De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1905 27 augustus pagina 1

27 augustus 1905 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

<- i ' N'. 1470 DB AMSTERDAMMER A'. 1905. WEEKBLAD YOOE NEDERLAND O in. cL e 3? redactie Dit nummer bevat een bijvoegsel. J". ID IE IC O O. Uitgevers: VAN HOLEEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden / 1.50, fr. p. post ? 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . . . 0.12'/2 Dit blad is verkrijgbaar kiosk 10 Boulevard des Cajmcmw tegenover het Grand Café, te Parijs. Zondag 27 Augustus. Advertentiën van 1?5 regels / 1.10, elke regel meer f 0/20 Reclames per regel 0.40 Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma KUBOLF A10SSE te Keulen en duur alle filialen dezer firma. De prijs per regel ia 35 Pi'enuig. INHOUD: VAN VEEEE EN VAN NABIJ: Een lastiger Auslander". Een belangrijke vergadering v. d Maatschappij tot opvoeding van Weezen in het huisgezin, door Herman van Deventer. Een Repliek, door H. Bookmaker. Bedryfsbelasting Moraliteit en Centrale Organisatie, door X. Tegen en over de haringvisschera FEUILLETON Het hnwelflk-vraagstuk, III. Naar het Engelsen, van Graee Ellery Channing. KUNST EN LETTEREN: H^t geestelijk grondbezit voor en na de Hervor ming, II, slot, door H. E. v. Gelder. Het jonge leven. Hoe het te kweeken eutebesoherm m, door Elise van Calcar, beoordeeld door G. A. Ootmar. VOOR DAMES: Hoe wereldwijs te worden, in, door Vronwke. Allerlei, door Caprice. H. G. Ibels, (met afb). Hendrik Roelof Bookmaker, fi (mei portret). Jacob Ankersmit, (met portret). Kolonel G. E. V. L. van Znylen, (met portret). Jan Anthonie Balthasar Stroebel, (met portret) Portret van mr. Th. de Meester. De prijsvraag voor het Vredespaleis, door J. H.'W. Leliman. UIT DE NATUUR, door E Heimans. FINAN CIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter. INGEZONDEN DAMRUBRIEK. SCHAAKSPEL. - ADVERTENTIËN. Een lastiger Auslander." De Berlijnsche correspondent van het Handelsblad wordt het lieve nabuur-land uitgejaagd, omdat hij niet steeds op zulk een wijs ons Nederlanders aangaande Regeering en Volk heeft ingelicht, als König en Kaiser Wilhelm en zijn dienaren aangenaam is. De heer Catz van Aalten, de bedoelde correspondent, zoo vernemen wij, was nogal door het Handelsblad aangesteld, -omdat hij zoo groote sympathie voor Duitschland en het Duitsche Volk ge voelde, en dat innig waardeerde," en zijn opdracht luidde: Prikkel ons Volk tot navolging, door het te wijzen op al het groote en goede, dat in Duitschland tot stand wordt gebracht." Men versta dit niet verkeerd. Het is natuurlijk slechts de helft der opdracht geweest. Het andere deel luidde: laat u niet door uwe sympathie tot eenzijdig heid verleiden; houd onze lezers op de hoogte van het kleine en slechte, waarvan Duitschland ook het voorbeeld kan geven; wees- zoo objectief mogelijk, opdat in het Handelsblad een getrouw beeld van het Duitsche politieke en maatschappelijke leven worde geteekend." En blijkbaar had de heer v. Aalten volkomen aan die geheele opdracht beantwoord. Ik heb b\j het schrijven mijner Duitsche brieven nooit gekeken naar boven of naar be neden, naar rechts of naar links, maar steeds en uitsluitend werd ik geleid door overtuiging, eer en geweten, gelijk een Nederlandsch jour nalist betaamt". Het woord Nederlandsch is in deze regelen zeker onnoodig ingevoegd, ook onvoorzichtig. Hoe licht zal men te Berlijn, hiervan kennisnemende, dit als een insinuatie beschouwen tegen de Duitsche pers en het Duitsche volk en wat zal er in zulk een geval komen van een intrekking van het verbannings decreet ? Deze zes regels zouden iemand te Berlijn heel wel aan den galg kunnen brengen! Wanneer nu zelfs zulk een correspon dent, reeds vóór twee jaar gevaar liep uit Pruissen (Duitschland) te worden verwijderd, en nu, na vierjarige werk zaamheid, werkelijk over de grenzen wordt gezet als een lastige vreemdeling, dan kan de vraag niet uitblijven, waarom is de Duitsche Regeering dermate ver bolgen op een schrijver, die ons weieens in zachte termen op een schaduwzijde wees van het Pruisisch of Duitsch régime ? Worden correspondenten van buitenlandsche bladen, die zich zoo onberispelijk als de heer Catz v. Aalten gedragen, steeds uit Berlijn gedreven; of is dit meer bijzonder een maatregel op Hollandsche briefschrijvers toegepast, of waarmee deze worden bedreigd; m.a.w. wil de Duitsche Regeering hiermee toonen, dat zij in de hoogste mate er belang bij heeft, dat wij Nederlanders, uitsluitend het goede en groote aangaande onze stamverwanten vernemen, en datgene, wat onzen afkeer moet wekken, ons verborgen blijft? Het zou kunnen zijn En wat is daarvan dan de reden? Het «spreekt van zelf, dat met de af straffing van den heer Catz v. Aalten, voor de overige Auslander", correspon denten te Berlijn van Nederlandsche bladen, een waarschuwing en bedreiging bedoeld is. Kereltje, wil men zeggen, geen woord meer naar Nederland overbrieven, dat van kritiek getuigt op koning, keizer en Rijk... of, ge weet het nu, ge gaat er uit en zijt uw positie kwijt Dit is een kwaad geval. Immers aan genomen, dat de bedoelde personen, even als Catz van Aalten, zich steeds en uit sluitend tot nog toe lieten leiden door overtuiging, eer en geweten, zullen zij ook volharden, als zij zich geplaatst zien tusschen deze hunne drie motieven en hun bestaan ? In onze wereld toch een geoorloofde vraag. Te meer, nu niet alle correspondenten in het gunstig geval van den heer v. Aalten verkeeren, waar het Handelsblad, over de middelen be schikt om een dienaar, die zijn plicht heeft gedaan, voor schade te vrijwaren. Intusschen, en dit is in ons oog het voornaamste van deze geschiedenis, weten wij nu, dat de Duitsche Regeering; het niet beneden zich acht, op onwaardige wijs invloed op de Nederlandsche pers te willen uitoefenen, opdat deze helpe ons Deutsch-freundlich te maken. Wij zijn dus door de Berlijnsche politie, Afdeeling Vil, Politiek, met haar censuur, bij al het fraais dat ons kan worden opgedischt, gewaarschuwd, hoe de Duitsche Regeering ons uitsluitend in vereering en bewondering van Grermania wenscht te zien opgekweekt. Edoch het nu gekozen middel zal in het vrije Nederland een andere uit werking hebben, dan men in de hoogere sferen van het Pruisische Rijk zich voor stelt. Het behoeft geen betoog, dat, waar de Duitsche Regeering zóó bang is voor de waarheid, in den zachtsten vorni mee gedeeld, en zij zóó bij uitstek zich ge legen laat zijn aan hetgeen de vijf millioen Nederlanders aangaande den nabuur denken, zij evenzeer en nog meer zal letten op hetgeen, niet door de corres pondenten, maar door de redacties in onze bladen wordt geschreven. De pil voor Catz van Aalten is natuurlijk voor het Handelsblad, als het invloedrijkst liberaal orgaan van de hoofdstad, zelf' be stemd, en zeer wel is het mogelijk, dat men te Berlijn hoopt, ook dit blad tot een propagandablad voor aansluiting aan Duitschland te kunnen maken. Men kan er echter zeker van zijn, dat zulk een taktiek er alleen toe zal leiden, dat wij Nederlanders, zoowel de pers als de burgerij, slechts des te duidelijker het gevaar zullen inzien, waarin men ons verlokken wil, nu eens door lieve woor den, dan weer door de afschuwelijke dwang op ons uitgeoefend met een Duit sche perscensuur. Een belarte Tergaflerinn/il. Maatschappij tot opToefling m weezen -in (Ingezonden). De leden van bovengenoemde maatschappij hebben een convocatie ontvangen voor een vergadering, op 30 Aug. a.s. Daarop komen twee punten voor: Statutenwijziging en verantwoording over het ontslag van den directeur. 't Is wel noodig, dat die statuten eens gewijzigd worden, 't wemelt van antiqui teiten, die aan den pruikentijd doen den ken. Art. 5 b. v. : de maatschappij zoekt huisgezinnen, die geneigd zijn de weezen op te voeden overeenkomstig hun aanleg en afkomst tot een maatschappelijke be trekking. In de praktijk houdt men zich gelukkig niet daaraan, anders kon het aantal orgeldraaiers (slechts n van de ex-pupillen beoefent zoo'n ambt) wel eens vermeerderen. Trouwens over de eigenlijke opvoeding staat er in de statuten veel te veel. Omdat het de financiën raakt, heeft men te veel willen beartikelen en dat is met opvoeding in de praktijk totaal onmooglijk, of' men zou voor elk kind een artikel moeten maken. Maar het mooiste is, dat waar het om rech ten gaat, de statuten zoo uiterst karig zijn. Zoo bepaalt art. 17 : Het bestuur benoemt een directeur, die geen lid van het bestuur is, doch toegang tot z'n vergaderingen heeft, aldaar een adviseerende stem uitbrengt en het secretariaat waarneemt. Hij wordt be noemd en ontslagen in een speciaal daartoe uitgeschreven bestuursvergadering bij schriftelijke stemmen en bij meerderheid van stemmen van het fungeerend aantal bestuurders." Verder vindt men nog het een en ander over de plichten van den directeur, maar over 's mans rechten vindt men absoluut niets. Tot op heden zijn die antieke statuten geen beletsel geweest voor goede weezenverzorging. Zandbergen staat op het weezenlijstje boven aan en het zou jammer wezen, als door bureaucratisch gedoe die reputatie verloren ging. En dat dreigt. Sedert het vorig jaar is er een penning meester opgetreden, die alles duur vindt. Zeker, er was dit jaar een te kort van ? 8700, maar dat kon met glans bestreden worden uit het maatschappelijk kapitaal van pi. m. een ton. En dan, welke vereeniging, die goed werkt op sociaal gebied, heeft hier in Neder land geen te kort? Zoo lang er kapitaal is, is dat voor een vereeniging niet zoo erg. 't Is een gewoon huishoudentje, waar moeder de vrouw met een vast weekgeld rond moet springen! En de meerderheid van het bestuur schijnt het met dien penningmeester eens, althans men is gaan beknibbelen op het karig .raktement van Moeke Terpstra" (moeder in t doorgangshuis) en nu heeft men ook nog gemeend den directeur z'n congéte moeten geven op een termijn van pl.m. 6 weken, tegen 17 Aug zonder opgave van redenen. Toen eenige correspondenten meenden tus schen beiden te moeten komen, heeft men botweg geweigerd die heeren te woord te staan; herhaalde pogingen zijn mislukt. En als de statuten niet spraken van een jaarvergadering in Augustus, dan zou het bestuur bij z'n autocratisch optreden gebleven zijn, nu konden de heeren althans ter verantwoording worden geroepen en zullen de leden op 30 Aug. a.s. in Eens gezindheid te Amsterdam kunnen oordeelen over het al of niet rechtvaardige van een dergelijke bestuursdaad, 't Zou trouwens ook wat kras zijn als het in ons vrije Neder land mooglijk was, iemand aan den dijk te zetten, zooals men nog geen dienstbode wegjaagt, zonder opgaaf van redenen, en zonder beroep op de leden, die dan toch in hoogste instantie de machthebbers zijn. De statuten mogen wel spreken van : een bevoegdheid, om de vergaderingen bij te wonen en daar een stem uit te brengen," roor menschen, die per jaar ? 5'?of ineens / 100 betalen, 't wil mij voorkomen, dat het woord recht hier beter op zijn plaats was (art. 20.) Tevens zou het aanbeveling verdienen, waar toch statutenwijziging aan de orde is, pok art. 25 te veranderen: Begunstiger is ieder, die zich als zoodanig aanmeldt bij den Directeur en door een jaarlijksche bijdrage van ten minste ? 2. de belangen der maatschappij bevordert. Hij ontvangt daarvoor het jaarverslag der maatschappij" (pi. m. 30 bladzijden, waaruit men nog niet veel wijzer wordt). De fineneur, die ? 5 betalen kan, mag stemmen, die van ? 2 mogen hun mond houden, en die ook dat niet kunnen missen, wil men heelemaal niet hebben. Een census in optima forma! En die wordt in den tegenwoordigen tijd door niemand meer verdedigd; weg er dus mee! Geef ieder een stem. Maar zult ge zeggen, de bestuurders zijn toch de mandatarissen der leden. Zeker, art. 11 bepaalt, dat het Bestuur der Maatschappij bestaat uit minstens 7 leden, dfe door de algemeene vergadering benoemd worden uit door voornoemd bestuur opgemaakte dtibbeltallen. Alzoo een heerlijke gelegenheid om vrindjes in te kruien; men behoeft niet eens lid van de maatschappij te zijn, om bestuurslid te kunnen worden. Elftal s men dan niet al te kieskeurig is in^is?'! keuze is het mooglijk, dat menschen in het bestuur komen, die moreel en finantieel slecht be kend staan. Op de tegenwoordige leden lijst vindt men namen genoeg, die in Nederland op sociaal gebied een goeden klank hebben, zooals van Marken, Pekelharing, Drucker, Stork, J", de Vries, Tromp Meesters, Jeltje de Bosch Kemper, Heldt, dr. J. H. Gunning Wzn. Mej. Lefébure, mr. Ant. van Gijn, etc. Toch kwam het voor, dat tot bestuurslid iemand werd voorgedragen, die in het maatschappelijk leven op geen andere wijze van zich had doen spreken, dan als gefortuneerd man, en als kapteinadjudant der d.d. schutterij. En dat was voor een superieur mede-bestuurslid der maatschappij een reden om zijn adjudant voor penningmeester der Weezenmaatschappij aan te bevelen! Een ander be stuurslid voelt zooveel voor weezenverzorging, dat hij tevens regent is van een groot weeshuis! 't Wordt waarlijk tijd, dat daarvoor eens een stokje wordt gestoken. Nu de eminente voorzitter gemeend heeft in de gegeven omstandigheden z'n hamer te moeten neer leggen, heeft een meerderheid vrij spel ge kregen, die vergadert daar waarden papieren zetel der maatschappijis, te Amsterdam, maar zich nimmer te AmersfoortopZandbergen, ver toont waar de directie en het doorgangshuis der Mij. is. De heeren (Dames zijn tot nog toe geweerd. Al was het alleen maar voor het peil der bespre kingen zou het wenschelijk zijn, dat er eenpaar bij kwamen) beadministreeren alles. En men wnet het bij de heilige bureaucratie is alles mooglijk! HERMAN VAN DEVENTER. Een Repliek l) door H. R. ROOKMAAKER. De staat van contractkoelie is die van pandelingschap. Geen vermomd" pandelingschap, zooals men het wel heeft genoemd is het (contractkoelie zijn): neen, het is het reëele pandelingschap. Dat de toestand der arbeiders, zooals de koeheordonnanties die hebben gecreëerd, geen pande lingschap is, het is redelijkerwijze niet te betoogen." Dit was en is mijn meening, een mee ning, die ik onlangs in het openbaar uitsprak. De heer Mr. van Deventer, zeker niet de eerste de beste, die over koloniale onderwerpen kan meepraten, heeft deze mijne opvatting bestreden, en ze een misverstand noemende, heeft hij getracht te betoogen dat de staat van contract arbeider geen pandelingschap is. Een officieele definitie wat een pandeling is, is mij niet bekend. Het Regle ment op het pandelingschap (Indisch. Staatsblad 1859 no. 43 on 1865 no. 103) geeft er geen. Evenwel zulk een defi nitie te geven is niet moeilijk eri is ojk 1) Zie pagina 5. wel gegeven van andere dan officieele zijde. Ik wil echter bij mijn beschouwingen uitgaan van hetgeen de heer Van Deven ter zelf heeft verklaard in antwoord op de door hem gestelde vraag Wat is pandelingschap?" Dat antwoord luidde: Dat is, wanneer tot delging van een bestaande schuld de schuldenaar zijn werkkracht over geeft aan den schuldeischer. En de heer v. D. liet daarop volgen wat is evenwel een werkovereenkomst verzekerd door eene strafrechtclausule ? Dat is een overeenkomst gesloten tusschen werkngever en werknemer, waardoor de laatste zich verplicht om arbeid te presteeren tegen betaling en bij gebreke van zijn prestatie zich blootstelt aan straf. Bij het pandelingschap staat dus de schuld op den voorgrond, bij het werkcontract is de schuld iets geheel incidenteels. De beide zaken hebben dus niets met elkander te maken." Zeker, bij het pandelingschap staat de schuld op den voorgrond; ik wil het toegeven; het is de genesis van de zaak, hoewel ik een vaak jarenlange arbeid in pandelinsschap daarbij niet op den achter grond stel. Maar staat bij den contractkoelie de schuld ook niet op den voorgrond, is die iets geheel incidenteels? Tot zekerheid van schuld zijn de koelieordonnanties hoofdzakelijk in het leven geroepen en moeten zo als noodzakelijk kwaad" alleen daarom worden gehandhaafd. Daarom alleen, de heer v. Deventer zelf geeft het toe. Me dunkt, dat waar als bij de contractkoelies heel hun staat is gebouwd op terugbetaling van hun schuld (anders toch konden zij in vrijen arbeid werken), ook bij den contract arbeider evenzeer als bij den pandeling de schuld op den voorgrond staat. In zoo\7erre hebben beide zaken dus wél iets met elkander te maken. Als we voorts eens omkeeren wat de heer v. Deventer zegt, door zijn definitie van pandelingschap te doen gelden voor den contractkoelie en wat hij van den staat van dezen zegt voor den pandeling, dan klopt dat ook volkomen met den toestand van beiden. Contractkoelie en pandeling, beide hebben schuld wanneer ze hun arbeids krachten gaan geven; beide arbeiden ge deeltelijk tot delging dier schuld, gedeel telijk tegen betaling; beide zijn ver plicht tot arbeid en stellen zich bij ge breke van prestatie bloot aan straf. Hoe men de zaak dus ook bekijkt, de toestand is volkomen gelijk. Ten over vloede diene als bewijs dat alle inlanders op de Buitenbezittingen, die voldoende notie hebbeu van wat een pandeling eigenlijk is en die bekend zijn met den staat des centractkoelies, deze voor pandelingen aanzien en ze in hun onder linge gesprekken ook als zoodanig be titelen. Dat de contractkoelie geheeten pan deling er in sommige opzichten nog erger aan toe is dan de ouderwetsche pande ling, naardien die op elk oogenblik zijn schuld kan lossen of doen lossen, niet in de gevangenis kan komen wegens verre gaande luiheid (die nu staat veranderd te worden in luiheid" zonder meer) e. z. m. laat ik nu nog daar. Waar de heer v. D. in zijn definitie spreekt van een bestaande" schuld (voor een iiiet bestaande wordt men trouwens noch pandeling noch contractkoelie) maakt dat op mij den indruk dat de op koloniaal gebied terecht veel gezagheb bende man met anderen de meening deelt dat het pandelingschap gewoonlijk werd te baat genomen om een of andere oude schuld, die op andere wijze niet invor derbaar zou zijn, gedelgd te krijgen. Dit nu is lang niet altijd het geval. Evenals bij den modernen pandeling, den con tractkoelie immer, ontstond bij den dusgenoemden pandeling zeer vaak de schuld eerst op' het oogenblik dat deze zich tot arbeid in pandelingschap ging verbinden. Persoonlijk zijn mij zelfs vele tientallen gevallen bekend, waarin iemand, evenals de contractkoelie, voor zijn engagement verlangend wat gold in handen te krij gen, den staat van pandelingschap aan vaardde op het oogenblik dat hem daar voor een overeengekomen som geld werd ter hand gesteld. Te Bandjermasin heb ik voor en in 1872 op die wijze Europeesche officieren en andere Europeanen zich van bedienden zien voorzien om het gemak en voordeel dat daaraan voor hen verbonden was. Waar de heer Van Deventer bij wijze van verschil tusschen den staat van pan deling en contractkoelie doet uitkomen dat deze laatste zich verplicht arbeid te presteeren tegen betaling", tecken ik aan dat reeds van oudstijds ook de pan deling wekelijksche of maandelij ksche betaling kreeg voor zijn arbeid, afge scheiden van het bedrag dat moest die nen als in mindering van schuld. Dat gebruik is later bij Staatsblad gesanc tioneerd. Een billijke regeling werd ge acht dat de pandeling behalve vrij kost en inwoning een maandelijks tabaksduitje van ?1.50 kreeg. Veelal schooier dan nog wel eens voor hem o ver een baad j e, kain of broek. Evenmin als de slavernij, was het pandelingschap erg hard in onze Oost-Indische bezittingen. De in die speciale conditie dienenden behoorden zoowat tot het gezin des werkgevers en ik vraag het aan ieder, die het weten kan, of het lot van den haveloozen (inlandschen) contractarbeider niet veelal harder was en is dan weleer in onze oost was het lot van pandeling of slaaf. Deze stierven ten minste niet als ratten en muizen gelijk de contractarbeiders, ze werden ook niet zoo geranseld en mishandeld en voor hen bestond ook geen gevangenisstraf op alles en nog wat. Dat in sommige gevallen een contract met voorschot voor den oppervlakkigen beschouwer het karakter kan krijgen van iets te zijn, dat op pandelingschap gelijkt, is waar en bij een slechte ordonnantie kan dat een groot euvel zijn, maar het is niet inhaerent aan de koelie-ordonnantie" zegt mijn bestrijder ten deze. Niet inhaerent aan de koelie-ordannantie, zoowel aan de bestaanden- als aan het ontwerp-Hoetink ? Eischen die dan niet tot delging van een bestaande schuld gedwongen arbeid op poene van straf, zelfs voor luiheid, en het gemis van de gewone menschelijke vrijheid? Eischen die niet aan de eigen definitie van den heer Van Deventer wat pandelingschap is" wordt voldaan, namelijk, en zelfs mér dan dat tot delging van een bestaande schuld de schuldenaar zijn werkkracht overgeeft aan den schuldeischer? AVaarlijk, men heeft de zaak niet alleen oppervlakkig te beschouwen om tot de conclusie te komen dat we hier te doen hebben met een reëel pandelingschap. Dat men het alsjzoodanig niet gaarne erkent, laat ik daar; het is ook te gek in onzen tijd het pandelingschap te doen herleven en nog wel als privilege voor een enkele, bizondere categorie van werk gevers, maar dat de koelieordonnanties pandelingschap deels hebben gesanctio neerd, deels opnieuw geschapen, van deze waarheid is rederlijkerwijze, ook door den meer dan oppervlakkigen beschouwer geen jota of geen tittel af te doen. Ik hoop met het bovenstaande de zoo voor de hand liggende waarheid nog eens duidelijk te hebben gemaakt. En al gaat de heer Van Deventer ten deze ook niet met mij mee, ik, die vóór Van den Brand reeds de K. O's heb bestreden, heb dihirvan alvast dankbaar nota ge nomen dat een man als hij (en met hem nu ook velen) de bestaande K. O's, van welker werking ik zoo vaak de gebreken aantoonde, afkeurt en dat hij in het algemeen op vrijheidstraffen steunende arbeidsregelingen acht te zijn een nood zakelijk kwaad"; alzoo een kwaad. Het tegenwoordig meer en meer veld winnend oordeel dat arbeidscontracten, steunende op de gevangenismuren, niet oirbaar zijn, zal mij verder nog meer hoopvol doen strijden tot aan den dag, waarop voor het laatst de ijzeren handboei van de pols des arbeiders zal worden los gedraaid en waarop de geeselroede voor goed zal worden opgeborgen om dan verder, wanneer noodig, alleen te dienen als tuchtmiddel voor een hond of ecnig kwaadaar dig dier. 2) 2) Wij cursiveeren. Bedrijfsbelasting, Moraliteit en Centrale Organisatie. Bij de aangifte voor de bedrijfsbelasting wordt, zooals bekend is, veel geknoeid. De moraliteit van den Nederlander verschijnt hier nooit van zijn schitterendste zijde. Wanneer de inspecteur met de commissie van aanslag de aangifte niet vertrouwt, wordt de belastingschuldige aangeslagen in afwijking van de aangifte". In ruim 90 van de 100 gevallen wordt daarin berust en hebben dus inspecteur en commissie niet zonder grond gewantrouwd, zooals zou kunnen worden aangenomen. Nu wijst de statistiek der rijksinkomsten aan, hoeveel aanslagen tot stand kwamen overeenkomstig, hoeveel met afwijking der aangifte. Dat zou een interessante statistiek kunnen zijn, die een merkwaardig kijkje gaf op de moraliteit in verschillende provinciën. Men bedenke eens: er is bij deze ontduikingen geen vrees voor den strafrechter. De aan gever kan het er op wagen de ergste straf is, dat hij zijn belasting tot het juiste bedrag moet betalen. Hier blijkt dus, of moest blijken, in welk deel van het land de menschen werkelijk eerlijk zijn. Men kan er het ras bij in aan

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl