De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1905 3 september pagina 4

3 september 1905 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1471 en kleuren onderneemt de gewaagdste for muleering. Zijn visie van de werkelijkheid wordt die van den Apocalipcus. De lijnen gaan in zwellende bochten, kleuren laaien uit in vlammen, een groep bloeiende kastanjeboomen in zware bladervolte, staat er als een flambouw, in het volle vuur van het venijnige groen. Zoo zag hij de vor men van boomen en rotsen zich wringen, de aarde golven, of het zwaartewicht van het heelal kantelde, zag hij de glooiende akkerbanen in lichtende groenen flitsen tegen eene dreigende overwelving van somber violet blauw, en 't is, over dit bollend land heengestapt, of je van de aarde zoudt weg vallen. Zoo is het landschap waar de zwarte vogels aanvliegen uit een stormlucht, die zich aan flarden scheurde, over het korenveld, dat z\jn lichtend geel uitkrijacht onder heftige beroering van rukwinden, over het pad, dat als een ingekorven geul daar tusschendoor tegen den horizont oploopt, als een wan hoopskreet, die zich uit de weeën van een beklemde ziel ontwringt. De tentoonstelling is nu gesloten. Ze was een evenement, en zeer onwaarschijnlijk zal zoo ruimschoots het Oeuvre van Vincent van Gogh ooit nog te aanschouwen zijn. Hoe meer men van Van Gogh bijeen vindt, des te beter kan men doordringen tot den geest van zijn kunst. Want er zijn in deze arbeid geen slappe momenten aan te wijzen, bij werken, die om een doffe ver moeidheid, flauwe herhaling of valsche schijn, als minder belangrijk tusschen het oeuvre staan. En die men buitensporig of onvol wassen zou willen noemen, big ven ontzag wekkend als getuigenis van een heldhaftig zich-zelf-vergeten reikhalzen naar het onein dige, in deze wereld waar tot eigenwin in zooveel getransigeerd wordt. Daar ik b\j de inrichting der tentoonstelling zelf betrokken was, moge het voortdurend opkloppen van de algemeene aandacht er voor, het vermoeden verwekken voor een eigen succesje, bescheiden aandeel te ij veren. Voor myn part! Maar ik constateer in me zelf, dat di belangstelling voor schilderij tentoonstellingen zich wel veel zet naar het toevallig verloop in de strooming van kunstliefhebbery'. AV. STEENHOFF. Een Verweer. i. Moge het mij vergund wezen mij te ver dedigen tegen het artiekel van de heer Van Nouhuijs in De, Amsterdammer van 16 Juli. De zin, die de heer v. N. in Het Vaderland schreef, luidt in zijn geheel: Proeven met Sofokles, Vondel en Shakespeare moesten -vooral niet te dikwijls worden herhaald, al dient erkend, dat de laatstge noemde nog het meest voor het publiek toegankelijk blijkt." Ik zag hierin of een wens of een raad, wat is natuurliker? En dat ik die betreurde, ia mede natuurlik. Sofokles en Shakespeare zy'n een eeuwige bron van genot, Vondel is door Jan Vos van het toneel geduwd en men heeft hem sedert immer verwaarloosd. Zolang hij onze belangrijkste dratnadichter ii>, hebben zijn stukken het meest recht op vertoning. Dit recht is niet door v. N. voor gestaan, déstrekking van zijn artiekel gaat tegen Bouwmeester in en doet Vondel schade. Ware het niet beter geweest, zo hij de liefde voor Vondel's stukken had opgewekt ? Is de bedoeling van de zin geweest, zoals de heer v. N. die uitlegt, dan noem ik die toch niet gelukkig van samenstelling. Het ander geval is dit. Ik beweerde, dat v. N. kort geleden n.l. in 1901, geschreven had: We hebben nu eenmaal geen Shakes peare, geen Corneille." Nu blijkt, dat hij noch korter geleden, n.l. in 1902 letterlik het volgende schreef (dus niet alleen by het toneel verwijlend): Dr.... is blijkbaar een zeer geestdriftig man, die hart heeft voor onze literatuur, die erover klaagt dat zij zoo weinig heeft voortgebracht wat tot de wereldliteratuur behoort. De klacht is meer gehoord en met reden. We hebben geen Dante of Shakes peare of Racine of Goethe. Dat is een feit, waarin we berusten moeten ons troostende met den grooten roem onzer schilders." Had hij hier niet kunnen en moeten spreken over Vondel, die groter treurspel dichter is dan Racine of Corneille, die voorts de grootste korendichter der wereld is, die daarnevens noch een groot en rijk lyricus, een groot beschrijvend dichter, een verdienstelik epies en een groot didakties dichter is? Zo zweeg hij hier dus over onze vaderlandse poëet en werelddichter. Tans heeft hij na lezing van mijn bloem lezing moeten erkennen: Wie dit boek doorleest kent Vondel vrijwel als lyricus en deelt zeer zeker de warme bewondering die den heer van Elring doet zeggen in zijn Voorwoord: Vondei's lyriek is het schoonste, edelste, verhevenste en meest verscheiden gedenkteeken dat wij van onze gouden eeuw bezitten." De heer v. N. nu doet mij felle verwijten over de tekst. Ik zal die enkele kleine ver anderingen verklaren; ik vlei mij niet hem tevreden te stellen, doch wellicht de onbe vooroordeelde lezer. Wat de uitgave van mijn bloemlezing eigenlik te maken heeft met mijn bespreking van het toneel, begrijp ik niet, doch nu de heer v. N. zijn beschul diging van schennis enz. herhaalt, en mede verwijst naar De Beweging, word ik wel genoopt mij te verdedigen. /iehier het geen hij schreef: Laat ik hem (v. E.) even het woord geven: Het is mijn overtuiging dat er geen slagboom 1) moet gesteld worden tusschen Vondel en zijn volk; als ik dus een kleine verandering aanbreng, de tegenwoordige uit spraak schrijf (let wel op! v. N.), bijv. storen voor steuren, dat thans minder be schaafd (of gewestelijk) klinkt, dan is dut mede om zoo min mogelijk het verschil te laten voelen tusschen Vondel en ons heden." Met uw verlof, meneer van Elring. Als u storen schrijft in plaats van steuren, voor in plaats veur, smelt voor smilt, ligt voor leit, paarle voor perle, da» tast u niet het uiterlijke maar het innerlijke, het essentieele van Vondei's vers aan: de klank. Ik meen dat u de wijzigingen ook nog al eens verder uitstrekt dan tot wat u het uiterlijk noemt. Wanneer u bijv. als in dan verandert! Door aanhalingsteekens in DeNeerlaagderTurksche vlote, welke u vergeet te sluiten, het gedicht vrijwel onverstaanbaar maakt!" Zo dwaalt de heer v. N. zelfs af tot de leestekens. Iedereen ziet, waar punt en aan halingstekens behoorden te staan. Een boek zonder drukfouten bestaat niet, en wat doet een of doen een paar leesteekens af aan de waarde van een boek? Een aan val op de interpunctie heb ik zeker aan de vol gende noot te danken: Een enkele maal liet ik een komma weg, die nu niet meer geschre ven zou worden." 2) Doch ter zake. Waarom haalt v.. N. de volzin niet aan: Waar het rijm of de klank schade zou lijden, behield ik het oude, bijv.: dezer werrelt, die zoo Jwerrelt." Dat doet reeds veel af van zijn verwijt. Ik geef voor beelden. Ik schryf: Mits de schrandere Armijn Tegen Bezam en Calvijn Legt den rok van d' Advocaat. hier staat oorspronkelik : Mits den schranderere Armijn Tegen Bezam en Calvijn Leit den rok van d' Advocaat. Niemand zou die twee n's uitspreken, en is leit hier zo veel mooier dan ligt? Voorts ben ik er van overtuigd, dat Vondel tans ook storen zou schrijven. Waarom ik zulke kleine veranderingen aanbracht ? Niet omdat ik het vers hierdoor verbeterd achtte, doch ik herhaal het, ten behoeve van het publiek. En ook wijl ik hoop, dat Vondel's poëzie de vreemdeling makkeliker verstaanbaar wordt. De liefde voor Vondel zit er bij het publiek noch niet in. Men is dus erg gauw met zyn bezwaren. En een dier bezwaren, die ik immer opnieuw vernam, was: zulke oude taal. Men is ontwend aan woorden als smilt, steuren enz. in het hoog-Hollands. Ook hebben Witsen Geijsbeek, Jonckbloet en Huet Vondel burgerlikheid verweten. Men is nooit flink tegen die verguizerg opgekomen. Van daar dat ik ook de woorden die aan dialekt doen denken, zo veel mogelik vermeed. Ik meende dus om een groot doel te bereiken: Vondel onder de leken te brengen, het goed was voorjopig een kleine, zeer kleine concessie te doen, en deze noch zo klein mogelik te maken, en voorts de gewone spelling te schrijren (dit is de hoofdzaak). 3) In versregels als in het vrolik gemeenzame: of in: Hier leit Vondel zonder rouw, Hij is gestorven van de kou. Hier leit de Hofinusch nu en rot zou het vervangen van leit door ligt wél schade doen. men voelt het, hier liet ik dat woord dus staan. Dit vermeldde de heer v. N. niet. Ook op andere plaatsen liet ik het oude, bijv.: Of met een lent van vaarzen ga... Die malkanderen omhelzen . .. Dus kwam de Hollandsche Amiraal... Hunnen zoeten zangk om u.. . Flus schipbreuk lijden zal... Hoe vierig uwen zieken ... wilt niet uw schepsel vergen ... Het keelgat kreet: gants krevel! enz. enz. Men vindt bij Vondel bijkans oveaal paarle. v. N. komt nu tot de slotsom : dat de bedoeling het verre wint van de uitvoe ring." Daarmee mag ik het doen. De in richting van het boek laat hij echter totaal onbesproken 4); het treurige feit, dat sinds de dood van de zanger, meer dan twee eeuwen lang, geen enkele ruime keur uit Vondel's rijke en uitgebreiie lyriek (afgescheiden van zijn treurspelen) werd uitgegeven, laat hij geheel onvermeld (nimmer ook werd die lyriek afzonderlik uitgegeven). Is dit niet van meer waarde dan een leesteken, een druk fout of zelfs een verandering van leit in legt? Ware ook niet van meer belang bijv. er op te wijzen, dat ik een andere opvatting geef van de Uitvaart van Orfeus dan de gangbare, dat ik zijdelings de aanmerking tracht te weerleggen van Bakhuyzen v. d. Brink, in de anders door mij bewonderde studie, op Von del's satiren, hoofdst. X. (De Uitvaart v. Orfeus en de speel strijd v. Apollo en Pan, die ik de twee doorluchtigste satiren van Vondel noem, komen niet in die studie voor), en dat ik ook de Harpoen verdedig, door hem te laag gesteld. Gebrek aan plaatsruimte verbiedt mij hierop in te gaan. Ik acht mij hiermede voldoende tegen de heer v. N. ge rechtvaardigd. Ziehier, wat een Vondel vereerder, leraar in de Nederlandse letteren, met wie ik door het boek kennis maakte, mij zeide; ik ben altijd een warm Vondel vereerder geweest, doch mijn veneratie voor Vondel is door de lezing van uw boek noch zeer toegenomen." Ik wend mij tans tot Verwey, het vierde artiekel, dat v. N. mij ter bespreking stelt. Verwey maakt zich met drie regels af van het geheel van het boek, de keuze, de wijze van uitgeven enz. Hij zegt nl.: Het is een aangenaam boek dat door vorm en druk (rekken zal, en waarin menig schoon gedicht den lezer opnieuw bekoren of, indien hij het niet kent, verrassen moet." Dan gaat hij dadelik tot de aanval over en onderhoudt mij zegge bijna vijf volle bladzijden over de tekst. ??Alvorens ik mij verdedig, moet ik er op wijzen wie Verwey als Vondeliaan is. Men heeft gehoord van delnleiding tot Vondel, waarin hij tracht het allermaoist-wezenlike uit Vondel te geven. Hij benut daartoe een boek van 700 blz. (een loekjn zegt hij). Uit de grote Katolieke gedichten, zoveel als tien treur spelen, waarin talrijke fraaie en belangrijke delen, geeft hij echter tezamen slechts vier en een half bladzijde vers!! Uit de Faëtou alleen reeds meer. Oyer de Altaargeheime nissen schrijft Verwey het volgende: Maar soms, ja soms, komt de aap van zijn dichter schap spotten uit de theologantenmouw van zijn betoogkunst." Aldus Verwey over Vondel (toch verwijt hij mij te groot zelfver trouwen). Heeft van Nouhuys hem daarvoor ooit ter verantwoording geroepen? Van de toneelstukken zijn vele geheel en sommige ten dele afgedrukt, geheel bijv. de Jozef in Egypte, niet een der beste stukken. Noch tans ontbreekt daar Vondel's hoofdwerk: De Trilogie: Lucifer, Adam, Noah. daar van Noah alleen anderhalve regel gezegd wordt en slechts het zwanekoor is overgenomen. Deze Tri logie (?der zonde" noemde ik hem elders) is noch nimmer in enige uïlf/i/re verschenen, in de volledige werken komen die drama's natuurlik afzonderlik voor. Doch door het plaats nemen in een trilogie rijst hun waarde aanzienlik. Op de top van Vondel's berg zijn we dus nooit gebracht. Zo staan we voor het enorme feit, dat het hoofdwerk der Nederlandse let terkunde noch nimmer is uitgegeven, ofschoon meer dan twee eeuwen verliepen, sedert het voltooid werd. (Nooit ook werd een be schouwing, al ware het van drie regels, over die trilogie gegeven.) Over dit feit heeft iedereen gezwegen, ook van Nouhuys. 5) Hoe Verwey Vondel weer te gering schat, blijkt hieruit, dat hij denkt, dat slechts dertien regels van het Pascha zullen blijven hangen. Kloos, die Vondel eerst voorbijzag, verklaarde later, dat V. met het Pascha zich reeds een gouden erepoort van taal heeft opgericht, doch onlangs rangschikte hy hem met Virgilius en Schiller weer onder de talenten en nu weer prijst hy hem met Perk. Ik waardeer ten volle de goede bladzijden in Verwey's boek. Erg heeft hij het echter gemaakt ten opzichte van Vondel's kleine scheppingen (waartoe ik niet de Geboorteklok en de Inwijding van het Stadhuis reken). Hooghartig schrijft hij: Ik, die alleen het schoonste van Vondel geven wil en daardoor aanlokken tot het inzien van zijn heele wezen, zal weinig aanhalen van al die Trouw- en Feest-, Lof- en Hekeldichten, en dat weinige nog nut eigenlijk schoon (ik cursiveer v. E.)." Aldus wordt dit prachtige mozaïek van Von del's kunst voorby gegaan. Ik tekende reeds protes.t aan tegen zijn uiting in mijn Bloem lezing. In het Voorwoord wees ik er op, dat Verwey slechts tien dier verzen volledig heeft overgenomen (ik geef een keur van 200 en verklaar vele mooie niet te kunnen opnemen uit plaatsgebrek), en in een noot onder De Rijnstroom schreef ik : Is ooit een stroom door gedicht of beeldhouwwerk schooner verheerlijkt? En zou dit vers, door Verwey aangehaald, toch nog niet eigenlijk schoon" zijn, al is zijn schoonheid, tevens stevig, door breedheid uitmuntend?" Dit vers verklaart Verwey, is een bekend vers, heelemaal in eens geschreven enz. Het volgende merkt hij op over de Geuzevesper: Dat is zoo maar iets, wat Vondel voelde tegen de moordenaars van Oldenbarnevelt." Deze stijl, dunkt mij, valt niet te roemen. In zijn te waarderen boek over Brederoo spreekt Verwey gunstiger over Vondel's lyriek, doch wij hadden dit in het Vondelboek zelf verwacht. (Slot volgt) VAX Ei.RING. 1) In hoofdzaak de lastige spelling van die tijd; let op: dan is dat mede." 2) Voor een zin uit Geuzevesper bestaan twee lezingen ; in een noot geef ik beide en merk op: ik laat 't beslissend leesteeken weg" ; een drukfout maakte hiervan : ik laat beslissend 't le^steeken weg". Doch dit schaadt Vondel niet. 3) Ik stel tegenover de aanmerking van de heer van Nouhuys het oordeel van de Ncderl. Spectator 22 Juli. 4) Door aanhalingen uit verschillende schrij vers trachtte ik de gedichten op het schoonst te doen uitkomen; ik meen dat het voor het eerst is, dat Nederlandse verzen aldus (mijns inziens de beste wijze) worden uit gegeven. 5) Voor het ogenblik verwijs ik naar Von del's voorrede van de Noah en haal aan uit mijn Luciferstudie, dat Apollion, de schild knaap van Lucifer de Xoah opent, en Uriël, de schildknaap van Michaël, dit stuk sluit. Uut door A. H. DE HARTOG. De schrijver van de/.e dorpsschetsen heeft een beslist abuis gemaakt. Uier hed-de ons nou zoo-as we léven en doen en spreken ien de Bètuwe," 7,00 begint zijn voorrede. Dat is onjuist. Hij had moeten zeggen in de Oi-er-Betuwe. De Neer-Betuwsche taal is in veel opzichten heel anders dan wat ons hier voorgezet wordt. In de Neer-Betuwe spreekt men niet van: hij miek en hij kwiem en wiefke; men zegt er: hij makte, hij kwam, en wefke. Om miek en kwiem te hooren moet men den kant van Nijmegen en Arnhem uit, en de Neer-Bet u wenaar zegt van de inge zetenen van daar ginds: dat ziju de lui van uut en tuus, want hij spreekt van uit en tuis, en zal voor de ij nooit de ie gebruiken en dus niet zeggen: waar blieft de tied. Nu, de heer De Hartog heeft alle recht om zijn menschen Over-Betuwsch te laten spreken, maar dan moet hij ons door zijn verklaring vooraf niet op een dwaalspoor brengen en op het plaatje tegenover den titel geen wegwijzer plaatsen met den naam van het dorp Ommeren er op; want te Ommeren spreekt men den tongval dien hij zijn menschen laat gebruiken beslist niet. Tusschen dat Over- en Neder-Betuwsch moet een grens zijn, ofschoon niet scherp afgehaakt natuurlijk. Misschien loopt die grens wel langs den Spanjaardsdijk die inder tijd de beide deelen van de Bètuwe scheidde en waarvan men nog een duidelijk waarnet mbaar brokstuk kan zien van uit den spoortrein, even voordat men, van Resteren uit, aan het Hemmensche station komt, bene den de voormalige, nog juist in Over-Betuwe liggende, ridderhofstad den Boelenham. Een uitvoerige studie zou hieraan, evenals aan alle dialect-grenzen, te wijden zijn. De schrijver heeft de verdienste dat hij een groot aantal eigenaardige uitdrukkingen en woorden geeft, zoodat er voor den taalvorscher menige kurrel uit zijn bundel te oogsten valt. Hij verhaalt van een katje, een schier beesje, 'n akelike poddik, en as-ti te veul bij de kachel zit te poddiken, dan bust Jaon 'm mi t 'n zwipkeii eweg". Dat poddiken en buusten of buusttren is echt. Als de katten bij den herd zitten te poddikken (zoodat de pod er in komt!) dan worden zeden huis uit gebuusterd. De heer De Hartog zegt van een vrouw die waterzuchtig is: ze het't waoter gelaoje; bij laat zijn menschen spreken van mè-zonder (met zonder) en van jong, w a kos te kèl kuute!" (hard loopen) en van brudselen voor gebrekkig braden. 't Gestadig gebruik van kèl voor kerl, kerel, komt ons overdreven voor. Wij meenen dat kerl mér gebruikt wordt, en dat het verwaarloozen van de r slechts plaatselijk is. Om echter die kerls te laten spreken van kathedraole koorse en historische geschiedenisse, dat is den eenvoudigen Betuwnaar wel wat al te geleerd voorstellen, en simonblé[voor s'il vous plait, schrijven wij op rekening van den schrijver zelf. Onze Betuwsche novellist geeft over 't alge meen den indruk dat hij een groot aantal uitdrukkingen, door hem rechts en links opgevangen, op een lijstje geplaatst en in zijn schetsjes opgehangen heeft, al te over vloedig soms. Aan die schetsen ontbreekt als litteratuur het ne noodige: kern. Wij raden hem aan dergelijke kleine dingen te lezen uit het Sketchbook van Washington Irving of van de talrijke Vlaamsche dorps vertellers of van onzen Hollidee. De Hartogs kwaliteiten liggen volgens dit boek meer op het gebied der taalkunde dan der verhaalkunde. Als taaiontdekker weet hij uitmuntend op te merken en zou hij groote diensten kunnen bewijzen; zijn Over-Betuwsch kent hij veel beter dan wijlen Jan Jacob Cremer. Ten slotte zij verklaard dat hij zijn boekje zelf heel aardig geïllustreerd heeft wat óók een verdienste is. VAN INGEN. 2e Jaargang. 3 September 1905. Red.: C. H. BROEKKAMP, Damrak 59, Amst. Verzoeke alle mededeelingen, deze rubriek betreffende, te richten aan bovenstaand adres. Probleem No. 40 is goed opgelost door: S. S. van Baaien, K. C. de Jonge, G. van Leeuwen, F. J. de Wolf, Amsterdam; K. Bouwes, N. Bouwes, D. Kikke, Edam ; J. Luteijn, Groede; P. Muilwijk, Groot Ammers; R. C. Broekmeijer, W. van Daalen, J. Fortgens, C. F. Visse, Haar lem ; J. Veershijm, Hilversum; K. Koster, Hoog Carspel; W. Vijn, Hoogwoud; G. de Weert, Nijehorne (Fr.); J. Meijer, Nijmegen en dr. T. J. Bouwes, Spijk, (Gr.). CORRESPONDENTIE-WEDSTRIJD. Tabel der gespeelde zetten van Wit. N N N N N N to ^ g ': s ^ to 1 s f1 * W o O CO co CO CO CO CO trj Co cc o co tó o ffi o =H CO tO W to tO ^ 10 CO CO CO CO tC . ^ w ; to o ! £r* O i co i ' óo ; cc ?*1 ^ CO r?1 10 ?4^ O 10 -? l to 10 f< O Ot o rf* CO CO to cc t-i CH ?Ji?i CO CO CC CO ^ ^ 00 CO w fel to to to ; «H w * i «H w CH * w o 1 o K W o O CO 10 05 00 tó to J00 -?J to to o o 03 CO te CC to tó «H CO 00 to CO 0 f1 CO to t'o CO CO Co to o ^ to to o O 0 CO Cl MJ 05 * rr1 t-0 00 Q H iiK ^ 0= 1 ? to ^ o CO CO to w a CO , -f to CO CO to ' to cc w w 1 f CO Jh.j C-H 1 1 CO C i t'o cD 10 * 2 b to tel o t o 1 * 0 o G 1 O O W o O to CO o to CO -J tel CO f?J t'o 'T) CO 9 05 CO O 00 Oi tó K CO c-co - I to to w oo CO t-1 05 CC CO CC CO 4CO CO IO w o o to W te) o to tó O o to W «H o to W f1 o to W 1 o to Voortzetting van partij : 21. 1)32-28, F 23:82 gedw. 22. D 21)-23, H 19 28 38. G 29-21, 1)19:30 46. H 27-21, G 10:27 Go. L Geen zet ingezonden. 00. L 32-38, N 23:32, L 37:17, N 21:12 72. M 36-31, L 20:28 75. N 22-17, F 12: 21 7& N 35-30, M 24 : 35 Aan de deelnemers in de Correfpondentiewedstrijd. Onze geachte deelnemer ,.F", maakt ons opmerkzaam op het volgende: Het is recht, dat hij die ophoudt met spelen in den cor respondentie-wedstrijd, alle verdere aanspraak hierop onmiddellijk verliest. Echter, anders is het gesteld met den aanblijvende. Indien deze in de afgebroken partij reeds een positie voordeel heeft behaald, moet hij ook van dit voordeel kunnen proliteeren." Art. 11 zegt: Hij die ophoudt met spelen, wordt beschouwd zijn partijen te hebben verloren, enz." Hierin schuilt een kleine fout, omdat voor het reeds behaalde voordeel geen winst wordt gegeven, terwijl een minder gunstige en zelfs slechte stelling van het op houden der tegenpartij, alles profiteert. Dit is onbillijk, hetgeen elke amateur zal be amen. Zulks komt niet voor in een gewonen wedstrijd, omdat daarin elke partij afzon derlijk wordt afgespeeld, terwijl dit wel kan voorkomen in een correspondentie-wedstrijd, omdat daarin alle partijen gelijktijdig ge speeld worden. Nu meent onze geachte deelnemer, deze onbillijkheid te kunnen wegnemen door het volgende: Elke afgebroken partij wordt door een jury van twee a drie deskundigen, door den redacteur te benoemen, onderzocht en beoordeeld. Indien het nu blijkt, dat de positie eec winnende is voor den aanblijvenden deelnemer, dan ontvangt deze 2 pun ten, voor een remise stand l punt en voor een reeds verloren stelling niets. De par tijen zullen den jury aangeboden worden, met weglating der alphabetHche letters, waar door een geheel onpartijdige beoordoeling plaats vindt. De stand van de afgebroken partij wordt hen op diagram ter hand ge steld, zonder bijvoeging der reeds gespeelde zetten, waardoor elke goede, minder goede of verkeer ie voortzetting onbekend blijft. Na een grondig onderzoek, doet de jury uit spraak, aan welker beslissing alle deelnemers zich onvoorwaardelijk onderwerpen. De uit slag wordt in de tabel vermeld, door de teekens O, l of 2", in het vakje, waar de partij is geplaatst geweest. Wij meenen dat er geen bezwaar bestaat om deze, o. i. rechtvaardige bepaling, welke ons aller belang insluit, te accepteeren, te meer daar zij voorziet in eene leemte, waaraan bij den aanvang van den wedstrijd, niet 's gedacht. Zij, die echter beslist hiertegen zijn, ge lieven dit ons te berichten, met een korte toelichting, waarom. Indien wij vóór of op Dinsdag 5 Sept a.s., met de toezending der gespeelde zetten geen bericht hierop ontvangen, wordt dit be schouwd als stilzwijgend goedkeuren en aan vaarden der bovengenoemde bepaling." N.B. De reeds toegewezen, en in de tabel aangeteekende winstpunten der afgebroken partijen van B, blijven behouden. De ge noemde bepaling zal alleen van kracht zijn op de thans gespeelde partijen. Het Ittternatioiia-d congres fier tolueen yan yerwaarloosöen Dit congres werd gehouden te Luik van 7?12 Augustus 1.1. Reeds te voren waren aan de gedelegeerden en leden van het congres tal van rapporten toegezonden, te veei om nauwlettend te kun nen beatudeeren. Onder deze waren er vier van bekende landgenooten, o.a. van M. Nijland, inspecteur van het onderwijs, die in een zeer belangrijk rapport, de geschiedenis nagaat, van onze verordeningen ten opzichte van de vagabondage en de kinderwetten. Een ander rapport is van mej. mr. Van Dorp, waaruit later het een en ander daarin voorkomend, zal wordi-n besproken. Wenschelijk zou het zijn, als de rappor ten onder de oogen konden worden gebracht, ook van diegenen die het congres niet heb ben bijgewoond. Zooals gebruikelijk is, werden de gedele geerden en leden op den vooravond uitgenoodigd, een receptie ter hunner eere op het stadhuis bij te wonen. Aldaar werden de gewone speechen afgestoken, die echter hier niet bloot als iets oflicieels konden worden beschouwd, daar de sympathieke Belgische minister van Staat, Jules Ie Jeune een veteraan op het gebied van arm- en weezenvereeniging het woord voerde. Het congres werd den volgenden morgen geopend met een speech van den minister van Justitie, waarna de zittingen een aanvang namen. De eerste sectie behandelde voornamelijk de questie van het sparen door jeugdige veroordeelden. Mevrouw E. Plasky die een lijvig rapport over dit onderwerp had geschreven, was van oordeel, dat nien niet te vroeg beginnen kon met het sparen aan te moedigen. Wel weerklonken er stemmen die betoog den, dat hot sparen tot gierigheid aanleiding kon geven, maar de voorstanders er van waren in de groote meerderheid. Wat er in de eerste en de overige secties werd besproken, kan natuurlijk hier 'niet in den breede worden behandeld. Maar wél wenschte ik te wyzen, op het nut dat dergelijke bespiegelingen kunnen hebben in zake het lot en de behandeling der arme, verwaarloosde en misdadige kinderen. DU volgende conclusies werden op den laatsten dag behandeld en aangenomen! 1. De bescherming van den Staat moet worden verleend aan alle verlaten kinderen of aan hun die kaas hebben verlaten te zullen worden. De heer Descamps heeft zich verklaard tegen het systeem van verplichte Staatsbeschemiing. Met 47 tegen 13 stemmen werd zijn motie echter verworpen. 2. De ge,;insverpleging moet worden aan bevolen. 3. Beschermende wetten moeten worden gemaakt ten behoeve van abnormale en misdadige kinderen. 2. Sectie. Kr moeten maatregelen genomen worden om de huisgenootcn van gedetineer den schadeloos te stellen voor het gemis van hun kostwinner, zelfs al werden ze door de publieke liefdadigheid ondersteund. Hierover handelt liet belangrijk rapport van mr. Van Dorp. In haar betoog zegt zij : Ondersteu ning van familieleden is noodig. omdat: De Staat ontrukt den kostwinner aan zijn familie. Ingeval het een ongehuwden man geldt, kan men aannemen dat het alleen schade voor hemzelf is. Maar als een huisvader wordt ontrukt aan zijn gezin, wat gebeurt er dan ? In ons land wordt de arbeid van de ge huwde vrouw zooveel mogelijk bemoeilijkt en zelfs tegengewerkt. Men kan dus, voor zoover het Holland betreft, zeggen : De man in de gev.ingenis, het gezin broodeloos!" De Vereeuiging Pro Joventute kan er van verhalen, hoe menig jong leven is verwoest, om de hierboven vermelde reden, De moeder ? zonder kostwinner achter gebleven stuurt de kinderen op straat om te bedelen. Bedelaars, vagebonden en mis dadigers ' .. . bevolkers der gevangenissen l ... Dat wordt er van de kinderen wier vaders een misdrijf hebben gepleegd, waarna het gezin onverzorgd achterbleef! De situatie wordt niet minder droevig, als de moeder een delict heeft gepleegd. Dan is het gezin van alle toezicht beroofd. Men kan dus hier niet volstaan met geld te Reclames. OBERLAHNSTEIN. b r i a wat e, High (irade Turkiscli B Cigarettes H Moderate l'riccs. ^| MlLKiN", KHEDIVE", EXTIU FINE". 2 et. 2 H et. 3 et. Sfe/io Efstaihopoulos (Smyrna). STELIO Normaal-Onderkleeding Prof Dr G. ^ Eénige Fabrikanten W.BengerSöhne Stultgart l Hoofddepót te AMSTERDAM: Kalverstraat 157 | K. F. DEUSCHLE-BENOER.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl