De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1905 27 augustus pagina 5

27 augustus 1905 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 1470 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. H. G. IBELS. LK DOMPTEUR NICOLAS : N'ayez pas peur! Jamais Ie T jou Populaire ne passera par eette trappe la!" Avant Ie bal. i' \ Elle !" Bovenstaande teekeningen van den Fran sehen artist H. G. Ibels, nemen wij hier op, als een begin van medewerking, voor Nederland, uitsluitend aan ons blad toe gezegd. Frits Lapidoth zegt in zijne studie over Fransche Teekenanrx, uitgegeven bij Loman en Funke te 's Gravenhage, over den teekenaar Ibels, o. a. het volgende: Een jong geslacht van artiesten maakt teekeningen, die zijn bedoeld als satyren. Karikaturen zyn het niet. De overdrijving van den karikaturist moet men dan ook niet in hun werk zoeken. Maar zij doen een stap op den weg der afwijkingen van de werkelijk heid en der accentueering van het kenschet send onderdeel, die voert naar het lijnrumosrig rijk der grotesken. Hun werk staat tot de spotprent zooals de komedie zich verhoudt tot het kluchtspel. Doorgaans zijn geen onderschriften noodig om de satyrieke beteekenis van hunne teekeningen te doen begrijpen. Een enkel woord is in alle geval len voldoende. Een prachtig voorbeeld van hetgeen ik bedoel, vindt men in het werk van onzen jongen landgenoot, de Parijsche teekenaar Hendrik Gabriël Ibels, dien ik meen te mogen stellen boven Gavarni en boren Forain, al vrees ik, dat hij nooit zoo popu lair zal worden als dezen. Ex-leerling van de schildersdrilschool der firma Jullian, ging hij al zeer spoedig zijn eigen weg en die bleek de goede te zyn. Zeer nauwgezet, (zóó dat hij dikwyls als Baumier een type boetseert om overtuigd te wezen dat het er goed genoeg bij hem in zit om gebruikt te kunnen worden) met een kunstenaarstemperament, zóó frisch en krach tig, dat geen schoolsysteem het ook maar voor korten tyd had kunnen onderdrukken, heeft hij nog bovendien een hartstocht, een haat: de haat aan de plutocratie en aan de moderne burgerlijkheid. Als overtuigd anarchist en medewerker aan een der geïllustreerde partyblaadjes (Père Peinard), schept hij al dadelyk eenige koste lijke typen van onderdrukkers en slachtoffers. Nadat hy, in 1891, debuteerde op de ten toonstelling der Independenten te Parijs met werk, dat herinnerde aan Vincent van Gogh, gaf hg reeds het volgende jaar, ook aan de Indépendants, zyn worstelaars", eene vreemde waaierbeschildering, maar een zoo echt oor spronkelijk tafereel van arme kermisgasten, die werken met gewichten ten aanschouwe van wat matig belangstellende slenteraars. Sedert wordt zyn werk meer en meer karak teristiek. Voor den monologenzegger Mévisto maakt hij aanplakbiljetten, zoo kras waar als Parys, gewend aan de fantazie van Chéret, er nog nooit had gezien; voor het Théatre libre verlucht hij programma's op eene wijze, die zelfs het zeer speciaal publiek van Antoine een oogenblik meer zich doet verbazen dan bewonderen. Krasse typen uit café-concert (haast nlijnige omtrekken, die aan Japansche teekenaars doen denken) vestigen de aandacht op hem en de Echo de Paris vraagt Ibels eenige schetsen voor de numéros littéraires illustrés" (1893). Ze zijn grootsch van satyrieke kracht en het talent van den teekenaar, inmiddels tot volle rijpheid ge komen, heeft zich mijns inziens nergens beter geopenbaard: niet in de mooie affiches en boekomslagen, die we van hem bezitten, en zelfs niet in de satyrieke prenten voor den Père Peinard, In breede lijnen trekt de kunstenaar zijn stevige omtrekken. Hij werkt weinig uit, maar geeft toch een indruk van uitvoerig heid, omdat de gekozen lijnen zoo karakteris tiek zijn en zooveel bijzonderheden uitdrukken. Het oog van den beschouwer vult zelf aan. Suggestief als het werk van een groot Japanner, die vogels en bloemen afbeeldt in n niet onderbroken penseelstreek, is dat van Ibels daarenboven nog vol (door gaans satyrieke) moreele uitdrukking. In de verte doet zijn manier denken aan die van Forain of Toulouze-Lautrec; maar deze anarchistische teekenaar behoort toch wel degelijk tot de oorspronkelijkste artiesten van het moderne Fiankrijk." L Hendrifc Roelof Roolmater. t J De man, -wiens portret wij hier geven, had niet een bijzondere levensgeschiedenis, al ontbrak er dan ook afwisseling aller minst aan. Geboren in het jaar 1848, was hij op zijn 15de jaar bestemd om opgeleid als werktuigkundige te worden; kwam in 18(14 als leerling aan de fabriek van stoom- ett andere werktuigen, te Kampen; verliet een jaar later dezen werkkring, bezocht de H. B. S. te Haarlem, ging naarde Indische inriching te Delft en deed in 1870 het groot ambtenaars-examen. Als ambtenaar ter beschikking te Soerabaja, ging hij op raad van Oud-raad van IndiëVan Deventer naar de buitenbezittingen, naar Baiidjermassin.AlsX'ontroleur 2e k!. tijdens verlof in Holland huwde hij, vertrok naar Palembang, toen naar de residentie Menado, daarna naar de Padangsche bovenknden. Als controleur van Singkara ging hij met verlof naar Holland in 1884. Terug, werd hij als zoodanig geplaatst, na de uit barsting van Krakatau in de Kes. Lampongsche districten; op nieuwe post Semangka, die totaal verwoest was. Vandaar begaf hij zich wegens malaria met verlof naar Batavia. Toen -werd hij aangewezen voor Ajar Bangis (Sum. westkust), ver volgens benoemd tot Assistent-resident van Balang Nipa (gouvernement Celebes), gevolgd door een overplaatsing om gezond heidsredenen naar Fort van der Capellen (Padangsche bovenlanden); opnieuw met verlof naar Holland, en teruggekomen geplaatst te Tebhig-Tinggi (lies. Palembang) Onder al deze bewcgelijfcheid was Book maker standvastig, volhardend in zijn strijd voor den bruinen broeder. In eeri zeer lange reeks van dagblad- en tijdschriftartikelen, brochures enz., trad hij voor de ongelukkigen op, en zeker heeft niemand vóór Brand, zoo onophoudelijk, zoo vurig en krachtig de koeliemishandelingen,?de moderne slavernij" bestreden, als deze humane Indische amb tenaar. Intusschen zeker niet tot eigen voordeel. De kranige, getrouwe, in elk opzicht dege lijke ass.-resident, aan wien ons land groote verplichtingen heeft, daar hij aangaande de treurige toestanden in Oost-lndi bij cultuurondernemingon en mijn-exploi tatie, licht hoeft verspreid, mocht het niet tot Resident brengen. Onder GouverneurGeneraal v. d. Wijck, word hij als ambtenaar afgemaakt, ofschoon zijn conduitestaten wezen op zeer (jc.tchikt voor resident; hij heeft zich dus alleen kunnen troosten met de gedachte, dat de ook door hem gewekte beweging niet geheel vruchteloos is geweest, al zal het lang duren vóór zijn laatste wenschen te dezen opzichte vervuld zullen zijn. Maar nog een andere voldoening werd hem geschonken. Nog kon hij hier in ruste voor zoover de strijd voor den inlander en tegen de moderne slavernij" hem uren van rust gunde zijn antwoord op een prijsvraag, uitgeschreven door de Oommissie van 't Koloniaal Museum, over het gebruik van Sirih in N. O. L, met goud zien bekroond. Wij verliezen in hem een zeer gewaar deerd medewerker, een verren vriend, zooals hij ons noemde, wiens heengaan wij om ons zelf, om onze lezers, maar bovenal om de zaak die hij met ons voorstond, ten zeerste betreuren. Toevallig zijn wij nog in het bezit van een artikel van hem, dat hij later met eenige bijvoeging zou hebben gegeven, oorspronkelijk eene verdediging tegenover den heer Van Deventer, die hem had aan gevallen over zijn opvatting van het pandelingschap. De beminnelijke man zond het ons toen met begeleidend schrijven, waarin hij met de meest vleiende woorden getuigde omtrent dezen zijn tegenpartijder. Wij ver heugen ons niet weinig hem na zijn dood nog te kunnen laten spreken over wat hem zoo liei' was, heel zijn nuttig leven door. Jacob Geboren 1830. Gestorven 1905. Jacob Ankersmit, in leven Ridder in de orde van den Nederlandschen Leeuw, in den aanvang der geëindigde week overleden, heeft behoord tot de oprechte Amsterdammers, die hart hebben voor de geschiedenis en de schoonheid van het oude Amsterdam, gaarne medewerken om er den zin voor kunst leven dig te houden, liefde en kennis hebben tot verzamelen en bereid zijn er oiiers voor te brengen. In zijn particulier leven heeft hij dit getoond, ook als lid van den gemeente raad en der Provinciale Staten. Zijn open oog en zijn warm hart voor kunst en het oude kunstambacht deden hem voorstander, lid of bestuurder zijn van de (^uellinusschool, de Maatschappij voor den Werkenden Stand, het Oudheidkundig Ge nootschap; de Vereeniging tot het bijeen brengen van een openbare verzameling van hedendaagsche kunst, van Arti et Amicitia". Vooral heeft hij zich verdienstelijk gemaakt als voorzitter van Kembrandt", vereeniging tot het behouden van kunstschatten in Ne derland. Door zijn ijver en en kunstliefde is het hem in 1892 mogen gelukken, dat ge noemde vereeniging het bezit verwierf van vier schilderijen der oud-Hollandsche school, waarop het buitenland gretige oogen had geslagen, zijnde: een Wouwerinan, een Delftsche Vermeer en een Houckgeest (thans alle drie in het Rijksmuseum te Amsterdam) en een Van Everdingen, nu in het Stedelijk museum te Haarlem. Toen voor eenige maanden zijne kunstschatten verkocht werden, schonk hij een bekend schilderij : De ledige stoel, door David Bles, aan het stedelijk museum te Am sterdam. Dit was de laatste daad, waaruit Jacob Ankersinit's groote liefde voor Am sterdam, de groote, aloude stad, bleek. Juist om zijn groote liefde voor het schoon van het oude Amsterdam, zag hij met leedwezen er veel s ehoon's ondergaan, en veel nieuws verrijzen, dat hij niet schoon kon vinden. In Amsterdam, de stad, die zijn hart had, is hij niet gestorven, maar te Baarn. Kolonel &? E, V. L. ?an Znylen Gtb. 1837. Overl 1905. tmuMMiiiiinmnnnnnmnnnnnmninnMnttninMnuttimiiitmnmnnnmnnMmnt had, toen hij in 1857, van cadet benoemd ) werd tot 2en luitenant bij het wapen der Genie in Oost-lndië. Zijne werkzame geest deed hem na zijne pensioneering niet op de lauweren rusten. In het burgerlijke leven nam hij warm aandeel, ook in de politieke beweging. Meermalen zag hij zich bij wereldtentoonstellingen en con gressen tot Regeeringskommissaris verkoren; als ingenieur nam hij ijverig deel aan de werk zaamheden van het koninkl. Instituut van ingenieurs; bovendien was hij medeoprichter en bestuurder der Vereeniging tot bevordering van den landbouw en de nijverheid in Indië. In het laatstvan zijn leven was al zijn zorg aan De Veredeling van het Ambacht" gewijd en aan de door hem opgerichte Vereeniging: Oost en West. 'Zijne vrouw, mevr. van Zuylenj Tromp, presidente der Vereeniging, was hem j daarbij een groote steun. Aan het ijveren voor De Veredeling van hot Ambacht" euaan het opwekken in Neder land tot meerdere belangstelling voor zijne bezittingen in Oost en West, heeft Kolonel G. E. V. L. van Zuylen zich een blij venden naam gemaakt. Toen hij in 1882 als kolonel, chef van het wapen der Genie, Ridder van de Militaire Willemsorde 4e klasse, gepen sioneerd werd, kon hij op een roemvolle militaire loopbaan terugzien, die hij betreden Jan Anthonie Balttasar Stroeïel. Gel. 24 A'or. 1821 te 's-Graveniiage. Overl. 2L AUIJ. 1905 (c Lei'len. Stroebel, die deze week, na een langdurige ziekte te Leiden in het Hopital Wallon" overleed, behoorde tot de steeds schaarscher wordende historieschilders. Hij had, gelijk zoo vele Haagsche schilders in hun jeugd, nadat hij zijne opleiding tot rijtuigschilder had verbroken, gewerkt op het atelier van den Haagschen Schouwburg, onder den ouden Van Hove. In zijn vrijen tijd schilderde hij stadsgezichten, bij voorkeur van Delft. Van Hove's zoon, Huib, deed hem besluiten de decoratieschildering te staken, en zich te bekwamen als zoogenaamd Jijnschilder, en leerde hem op steen teekenen. Als zelfstandig schilder trok Stroebel, vaak met zijn vriend Sam Verveer, naar de oude, schilderachtige stadjos van ons land, en maakte er studies van de huizen, de zalen, de portalen, de groote trappen, de keukens, enz. Aan die studies heeft men te danken zijne vele schilde rijen van het huislyk leven van onze voor ouders; de keukens, waarin bedryvige huis vrouwen en dienstmaagden haar werk ver richten ; van ruime, zonnige voorportalen met geestige doorkijkjes op straat of binnen plein, van regentenkamers met deftige magistraatscollegieën. Tot de vroegste en de best geoordeelde zijner werken behooren : een groote Smederij (1849) met veel bijwerk en Rembrandtieke verlichting; een Boedelhuis in de 17de eeuw; De uittocht der Burgerwacht om vogels te schieten; De Schutters-uittocht; Keuken, in de 17de eeuw; (in het bezit van Olga van Wurtemberg). Verder schilderde hij vele tafereelen uit het volksleven binnen'g huis, militaire wachtkamers, gelagkamers, verkoopingen, enz. De eerste periode zijner kunst staat onder den invloed van het akademische en conventioneele, dat in 1860 den boventoon had. Zijn latere kunst is stiller en harmonieuser van kleur, natuurlijker van licht-eflekt, en geeft bevalliger menschenbeelden te aan schouwen. Tot deze latere en betere periode van zijn werk waarvan veel in openbare ver zamelingen berust behooren: De keurmeesters der Saaihal te Leiden; Toebereidselen tot het feest; Regentenkamer in de 17de eeuw; Rede rijkerskamer in de \7de eeuw, enz. Voor zijn schilderij : Vondel voor Burgemeesteren schonk koning Willem III hem de groote gouden medaille. Op de tentoonstelling te Philadelphia in 1876 verwierf hij met Een Regentenkamer en De /^ilversmidsgildeproef een medaille; en op die te Weenen in 1882 insgelijks met: EeritfVoorportaal, dat later door koning Willem| III werd aangekocht. In] het prachtwerk: Ome scldlders, door J. van Someren, uitgegeven bij Holkema en Warendorfi' komt eene uitvoerige beschouwing voor over Stroebels en zijn werk, toegelicht door afbeeldingen. Mr. TH. DE MEESTER, Minister van Financien, Voorzitter tan den Ministerraad. De prüsïaag Tour liet 7reiesBaleis. Spoediger dan, bij de waarneming van onmanlijk getreuzel, met schier eindelooze besluiteloosheid voor oogen, menigeen het had durven verwachten, is de vredespaleisaangelegenheid, die blijkbaar behandeld werd o ader de leuze Geduld! Geduld! wenn's Herz auch brichtl, hare oplossing toch weer een stapje genaderd. De prijsvraag is uitgeschre ven en hiermede een rustpunt in de voor bereiding gegeven, dat zich leent voor een terugblik, die op zijn beurt weer de toe komst kan openen. Een vredespaleis, enkelen spraken bij voor keur plechtiger van vredestempel, zou ge vraagd worden.' Een opgave die onwilkeurig doet denken aan Schumacher's architektonische fantaziën en Rieth's schetsen, droomen van grootsche, indrukwekkende concepties, monumentale uitingen van, door een hoog beginsel opge wekte en gedragen bezieling. Men was in span ning of het onderwerp een bouwmeester bij de gratie Gods zou inspireeren tot een grootsche schepping die door de eeuwen zal getuigen, hoe het aan het begin der 20ste eeuw stond met het geloof in het Vrede op Aarde."" Het teere weefsel van zulke illusies is verscheurd. Het standpunt, waarvan van den aanvang af de stichting van het vredespaleis bekeken werd, was te laag bij den grond gekozen en zuiver utilitaire overwegingen hebben de besluiten beheerscht, verlangens van meer ideale strekking blijkbaar niet voorgezeten. Hieraan was toch niet de meening schuld, dat in de bouwkunst tusschen het resultaat

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl