De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1905 3 september pagina 1

3 september 1905 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

K°. 1471 DE AMSTERDAMMER A°. 1905. WEEKBLAD VOOR NEDERLAND On.c3.er Dit nummer bevat een bijvoegsel. ?van. CT. ID IE IC O O. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden ? 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar » mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/» Dit blad U verkrijgbaar kiosk 10 Boulevard des Capuciues tegenover liet G rand Café, t« Parijs. Zondag 3 September. Advertentiën van l?5 regels / 1.10, elke regel meer f 0.30 Reclames per regel 0.40 Annonces uit Duitsckland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel is 35 Pl'ennig. INHOUD: VAN VERRE EN VAN NABIJ : Vrede". Het militair onderwijs, I, door E. van Gendt. Een onvolledig wateradvies, door dr. Gr. W. Brninsma. Leekenrechtspraak, door mr. J. A. Levy. Het onderwijs in Japan, I, door T. S. M. Guyot. SOCIALE AANGELEGEN HEDEN : De toestand der veem- en expeditiebedienden, door Gerard G. Lenselink. FEUILLETON: Het huwelijks-vraagstuk, T V. Naar het Engelsch, van GracéEHery Ciianning. KUNST EN LETTEREN : Tentoon stelling Vincent van Gogh in het StedelijkMuBeum, IV, door W. Steenhoff. Een Verweer, I, door Van Elring Uut't Léve, door A. H. de Hartog, beoordeeld door Van Ingen. DAMRUBRIEK. - VOOR DAMES : Het Internationaal congres tot behartiging der belangen van verwaarloosden, door H. van der Moer. Het jaarverslag van de Vereeniging tot opvoeding van half-verweesde, verwaarloosde of verlaten kinderen in het Huisgezin over het jaar 1904, door C. S. H. Lente, zomer, herfst en winter, door mevr. Abl ing?van Houweninge, beoordeeld door Cosmopolita. Allerlei, door Caprice. UIT DE NATUUR, door E. Heimans. Bouw werken van J. London, Architect te Haarlem, (met afb.). Jacques P. R. Galesloot, (met portret). Dr. H. C. Rogge, (met portret). Ednard August von Saher, (met portret). FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRO NIEK, door D. Stigter. Julius Pruttelman Brommeijer. SCHAAKSPEL ADVER TENTIËN. Vrede." De vrede is gesloten. Een vrede na een der bloedigste oor logen, die de menschheid tot dusverre beleefd heeft; een oorlog waaruit men heeft kunnen leeren, wat twee groote mogendheden aan menschenoffers bereid zijn te geven, als hun eer en belang bij den strijd betrokken zijn; toch pas een proeve ten deele, daar men tot op den laatsten dag moest vreezen, dat de slag tusschen twee legers, die verre over het millioen aan troepen telden, nog volgen zou. Een oorlog tevens, welke de kracht der moderne oorlogsmiddelen ter zee en te land op de meest afschrikwekkende wijze heeft doen kennen, en waaruit op nieuw, maar duidelijker dan ooit, is ge bleken, dat de kleine mogendheden met hun legertjes en vlootjes alle kans op zelfstandigheid hebben verloren, waar hun dit door de groote wordt betwist. Toen, als dreigde een oogenblikkelijk gevaar, het kabinet Kuyper de millioenen voor snelvuurkanonnen de natie heeft afge perst, gold steeds het argument, dat men onze troepen niet tegenover den vijand mocht stellen, met een mindersoortig wapan, geweer of kanon. Dit klonk zoo oppervlakkig geheel juist. Maar zij die dit argument gebruikten hebben er nooit op laten volgen, dat men evenmin de tien goedgewapende mannen, tegenover de honderd van den vijand mocht stellen ; een eisch niet min der redelijk en zedelijk, dan die welke de bewapening betreft. Zou men nu ook in dit opzicht iets uit den Oost-Aziatischen oorlog hebben geleerd? Voor de kleine staten, die naar militair vertoon streven, zijn er lessen gegeven, die niet te ver smaden zijn! * * * De vrede wordt gesloten, en na zulk een oorlog, achten wij dit, althans voor het oogenblik, een geluk. Wie zal zeg gen hoeveel tien- en honderdduizenden onschuldigen zouden zijn gevallen, en hoe vele menschen der beide rijken nog ongelukkig zouden zijn gemaakt. Maar daar is toch iets dat de vreugde in 't algemeen tempert. Men gevoelt te zeer, dat de vredesvoorwaarden welke Japan heeft moeten aanvaarden, te zamen een groote onbillijkheid zijn. Japan, dat Rusland, van den aanvang af tot het einde, in elk gevecht van beteekenis verslagen heeft en dat, ware de krijgskans het ongunstig geweest, door Rusland zoo niet bestolen, tot op het diepst vernederd zou zijn geworden, ont vangt slechts een betrekkelijk klein deel van hetgeen het mocht vorderen, en zelfs oorlogsvergoeding ganschelijk niet. Vol gens de berichten van daar, zoudpn het Japansche volk en leger geenszins inge nomen zijn met het beëindigen van dezen oorlog op de bekende wijs. Van vele zijden zendt men uit Europa en Amerika telegrammen om den heer Roosevelt, als yredestichter, met den goeden uitslag zijner pogingen geluk te wenschen. Doch uit het bereiken van het doel mag men niet afleiden, dat de Amerikaansche president als de warmste aller vredesvrienden is opgetreden. Men zal, meenen wij, het dichtst bij de waarheid zijn, als men den voorstander eener impe rialistische politiek, in een land dat nog maar kort te voren door de kracht der wapenen Cuba en de Filippijnen heeft veroverd, en waar de vloot- en legeruit breiding aan de orde van den dag zijn, meer als een politicus dan als een humaniteitsman en philantroop beschouwt. De zaak is natuurlijk, dat Amerika het allesbehalve kon wenschen, dat Japan Rusland nog verder toetakelde en zelf steeds bleef rijzen in beteekenis, in weerstands- en aanvalsvermogen, als het groote rijk dat door zijn beschaving heel Azi tot nieuw leven dreigt te roepen. En het blanke Europa verkeerde in hetzelfde geval, Engeland niet uitgezonderd; want het behoeft ook geenszins betwijfeld te worden, dat John Buil onder zijn klas sieke rok tusschenbeide zijn hartje onrus tig voelt kloppen over zekere neigingen en mogelijkheden, die hij veronderstelt bij zijn cjmpagnon. Zeker, al weet men niet hoe Japan is tot rede" gebracht door de pressie van het blanke ras op hem geoefend; de Mikado niet direct maar indirect tot toegeven gedwongen, moet nu voor zijn volk den schijn aannemen van als de hoogste priester geofferd te hebben op het altaar van beschaving en humaniteit. Moge echter de rol van het gele ras niet zoo schitterend zijn, als zij in des Mikado's woorden wordt beschre ven, Ie beau zöle hebben de blanke Staten hier allerminst gehad. Amerika heeft den vrede niet ter wille der mensohheid, maar in zijn eigen belang begeerd; en met de overige Staten,die invloed konden aanwen den, hoeft het wel het zijne gedaan om Ja pan te laten gevoelen, dat het van zijn rechtmatigen eisch moest afzien, maar daarbij zich gewacht, Rusland met zijn afkeuring te dreigen nu het weigerde zijn plicht te doen. Want het is zoo, de vrede, op initiatief van Roosevelt gesloten, is een onrecht van het blanke aan het gele ras gepleegd en hiervan blijven op den duur de bittere gevolgen niet uit. Het militair onderwijs. i. Voor wie met ernst naar be?Atiniging wenscht te streven, biedt, meende men, het militair onderwijs een uiterst vruchtbaar veld." (Voorloopig verslag der Tweede Kamer over de oorlogsbegrooting over l'JOS.) Onder de vele gewichtige onderwerpen, welke bij het ten tweeden male aftreden van den minister van oorlog Bergansius onafgedaan bleven, moot in de eerste plaats genoemd worden de herziening van het militair onderwijs in zijn geheelen oinvnng. Wel heeft deze minister in het jaar 1904 een wetsontwerp tot wijziging van de be palingen betreffende de toelating van jonge lieden tot de Militaire Academie bij de Staten-Generaal aanhangig gemaakt, doch dit ontwerp kwam zelfs bij de Tweede Kamer niet in openbare behandeling. Uit het tijdstip van indiening van gezegd wetsontwerp na het tweede optreden als minister blijkt overtuigend de weinige ernst, welke bij den minister voorzat om deze belangrijke zaak in haar geheelen om vang tijdig te regelen. En dat, niettegen staande jaar in jaar uit, zoowel van de xijde der Tweede Kamer als van het leger, op algemeene herziening wordt aangedrongen. Als voornaamste factoren, welke daarbij in het spel zijn, gelden: 1°. dat het militair onderwijs niet aan do daaromtrent gestelde eisclieu 'voldoet; 2". dat de drie bestaande inrichtingen op lange na niet in de behoefte aan officieren voorzien; 3°. dat de groote geldelijke offers, welke jaarlijks voor het militair onder wijs'worden gebracht, in geen verhouding sta'an tot de resultaten, welke dit onderwijs oplevert. Tot dusverre gelukte het niettemin aan opvolgende ministers van oorlog deze ge wichtige aangelegenheid op de lange baan te schuiven. In de memorie van antwoord, dd. 10 December 1904, gaf de laatste minister van oorlog daaromtrent het volgende te kennen: Afgescheiden van de vraag, in hoeverre het weiischelijk zoude zijn, uit een ander oogpunt over te gnau tot i'cne al</e/ieele reorganisatie van het militair onderwijs, moge worden opgemerkt, dat stappen in die richting op het oogenblik ongeraden zouden zijn, zoolang de bij Koninklijk Besluit van 2i Maart 1903 ingestelde Staatscommissie tot het voorbereiden van voorstellen aan de Regeering tot reorganisatie van lager, middelbaar en hooger onderwijs, de resul taten van haar onderzoek niet heeft open baar gemaakt." Deze mededeeling werd, ten spijt van hen, die in eene algemeeno herziening verbete ring van opleiding en besparing zien, bij de memorie van antwoord van 26 April-5 Mei 1905 van de ministers van oorlog en van koloniën nog aangedikt door de volgende opmerking: Nadat de Regeering de voorstellen van vorenbedoelde Staatscommissie zal hebben ontvangen, moeten de vereischte ontwerpen van wet worden samengesteld; voordat die ontwerpen als wetten in het Staatsblad zullen zijn opgenomen, zal nog een geruime tijd voorbijgaan, zoodat met voldoende zeker heid kan worden gezegd, dat nog verscheidene jaren 1) zullen verloopen, voordat de vruch ten van den arbeid der meerbedoelde Staats commissie tot volle rijpheid zullen zijn ge komen." Weinig belangstellend^.hebben zich een anderen loop dezer zaas voorgespiegeld, bekend als het was, dat generaal Bergansius evenmin als zijn laatste voorgangers opgewektheid voor eene herziening bezat en sedert lang uitkeek naar een kapstok om de zoo hoog noodige algemeene her ziening aan op te hangen. Hij vond er helaas een en een ste vigen ook ? in de genoemde staatscommissie. Ook met het oog op dit punt moet het aftreden van den minister Bergansius worden toegejuicht. De kans toch bestaat, dat zijn opvolger een ander gevoelen is toegedaan en op algemeene herziening zal aansturen. Het noodzakelijke daarvan kan uit het volgende blijken: Volgens de Wet van den 21sten Juli 1890, Staatsblad No. 126, geschiedt de opleiding voor den officiersrang bij de landmacht ook voor zooveel die opleiding in Neder land plaats heeft ten behoeve van den dienst in de koloniën en bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen: a. voor de infanterie, de cavalerie, de artillerie en de genie aan de Koninklijke Militaire Academie; b. voor de infanterie en de militaire administratie aan den Hoofdcursus. Voorbereidend onderwijs wordt gegeven: a. voor toelating tot de Koninklijke Militaire Academie aan de Cadettenschool; b, voor toelating tot den Hoofdcursus aan eenen cursus bij het wapen der infanterie. Deze inrichtingen van militair onderwijs zijn gevestigd : de Koninklijke Militaire Academie te Breda; de Cadettenschool te Alkmaar; de Hoofdcursus te Kampen; de Cursussen bij staven van korpien. Aan bedoelde inrichtingen is het volgende personeel, enz. verbonden: 2) A. De Koninklijke Militaire Academie. 4öofficieren, waaronder ierineester, 2 offi. ... /^i^.vii /an gezondheid, l 13 kapiteins, (paardenarts, l admini31 luitenants, ] stratenr van kleeding. Burgerlijke beambten: 9 leeraren, hoofden van onderwijs en bibliothecaris. 132 onderofficieren en minderen. Alzoo te samen 187 personen. Bovendien is voor 1905 eene som van ? 23,000 beschik baar gesteld tot het in dienst nemen van burger geëmployoerden. Bij de inrichting zijn in gebruik 13 officiers- en 83 troepenpaarden. B. De Oadettenschool. l luitenant-kolonel, j 15 officieren waaronder 2 kapiteins, j l kwarliermeoster, l ofli12 luitenants \ cier van gezondheid. Burgerlijke beambten: 8 leeraren en hoof den van onderwijs. 55 onderofficieren en minderen. Alzoo te samen 78 personen. C. De H o o f d c u r s u s. l luitenant-kolonel, j 2 kapiteins, , 13 officieren. 10 luitenants, l Burgerlijke beambten: (i leeraren on l amanuensis, l conciërge en l opzichter. 38 onderofficieren en minderen. Alzoo te samen 60 personen. Eecapi'ulatie. l generaal-majoor, i fc offitciei l luitenant-koïonel, C1i?Academie. . . 46 Cadettenschool. 15 Hoofdcursus. . 13 o " 132 55 38 ?-)?>-, (*) 12 Samen . . 74 23 225 15 ('*) Iliervoorover l',H)5 toegestaan ? 23,000. Volgens de oorlogsbegrooting voor 1905 wordt gerekend op: bij de Academie . . 313 cadetten, Cadettenschool 128 den Hoof Jcursus . 120 onderofficieren. Samen . . 561 adspir.-officieren. Do kosten voor .de drie inrichtingen ?worden voor 1905 geraamd op: De Militaire Academie .... ?457,200 Cadettenschool 154,714 Hoofdcursus l f 8,246 Samen 730.160 De jaar op jaar hooger wordende kosten van het militair onderwijs trekken ook zeer do aandacht van de volksvertegenwoordiging. Er gaat dan ook geen oorlogsbegrooting of wettelijke regeling betreffende het mili tair onderwijs onder den hamer van den voorzitter der Tweede Kamer door of de betrokken minister van oorlog moet ernstige verwijten aanhooren, dat op dezen tak van dienst belangrijk kan bezuinigd worden. Opvolgende ministers van oorlog hebben de volksvertegenwoordiging (om het zoo maar eens uit te drukken) met een kluitje in het riet gestuurd. 1) Wij cursiveeren. 2) Vergelijk de oorlogsbegrooting voor 1905. Ten bewijze daarvan kan het volgende staaltje dienen. Naar aanleiding van eene desbetreffende opmerking in het voorloopig verslag der Tweede Kamer over de oorlogsbegrooting voor 1905 betoogde de minister Bergansius: Hier moge tevens eene plaats vinden de beantwoording van het gestelde op bladz. 5 van het voorloopig verslag, voor wat aan gaat de kostbaarheid van de opleiding aan de Koninklijke Militaire Academie, de Cadettenschool en den Hoofdcursus. Hieromtrent zij opgemerkt, dat de kosten van opleiding aan vermelde inrichtingen gezamenlijk geraamd zijn op / 730,160. Neemt men evenals op bladz. 5 van het voorloopig verslag aan, dat hiervoor worden opgeleid ongeveer 150 officieren 70 voor het leger hier te lande en 80 voor dat in Nederlandsch-lndiëdan komt ten laste van het departement van oorlog 7;15 X 730,160 of 340,741. Om de kosten voor den Staat te bereke nen, moet echter van dit bedrag afgetrok ken worden het totaal der bijdragen, die over het jaar door de betrekkingen der cadetten in de schatkist gestort en dus onder de middelen gebracht worden. Deze bijdra gen beloopen voor de cadetten der Konink lijke Militaire Academie resp. ? 58,400 en ? 23,600 = ? 82,000, zoodat voor den Staat het kostende bedrag voor 70 officieren van het leger hier te lande wordt ? 340,741 ?82,000 =: ?248,741 of per officier bijna ? 3700, dus belangrijk minder dan ? 5000, zooals in het voorloopig verslag wordt ge zegd." Op het door den minister aangegeven bedrag valt intusschen zeer veel af' te din gen, door het buiten rekening laten van belangrijke bedragen. Kortheidshalve wenschen we op slechts eenige daarvan de aandacht te vestigen, nl. de kosten vallende op: 1. het daarstellen en inrichten van de gebouwen voor het militair onderwijs; 2. het aanschaffen en africhten van 88 paarden, die op meer dan ? 1000 per stuk komen te staan; 3. de aanvulling van ongeschikt geworden paarden ; 4. de aanschaffing en vernieuwing van draagbare wapenen; 5. de aanschaffing van munitie; 6. het rijkunstig onderwijs bij den Hoofd cursus ; 7. de geneeskundige behandeling en ver pleging van in het militair hospitaal te Breda opgenomen onderofficieren en min deren, bij de Militaire Academie in dienst gesteld ; 8. de reëngagementen van het mindere p ersoneel ; 9. de inspectie van het militair onderwijs (een evenredig deel) ; 10. de pensioenen van officieren en min deren voor den tijd, dat zij bij de inrichting in dienst waren. Deze en zooveel andere bedragen moeten bij de berekening van de werkelijke kosten van opleiding in aanmerking genomen wor den, wil men tot een zuiver bedrag komen. Wat de minister bewogen heeft, bij zijne aan de volksvertegenwoordiging gedane op gave, bedoelde belangrijke kosten buiten berekening te laten valt niet te bespeuren. Daar aan opzet in deze niet gedacht mag worden, ligt het vermoeden van onwetend heid of' onnadenkendheid voor de hand. Dat de drie inrichtingen van militair onderwijs tot dusverre niet kunnen voorzien in het benoodigde aantal officieren bij de verschillende wapens, blijkt uit de omstan digheid, dat op f November 1903 en 1904 de volgende aantalLn officieren aan de organisatie van het leger hier te lande ont braken : .1903 1904 bij de infanterie ..... 5(5 70 cavalerie ...... 3 3 artillerie ...... 51 50 Samen ... 123 J 36 Algemeen wordt verwacht, dat het over zicht, hetwelk te dezen opzichte bij de oorlogsbegrooting voor 190!i zal worden gegeven, nog belangrijker tekorten zal aan wijzen. E. VAX (iKM)T, (Slul colgtt. (jrn.-Mftjoor b. (/. Een onvolledig wateradvies. i. Kort geleden is voor de derde maal een rapport verschenen betredende de rnozelijkheid tot verbeterig en uitbreiding der drink watervoorziening van Amsterdam 1). Deze commissie keurt eenparig de voor stellen af door hare voorgangers aangegeven en geeft een nieuwe waterbron aan, gelegen in de Geldersche vallei, in de daar aanwezige Grebbelinie. De bezwaren van vorige plannen acht de commissie hierbij niet of in veel geringere mate aanwezig, terwijl de kosten door haar lager worden geraamd. Reeds rijn er in de pers stemmen opgegaan, die niet alleen het werk der commissie hoogelijk prijzen, maar ook willen meegaan met dit nieuwe vooruitzicht om in de naaste toekomst aan de stijgende behoefte van Amsterdam aan goed drinkwater tegemoet te komen. Ik acht mij volkomen onbevoegd tot het uitspreken van een oordeel en neem daarom gaarne aan de voortreffelijkheid van den arbeid door de commissie geleverd, wat betreft het ontwik kelen harer plannen. Op n punt wil ik echter de aandacht vestigen, namelijk op de onvolledigheid van het rapport, dat zoo al niet met opzet dan toch met roekeloos onverschilligheid een hoogst belangrijk onderdeel is voorbij gegaan, waaromtrent het toch gemakkelijk ware geweest juiste inlichtingen te verstrek ken. Ik bedoel de ozonisatie van oppervlakte water, en aan de hand van de feiten acht ik het, in het belang der wetenschap en der volksgezondheid beide, noodig deze krasse uitspraak verder toe te lichten; met welk doel ik het rapport op blz. 22 en 23, met het hoofd : Ozoniseering van oppervlakte water op den voet wil volgen. ' Reeds deze afzonderlijke aanduiding wijst erop, dat de commissie de bespreking van dit punt niet heeft willen ter zijde laten en nu zij ook verder geen enkele reserve maakt, mag men aannemen, dat zjj zelf meent vol.doende op de hoogte te zijn om evenals over de andere onderdeelen der watervoorzienings kwestie ook hierover met kennis van zaken recht tot spreken te hebben. Dit echter is in geenen deele het geval; zij blijkt er niets van te weten en het eenige excuus is, dat nu zelf de groote Homerus een enkele maal indommelde, ook knappe mannen wel eens een dutje mogen doen. Het bedoelde rapport zegt op blz. 23 en 24 : ff et zuiveren van verontreinigd water door Ozoni seering verkeert thans nog in een tijdperk van proefneming. Weliswaar kan niet betwist noorden, dat door het doorvoeren van ozon een zuivering-proces in onzuiver water plaats heeft en dat een aantal levende kiemen, ook schadelijke, door ozon gedood worden. Maar om met zekerheid alle schadelijke kie men, ook de meer weerstandbiedende en de sporen van bacteriën te dooden, >net andere, woorden het water kiemvrij te maken (te steri liseeren) moet het water in zoo hooge mate met ozon be deeld worden, dat het proces ten-plotte vrij kost baar wordt. Daar komt nog b i j, dat men geheel afhankelijk is van de naawlettende zorg en de nimmer rer.flauwende opmerkzaamheid vanhetpenoneel,dat de toestellen bedient. DO geringste zorgeloosheid van iemand van dat personeel kim oorzaak zijn, dat duizende schade lijke kiemen ongestoord in de bu'zender leiding terecht komen en schade berokkenen aan de ge bruikers. Deze pertinente verzekering, waarmede in den aanhef de ofemmissie alle ernstige be handeling van het vraagstuk van zich af wil schuiven, is ten eenenmale onjuist; sedert een jaar wordt de gemeente Ginneken en het aanliggende deel van Teteringen door de Electrlciteit- en waterleiding maatschappij voor zien van uitmuntend drinkwater, tegen 20 cent per M3., hetwelk, na filtratie, door ozon wordt gezuiverd. De exploitatie is be rekend op 1500 M3., doch kan opgevoerd worden tot 3000 M3, per etmaal, Wanneer dit nog een proefneming genoemd mag worden dan is het niet te berekenen, waar de exploitatie moet beginnen. Onbekendheid met het bestaan dezer onder neming mag niet meer worden voorgewend; herhaaldelijk is zij ter sprake geiracht op het Congres van Sociale Hygiëne, een depu tatie uit de leden der Eerste Kamer heeft haar het vorige jaar een bezoek gebracht, eveneens verschillende geneeskundigen,tijdens de algemeene vergadering der Ned. Maat schappij van Geneeskunst te Breda, welk bezoek op de agenda was vermeld, in dit Weekblad 2) en overgenomen in De Volksge zondheid 3) werd eene uitvoerige beschrijving gegeven. Prof. Eykman 4) haalt haar aan in zijne geschriften over wateronderzoek, in het Pliarrnaceutisch Weekblad deelt de heer Van Waegeningh 5) het resultaat zijner con trole mede en eindelijk ia op aanwijzing van den afgetreden Minister van B. Z. een onderzoek ingesteld door den Centralen Ge zondheidsraad en is herhaaldelijk advies ingewonnen der Gezondheidscommissie te Ginneken, waarvan mededeeling wordt gedaan in haar gedrukte jaarverslagen, terwijl nog inzonderheid melding mag worden gemaakt van de speciale en nauwkeurige studie van heel het bedrijf door den Brusselschen oudhoogleeraar Gerard. Dat niets van dit alles ooit tot de com missie is doorgedrongen of haar heeft wakker geschud om een persoonlijk onderzoek in te stellen is de reden, waarom hierboven het wo >rd roekelooze onverschilligheid werd ge bezigd. Juist deze nalatigheid der commissie om zelf te zien en te onderzoeken, waartoe de directie der onderneming, zooals de ervaring heeft geleerd, ieder degelijk persoon, wien 1) Rapport in zake de watervoorziening van Amsterdam op uitnoodiging van den burgemeester uitgebracht door de heerenH. E. de Bruyn, J. Schotel en dr. H. P. Kapteyn. 2) Ozon drinkwater, De Amsterdammer 20 Maart 1904. 3) De Volksgezondheid, populair hygiënisch tijdschrift, 15 April 1904. 4) Centralblatt, f. Bakteriologie, Parasitenkunde u. Infektionskrankheiten. XXXVII Bd. 1904. S. 742. De gisüngsproef bij 463, als hulpmiddel bjj het wateronderzoek. Tijdschr. v. Geneesk. 1904, No. 10. 5) Ozoniseering van water. Onderzoek van het geozoniseerde drinkwater der hoogdrukwaterleiding te Ginniken. (Pharmaceut. VYeekbl. 1905, No. 16). 6) Description de l'installation d'épuration lectrique des Eaux a Ginneken (Breda), par Leon Gerard, ingenieur lectricien, ancien professeur de physique médicale a l'universit de Bruxelles 1905, Bruxelles.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl