Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1471
en kleuren onderneemt de gewaagdste for
muleering. Zijn visie van de werkelijkheid
wordt die van den Apocalipcus. De lijnen
gaan in zwellende bochten, kleuren laaien
uit in vlammen, een groep bloeiende
kastanjeboomen in zware bladervolte, staat er
als een flambouw, in het volle vuur van
het venijnige groen. Zoo zag hij de vor
men van boomen en rotsen zich wringen,
de aarde golven, of het zwaartewicht van
het heelal kantelde, zag hij de glooiende
akkerbanen in lichtende groenen flitsen tegen
eene dreigende overwelving van somber
violet blauw, en 't is, over dit bollend land
heengestapt, of je van de aarde zoudt weg
vallen.
Zoo is het landschap waar de zwarte vogels
aanvliegen uit een stormlucht, die zich aan
flarden scheurde, over het korenveld, dat
z\jn lichtend geel uitkrijacht onder heftige
beroering van rukwinden, over het pad, dat
als een ingekorven geul daar tusschendoor
tegen den horizont oploopt, als een wan
hoopskreet, die zich uit de weeën van een
beklemde ziel ontwringt.
De tentoonstelling is nu gesloten. Ze was
een evenement, en zeer onwaarschijnlijk zal
zoo ruimschoots het Oeuvre van Vincent
van Gogh ooit nog te aanschouwen zijn.
Hoe meer men van Van Gogh bijeen
vindt, des te beter kan men doordringen
tot den geest van zijn kunst. Want er zijn
in deze arbeid geen slappe momenten aan
te wijzen, bij werken, die om een doffe ver
moeidheid, flauwe herhaling of valsche schijn,
als minder belangrijk tusschen het oeuvre
staan. En die men buitensporig of onvol
wassen zou willen noemen, big ven ontzag
wekkend als getuigenis van een heldhaftig
zich-zelf-vergeten reikhalzen naar het onein
dige, in deze wereld waar tot eigenwin in
zooveel getransigeerd wordt.
Daar ik b\j de inrichting der tentoonstelling
zelf betrokken was, moge het voortdurend
opkloppen van de algemeene aandacht er
voor, het vermoeden verwekken voor een
eigen succesje, bescheiden aandeel te
ij veren.
Voor myn part! Maar ik constateer in me
zelf, dat di belangstelling voor schilderij
tentoonstellingen zich wel veel zet naar het
toevallig verloop in de strooming van
kunstliefhebbery'.
AV. STEENHOFF.
Een Verweer.
i.
Moge het mij vergund wezen mij te ver
dedigen tegen het artiekel van de heer Van
Nouhuijs in De, Amsterdammer van 16 Juli.
De zin, die de heer v. N. in Het Vaderland
schreef, luidt in zijn geheel:
Proeven met Sofokles, Vondel en
Shakespeare moesten -vooral niet te dikwijls worden
herhaald, al dient erkend, dat de laatstge
noemde nog het meest voor het publiek
toegankelijk blijkt."
Ik zag hierin of een wens of een raad,
wat is natuurliker? En dat ik die betreurde,
ia mede natuurlik. Sofokles en Shakespeare
zy'n een eeuwige bron van genot, Vondel is
door Jan Vos van het toneel geduwd en
men heeft hem sedert immer verwaarloosd.
Zolang hij onze belangrijkste dratnadichter
ii>, hebben zijn stukken het meest recht op
vertoning. Dit recht is niet door v. N. voor
gestaan, déstrekking van zijn artiekel gaat
tegen Bouwmeester in en doet Vondel schade.
Ware het niet beter geweest, zo hij de
liefde voor Vondel's stukken had opgewekt ?
Is de bedoeling van de zin geweest, zoals
de heer v. N. die uitlegt, dan noem ik die
toch niet gelukkig van samenstelling.
Het ander geval is dit. Ik beweerde, dat
v. N. kort geleden n.l. in 1901, geschreven
had: We hebben nu eenmaal geen Shakes
peare, geen Corneille." Nu blijkt, dat hij
noch korter geleden, n.l. in 1902 letterlik
het volgende schreef (dus niet alleen by het
toneel verwijlend):
Dr.... is blijkbaar een zeer geestdriftig
man, die hart heeft voor onze literatuur,
die erover klaagt dat zij zoo weinig heeft
voortgebracht wat tot de wereldliteratuur
behoort. De klacht is meer gehoord en met
reden. We hebben geen Dante of Shakes
peare of Racine of Goethe. Dat is een
feit, waarin we berusten moeten ons troostende
met den grooten roem onzer schilders."
Had hij hier niet kunnen en moeten
spreken over Vondel, die groter treurspel
dichter is dan Racine of Corneille, die voorts
de grootste korendichter der wereld is, die
daarnevens noch een groot en rijk lyricus,
een groot beschrijvend dichter, een
verdienstelik epies en een groot didakties dichter
is? Zo zweeg hij hier dus over onze vaderlandse
poëet en werelddichter.
Tans heeft hij na lezing van mijn bloem
lezing moeten erkennen: Wie dit boek
doorleest kent Vondel vrijwel als lyricus en
deelt zeer zeker de warme bewondering die
den heer van Elring doet zeggen in zijn
Voorwoord: Vondei's lyriek is het schoonste,
edelste, verhevenste en meest verscheiden
gedenkteeken dat wij van onze gouden eeuw
bezitten."
De heer v. N. nu doet mij felle verwijten
over de tekst. Ik zal die enkele kleine ver
anderingen verklaren; ik vlei mij niet hem
tevreden te stellen, doch wellicht de onbe
vooroordeelde lezer. Wat de uitgave van
mijn bloemlezing eigenlik te maken heeft
met mijn bespreking van het toneel, begrijp
ik niet, doch nu de heer v. N. zijn beschul
diging van schennis enz. herhaalt, en mede
verwijst naar De Beweging, word ik wel
genoopt mij te verdedigen. /iehier het
geen hij schreef:
Laat ik hem (v. E.) even het woord
geven: Het is mijn overtuiging dat er geen
slagboom 1) moet gesteld worden tusschen
Vondel en zijn volk; als ik dus een kleine
verandering aanbreng, de tegenwoordige uit
spraak schrijf (let wel op! v. N.), bijv.
storen voor steuren, dat thans minder be
schaafd (of gewestelijk) klinkt, dan is dut
mede om zoo min mogelijk het verschil te
laten voelen tusschen Vondel en ons heden."
Met uw verlof, meneer van Elring. Als u
storen schrijft in plaats van steuren, voor
in plaats veur, smelt voor smilt, ligt voor
leit, paarle voor perle, da» tast u niet het
uiterlijke maar het innerlijke, het essentieele
van Vondei's vers aan: de klank. Ik meen
dat u de wijzigingen ook nog al eens verder
uitstrekt dan tot wat u het uiterlijk noemt.
Wanneer u bijv. als in dan verandert! Door
aanhalingsteekens in DeNeerlaagderTurksche
vlote, welke u vergeet te sluiten, het gedicht
vrijwel onverstaanbaar maakt!"
Zo dwaalt de heer v. N. zelfs af tot de
leestekens. Iedereen ziet, waar punt en aan
halingstekens behoorden te staan.
Een boek zonder drukfouten bestaat niet,
en wat doet een of doen een paar leesteekens
af aan de waarde van een boek? Een aan val
op de interpunctie heb ik zeker aan de vol
gende noot te danken: Een enkele maal liet
ik een komma weg, die nu niet meer geschre
ven zou worden." 2)
Doch ter zake. Waarom haalt v.. N. de
volzin niet aan: Waar het rijm of de klank
schade zou lijden, behield ik het oude, bijv.:
dezer werrelt, die zoo Jwerrelt." Dat doet
reeds veel af van zijn verwijt. Ik geef voor
beelden. Ik schryf:
Mits de schrandere Armijn
Tegen Bezam en Calvijn
Legt den rok van d' Advocaat.
hier staat oorspronkelik :
Mits den schranderere Armijn
Tegen Bezam en Calvijn
Leit den rok van d' Advocaat.
Niemand zou die twee n's uitspreken, en
is leit hier zo veel mooier dan ligt? Voorts
ben ik er van overtuigd, dat Vondel tans
ook storen zou schrijven. Waarom ik zulke
kleine veranderingen aanbracht ? Niet omdat
ik het vers hierdoor verbeterd achtte, doch
ik herhaal het, ten behoeve van het publiek.
En ook wijl ik hoop, dat Vondel's poëzie de
vreemdeling makkeliker verstaanbaar wordt.
De liefde voor Vondel zit er bij het publiek
noch niet in. Men is dus erg gauw met zyn
bezwaren. En een dier bezwaren, die ik immer
opnieuw vernam, was: zulke oude taal. Men
is ontwend aan woorden als smilt, steuren
enz. in het hoog-Hollands. Ook hebben
Witsen Geijsbeek, Jonckbloet en Huet Vondel
burgerlikheid verweten. Men is nooit flink
tegen die verguizerg opgekomen. Van daar
dat ik ook de woorden die aan dialekt doen
denken, zo veel mogelik vermeed. Ik meende
dus om een groot doel te bereiken: Vondel
onder de leken te brengen, het goed was
voorjopig een kleine, zeer kleine concessie
te doen, en deze noch zo klein mogelik te
maken, en voorts de gewone spelling te
schrijren (dit is de hoofdzaak). 3) In versregels als
in het vrolik gemeenzame:
of in:
Hier leit Vondel zonder rouw,
Hij is gestorven van de kou.
Hier leit de Hofinusch nu en rot
zou het vervangen van leit door ligt wél
schade doen. men voelt het, hier liet ik dat
woord dus staan. Dit vermeldde de heer v. N.
niet. Ook op andere plaatsen liet ik het
oude, bijv.:
Of met een lent van vaarzen ga...
Die malkanderen omhelzen . ..
Dus kwam de Hollandsche Amiraal...
Hunnen zoeten zangk om u.. .
Flus schipbreuk lijden zal...
Hoe vierig uwen zieken ...
wilt niet uw schepsel vergen ...
Het keelgat kreet: gants krevel!
enz. enz.
Men vindt bij Vondel bijkans oveaal
paarle. v. N. komt nu tot de slotsom : dat
de bedoeling het verre wint van de uitvoe
ring." Daarmee mag ik het doen. De in
richting van het boek laat hij echter totaal
onbesproken 4); het treurige feit, dat sinds de
dood van de zanger, meer dan twee eeuwen
lang, geen enkele ruime keur uit Vondel's
rijke en uitgebreiie lyriek (afgescheiden van
zijn treurspelen) werd uitgegeven, laat hij
geheel onvermeld (nimmer ook werd die
lyriek afzonderlik uitgegeven). Is dit niet
van meer waarde dan een leesteken, een druk
fout of zelfs een verandering van leit in legt?
Ware ook niet van meer belang bijv. er op
te wijzen, dat ik een andere opvatting geef
van de Uitvaart van Orfeus dan de gangbare,
dat ik zijdelings de aanmerking tracht te
weerleggen van Bakhuyzen v. d. Brink, in de
anders door mij bewonderde studie, op Von
del's satiren, hoofdst. X. (De Uitvaart v.
Orfeus en de speel strijd v. Apollo en Pan,
die ik de twee doorluchtigste satiren van
Vondel noem, komen niet in die studie voor),
en dat ik ook de Harpoen verdedig, door
hem te laag gesteld. Gebrek aan plaatsruimte
verbiedt mij hierop in te gaan. Ik acht mij
hiermede voldoende tegen de heer v. N. ge
rechtvaardigd. Ziehier, wat een Vondel
vereerder, leraar in de Nederlandse letteren,
met wie ik door het boek kennis maakte,
mij zeide; ik ben altijd een warm Vondel
vereerder geweest, doch mijn veneratie voor
Vondel is door de lezing van uw boek noch
zeer toegenomen."
Ik wend mij tans tot Verwey, het vierde
artiekel, dat v. N. mij ter bespreking stelt.
Verwey maakt zich met drie regels af van
het geheel van het boek, de keuze, de wijze
van uitgeven enz. Hij zegt nl.: Het is een
aangenaam boek dat door vorm en druk
(rekken zal, en waarin menig schoon gedicht
den lezer opnieuw bekoren of, indien hij het
niet kent, verrassen moet." Dan gaat hij
dadelik tot de aanval over en onderhoudt
mij zegge bijna vijf volle bladzijden over de
tekst. ??Alvorens ik mij verdedig, moet ik
er op wijzen wie Verwey als Vondeliaan is.
Men heeft gehoord van delnleiding tot Vondel,
waarin hij tracht het allermaoist-wezenlike uit
Vondel te geven. Hij benut daartoe een boek
van 700 blz. (een loekjn zegt hij). Uit de grote
Katolieke gedichten, zoveel als tien treur
spelen, waarin talrijke fraaie en belangrijke
delen, geeft hij echter tezamen slechts vier
en een half bladzijde vers!! Uit de Faëtou
alleen reeds meer. Oyer de Altaargeheime
nissen schrijft Verwey het volgende: Maar
soms, ja soms, komt de aap van zijn dichter
schap spotten uit de theologantenmouw van
zijn betoogkunst." Aldus Verwey over
Vondel (toch verwijt hij mij te groot zelfver
trouwen). Heeft van Nouhuys hem daarvoor
ooit ter verantwoording geroepen? Van de
toneelstukken zijn vele geheel en sommige
ten dele afgedrukt, geheel bijv. de Jozef in
Egypte, niet een der beste stukken. Noch
tans ontbreekt daar Vondel's hoofdwerk: De
Trilogie: Lucifer, Adam, Noah. daar van Noah
alleen anderhalve regel gezegd wordt en slechts
het zwanekoor is overgenomen. Deze Tri
logie (?der zonde" noemde ik hem elders) is
noch nimmer in enige uïlf/i/re verschenen, in de
volledige werken komen die drama's natuurlik
afzonderlik voor. Doch door het plaats nemen
in een trilogie rijst hun waarde aanzienlik.
Op de top van Vondel's berg zijn we dus
nooit gebracht. Zo staan we voor het enorme
feit, dat het hoofdwerk der Nederlandse let
terkunde noch nimmer is uitgegeven, ofschoon
meer dan twee eeuwen verliepen, sedert het
voltooid werd. (Nooit ook werd een be
schouwing, al ware het van drie regels, over die
trilogie gegeven.) Over dit feit heeft iedereen
gezwegen, ook van Nouhuys. 5) Hoe Verwey
Vondel weer te gering schat, blijkt hieruit,
dat hij denkt, dat slechts dertien regels van
het Pascha zullen blijven hangen. Kloos, die
Vondel eerst voorbijzag, verklaarde later, dat
V. met het Pascha zich reeds een gouden
erepoort van taal heeft opgericht, doch onlangs
rangschikte hy hem met Virgilius en Schiller
weer onder de talenten en nu weer prijst hy
hem met Perk.
Ik waardeer ten volle de goede bladzijden
in Verwey's boek. Erg heeft hij het echter
gemaakt ten opzichte van Vondel's kleine
scheppingen (waartoe ik niet de Geboorteklok
en de Inwijding van het Stadhuis reken).
Hooghartig schrijft hij: Ik, die alleen het
schoonste van Vondel geven wil en daardoor
aanlokken tot het inzien van zijn heele wezen,
zal weinig aanhalen van al die Trouw- en
Feest-, Lof- en Hekeldichten, en dat weinige
nog nut eigenlijk schoon (ik cursiveer v. E.)."
Aldus wordt dit prachtige mozaïek van Von
del's kunst voorby gegaan. Ik tekende reeds
protes.t aan tegen zijn uiting in mijn Bloem
lezing. In het Voorwoord wees ik er op, dat
Verwey slechts tien dier verzen volledig
heeft overgenomen (ik geef een keur van
200 en verklaar vele mooie niet te kunnen
opnemen uit plaatsgebrek), en in een noot
onder De Rijnstroom schreef ik : Is ooit een
stroom door gedicht of beeldhouwwerk
schooner verheerlijkt? En zou dit vers, door Verwey
aangehaald, toch nog niet eigenlijk schoon"
zijn, al is zijn schoonheid, tevens stevig, door
breedheid uitmuntend?" Dit vers verklaart
Verwey, is een bekend vers, heelemaal in eens
geschreven enz. Het volgende merkt hij op
over de Geuzevesper: Dat is zoo maar iets,
wat Vondel voelde tegen de moordenaars
van Oldenbarnevelt." Deze stijl, dunkt mij,
valt niet te roemen.
In zijn te waarderen boek over Brederoo
spreekt Verwey gunstiger over Vondel's lyriek,
doch wij hadden dit in het Vondelboek zelf
verwacht.
(Slot volgt)
VAX Ei.RING.
1) In hoofdzaak de lastige spelling van
die tijd; let op: dan is dat mede."
2) Voor een zin uit Geuzevesper bestaan
twee lezingen ; in een noot geef ik beide en
merk op: ik laat 't beslissend leesteeken
weg" ; een drukfout maakte hiervan : ik laat
beslissend 't le^steeken weg". Doch dit schaadt
Vondel niet.
3) Ik stel tegenover de aanmerking van
de heer van Nouhuys het oordeel van de
Ncderl. Spectator 22 Juli.
4) Door aanhalingen uit verschillende schrij
vers trachtte ik de gedichten op het schoonst
te doen uitkomen; ik meen dat het voor
het eerst is, dat Nederlandse verzen aldus
(mijns inziens de beste wijze) worden uit
gegeven.
5) Voor het ogenblik verwijs ik naar Von
del's voorrede van de Noah en haal aan uit
mijn Luciferstudie, dat Apollion, de schild
knaap van Lucifer de Xoah opent, en Uriël,
de schildknaap van Michaël, dit stuk sluit.
Uut
door A. H. DE HARTOG.
De schrijver van de/.e dorpsschetsen heeft
een beslist abuis gemaakt. Uier hed-de ons
nou zoo-as we léven en doen en spreken ien
de Bètuwe," 7,00 begint zijn voorrede. Dat
is onjuist. Hij had moeten zeggen in de
Oi-er-Betuwe. De Neer-Betuwsche taal is in
veel opzichten heel anders dan wat ons hier
voorgezet wordt. In de Neer-Betuwe spreekt
men niet van: hij miek en hij kwiem en
wiefke; men zegt er: hij makte, hij kwam,
en wefke. Om miek en kwiem te hooren
moet men den kant van Nijmegen en Arnhem
uit, en de Neer-Bet u wenaar zegt van de inge
zetenen van daar ginds: dat ziju de lui van
uut en tuus, want hij spreekt van uit en
tuis, en zal voor de ij nooit de ie gebruiken
en dus niet zeggen: waar blieft de tied.
Nu, de heer De Hartog heeft alle recht
om zijn menschen Over-Betuwsch te laten
spreken, maar dan moet hij ons door zijn
verklaring vooraf niet op een dwaalspoor
brengen en op het plaatje tegenover den
titel geen wegwijzer plaatsen met den naam
van het dorp Ommeren er op; want te
Ommeren spreekt men den tongval dien hij
zijn menschen laat gebruiken beslist niet.
Tusschen dat Over- en Neder-Betuwsch
moet een grens zijn, ofschoon niet scherp
afgehaakt natuurlijk. Misschien loopt die
grens wel langs den Spanjaardsdijk die inder
tijd de beide deelen van de Bètuwe scheidde
en waarvan men nog een duidelijk
waarnet mbaar brokstuk kan zien van uit den
spoortrein, even voordat men, van Resteren
uit, aan het Hemmensche station komt, bene
den de voormalige, nog juist in Over-Betuwe
liggende, ridderhofstad den Boelenham. Een
uitvoerige studie zou hieraan, evenals aan
alle dialect-grenzen, te wijden zijn.
De schrijver heeft de verdienste dat hij
een groot aantal eigenaardige uitdrukkingen
en woorden geeft, zoodat er voor den
taalvorscher menige kurrel uit zijn bundel te
oogsten valt. Hij verhaalt van een katje, een
schier beesje, 'n akelike poddik, en as-ti te
veul bij de kachel zit te poddiken, dan bust
Jaon 'm mi t 'n zwipkeii eweg". Dat poddiken
en buusten of buusttren is echt. Als de
katten bij den herd zitten te poddikken
(zoodat de pod er in komt!) dan worden zeden
huis uit gebuusterd.
De heer De Hartog zegt van een vrouw
die waterzuchtig is: ze het't waoter gelaoje;
bij laat zijn menschen spreken van mè-zonder
(met zonder) en van jong, w a kos te kèl
kuute!" (hard loopen) en van brudselen voor
gebrekkig braden.
't Gestadig gebruik van kèl voor kerl, kerel,
komt ons overdreven voor. Wij meenen dat
kerl mér gebruikt wordt, en dat het
verwaarloozen van de r slechts plaatselijk is.
Om echter die kerls te laten spreken van
kathedraole koorse en historische
geschiedenisse, dat is den eenvoudigen Betuwnaar
wel wat al te geleerd voorstellen, en
simonblé[voor s'il vous plait, schrijven wij op
rekening van den schrijver zelf.
Onze Betuwsche novellist geeft over 't alge
meen den indruk dat hij een groot aantal
uitdrukkingen, door hem rechts en links
opgevangen, op een lijstje geplaatst en in
zijn schetsjes opgehangen heeft, al te over
vloedig soms. Aan die schetsen ontbreekt
als litteratuur het ne noodige: kern. Wij
raden hem aan dergelijke kleine dingen te
lezen uit het Sketchbook van Washington
Irving of van de talrijke Vlaamsche dorps
vertellers of van onzen Hollidee. De Hartogs
kwaliteiten liggen volgens dit boek meer op
het gebied der taalkunde dan der
verhaalkunde. Als taaiontdekker weet hij uitmuntend
op te merken en zou hij groote diensten
kunnen bewijzen; zijn Over-Betuwsch kent
hij veel beter dan wijlen Jan Jacob Cremer.
Ten slotte zij verklaard dat hij zijn boekje
zelf heel aardig geïllustreerd heeft wat
óók een verdienste is.
VAN INGEN.
2e Jaargang. 3 September 1905.
Red.: C. H. BROEKKAMP, Damrak 59, Amst.
Verzoeke alle mededeelingen, deze rubriek
betreffende, te richten aan bovenstaand adres.
Probleem No. 40 is goed opgelost door: S.
S. van Baaien, K. C. de Jonge, G. van Leeuwen,
F. J. de Wolf, Amsterdam; K. Bouwes, N.
Bouwes, D. Kikke, Edam ; J. Luteijn, Groede;
P. Muilwijk, Groot Ammers; R. C. Broekmeijer,
W. van Daalen, J. Fortgens, C. F. Visse, Haar
lem ; J. Veershijm, Hilversum; K. Koster,
Hoog Carspel; W. Vijn, Hoogwoud; G. de
Weert, Nijehorne (Fr.); J. Meijer, Nijmegen en
dr. T. J. Bouwes, Spijk, (Gr.).
CORRESPONDENTIE-WEDSTRIJD.
Tabel der gespeelde zetten van Wit.
N N N N N N
to
^
g
':
s
^
to
1
s
f1
*
W
o
O
CO
co
CO
CO
CO
CO
trj
Co
cc
o
co
tó
o
ffi
o
=H
CO
tO
W
to
tO
^
10
CO
CO
CO
CO
tC
. ^ w
; to o
! £r* O
i co
i ' óo
; cc
?*1 ^
CO
r?1
10
?4^
O
10
-? l
to
10
f< O
Ot
o
rf*
CO
CO
to
cc
t-i CH
?Ji?i
CO
CO
CC
CO
^ ^
00
CO
w fel
to
to
to
; «H
w
*
i «H
w
CH
*
w
o
1
o
K
W
o
O
CO
10
05
00
tó
to
J00
-?J
to
to
o
o
03
CO
te
CC
to
tó
«H
CO
00
to
CO
0
f1
CO
to
t'o
CO
CO
Co
to
o
^ to
to o
O 0
CO
Cl
MJ
05
* rr1
t-0
00
Q H
iiK ^
0=
1 ?
to
^ o
CO
CO
to
w a
CO
, -f
to
CO
CO
to
' to
cc
w w
1 f
CO
Jh.j C-H
1 1
CO
C i
t'o
cD
10
* 2
b
to
tel
o
t
o
1
*
0
o
G
1
O
O
W
o
O
to
CO
o
to
CO
-J
tel
CO
f?J
t'o
'T)
CO
9
05
CO
O
00
Oi
tó
K
CO
c-co
- I
to
to
w
oo
CO
t-1
05
CC
CO
CC
CO
4CO
CO
IO
w o
o to
W te)
o to
tó O
o to
W «H
o to
W f1
o to
W 1
o to
Voortzetting van partij :
21. 1)32-28, F 23:82 gedw.
22. D 21)-23, H 19 28
38. G 29-21, 1)19:30
46. H 27-21, G 10:27
Go. L Geen zet ingezonden.
00. L 32-38, N 23:32, L 37:17, N 21:12
72. M 36-31, L 20:28
75. N 22-17, F 12: 21
7& N 35-30, M 24 : 35
Aan de deelnemers in de Correfpondentiewedstrijd.
Onze geachte deelnemer ,.F", maakt ons
opmerkzaam op het volgende: Het is recht,
dat hij die ophoudt met spelen in den cor
respondentie-wedstrijd, alle verdere aanspraak
hierop onmiddellijk verliest. Echter, anders
is het gesteld met den aanblijvende. Indien
deze in de afgebroken partij reeds een positie
voordeel heeft behaald, moet hij ook van dit
voordeel kunnen proliteeren."
Art. 11 zegt: Hij die ophoudt met spelen,
wordt beschouwd zijn partijen te hebben
verloren, enz." Hierin schuilt een kleine fout,
omdat voor het reeds behaalde voordeel geen
winst wordt gegeven, terwijl een minder
gunstige en zelfs slechte stelling van het op
houden der tegenpartij, alles profiteert. Dit
is onbillijk, hetgeen elke amateur zal be
amen. Zulks komt niet voor in een gewonen
wedstrijd, omdat daarin elke partij afzon
derlijk wordt afgespeeld, terwijl dit wel kan
voorkomen in een correspondentie-wedstrijd,
omdat daarin alle partijen gelijktijdig ge
speeld worden.
Nu meent onze geachte deelnemer, deze
onbillijkheid te kunnen wegnemen door het
volgende: Elke afgebroken partij wordt door
een jury van twee a drie deskundigen, door
den redacteur te benoemen, onderzocht en
beoordeeld. Indien het nu blijkt, dat de
positie eec winnende is voor den
aanblijvenden deelnemer, dan ontvangt deze 2 pun
ten, voor een remise stand l punt en voor
een reeds verloren stelling niets. De par
tijen zullen den jury aangeboden worden,
met weglating der alphabetHche letters, waar
door een geheel onpartijdige beoordoeling
plaats vindt. De stand van de afgebroken
partij wordt hen op diagram ter hand ge
steld, zonder bijvoeging der reeds gespeelde
zetten, waardoor elke goede, minder goede
of verkeer ie voortzetting onbekend blijft.
Na een grondig onderzoek, doet de jury uit
spraak, aan welker beslissing alle deelnemers
zich onvoorwaardelijk onderwerpen. De uit
slag wordt in de tabel vermeld, door de
teekens O, l of 2", in het vakje, waar de
partij is geplaatst geweest.
Wij meenen dat er geen bezwaar bestaat
om deze, o. i. rechtvaardige bepaling, welke
ons aller belang insluit, te accepteeren, te
meer daar zij voorziet in eene leemte, waaraan
bij den aanvang van den wedstrijd, niet 's
gedacht.
Zij, die echter beslist hiertegen zijn, ge
lieven dit ons te berichten, met een korte
toelichting, waarom.
Indien wij vóór of op Dinsdag 5 Sept a.s.,
met de toezending der gespeelde zetten geen
bericht hierop ontvangen, wordt dit be
schouwd als stilzwijgend goedkeuren en aan
vaarden der bovengenoemde bepaling."
N.B. De reeds toegewezen, en in de tabel
aangeteekende winstpunten der afgebroken
partijen van B, blijven behouden. De ge
noemde bepaling zal alleen van kracht zijn
op de thans gespeelde partijen.
Het Ittternatioiia-d congres
fier tolueen yan yerwaarloosöen
Dit congres werd gehouden te Luik van
7?12 Augustus 1.1.
Reeds te voren waren aan de gedelegeerden
en leden van het congres tal van rapporten
toegezonden, te veei om nauwlettend te kun
nen beatudeeren.
Onder deze waren er vier van bekende
landgenooten, o.a. van M. Nijland, inspecteur
van het onderwijs, die in een zeer belangrijk
rapport, de geschiedenis nagaat, van onze
verordeningen ten opzichte van de
vagabondage en de kinderwetten.
Een ander rapport is van mej. mr. Van
Dorp, waaruit later het een en ander daarin
voorkomend, zal wordi-n besproken.
Wenschelijk zou het zijn, als de rappor
ten onder de oogen konden worden gebracht,
ook van diegenen die het congres niet heb
ben bijgewoond.
Zooals gebruikelijk is, werden de gedele
geerden en leden op den vooravond
uitgenoodigd, een receptie ter hunner eere op het
stadhuis bij te wonen. Aldaar werden de
gewone speechen afgestoken, die echter hier
niet bloot als iets oflicieels konden worden
beschouwd, daar de sympathieke Belgische
minister van Staat, Jules Ie Jeune een
veteraan op het gebied van arm- en
weezenvereeniging het woord voerde.
Het congres werd den volgenden morgen
geopend met een speech van den minister
van Justitie, waarna de zittingen een aanvang
namen.
De eerste sectie behandelde voornamelijk
de questie van het sparen door jeugdige
veroordeelden.
Mevrouw E. Plasky die een lijvig rapport
over dit onderwerp had geschreven, was
van oordeel, dat nien niet te vroeg beginnen
kon met het sparen aan te moedigen.
Wel weerklonken er stemmen die betoog
den, dat hot sparen tot gierigheid aanleiding
kon geven, maar de voorstanders er van
waren in de groote meerderheid.
Wat er in de eerste en de overige secties
werd besproken, kan natuurlijk hier 'niet
in den breede worden behandeld.
Maar wél wenschte ik te wyzen, op het
nut dat dergelijke bespiegelingen kunnen
hebben in zake het lot en de behandeling
der arme, verwaarloosde en misdadige
kinderen.
DU volgende conclusies werden op den
laatsten dag behandeld en aangenomen!
1. De bescherming van den Staat moet
worden verleend aan alle verlaten kinderen
of aan hun die kaas hebben verlaten te
zullen worden.
De heer Descamps heeft zich verklaard
tegen het systeem van verplichte
Staatsbeschemiing. Met 47 tegen 13 stemmen werd
zijn motie echter verworpen.
2. De ge,;insverpleging moet worden aan
bevolen.
3. Beschermende wetten moeten worden
gemaakt ten behoeve van abnormale en
misdadige kinderen.
2. Sectie. Kr moeten maatregelen genomen
worden om de huisgenootcn van gedetineer
den schadeloos te stellen voor het gemis van
hun kostwinner, zelfs al werden ze door de
publieke liefdadigheid ondersteund. Hierover
handelt liet belangrijk rapport van mr. Van
Dorp. In haar betoog zegt zij : Ondersteu
ning van familieleden is noodig. omdat: De
Staat ontrukt den kostwinner aan zijn familie.
Ingeval het een ongehuwden man geldt,
kan men aannemen dat het alleen schade
voor hemzelf is. Maar als een huisvader wordt
ontrukt aan zijn gezin, wat gebeurt er dan ?
In ons land wordt de arbeid van de ge
huwde vrouw zooveel mogelijk bemoeilijkt
en zelfs tegengewerkt. Men kan dus, voor
zoover het Holland betreft, zeggen : De
man in de gev.ingenis, het gezin broodeloos!"
De Vereeuiging Pro Joventute kan er van
verhalen, hoe menig jong leven is verwoest,
om de hierboven vermelde reden,
De moeder ? zonder kostwinner achter
gebleven stuurt de kinderen op straat om
te bedelen. Bedelaars, vagebonden en mis
dadigers ' .. . bevolkers der gevangenissen l ...
Dat wordt er van de kinderen wier vaders
een misdrijf hebben gepleegd, waarna het
gezin onverzorgd achterbleef!
De situatie wordt niet minder droevig, als
de moeder een delict heeft gepleegd.
Dan is het gezin van alle toezicht beroofd.
Men kan dus hier niet volstaan met geld te
Reclames.
OBERLAHNSTEIN.
b r i a wat e,
High (irade Turkiscli B
Cigarettes H
Moderate l'riccs. ^|
MlLKiN", KHEDIVE", EXTIU FINE".
2 et. 2 H et. 3 et.
Sfe/io Efstaihopoulos (Smyrna).
STELIO
Normaal-Onderkleeding
Prof Dr G.
^ Eénige
Fabrikanten
W.BengerSöhne
Stultgart
l Hoofddepót te AMSTERDAM: Kalverstraat 157 |
K. F. DEUSCHLE-BENOER.