De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1905 17 september pagina 3

17 september 1905 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1473 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. den goeden weg." Dit zijn zeker schoone voor nemens, en het woord keerpunt" geeft zoo ieta als een belofte; maar indien van dit keer punt uit, de Vlaamsche Beweging, die zoo op den gceden weg heet te zijn, zich niet richt tot de propaganda van den rechts-ei&eh, onder de 2.800.000 Vlamen, die uitsluiten! Vlaamsch kennen, zien wy alweder geen groote gevolgen tegemoet. De 800.000 Vlaamsch n Fransen sprekenden d. i. de Vlaamsche burgerij en >de hoogere klassen" konden wel eens bij zonder langen tijd noodig hebben, om die taal in de verdrukking" lief te krijgen;. voor de meesten dezer mag men daarop eerst rekenen, wanneer zjj als de gelijk gerechtigde of als de eerat gerechtigde in Belgiëwordt erkend. En het is veeleer juist de o vergroote meerderheid dier tweetalige burgers, waar onder mannen van positie ea intellect, die tot dusverre de Vlaamsche Beweging door haar invloed, haar aandeel aan de Fransche beschaving, zoo ellendig van kracht berooft. Zal de Vlaamsche Beweging ooit haar doel bereiken, dan he«ft zy, hoezeer zij ook roeme op kunst, wetenschap en letteren, haar toe komst vooral te zoeken bij de bijna drie millioen Vlamen, die langzamerhand tot een hooger peil van ontwikkeling zijn op te voeren, maar, in veel korter t\jd tot het bewustzijn van hun recht kunnen worden gebracht, daar het rechtsgevoel veel spoediger te verleven digen is, dan te verhelderen het verstand. Vertneylen heeft eens geschreven dat n goed boek voor 't Vlaamsche volk meer waard is dan een hoogeschool. Hoste betwijfelt dit. Maar," zegt hjj in die woorden ligt een diepere beteekenia en wanneer men bedenkt midden welke atmospheer zy werden geschreven, dan werpt die kleine volzin een heldtr licht op de stroom ing. breeder dan ge- denkt, o Amster dammer, die Vlaamsche Eeweging hett. Zeker, in deze paradox van Vermeylen gchuilt waarheid. We zouden zelfs verder durven gaan en zeggen: n goed boek, n goed vlugschrift, n goed vers van zes regels misschien, kan voor het Vlaamsche volk op dit tijdstip nog meer waard zijn dan een Hoogeschool, mits het dat volk maar zijn recht leere te eischen, dat er een einde kome aan de vernedering van zijn moedertaal; want een volk, misdeeld van dit gevoel, wat heeft het ten slotte aan een Universiteit??Wenscht Hoste echter met deze paradox een hel der licht te werpen op de Vlaamsche Be weging op de strooming breeder dan wij ons denken", dan vergist h\j zich naar wij meenen; want deze breede strooming mist alle diepte en kracht, omdat er het ethisch element, de drijfkracht van het rechtsgevoel, te zeer aan ontbreekt. Het is een dwaling, door eenig intellec tualisme het VI. Volk rijp te willen mak^n voor den strijd om Recht. Gedurende den onafzienbaren tijd daaraan besteed, het is nu reeds ruim vijftig jaren zal de Fransche beschaving, die in Belgiëzulk een voorsprong heeft, nog meer terrein veroveren, en men vecht een strijd tusschen twee rassen niet uit, zonder daden van verzet; zonder een tijdperk van spanning te openen; zonder dat de leidslieden, een bezielend voorbeeld gevende aan hun volgelingen, zich bereid betoonen op de een of andere wijs slachtoffer te zjj'n. Schollaert, de kamerpresident, sprak inde daad op den Landdag te Lier van de rechten der Vlamingen, die gewonnen moesten wor den, en verhief zich tot de hooa;e gedachte: laten wjj de waardige navolgera zijn van de roemrijke yiaamsche helden uit het grijze verleden." Misschien ging het hier zoo op eens wel wat heel hoog voor de breedstroomende Vlaamsche Beweging. Maar zit er behalve in Schollaert wij vertrouwen, ook als hij niet redevoert en de overige leiders links en rechts, iets van dien geest, welnu zonen van de roemrijke helden uit het grijs verleden" staat dan op; gordt u aan tot daden; laat er geen eind komen aan uw verzet tegen de reeks der beleedigingen die men u, in uw taal, aandoet; trekt in ateden en dorpen op tot de vurigst mogelijke propaganda .. . voor der Vlamin gen heilig Recht. Zoolang dit alles blijft ontbreken ... ia de Beweging... we) een bewe ging maar als van iemand met n been. W\j hebben gemeend, trots onzen eer bied voor zoovelerijver en talenten, trots ook de vriendschappelijke gevoelens, welke voor sommige hunner ons bezielen, dittemoeiiiitmiiiiMiiimMiiHHuii 'N BEGRAFENIS, DOOR J. H. PENNING. 's Morgens was de oudste, chef van hun afdeeling, laat, toen ze d'r allemaal al waren, nog wat rondluierend voor te beginnen, def tig, met 'n ernstig-ttrak gezicht binnengestapt. Hij was tot midden in het kantoor geloopen en z'n hoed in z'n hand, had hij 't gezegd, op statig-langzamen toon: Heeren, 't is gebeurd, vanmorgen om vier uur..." D'r was ineens een gapende stilte geweest in hun heen en weer schuifelen,'n oogenblik van klein-schrikkende ontroering, toen waren ze allemaal naar den chef geloopen, sjofel in hun naad-glimmende kantoorjasjes en had den hem zwijgend de hand gedrukt. Enkelen hadden hun zakdoeken uit de zak gehaald en stonden er zuchtend in te kijken. Maar de oue Land s jammerde aldoor zachtklagend voor zich uit o got, o got, zoo gauw, wie had dat gedacht, wat 'n elag, o got, o got, wat 'n slag..." en schuddend met z'n breede beenderige kop, was hij naar z'n lessenaar gestrompeld. Toen waren ze allen weer aan 't werk gegaan, net ala andere dagen ... Ze zaten met d'r zevenen in 't kaal-holle kantoor; n hoog raam was erin, zonder gordijnen, dat uitkwam op een binnenplaats. En als je naar buiten keek, zag je daar de troostelooze somberte van de vochtigdonkere binnenmuren, met aan de overkant weer de koude gladheid van een gordijnloos kantoorraam. Beneden klemde puntig een een lantaarn tusschen de hooge muren, een matglazen groezelige kegel, heel diep onder je, waar 't stof en vuil in donkere plekken op was neergevlekt. Daar zaten ze den heelen, langen dag, gekromd over de kaal-gele lessenaars, onbehaagljjk-hoog op de naakte pooten en op zij waren groen-saaie gordijntjes gespannen, zoodat ze alleen maar hun overburen kon den zien. ten schrijven immera waarheid, d. i. wat ons waarheid toeschijnt, bovenal. Openlucht, door STIJN STKEUVBLS. Meindert Boogaerdt Jun., Rotterdam 1905. In deze vijf Openluchf'-schetsen van Stijn Streuvels' laatste bundel is een prach tig-breed voelen van oneindigheid van licht en lucht op den buiten, waar ver van ons druk, geprikkeld, altijd onvoldaan geestes leven, de eenvoudigen van te lande in staag groots natuurbeweeg van zon en wind en wolken het eigen stil leventje leiden, klein mensengedoe als het onze om het eigen-ik als middelpuntje met wisseling van liefde en leed, van geluk en zorg, groot in onbe wuste blijheid van den schoonen eengang van alle dingen", in voldane gerustheid zonder verlangen". Heel eenvoudig is het gegeven van die vijf schetsen drie er van zijn, naar ik meen, al eerder in tijdschriften verschenen stukjes werkelikheid als Streuvels om zich heen kan hebben gezien, kan hebben mee geleefd met warmte en liefde, gepeild met fijn gevoelen humor, gezegd heeft daarnamet volle levensdiepe stem. Geen wilde hartstocht meer van fantasie als in de eerste bundels, geen forse romantiek of tere sprookjesverijling als nog in Dorpsgeheimen", ook niet meer die droeve onafwendbare levensgang, die zo sterk apreekt in bijna alles, wat Streuvels tot dusver geschreven heeft, dat onvermijdelik geleefd worden", dat plotseling neersmakken van tere bloei, van blije kracht, als enige uit vele 't wreed einde van de vrolike Speeldag" in Doodendans, Horieneke's bitter droeve ontgoocheling in Lcnteleven, Riks zonnebranden i sterben in Oogst, 't doffe einde ook van Max' leutig leven in Minnehandel. 't Klinkt nog wel in Zonder dak" en in Grootmoederke's och Meere toch, wat zijn we allemaal schamele dutsen en 't is ons schuld niet", maar niet m er in felle schok van pijn, verzacht nu tot weemoed, 't schrijnen van leed tot wijsgerig stil berusten en zwijgen. Rustig en breed als de openlucht, die hem overwelft, krachtig als 't licht, dat hij met volle wezen indrinkt, is Streuvels' levensvoelen, als hij hier spreken gaat ?an deze klare, nuchtere werkelikheid, gezien met stralende zonueblik van grote kunst, de werkelikheid van het alledagleven dier kleinen en onaanzienliken, die in onbewust, fier vrijheidsvoelen zich heer en meester weten van den buiten, als vijandig en bot" tegen de stad en de stadse mensen, gruwelijke zotten" met hun jacht" en hun gelddwang. Zonder dak" de blijheid van 'n klein bezit door hard werken veroverd: 't huizeke met hennenhok en geitenstalletje", door Lowie zelf getimmerd, in de zomeruchtend, voor hij naar zijn werk gaat, met innig stil genot bezien 's middags in zorgeloos, wild kinderspel met sulferstokjes, wreed vernield 't huijeke stond er klein en alleen in de wijdte en in 't groote zonnelicht scheen het vlammende strooien dakje maar een flauw vlammetje met een pluimken rook dat opkronkelde: een vuurke uit lente dat daar in zijn eigen opteerde en seffens zou uitzijn en dood in 't effenblauw geluchte." Grootmoederken" de kinderen missen hun vader, verongelukt in de fabriek, en modeer heeft maar n gedachte: ze mogen 't niet weten nog, 't mag t,un Sinterklaasvreugde niet storen, ze zullen hun paanders" gevuld hebben als andere kinderen. Maar wég die stille blijheid", die 'n licht haar nog was in al haar leed, als 't geld voor de bestelde kant, die ze aflevert, haar niet dadelik kan worden gegeven, omdat de mevrouw bezoek heeft en dus geen tijd om haar te woord te staan ! En niemand, die haar wil borgen met lege handen moet ze weer naar huis, het donkere land door, dat daar lag als een groote, zwarte holte waar ze in moest en haar weg zoeken naar .die andere, groote trieatigheid en... ze had niets mede, nietsl' Grootmoederken wilde ze 't niet vragen, alleen zou ze zorgen voor de jongens. Dat was haar stille trots, maar grootmoederken komt wel uit zich zelf, en 't oud wijveken" vult de paanders, heel vroeg in de morgen door de kinders met luidejubelkreet bestormd. Een nieuw hoedje"?Spoore,'t koeierlje, weet niet wat te kiezen: muts of hoedje. De Ze werkten nu weer stil door, net als altijd; alleen fluisterden ze af en toe klagend onder elkaar over 't vreeselijke, 't onverwachte, den dood van hun chef. Een was er, die maar kalm doorschreef en ook straks niet had meegedaan in de algemeene condoleantie. 't Was een jonge kerel, nog frisch gebleven in de dorre ambtenaars omgeving om hem; hij kende den doode nauwlijks, had 'm alleen maar een paar maal hooren standjes geven, als er iets niet in orde was, net als de anderen. En 't ergerde hem, toen hij ineens al die huichelachtige droefheid om hem zag, dat aanstellerig smoezen onder elkaar over den baas, die zoo goed was, en zoo knap, en zoo flink. ... Alleen de ouwe Lands, ach die tobber, die was weggekropen achter z'n gor dijntje, om stil, heelemaal alleen nog 's aan den doode te kunnen denken; hij kende 'm ook zoo goed, zoo veel lange, moeilijke jaren.... Maar de anderen keken telkens schuin z'n kant op, in kleine nijd van ambtonaars-onderelkaar; ze kuchten al 's en schuifelden wat, tot d'r een plotseling half-lu'd z'n buurman toebeet : Ja, je heb van die lui, zoo onge voelig as 'n lap leer." en de ander bromde terug: h'm, da komp van die nieuwe boe ken tegenwoordig..." en ineens keken ze alle twee naar hem, belust op'n klein sc necfïektje. Maar hij zat rustig over z'n papieren te werken, neuriede 'n wijfje. Toen lieten ze hem en besloten zwijgend, hem te negeeren. Want ze hadden een plannetje beraamd, een klein plannetje om d'r ook wat aan te doen. De chef zou gevraagd worden; die had al 'n paar dagen geleden, om niet te laat te zijn, een rok laten maken, bij laders. Maar met de anderen, behalve de jonge Rengers, zouen ze wat doen, een krans of zoo. en 'm er zelf op gaan leggen. 's Morgens zeien ze er nog niets van; ge regeld krasten de pennen over de lange oflicieele papieren; soms kwam er iemand; dan schuurde d'r een z'n kruk knarsend achteruit en aan de balie vertelde hij gedempt, met een bedrukt gezicht, het droevige nieuws. Dan knierste alleen weer hun schrijven in de stilte van het sombere lokaal. Ze hadden nog ruzie ook, over den tocht: in vinnige kefwoordjes beten ze elkaar d:\lijk hun hatelijkheden toe over te dunne haren keus is moeilik, 't is voor lange... en daarbij bedacht hij wat eendlijk jammer ding het is een muts te moeten dragen tegen zij a goesting: 't is verlangen naar den Zondag of tegenzin voor den Zondag, blij zyn of ver drietig" En als 't dan eindelik 'n hoedje is geworden, wat is hij dan trots op zijn beiit, maar de grote knechts op de boerderij lachen hem uit en plagen hem straks op zijn eentje in 't douker lag hij te bedenken t n te verlangen naar den komenden Zondag, om naar huis te gaan met zijn schat. En hij voorzag hoe zijn broerkes en zustertjes rond hem zouden springen en hij preusch daar staan zou. Maar, morgen was 't nog maar maandag en daar waren nog zes wekedagen achter om te wachten en te verlangen!" Het duivelgtuig" is 't fijnste van de vijf, vol fijne spot, in rake, scherpe lijn door de kunstenaar getekend. Boerken Naes is ,,'n man van vooruit, 't ventje van den arbeid", aan zijne handen kleefde er eerde, zijn kleeren waren met eerde beplakt, beesten en alm, ploeg, rol en egge, 't hai er alles rechtstreeks tnede te doen en al wat hij kende kwam uit de eerde voort, al wat er groeide en bestond en zijn eigen gedachte waren er altijd en gestadig bij" Boerken ploegt met zijn koetjes, stil in zichzelf gekeerd, met innigen eerbied voor de kostelijkheid onder zijn voeten, voor 't geen hij heel zijn leven lang bezorgd en bezaaid had en behouden gelijk bij 't uit vaders hand kreeg". Over de grote weg langs zijn veld, het rechte eind naar de onbekende streek die eindeloos ver en on duidelijk uitliep, verder dan zijn verbeelding 't volden kon", over de weg snort 'n auto mobiel; boerken stelt zich sussend voor zijn koetjes, dat ze 't leuke ding maar niet zullen zien rrroefl 't is voorbij, 'n ogenblik later staat 't duivelstuig" stil, door niets meer voort te bewegen. En dan, hoe boerken Naes zich ook verzet en mokt en stillekes voor zich scheldt op die zotte nieuwigheden", boerken Naes door de heren geprest spant zijn koetjes voor de snorduivel", nu leven loos als een gekeeld zwijn" en sleept 'ui voort naar 't naaste station. 't Laatste schetsje heet Jeugd" op bloei van jonge liefde in weelde van zoele zomerlucht?prachtig van woorden tekening. We zijn Streuvels dankbaar voor zijn Open lucht"; we werden er rijker door, 't is winst voor onze schat van Nederlandse Woord kunst, Nederlands, nietwaar, niet uitslui tend Vlaams! Wie er nog aan twijfelen mocht, herleze maar eens Vermeylens kranig Vlaanderen-artikel Particularisim?", her drukt in het 2de deel van zijn Verzamelde Opstellen", waar hij Streuvels' taal verde digt als Nederlandsen met gewestelijke bestanddeelen, een rechtstreeksche en nood zakelijke uitdrukking van zelfgevoeld leven." Dr. J. Al.EIDA NlJLAND. Dr. A. GEIJL, arts. D) geschiedenis van het Roonhuysiaansch geheim. Eene ver handeling door de Nederlandsche Maat schappij ter bevordering der genees kunst met goud bekroond. Rotterdam, Meindert Boogaerdt jun. 1905, 238 pag., met 2 platen. Onder het Roonhuysiaansehe geheim wordt verstaan de in de 18e eeuw in Holland slechts aan enkelen bekende kunst bij bepaalde ver loskundige gevallen langs instrumenteelen weg hulp te verschaften. Het geheimbezit bestond dus uit het in eigendom hebben van zekere instrumenten (voorloopers van de tegenwoordige forceps) met de kennis er bij hoe en wanneer deze in gebruik te stellen. De geschiedenis van dit geheim vormt een onderwerp dat voor den medisch-geschiedkundigen onderzoeker aan alle zijden belang wekkend is. In de eerste plaats gaat het hem aan als deel van de ontwikkelingsgeschiedenis van een instrument, dat zoo vaak en in zoo veler handen goede diensten bewijst. Maar ditn vooral geeft het onderzoek naar de lot gevallen van een geheim dat, gelijk het Roonhuysiaansche, de besten en aanzienlijksten van den toenraaligen geneeskundigen stand niet versmaadden te bezitten, toe te passen en te bewaren, een eigenaardigen kijk op de fatsoensleer van vroeger dagen. De oplossing der sociaal-medische en ethische vraagstukken, waarvoor dr. Geijl kwam te staan, vormde dan ook wel het zwaarste deel MIIHHIIIIIMIHIIIIIIIIIIIIII en kale koppen, tot de chef ze ruw-snauwend weer tot kalmte bracht.. .. Maar zoodra om 12 uur van de nabije kerk zwaar de bonzende klokkegalmen op de stad neerdreunden, legden ze blij hun pennen neer; ze kromden hun magere beenen om de hooge krukpooteu, als om een beetje steun te zoeken, en langzaam slurpend aan hun dampende kotlie, rustten ze uit van hun morgenarbeid. Toen kwainen ze met het plan voor den dag. Eerst haalden ze d'r n bij en met z'n drieën stonden ze fluisterend in een hoekje te smoezen, hoe ze 't doen zouden; toen nog n, tot ze eindelijk met hun vijven luid ruziëend stonden te beraadslagen. De chef was naar huis, en Rengers lieten ze ongemoeid zitten, meer en meer opge wonden door naijver onder elkaar, de beste aanwijzingen te geven. Een krans zou 't dan zijn, maar... Je had kransen met linten en zonder linten," begon de leider Donge, ik ben 's weze hoore en ze zeie in de winkel 't mos d'r een zijn zonder. .." Maar heftig vielen de anderen dadelijk in : Béje gek, wa's dat nou, dat gaat maar hoore, hoore, en as wij hou'? niet meedoen, wat dan, as wij nou's wat anders woue, wat dan fu-?" En de lange Ovings, boven alles uit met z'n mager, bebrild hongergezicht, piepte nog wat na: ..Wel ja, wel ja, dat gaat maar hoore, wel ja . .." Maar ze wilden toch wel en ze zouden er d.m een krans opleggen. Ja, maar ...," begon Donge weer, je had kransen mét linten en zonder linten . .." Natuurlijk zonder, da's mode," bromde er een terug. ...Ia. da's goed en wel," weifelde een ander en hij boog fronsend z'n hoofd, als zon hij op een moeielijke kwestie, da's allemaal goed en wel, maarre ... ze deëe toch niet allemaal mee je had van die lui, h'm, die vonden 't zeker te min, olt'e... misschien wel te duur . . . enne dan zou toch iedereen . . . over tuigd zijn, dat ze allemaal hadden bijgedrage..." Ja. daar stonden ze ; 't was waar wat collega zei. 't was niet te ontkennen; ze keken 's naar Rengers om, maar zijn plaats was leeg, hij was d'r uitgeloopen. Toen. dicht de koppen bijeen, zochten ze uaar een middel om daar uit te komen . . . Tot ineens, haastig om de eerste te zijn, weer van zijn taak; de onderzoeker behoefde een uitgebreide kennis zoowel van het milieu als van de handelende personen, om een andere moraal dan de hedendaagsche, uit de gegevens te verklaren. De begrippen, die onszelf zijn aangeleerd, zouden ona doen protesteeren tegen den goeden roep van geheimbezitters, ware de schrijver niet in staat den eigen tijd aansprakelijk te stellen voor de wijze waarop hun opvattingen van de hedendaagsche ver schillen. Het spreekt vanzelf dat hier menige leernte moest overblijven; de reconstructie van individuen, voornamelijk met behulp der schotschriften, die op het Roonhuysi aansche geheim betrekking hebben, moet natuurlijk aan betrouwbaarheid te wenschen laten. Maar zeker is de heer Geijl er in ge slaagd van de gebeurtenissen en de personen die tot het geheim verband houden, een schets te geven, waarin de gegevens op zeer aannemelijke wijze zijn bijeengevoegd. Het doel, dat de schrijver zich in den aan vang heeft gesteld, is niet bereikt; het is hem nl. niet gelukt aan te toonen, op welke wijze de eerste bezitters in Holland aan hun geheim gekomen zijn. De geschiedenis van de verloskundige tang begint niet in Holland. Het oorspronkelijke instrument is uitgevonden door Peter Chamberlen (1560?1631) de oudste zoon van een hugenoot Chamberlen (Chamberlain, Chamberlayne) die ia 1569 onder den druk der tijden naar Engeland vluchtte. Deze Peter I heeft met zijn broeder Peter II vele jaren te Londen met groot succes de heel- en verloskunde uitgeoefend een hand werk waarboven het beroep van den eigen lijken geneesheer ver verheven werd geacht. Hun geheim ging over op Peter III (1601 1683), zoon van Peter II, die na veel tegen werking in Engeland, eenige jaren als ambte loos burger in Holland woonde. Peter III had een zoon Hugh (Sr.), die zijn grooten roep als verloskundige zonder twijfel aan het nog steeds wélbewaarde geheim dankte. Van dezen Hugh Chamberlen Sr. zouden, volgens de opvatting, de mee-te geschied schrijvers, in 1688 of 1693, dr. Rogier van Roonhuysen, prof. F. Ruysch en de chirurgijn C. Boekelrnan de drie eerste Hollandsche geheimbe/.itters het kostelijk instrument gekocht hebben. Dr. Geijl acht op grond van zijn onder zoekingen zulk een hypothese onhoudbaar; het meeste waarschijnlijk is dat Hugh Sr. nooit in Holland geweest is. Wel studeerde Hugh Jr. eenigen tijd in Leiden (1684) en liet zich het volgend jaar in het poorterboek van Amsterdam inschrijven; maar weinige jaren later promoveerde deze Hugh te Carobridge en volbracht een zeer eervolle loop baan in Engeland. Hoe kwam nu Van Roonhuysen c.s. aan het instrument? Dr. "Geijl is niet in staat iets positiefs te geven in de plaats van de door hem onaannemelijk verilaarde hypo these van anderen. Hij acht het echter mogelijk o. a. op grond van het verschil in vorm der Engelsche en Hollandsche instru menten dat er nooit contact tusschen de Chamberlens en Van Roonhuysen heeft plaats gehad; dat de Hollanders in zekeren zin een eigen vondst hebben gedaan en toegepast. Dr. Geijl vergelijkt de bewaarders vaneen wetenschappelijk geheim met schepen, die in een donkeren nacht \ oorbij trekken ; men hoort slechts het geklapper der zeilen en het rumoer van het scheepsvolk, zonder kennis van hun koers. De omekende banen die zij volgen, verlokken ook anderen tot het" uitgaan op ontdekking. Wellicht heeft het gerucht, dat het Chamberlen'sche geheim in het einde van de 17e eeuw maakte, Van Roonhuysen tot een dergelijke vinding geleid. Dan begint pas de geschiedenis van het Roonhuysiaansche geheim. Men moet zich verbazen dat deze sneeuwbal niet sneller gerold is. Ruim zestig jaren heeft het ge duurd voor het geheim aan den dag is ge komen, nog wel door de willige mededeeling van de laatste koopers. En of het vaak werd toegepast mag blijken uit de mededeeling dat de laatste der Roonhaysianen -- Joannes de Bruin ? van 1710?1752 ayt honderd kinderen levendig onder Go is zegen met het Roonliuysiaunsche werktuig ter wereld gebragt heeft." In 1753 hebben De Visserier en Van de Poll, die het geheim, van de erfgenamen van ?itHiitiiiiiiiiMMMiiiiiiHiiiiimiiitiiiiiiiimniiitiHiiiii de scherpe stem van Ovings piepend uit stootte : Da vertelle we zelf, kenne we best doen, waarom niet, 't kan toch nooit op 't lint staan ook, wie 'm precies gegeven heeft! Ze brachten het in rondvraag; de heeren waren het allen met hun collega eens, en in volle ambtenaarsdeftigheid benoemde ze toen een commissie, Donge en Ovings, tot het aankoopen van de grafkrans. Maar toen kwam nog een groote moeilijk heid : hoe zouden ze naar het graf gaan, ze konden de krans er toch niet heendragen ? Nou, dan in een bakkie," begon j'r een Diilijk vinnigde weer de hatelijke piepstem van Ovings: O, zoo, geef u een rijtuig, kan't niet op?" Maar de anderen overschetterden hem : Wou jij loopen soms, dan kan je de krans dragen ook !" Nou ja," pruttelde hij terug, we kenne 'm immers aan 't graf late bezorgen. Een bakkie, da's weer eeri gulde heen, en n gulde terug, en dan de krans nog; 't is toch al duur gf-noeg. . . ." Maar hij moest mee doen, want de anderen besloten eenparig, in een rijtuig te paan. 7e konden 't niet voor kantoor laten komen; dus zouen ze maar aan de stal instappen en daar ook de krans laten brengen. Een waagde er nog te spreken van een hoogen hoed, maar ze lachten hem hoonend uit: ,,'n Hooge hoed, ha, ha, net of we invites ware!' 'sMorgena om 11 uur was 't kantoor ge sloten ; om drie unr hoefden ze pas terug te komen, ze konden allemaal naar 't graf. Rengers liep alleen op de eenzame weg naar het kerkhof, 't Was een mooie voorjaarsdag, hoog, licht-doorgloed stond in heider-blauw de lucht boven hem, bol zeilden de zilver glanzende wolkjes door de eil'en licht-klaarte. En op zij van den weg, kronkelende wilgenomheinde land-straatweg, lagen de 'groene weilanden ver weg tusschen de lange glinaterstreepen der sloten; in vroolijke kleurspikkeling van wit en zwart zag hij daar op de koeien, gretig gebogen naar 't dauwnatte gras. 't Deed 'm zoo prettig aan, al dat blije, geurig-frissche van den jongen voorjaarsdag, waarin hij al de dufl'e stelligheid van _ z'n donker kantoor uit zich voelde wegwaaien, de Bruin kochten, het zegel ten bate van het algemeen geschonden om redenen die niet zoo heel duidelijk zijn. De heeren waren zelf niet deskundig en konden dus van hun koop geen direct geldelijk voordeel hebben. Maar waarom kochten zij ? Uit menschenliefde ? Het meest aannemelijke schijnt nog te zijn dat De Visscher en Van de Poll juist in dien tijd, waarin de medische ethiek een zwenking nam tot -aanzien en roem hoopten te komen in de rol van edele menschenvrienden, die een kostbaar geheimbezit in hel algemeen belang prijsgeven. De wijze waarop de heer Geijl ons dit groote materiaal voorzet, ia niet gelukkig. De vele citaten doen zeker geen kwaad, vergemakkelijken integendeel de lezing. De rangschikking van de stof ia daarentegen zeer gebrekkig. Een geschiedenis als deze behoort met het begin te beginnen en gelei delijk af te wikkelen tot het einde; zoo alleen is het den schrijver mogelijk voor een groot aantal personen, die na elkander hun plaats in het verhaal innemen, de belang stelling en het geheugen van den lezer gaande te houden. Dr. Gejjl echter vangt aan met de brochure van De Visscher en Van de Poll, springt heen en terug, en eindigt bij de Chamberlens. Mocht de uitgave een tweede druk beleven, men zou wenschen dat de schrijver voor zijn geschiedenis van het Roonhuysiaansche ge heim een goed verteller in den arm nam; zijn geleerde verhandeling zou dan een even onderhoudend als belangwekkend verhaal vormen. Dr. J. J. VAX LOGHEJI. cht Victoriawatei OBERLAHNSTEIN. cht Victoriawate, OBERLAHNSTEIN. V B A A HighGradeTnrkisch| Cigarettes Moderate Prices. «ALKiN", KHEDIVE", EXTRA FINE", 2 et. 2H et. 3 et. Stelio Efstaihopoulos (Smyrna). STELIO Normaal-Onderkleeding Prof.Dr G. Eënige Fabrikanten W.Benger Söhne Sfruttqart Hoofddepót te AMSTERDAM: Kalverstraat l K. F. DEUSCHLE-BENOER. Gedeponeerd. SPUI 25, VAN WOUSTRAAT 9. Depots: v. Baerlestraat 38, Joh. Verhulststraat 105, Ferd. Bolstraat 4, Weesperzijde 74, Von Zesenstraat 29, Celebesstraat 53, Ie Helmersstr, 201, Ie Gonst. Huygensstr. 92, de Clercqstraat 8, Naussaukade 304o, Haar lemmerdijk 20, 2e Tuindwarsstr. 2, Water graafsmeer Breedeweg 1. IIHHIIIItlllllllllHIIIHIIIIIIIIIIIIIinillll dat hij er heelemaal niet meer aan dacht, op weg naar het kerkhof te zijn. I f ij zou maar een wandeling maken, een flink end wegloopen, hij had vier uur tijd; hè, in lang had hij zich niet zoo lekker sterk gevoeld. Hij liep stevig door, nam z'n hoed af, liet de wind waaien door z'n dikke haren ; diep snoof hij de koude voorjaarsluoht op, dat was wat anders dan-dat muii'e binnenmuurtje, waar hij altijd tegen aan zat te kijken. Maar daar wou hij niet aan denken, hij was nu te blij, veel te blij, heelemaal in geen stem ming om nog aan dat donkere hol te denken. En ineens ging hij aan 't loopen, hard, zoo hard hij kon, al maar door, tegen de wind in, die loeiend om hen heen zoog, tot hij hijgend en blazend in 't gras aan den weg moest gaan zitten om weer op adem te komen. In de verte kwam een rijtuig aan; hij luisterde er naar, hoorde telkens scherp-afgebroken 't geratel over den straatweg, al nader en nader. Eindelijk zag hij 't den hoek omdraaien. Plotseling schrok hij op, z'n collega's! Vlug sprong hij overeind, ging achter een boom staan, wachtte tot het langs kwam. In zwaar gebolder over de ongelijke steenen hotste het voorbij, bibberend rinkelden de portierniitjes mee met.'t stootend geschok van den wagen. En in een glimp zag hij binnen-in z'n col lega's, 3 op de voorbank, 2 op de achter bank, hun knieën hoog opgetrokken; tusschen hen in hielden ze voorzichtig, breed-uit een groote, donker-groene, trillende ring, .,de krans" ! Hij hoorde ook nog even, hotsend afge broken, hun gesnater, eii daarboven uit de piepstem van Ovings: Ikke, ikke ...!" Hij keek ze na, zag de breed-zwarte rijtuigbak al verder en verder wegschommelen, voorop hoog de schuddende koetsiershoed, in sinistere deftigheid afstekend op de vroolijke licht-weg. Ze gingen begraven.,..

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl