Historisch Archief 1877-1940
No. 1470
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
H. G. IBELS.
LK DOMPTEUR NICOLAS : N'ayez pas peur! Jamais Ie T jou Populaire
ne passera par eette trappe la!"
Avant Ie bal.
i' \
Elle !"
Bovenstaande teekeningen van den Fran
sehen artist H. G. Ibels, nemen wij hier
op, als een begin van medewerking, voor
Nederland, uitsluitend aan ons blad toe
gezegd.
Frits Lapidoth zegt in zijne studie over
Fransche Teekenanrx, uitgegeven bij
Loman en Funke te 's Gravenhage, over
den teekenaar Ibels, o. a. het volgende:
Een jong geslacht van artiesten maakt
teekeningen, die zijn bedoeld als satyren.
Karikaturen zyn het niet. De overdrijving
van den karikaturist moet men dan ook niet
in hun werk zoeken. Maar zij doen een stap
op den weg der afwijkingen van de werkelijk
heid en der accentueering van het kenschet
send onderdeel, die voert naar het
lijnrumosrig rijk der grotesken. Hun werk staat
tot de spotprent zooals de komedie zich
verhoudt tot het kluchtspel. Doorgaans zijn
geen onderschriften noodig om de satyrieke
beteekenis van hunne teekeningen te doen
begrijpen. Een enkel woord is in alle geval
len voldoende.
Een prachtig voorbeeld van hetgeen ik
bedoel, vindt men in het werk van onzen
jongen landgenoot, de Parijsche teekenaar
Hendrik Gabriël Ibels, dien ik meen te
mogen stellen boven Gavarni en boren
Forain, al vrees ik, dat hij nooit zoo popu
lair zal worden als dezen.
Ex-leerling van de schildersdrilschool der
firma Jullian, ging hij al zeer spoedig zijn
eigen weg en die bleek de goede te zyn.
Zeer nauwgezet, (zóó dat hij dikwyls als
Baumier een type boetseert om overtuigd
te wezen dat het er goed genoeg bij hem in
zit om gebruikt te kunnen worden) met een
kunstenaarstemperament, zóó frisch en krach
tig, dat geen schoolsysteem het ook maar
voor korten tyd had kunnen onderdrukken,
heeft hij nog bovendien een hartstocht, een
haat: de haat aan de plutocratie en aan de
moderne burgerlijkheid.
Als overtuigd anarchist en medewerker aan
een der geïllustreerde partyblaadjes (Père
Peinard), schept hij al dadelyk eenige koste
lijke typen van onderdrukkers en slachtoffers.
Nadat hy, in 1891, debuteerde op de ten
toonstelling der Independenten te Parijs met
werk, dat herinnerde aan Vincent van Gogh,
gaf hg reeds het volgende jaar, ook aan de
Indépendants, zyn worstelaars", eene vreemde
waaierbeschildering, maar een zoo echt oor
spronkelijk tafereel van arme kermisgasten,
die werken met gewichten ten aanschouwe
van wat matig belangstellende slenteraars.
Sedert wordt zyn werk meer en meer karak
teristiek. Voor den monologenzegger Mévisto
maakt hij aanplakbiljetten, zoo kras waar als
Parys, gewend aan de fantazie van Chéret,
er nog nooit had gezien; voor het Théatre
libre verlucht hij programma's op eene wijze,
die zelfs het zeer speciaal publiek van Antoine
een oogenblik meer zich doet verbazen dan
bewonderen. Krasse typen uit café-concert
(haast nlijnige omtrekken, die aan
Japansche teekenaars doen denken) vestigen de
aandacht op hem en de Echo de Paris vraagt
Ibels eenige schetsen voor de numéros
littéraires illustrés" (1893). Ze zijn grootsch
van satyrieke kracht en het talent van den
teekenaar, inmiddels tot volle rijpheid ge
komen, heeft zich mijns inziens nergens beter
geopenbaard: niet in de mooie affiches en
boekomslagen, die we van hem bezitten, en
zelfs niet in de satyrieke prenten voor den
Père Peinard,
In breede lijnen trekt de kunstenaar zijn
stevige omtrekken. Hij werkt weinig uit,
maar geeft toch een indruk van uitvoerig
heid, omdat de gekozen lijnen zoo karakteris
tiek zijn en zooveel bijzonderheden uitdrukken.
Het oog van den beschouwer vult zelf aan.
Suggestief als het werk van een groot
Japanner, die vogels en bloemen afbeeldt
in n niet onderbroken penseelstreek, is
dat van Ibels daarenboven nog vol (door
gaans satyrieke) moreele uitdrukking.
In de verte doet zijn manier denken aan
die van Forain of Toulouze-Lautrec; maar
deze anarchistische teekenaar behoort toch
wel degelijk tot de oorspronkelijkste artiesten
van het moderne Fiankrijk."
L
Hendrifc Roelof Roolmater. t
J
De man, -wiens portret wij hier geven,
had niet een bijzondere levensgeschiedenis,
al ontbrak er dan ook afwisseling aller
minst aan. Geboren in het jaar 1848, was hij
op zijn 15de jaar bestemd om opgeleid als
werktuigkundige te worden; kwam in 18(14
als leerling aan de fabriek van stoom- ett
andere werktuigen, te Kampen; verliet een
jaar later dezen werkkring, bezocht de
H. B. S. te Haarlem, ging naarde Indische
inriching te Delft en deed in 1870 het
groot ambtenaars-examen.
Als ambtenaar ter beschikking te
Soerabaja, ging hij op raad van Oud-raad van
IndiëVan Deventer naar de
buitenbezittingen, naar Baiidjermassin.AlsX'ontroleur 2e k!.
tijdens verlof in Holland huwde hij, vertrok
naar Palembang, toen naar de residentie
Menado, daarna naar de Padangsche
bovenknden. Als controleur van Singkara ging
hij met verlof naar Holland in 1884. Terug,
werd hij als zoodanig geplaatst, na de uit
barsting van Krakatau in de Kes.
Lampongsche districten; op nieuwe post
Semangka, die totaal verwoest was. Vandaar
begaf hij zich wegens malaria met verlof
naar Batavia. Toen -werd hij aangewezen
voor Ajar Bangis (Sum. westkust), ver
volgens benoemd tot Assistent-resident van
Balang Nipa (gouvernement Celebes),
gevolgd door een overplaatsing om gezond
heidsredenen naar Fort van der Capellen
(Padangsche bovenlanden); opnieuw met
verlof naar Holland, en teruggekomen
geplaatst te Tebhig-Tinggi (lies. Palembang)
Onder al deze bewcgelijfcheid was Book
maker standvastig, volhardend in zijn strijd
voor den bruinen broeder. In eeri zeer lange
reeks van dagblad- en tijdschriftartikelen,
brochures enz., trad hij voor de ongelukkigen
op, en zeker heeft niemand vóór Brand, zoo
onophoudelijk, zoo vurig en krachtig de
koeliemishandelingen,?de moderne slavernij"
bestreden, als deze humane Indische amb
tenaar.
Intusschen zeker niet tot eigen voordeel.
De kranige, getrouwe, in elk opzicht dege
lijke ass.-resident, aan wien ons land groote
verplichtingen heeft, daar hij aangaande
de treurige toestanden in Oost-lndi
bij cultuurondernemingon en mijn-exploi
tatie, licht hoeft verspreid, mocht het niet
tot Resident brengen. Onder
GouverneurGeneraal v. d. Wijck, word hij als ambtenaar
afgemaakt, ofschoon zijn conduitestaten
wezen op zeer (jc.tchikt voor resident; hij
heeft zich dus alleen kunnen troosten met
de gedachte, dat de ook door hem gewekte
beweging niet geheel vruchteloos is geweest,
al zal het lang duren vóór zijn laatste
wenschen te dezen opzichte vervuld zullen
zijn. Maar nog een andere voldoening
werd hem geschonken. Nog kon hij hier
in ruste voor zoover de strijd voor den
inlander en tegen de moderne slavernij"
hem uren van rust gunde zijn antwoord
op een prijsvraag, uitgeschreven door de
Oommissie van 't Koloniaal Museum, over
het gebruik van Sirih in N. O. L, met goud
zien bekroond.
Wij verliezen in hem een zeer gewaar
deerd medewerker, een verren vriend, zooals
hij ons noemde, wiens heengaan wij om ons
zelf, om onze lezers, maar bovenal om de
zaak die hij met ons voorstond, ten zeerste
betreuren. Toevallig zijn wij nog in het
bezit van een artikel van hem, dat hij later
met eenige bijvoeging zou hebben gegeven,
oorspronkelijk eene verdediging tegenover
den heer Van Deventer, die hem had aan
gevallen over zijn opvatting van het
pandelingschap. De beminnelijke man zond het
ons toen met begeleidend schrijven, waarin
hij met de meest vleiende woorden getuigde
omtrent dezen zijn tegenpartijder. Wij ver
heugen ons niet weinig hem na zijn dood
nog te kunnen laten spreken over wat hem
zoo liei' was, heel zijn nuttig leven door.
Jacob
Geboren 1830. Gestorven 1905.
Jacob Ankersmit, in leven Ridder in de
orde van den Nederlandschen Leeuw, in den
aanvang der geëindigde week overleden, heeft
behoord tot de oprechte Amsterdammers,
die hart hebben voor de geschiedenis en de
schoonheid van het oude Amsterdam, gaarne
medewerken om er den zin voor kunst leven
dig te houden, liefde en kennis hebben tot
verzamelen en bereid zijn er oiiers voor te
brengen. In zijn particulier leven heeft hij
dit getoond, ook als lid van den gemeente
raad en der Provinciale Staten.
Zijn open oog en zijn warm hart voor
kunst en het oude kunstambacht deden hem
voorstander, lid of bestuurder zijn van de
(^uellinusschool, de Maatschappij voor den
Werkenden Stand, het Oudheidkundig Ge
nootschap; de Vereeniging tot het bijeen
brengen van een openbare verzameling van
hedendaagsche kunst, van Arti et Amicitia".
Vooral heeft hij zich verdienstelijk gemaakt
als voorzitter van Kembrandt", vereeniging
tot het behouden van kunstschatten in Ne
derland. Door zijn ijver en en kunstliefde is
het hem in 1892 mogen gelukken, dat ge
noemde vereeniging het bezit verwierf van
vier schilderijen der oud-Hollandsche school,
waarop het buitenland gretige oogen had
geslagen, zijnde: een Wouwerinan, een
Delftsche Vermeer en een Houckgeest (thans alle
drie in het Rijksmuseum te Amsterdam) en een
Van Everdingen, nu in het Stedelijk museum
te Haarlem. Toen voor eenige maanden zijne
kunstschatten verkocht werden, schonk hij
een bekend schilderij : De ledige stoel, door
David Bles, aan het stedelijk museum te Am
sterdam. Dit was de laatste daad, waaruit
Jacob Ankersinit's groote liefde voor Am
sterdam, de groote, aloude stad, bleek. Juist
om zijn groote liefde voor het schoon van
het oude Amsterdam, zag hij met leedwezen
er veel s ehoon's ondergaan, en veel nieuws
verrijzen, dat hij niet schoon kon vinden.
In Amsterdam, de stad, die zijn hart had,
is hij niet gestorven, maar te Baarn.
Kolonel &? E, V. L. ?an Znylen
Gtb. 1837. Overl 1905.
tmuMMiiiiinmnnnnnmnnnnnmninnMnttninMnuttimiiitmnmnnnmnnMmnt
had, toen hij in 1857, van cadet benoemd
) werd tot 2en luitenant bij het wapen der Genie
in Oost-lndië.
Zijne werkzame geest deed hem na zijne
pensioneering niet op de lauweren rusten. In
het burgerlijke leven nam hij warm aandeel,
ook in de politieke beweging. Meermalen zag
hij zich bij wereldtentoonstellingen en con
gressen tot Regeeringskommissaris verkoren;
als ingenieur nam hij ijverig deel aan de werk
zaamheden van het koninkl. Instituut van
ingenieurs; bovendien was hij medeoprichter
en bestuurder der Vereeniging tot bevordering
van den landbouw en de nijverheid in Indië. In
het laatstvan zijn leven was al zijn zorg aan
De Veredeling van het Ambacht" gewijd en
aan de door hem opgerichte Vereeniging: Oost
en West. 'Zijne vrouw, mevr. van
Zuylenj Tromp, presidente der Vereeniging, was hem
j daarbij een groote steun.
Aan het ijveren voor De Veredeling van
hot Ambacht" euaan het opwekken in Neder
land tot meerdere belangstelling voor zijne
bezittingen in Oost en West, heeft Kolonel
G. E. V. L. van Zuylen zich een blij venden
naam gemaakt. Toen hij in 1882 als kolonel,
chef van het wapen der Genie, Ridder van
de Militaire Willemsorde 4e klasse, gepen
sioneerd werd, kon hij op een roemvolle
militaire loopbaan terugzien, die hij betreden
Jan Anthonie Balttasar Stroeïel.
Gel. 24 A'or. 1821 te 's-Graveniiage. Overl.
2L AUIJ. 1905 (c Lei'len.
Stroebel, die deze week, na een langdurige
ziekte te Leiden in het Hopital Wallon"
overleed, behoorde tot de steeds schaarscher
wordende historieschilders.
Hij had, gelijk zoo vele Haagsche schilders
in hun jeugd, nadat hij zijne opleiding tot
rijtuigschilder had verbroken, gewerkt op het
atelier van den Haagschen Schouwburg, onder
den ouden Van Hove. In zijn vrijen tijd
schilderde hij stadsgezichten, bij voorkeur van
Delft. Van Hove's zoon, Huib, deed hem
besluiten de decoratieschildering te staken,
en zich te bekwamen als zoogenaamd
Jijnschilder, en leerde hem op steen teekenen.
Als zelfstandig schilder trok Stroebel, vaak
met zijn vriend Sam Verveer, naar de oude,
schilderachtige stadjos van ons land, en maakte
er studies van de huizen, de zalen, de portalen,
de groote trappen, de keukens, enz. Aan die
studies heeft men te danken zijne vele schilde
rijen van het huislyk leven van onze voor
ouders; de keukens, waarin bedryvige huis
vrouwen en dienstmaagden haar werk ver
richten ; van ruime, zonnige voorportalen
met geestige doorkijkjes op straat of binnen
plein, van regentenkamers met deftige
magistraatscollegieën. Tot de vroegste en de
best geoordeelde zijner werken behooren : een
groote Smederij (1849) met veel bijwerk en
Rembrandtieke verlichting; een Boedelhuis in
de 17de eeuw; De uittocht der Burgerwacht om
vogels te schieten; De Schutters-uittocht; Keuken,
in de 17de eeuw; (in het bezit van Olga van
Wurtemberg). Verder schilderde hij vele
tafereelen uit het volksleven binnen'g huis,
militaire wachtkamers, gelagkamers,
verkoopingen, enz.
De eerste periode zijner kunst staat onder
den invloed van het akademische en
conventioneele, dat in 1860 den boventoon had.
Zijn latere kunst is stiller en harmonieuser
van kleur, natuurlijker van licht-eflekt, en
geeft bevalliger menschenbeelden te aan
schouwen. Tot deze latere en betere periode
van zijn werk waarvan veel in openbare ver
zamelingen berust behooren: De keurmeesters
der Saaihal te Leiden; Toebereidselen tot het
feest; Regentenkamer in de 17de eeuw; Rede
rijkerskamer in de \7de eeuw, enz. Voor zijn
schilderij : Vondel voor Burgemeesteren schonk
koning Willem III hem de groote gouden
medaille. Op de tentoonstelling te
Philadelphia in 1876 verwierf hij met Een
Regentenkamer en De /^ilversmidsgildeproef een medaille;
en op die te Weenen in 1882 insgelijks met:
EeritfVoorportaal, dat later door koning
Willem| III werd aangekocht.
In] het prachtwerk: Ome scldlders, door
J. van Someren, uitgegeven bij Holkema en
Warendorfi' komt eene uitvoerige beschouwing
voor over Stroebels en zijn werk, toegelicht
door afbeeldingen.
Mr. TH. DE MEESTER,
Minister van Financien, Voorzitter tan den
Ministerraad.
De prüsïaag Tour liet 7reiesBaleis.
Spoediger dan, bij de waarneming van
onmanlijk getreuzel, met schier eindelooze
besluiteloosheid voor oogen, menigeen het
had durven verwachten, is de
vredespaleisaangelegenheid, die blijkbaar behandeld werd
o ader de leuze Geduld! Geduld! wenn's Herz
auch brichtl, hare oplossing toch weer een
stapje genaderd. De prijsvraag is uitgeschre
ven en hiermede een rustpunt in de voor
bereiding gegeven, dat zich leent voor een
terugblik, die op zijn beurt weer de toe
komst kan openen.
Een vredespaleis, enkelen spraken bij voor
keur plechtiger van vredestempel, zou ge
vraagd worden.'
Een opgave die onwilkeurig doet denken
aan Schumacher's architektonische fantaziën
en Rieth's schetsen, droomen van grootsche,
indrukwekkende concepties, monumentale
uitingen van, door een hoog beginsel opge
wekte en gedragen bezieling. Men was in span
ning of het onderwerp een bouwmeester bij de
gratie Gods zou inspireeren tot een grootsche
schepping die door de eeuwen zal getuigen,
hoe het aan het begin der 20ste eeuw stond
met het geloof in het Vrede op Aarde.""
Het teere weefsel van zulke illusies is
verscheurd. Het standpunt, waarvan van den
aanvang af de stichting van het vredespaleis
bekeken werd, was te laag bij den grond
gekozen en zuiver utilitaire overwegingen
hebben de besluiten beheerscht, verlangens
van meer ideale strekking blijkbaar niet
voorgezeten.
Hieraan was toch niet de meening schuld,
dat in de bouwkunst tusschen het resultaat