Besitze, floss nun plötzlich wie
glühendes geschmolzenes Erz durch seine
Adern.
Jeanne, Jeanne, \Veib, herrliches, g
ttl'clies VVeib", kam es nun in wildem
Gestatnmel ber seine Lippen, Jeanne, Jeanne."
Zitteren tasteten seine Finger nach dem
uiiter den dunnen Falten dieses Gewandes
wild wogenden Busen des Madchens, und sie
seinen Ko >{ in beide Hande nehmenJ, ihre
Lippen auf die S-inen pressend, stammelte:
Nicht hier, nicht hier!"
Maar een onweder breekt los. Jeanne en
Götz vluchten naar binnen.
.... Fasfc hülienlos sass das Weib seiner
Jugendtraume, das heisse Begehren
schlafloser Nachte, auf dem Ruhebett, das in der
Mitte des kleinen Raumes stand, und ihre
halbgeöneten Lippen schienen ihm
zuzufiüstern :
Korain, komm doch, Götz Krafl't."
En in dit beslissend oogenblik zijns levens
had Götz Krafft een vreeselijk visioen. Hij
zag het ongelukkige meisje, wier buiten echt
geboren kind door eene engeltjesmaakster"
een lanjzamen marteldood gestorven was,
und in festem Ton kam es von seinen Lippen:
Ich kann dich nicht nnglücklich machen,
Jeanne, dich und das kommende Geschlecht
nicht."
En Götz Kraff't gaat heen .., Krafft c'est
la force, nicht wahr?
Welke hedendaagsche romanheld is er, die
met Götz Krafft op ne lijn gesteld kan
worden?
-:f *
Dit eerste deel van Götz Krafft's geschie
denis is vol avonturen. Hij leert het lief,
maar ook het leed kennen van het leven.
Sally Löwenfell, de Mannheiiner Jood, zijn
beste vnend, ontvalt hem in een duel (men
zou zich ook geen Duitsche
stndentengesehiedenis zonder duel kunnen denken). Maar
het g'anspunt van het boek is het oogen
blik, waarop Götz de engeltjesmaakster''
ontmaskert, het glanspunt, omdat de schrij
ver hierdoor de gelegenheid krijgt den advo
caat dezer ellendige eene pliilippica tegen
de maatschappij in ien mond te geven: tegen
de maatschappij, die in haar midden moe
ders heeft, die verlangen, dat eene dergelijke
daad als waarvan die vrouw beschuldigd
wordt, gedaan wordt. Stellen Siediese Mütter
vor die Schranken des Gerichtshofes, Herr
Procureur général, suchen Sie diese Mütter
und deren elende Berater, Sie werden sie
linden. Aber tin vollgerü'telt Mass dieser
Schuld messen Sie aueh denen zu, die, urn
ihre Schande zu verbergen, urn zu heucheln
und unverdientes Anseben zu geniessen, die
Frucht des eigenen Leibes ans Messer liefern
konnteu!''
En maifre Moreau's pleidooi slaat in.
Natuurlijk krijgt hij de vrouw niet vrij, maar
hij, de candidaat der sociaal-democraten,
wordt gekozen.
Mit tau-end Masten"dobbert Götz'scheepje
op den oceaan des levens; moge de jonge
man ook al eens een nat pak gehaald heb
ben, onvervaard staat hij weer aan het
roer en stuurt met vaste hand aan op de
haven. Weg uit Lmsanne!" dat is zijne
leus, en we zulft-n later zien, hoe het hem
eld rs, im Strom dep Welt" gaat.
9 Aug. 11)05. J. BROUWEK.
NIEUWE UITGAVEN.
Lant 'ton» torlt ernst wezi-n.' Gedachten over
de aanvaarding ener Afrikaanse schrijftaal.
Pretoria, ,, Volksteni '-drukkerij.
l>e libi-ndi' l/eyi-'nfi'len, door mr. J. H.
VAI.CKEXIËR KIP.S. Haarlem, De Erven.F. Bohn.
- Handlediwj bij 'lep akf'jk der K'inderu'Mtii,
door mr: J. A. VAN HAMEL. Haarlem, H. D.
jeenk Willink & Zoon.
JACOH JORDAENS, Eene studie, door P.
BuscnMAXN Jr. Naar aanleiding van de
tentoonstell'ng zijner werken, ingericht te Antwerpen in
MCMV, met 45 af b. buiten den tekst. Amster
dam, L. J. Veen.
Ver Buhtihofsliuchhandel, No. l, offi delles
Organ des V'ereins Deutscher
Bahnhofs-Buchhandler. Erscheint am l und 15 eines jeden
Monats. Leipzig, l August 1905.
Nederland, serie I. Jaarboek ter bevordering
van industrie, handel en verkeer. Onmisbare
gids voor binnen en buitenlanders, verschijnt
in 't Nederlandsen, Duitsch, Fransch en
Engelsch. VHage,'IIandelsvenn. Utilitas".
X'<nnelij?:e. liefde. Roman van BRAM VAX DAM.
Amsterdam, D. Buijs Dz.
J n en om de. Nachtkroeg, door J. STEI.IXEX,
Amsterdam, D. BuiJ3 Dz.
«iiHiiiiiiiiiiMitiiiiiiiiiiiiiiiitfililiiiMMMiimiiliilllillimiiiiiimiiiil
c/izciaims
40 cents per regel.
ECHT VICTORIAWATER.
Oberlahnstëin.
MM VI
ISTELIO
V R A A «
HiKhGradeTnrkisch|
Cigareltcs
Moderate Prices.
MALKAN", KHEDIVE", EXTRA FINE".
? 2 et. 2X et. 3 et.
Stelio Efstathopoulos (Smyrna)*
Normaal-Onderkleeding
van
Prof Dr G.
r Eéniqe
Fabrikanten
W.Bengèr Söhne
Stnltgart
l Hoofddepót te AMSTERDAM: Kalverstraat 157 |
K. F. DEUSCHLE-BENGER.