Historisch Archief 1877-1940
WEEKB
DE AMSTERDAMMER
A°. 1905.
VOOK NEDERLAND
O :n. cL e 3? irecLaoti©
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
?v a. ix «J. ID IE IK! O O.
uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden . . . . . . f 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar » » mail , 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/«
Dit bUd ia verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard do Capuciues tegenover li»t Graud Café, te Parijs.
Zondag 24 September.
Advertentiën van 1?5 regels ? 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel 0.40
Annonces nit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma
KÜDOLF MOSSE te Kealen en duor alle filialen dezer firma. De prys per regel U 35 Plennig.
INHOUD:
VAN VERRE EN VA N N A BIJ: De Troon
rede. Anti-militamsme. Het arm"
pantserachip, door G. Zijn langere vacanties voor
de schoolkinderen noodig? Joor J. W.
Gerhard. - FEUILLETON: Smeulend vuur. Naar
het Engelsen van Anna A. Rogers. KUNST
ES LETTEREN: Holl. Teekenmaatschappij
-Pulchri (notities), door Plasschaert.
Over-winning, door G. van Hulzen?Waan, door.
-Marcellus Emants, beoordeeld door W. Pik.
?VÓÓR DAMES: Tentoonstelling voor mode
en reform, door C, A. B. Als het najaar
komt..,, door Daisy E. A. Junius. Een
ondernemend zestal, van E. Nesbit, en Moe
ders jongste Heveling, van Eihel S. Turner,
vertaald door G. W. Elberts, beoordeeld
door K. Westerling. Nationaal Bureau
?voor vrouwenarbeid. Allerlei, door
Ca?price. Het Bergtheater in d-n Harz te Thale,
(met af b.), door dr. N. J. Singels.?Lechef
d'oeuvre, -4oor Ibels. Het gouden feest van
?Architecture et Amicitia (met portretten),
door J. H. W. leliman. UIT DE NATUUR,
door E. Heimans. Dr. J. H. H. Hülsmann
(met portret en af b), door-J. van
Schevichaven. De Nederlaudsche barbiers- en
kappersbond. ^ FINANCIEELE EN
OECONOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter.
SCHETSJES : Cieleke. DAMKUBRIEK.
SCHAAKSPEL. ADVERTENTIËN.
Troonrede.
Zoo heeft de koningin dan weder een
rede" uitgesproken.
Geen ellenlange, maar toch een, langer
dan wij gewoon zyn.
Als immer, werd ook deze Rede ge
opend met een aantal frazes, welke van
niet de geringste beteekenis zijn, en dus
beter zouden zijn weggelaten.
Het constitutioneele koningschap staat
steeds frfceer gespannen voet met de logica,
nraar b§geen enkele gelegenheid komt
dit sterker uit dan bij het houden van
de troonrede.
"Wanneer H. M. aaa haar veertigste
troonrede tee zal zijn, en zij herleest
eens achter «Ikaar al die staatsstukken,
welke op Haar naam gesteld zijn, en die zij
werkelijk ten gehoore heeft gegeven, wat
moet zij een zonderlinge dunk van haar
eigen persoon krijgen ! Zij zal dan
veertigmaal hebben gezegd, dat het haar verheugt
weder te midden van het parlement te
mogen vertoeven; te vertoeven vijf a tien
minuten. Veertigmaal zal zij zoo iets
n 't algemeen over de welvaart", het
zich blijven ontwikkelen van handel en
nijverheid, over landbouw en tuinbouw
hebben gezegd, en vooral over de plichts
vervulling van leger en vloot, in deze
jaren ook gevolgd door een woordje over
het burger personeel in staatsdienst,
hebben gesproken, alsmede over de be
trekkingen met de andere mogend
heden.
Er is in dit alles zóó iets banaals, dat
het verre blijft beneden de waardigheid
van elk koninklijk persoon. En dit niet
alleen wat betreft de bekende formules,
meestal maar voor een klein gedeelte
juist, zooals b.v. den lof voor leger en
vloot in zijn geheel, waar gansch het
land vervuld is van de heerschende Jan
boel ; neen, ook zoo er van iets bijzonders
gewaagd moet worden, dan wordt dit toch'
op zulk een taaie en saaie wijs ingekleed,
dat het klankloos een geluid geeft als een
vadoek die op de tafel valt. Daar heeft
men nu : De beëindiging van den oorlog
in Oost- Aziëwerd door mij met welgevallen
vernomen."
laderdaad 9: zoo is men geneigd te
vragen, met niet meer dan welgevallen....
vernomen ?"
Het einde van de vreeselijkste
inenschenslachting van welke de geschiedenis
bericht geeft; het eind van een oorlog,
diévan verre H. M's Koloniën bedreigde,
zoo niet met roof, dan toch met de ge
vaarlijkste verwikkelingen, gaf dit nu
niet n van het negental voor de Koningin
een paar woorden in de pen, waarmede zij
op menschelijken toon haar hooge vreugde,
haar gevoel van verluchting, had kunnen
uitspreken ? Zeker, wij missen thans den
stylist-Kuyper, aan wien niemand een
vriendelijk aandenken heeft onthouden,
maar hiertoe werd toch geen bijzonder ta
lent vereischt; alleen eenig besef van het
geen er moet omgaan in het Koninklijk
vrouwelijk gemoed. Nu immers heeft het
al den schijn, alsof Koningin Wilhelmma
op de allerhoogste tranzen der
wereldsche grootheid gezeten, niet geheel
onaandoenlijk op dat wroeten der menschen
in Oost-Aziëneerziende, bij zichzelf ge
zegd heeft. . . maar 't doet me toch plezier,
nu ik hoor, dat het met dat vechten uit is.
Edoch erger wordt het nog, als de
opvolgende Ministeries dezelfde Koningin,
behalve een groot aantal banaliteiten,
onjuistheden en woorden zonder inhoud,
ook haar verklaringen op de lippen leggen
van politieken aard, waarvoor zij vol
strekt niet verantwoordelijk kan zijn.
Zoo gaf Kuyper haar te spreken over
misdadige woelingen", als om door H. M.
zijn houding in de stakingsdagen te laten
verdedigen, en nu heeft de Meester haar
de mededeeling toevertrouwd, dat zooveel
doenlijk rekening gehouden zal worden
met de wenschen van alle groepen van
mijn (haar) volk, zonder onderscheid van
richting" anders gezegd: veel onpartijdiger
en verzoeningsgezinder dan Kuyper zich
heeft gedragen. Wannér men met deze
methode van de Koningin politieke rede
voeringen te doen houden, voortgaat, zal
H. M., na veertig jaar haar staatstukken
lezende, moeten schrikken van haar
cameleontische verschijning in het parlement!
En zelfs haar godsdienstige opvatting
blijft niet gespaard. In de laatst-vorige
jaren sprak zij steeds van God-Almach
tig" en nu eindigt zij haar sermoen weder
met het aanbevelen aan Gods zegen",
waarin van het God-Almachtig, dat
Kuyper voorstond, even weinig is over
gebleven, als in het Fransche Adieu"
Is de koningin niet te goed voor
zulk een emplooi?
Ons dunkt, de waarheidsliefde behoorde
onder haar raadslieden sterk genoeg te
wezen, om de troonrede worde ze dan
nog iets minder als rede dan ze nu reeds
is ,te beperken tot een eenvoudige
opsomming van de wetsontwerpen, die
gereed zijn, of in voorbereiding zijn of
zullen komen.
En nu de troonrede als ministerieele
boodschap.
De eerste, indruk is wel deze, dat zij
niet af is. Het heeft blijkbaar aan den
tijd ontbroken, om een weldoordacht,
voltooid geheel te leveren. Ze doet zoo
denken aan iemand, die zich alle moeite
heeft gegeven, om zich voor de reis te
prepareeren, maar die, verrast door den
klokslag van het uur, waarop hij ver
trekken moet, 't een en ander in der ijl
achterlaat, zonder dat hij het op dat
oogenblik zelf bespeurt. Zoo heeft hij
twee bottines aangetrokken, die geen paar
zijn...; zijn portefeuille in zijn zak ge
stoken, met nota-formulieren in plaats
van bankjes er in ...; ofschoon de lucht
nog al regenachtig stond had hij zijn
stok gegrepen voor zijn parapluie, en pas
in den trein merkte hij, tot overmaat
van teleurstelling, dat hij zijn verkeerde
bril had opgezet. Nu, zoo iets kan ieder
overkomen; dit bezorgt hem moeilijkhe
den, maar het heeft nog niets van een
automobiel- of spoorwegongeluk.
Ja zeker, het is wat te overijld gegaan,
een groot aantal punten zijn voorbijgezien,
en, indien men vragen wil, daar is geen
eind aan; maar er zijn ook een groot aantal
wetsontwerpen in 't vooruitzicht gesteld,
die, wat de strekking betreft, bijna zonder
uitzondering in overeenstemming zijn met
den eisch van onzen tijd; vele ontwerpen,
waarnaar reeds lang werd uitgezien.
Waarom juist deze, die nu aangekondigd
worden, en wanneer zij zullen worden aan
geboden, in dit jaar of een der volgenden,
men blijft er onkundig van. Veegens b.v.
wil stappen doen om te geraken tot
geheele afschaffing van tienden"; waarom
niet ? Maar denkt hij ook aan
landbouwvertegenwoordiging, aan jachtwet, aan
hervorming der Kamers van Koophandel
en Fabrieken; bestaat er uitzicht op
het overbrengen van het consulaatwezen
naar het Handels- en N"ij
verheidsdepartement en op een hervorming van onze
handels- en
nijverbeidsvertegenwoordiging in 't buitenland... enz, enz? Men
verneemt er niets van... Natuurlijk,
hij en zijn collegaas, zij misten voor
degelijke overweging den tijd. In veel
sterker mate nog komt Financiën met
raadsels. Hier hangt alles in de lucht
en zoo electrisch was de spoed, dat Rink
niet eens met zijn collega geraadpleegd
heeft over de uitredding der gemeenten
uit den gèldelijken nood, terwijl de
militaire liefhebberij, die ramp van Am
sterdam en Nederland, anders gezegd, de
vesting Amsterdam, bedacht wordt, als
kan nu juist zij geen uitstel lijden! Dit
is toch wel een comble !!
Haast en dan nog iets anders, zijn
oorzaak van het vluchtige en vage, ook
van het slappe dezer troonrede,
samengeflanst met een vloek en een zucht. Dit
andere is de druk, waaronder het Kabinet
zit met zijn kerkelijke Eerste Kamer.
Nichtje weet wel dat zij alleen zich mag
verstouten tot hetgeen tante behaagt
en dan behalve tante heeft zij nog iets
als een stiefbroer, die haar geen rust
gunt, haar dreigt, haar duwt, haar jaagt.
En zoo heeft zij, staande tusschen Eerste
Kamer en Socialisme, het volgende recept
gereed gemaakt:
Teneinde den gewonen wetgever vrij
heid te geven bij de regeling van de
kiesbevoegdheid, zal u eene herziening
worden voorgesteld van de daarover han
delende bepalingen der Grondwet. Vooraf
.wensch ik te doen onderzoeken welke
andere wijzigingen nog in de Grondwet
moeten gebracht worden.
Bij de uitvoering van de aangekon
digde voornemens zal zooveel doenlijk
rekening gehouden worden met de wen
schen van alle groepen van mijn volk
zonder onderscheid van richting."
Hier denkt uien allicht aan de twee
bottines, die geen paar vormen. Do weg
openen voor het algemeen kiesrecht; dien
voorloopig afsluiten door een commissie,
die naar het reeds lang bekende zoekende,
jaren kan bezig zijn ; en daarbij te gelijk
rekening houden met de wenschen van
alle groepen van H.M.'s volk."
Foei, wat zaten de heeren daar in
de knel! Hadden zij nu maar dade
lijk gezegd: wij sturen aan op wijziging
der bepalingen betreffende de verkiezing
der Eerste Kamer en op een betere rege
ling harer ontbindbaarheid; voorts op een
soort van algemeen kiesrecht en op even
redige vertegenwoordiging; niemand zou
dit zoo bijzonder vaag gevonden hebben
nu echter zien alle partijen het kabi
net met twijfel en wantrouwen aan.
Dit is jammer, daar het de eenige
tirade in de troonrede is, die doet denken
aan de aarts-slimme liberale taktiek,
welke, met den bekenden slag om den arm
politiek, zoo goed als zeker steeds bedrogen
uitkomt. Een soort vau bedotterij, waar
van niemand, hij zij vriend of vijand,
ook maar een seconde dupe wordt. Zoo
zou het dan ook wenschelijk zijn geweest,
dat die lieve fraze, zonder eenigen reëelen
zin, van het zooveel doenlijk tegemoet
komen aan de wenschen van alle
richtingen, in de pen ware gebleven. In
de Eerste Kamer heeft het nu reeds bij
het adres-debat gedropen van
verzoeningsgezindheid", precies als ware er
vóór de verkiezing, in de kamer een
hoogloopende ruzie tusschen kerkelij ken
en niet-kerkelijken geweest, in plaats
van een beginsel-strijd.
Eu vooral staat het wat mal over
verzoeningsgezindheid zoo te kraaien, wanneer
men absoluut zeker weet, dat men in elk
opzicht het verinogen mist om zijn tanden
te laten zien. Er zou nog al iets van
die verzoeningssezindheidterechtkomen,
als de Eerste Kamer liberaal en de meer
derheid in de Tweede Kamer ook maar
een stem of wat sterker was! In de
politiek gaat het om beginselen en over
tuigingen, men meet zijn kracht in 's lands
belang. Borgesius is dan ook al zoo bij
de hand" geweest, om met de
Zutphensche dit zoete koekje als van
H. M, afkomstig te verklaren; een
inconstitutioneele ongemanierdheid, waar
over een oud-minister zich schamen moest.
Intusschen, vergeten wij niet te denken
aan de omstandigheden, waaronder dit
Ministerie zich heeft moeten zetten aan
het moeilijk begin". Best mogelijk, dat
de haastige spoed, die maar zelden goed
werk levert, ook hier de meeste schuld
heeft, en dit laatste en zwakste deel van
de troonrede zijn oorsprong geenszins
vindt in een tikje besmetting met de
oude ziekte van de liberale partij.
AVij hopen het van harte. ...
Anti-militairisme.
De Standaard geeft het volgende te
lezen:
Aiiti-militairisten. Zooals inen weet is het
anü-militairisrne vooral een eigenschap van
vooruitstrevende politici ten onzent. De vloot
oud-roest"; het leger toch geen cent waard";
of ons land zóó klein, dat het zich toch niet
verdedigen kan, als een of andere machtige
buurman het eens met zijn belang acht te
strooken ons vaderland onder zijn hooge
bescherming te nemen. En dan ligt de con
clusie voor de hand, dat men maar moest
ophouden met veel geld aan leger en vloot
te besteden, dat ware beter uitgegeven voor
leniging van den socialen nood.
Een anti-militairistische bevlieging kreeg
ook de Groene naar aanleiding van een medi
tatie over den nu geëindigden oorlog tusschen
Rusland en Japan. De Groene dan schreef:
Toen, aU dreigde een oogenblikkelijk ge
vaar, het Kabinet Kuyper de rnillioenen voor
snelvuurkanonnen de natie heeft afgeperst,
gold steeds het argument, dat men onze
troepen niet tegenover den vijand mocht
stellen, met een mindersoortig.wapen, geweer
of kanon.
Dit klonk zoo oppervlakkig geheel juist.
Maar zij die dit argument gebruikten hebben
er nooit op laten volgen, dat men evenmin
de tien goedgewapende mannen, tegenover
de honderd van den vijand mocht stellen;
een eisch aiet minder redelijk en zedelijk,
dan die, welke de bewapening betreft Zou
men nu ook in dit opzicht iets uit den
OostAziatischen oorlog hebben geleerd ? Voor de
kleine staten, die naar militair vertoon streven,
zijn er lessen gegeven, die niet te versmaden
zijn I
De Nederlander vindt het de moeite waard
oui op deze ontboezeming te antwoorden;
en vraagt: wat wil men dan ?
Wenscht men afschaffing van leger en vloot,
en een zich weerloos prijsgeven aan den eersten
den besten vijand, die in dagen van strijd
ons land mocht willen inpalmen ?
Wordt de vraag aldus gesteld, dan luidt
gewoonlijk het verontwaardigd bescheid:
als werkelijk de nood aan den man kwam,
dan zouden wij de eersten zijn om naar de
grenzen te trekken. Aldus o. a. destijds de
heer Schaper.
Doch het is duidelijk, dat wie niet weer
loosheid wil, wie het land tegen een
mogelijken onrechtmatigen aanval wil verdedigen.
ook de middelen moet willen om in oorlogs
tijd te kunnen optreden. Wij leven nu een
maal niet meer in een tijd, waarin n ge
mproviseerd naar de grens trekken in het
oogenblik van aanval, zonder de minste voor
bereiding in vredestijd, mogelijk is, en iets
anders <ou kunnen uitwerken dan een slachting
der landskinderen in massa.
Wie meent, dat wjj in tijd van gevaar naar
de mate onzer krachten onszelf moeten ver
dedigen en dat, alleen wanneer wij dat doen en
dus onze onafhankelijkheid waard gebleken
zijn, die onafhankelijkheid ten slotte door de
grooten" zal worden geëerbiedigd, hij moet
ook streven naar militair vertoon" in vredes
tijd en medewerken tot vervanging van
ver. ouderde kanonnen van 40 jaar geleden door
modern snelvuurgeschut. Hij moge meenen,
dat het doel beter zal bereikt worden door een
volksleger" dan door de huidige organisatie,
dit is ten slotte slechts een technisch ver
schil, dat de boven gestelde quaestie niet
raakt en dat niet van invloed is op de vraag,
of een klein land offers moet brengen vóór
zijn weerbaarheid.
Mochten toch de antitnilitaristen eens op
houden met hun halfslachtig, oppervlakkig
geschrijf.
Bedoelen zij volstrekte werkeloosheid, laat
hen dit dan uitspreken. Er is dan een stand
punt, dat althans te verdedigen, ofschoon
gelukkig, nog veel gemakkelijker met deugde
lijke argumenten te bestrijden is.
Maar bedoelen zij dit niet, laat hen dan
ook niet, met aan het weerloosheidsstandpunt
ontleende argumenten, beknibbelen op de uit
gaven waartoe wij verplicht zijn, wil niet onze
defensie tot een bespotting, die voor haar
gedane uitgaven tot geldverspilling, en de voor
haar bestemde levende krachten tot onge
oefend en ongewapend kanonnenvleesch
worden gemaa*t."
Vermoedelijk," voegt de St. hieraan toe,
zullen de Vrijzinnige Democraten niet bereid
zijn de wenken van de. Nederlander op te
volgen; want als men eenmaal van die demo
cratische" opvattingen heeft, de ervaring
leert het, al zijn ze nog zoo onhoudbaar,
men kan ze maar heel moeilijk kwijt raken."
Allereerst moeten wij constateeren, dat
hiermede op onze vraag: indien wij onze
troepen niet mindersoortig gewapend
tegenover den vijand mogen stellen, mag
men dan wel de tien goedgewapenden
tegenover de honderd evengoed
gewapenden van den vijand stellen, aller
minst geantwoord is.
Zeker, wij weten zeer goed, dit is een
lastige vraag.
En al zijn zij er nog heelemaal niet
aan toe, de kleine mogendheden .zullen
haar eenmaal dienen te overwegen en te
behandelen.
Hier toch is niet een politieke kwestie
aan de orde neen, een vraagstuk van
redelijkheid en zedelijkheid.
Daar zijn gelukkig in deze wereld nog
plichten, hooger dan de verdediging van
het vaderland.
Wanneer de Standaard de erkenning
hiervan Foeschrijft aan een democratische
bfrlieging of opvatting, weet1 zij wel
dat zij jokt. Het Chi-ixtendom in zijn
verhevenste leer van mensclielijkheid en
zelfverloochening heeft de verdediging
met de wapenen in de hand zoo streng
mogelijk in den ban gedaan; en als daar ?
iemand komt, die vraagt nog niet eens
of we ons onder alle omstandigheden
aan oorlogvoeren onttrekken kunnen,
maar of we wel tien mannen tegenover
honderd mogen plaatsen ... dan kunnen
vooral de Christenen, dunkt ons, zich
daarvan niet afmaken met een praatje
over anti-militairisme en democratie, als
bestond voor hen de eisch van redelijk
heid en zedelijkheid niet.
Aangenomen nu, dat het zich voorbe
reiden tot oorlog ook voor Nederland een
noodzakelijk kiraad is, ??? zóó noodzake
lijk, dat men aan Jezus' leer, als te weinig
passend voor hot hedendaagsche stadium
van onbeschaafdheid, waarin zijn volge
lingen verkeeren, zich niet kan houden,
dan blijft toch nog altijd te veroordeelen
het verradelijk bedrijf, van ongevraagd,
allerminst op hun verzoek, bij gelijke
bewapening en stelling, tien man tegen
honderd in 't vuur te brengen, als had
men het recht over die levens te beschik
ken, eenvoudig om dat men als hoogste
autoriteit de bravoure van het vallen zoo
aangenaam vindt. Hieruit vloeit voor ons
voort, dat men o. i. een klein volkje als
het onze, niet mag voeren in een oorlog,
van ivelken men bij voorbaat weet, dat er
niet de geringste kans bestaat dien strijd
te winnen ? zoo iets is eenvoudig's lands
kinderen gebruiken als kanonnenvleesch.
Dientengevolge heeft men, meenen wij,
het recht niet ons defensie-vermogen in
te richten tot afweer van een
rechtstreekschen aanval, hetzij van Duitsch
land, hetzij van Engeland, en om onze
gelden te verspillen, als zaten wij steeds
op onze hoede om den een of den ander
af te slaan; en toch, merïmoet maar
luisteren naar hetgeen over oorlog door
de mannen van oorlog wordt gesproken,
en men zal zien hoe steeds in 't vage
bij heel onze voorbereiding van verweer
op deze soort van onmogelijke mogelijk
heden wordt gedoeld. Zoo lezen wij pok
rui in de Nederlander: ' .
Wie meent, dat wij in den tijd van gevaar
naar de mate onzer krachten onszelf moeten
verdedigen en dat, alleen, wanneer wij dat doen
en dus onze onafhankelijkheid waard gebleken
zijn, die onafhankelijkheid ten slotte door de
grooten" zal worden geëerbiedigd, -.-- hij moet
ook streven naar militair vertoon" in vredes
tijd en medewerken tot vervanging van ver
ouderde kanonnen van 40 jaar geleden door
modern snelvuurgeschut."
Over de noodzakelijkheid, over de urgen
tie, als het eerst noodige^ om het snel
vuurgeschut te vervangen, werd ook in
het leger zeer verschillend gedacht; maar
dit daargelaten, wie geeft iets voor de
verzekering, dat in onzen tijd de kleine
mogendheid haar onafhankelijkheid zal
bewaren, als zij maar lustig, tien tegen
honderd, gevochten heeft ? Met zulke
praatjes voor de vaak, door geen enkel
voorbeeld te staven, door niemand in zijn
hart geloofd, houdt men de lieden bezig,
om ze maar gewillig te maken tot het
ppdokken van gelden bij .milü&enen,
in plaats van aan het voUc iets te
geven, dat op een mensefcwaardig be
staan gelijkt; terwijl ons land, in zoo
menig opzicht Achterlijk zich vertoont
bij de naburen, in tal van behoeften niet
voorzien kan worden en vele gemeenten
ineen schrielheid, tengevolge van armoede,
leven, dat men zich over de heerschende
toestanden schamen moet; en dan ver
wijt men ons nog het beknibbelen" op
uitgaven (voor oorlog) waartoe wij ver
plicht zijn". Een mooi verplicht zijn, om
zich de noppen van de kleeren te houden
vooi een verdediging van tien tegen
honderd; een verdediging, waar van ieder
kan nagaan, dat zij onmogelijk, onrede
lijk en onzedelijk is, regelrecht ingaande
tegen het volksbelang,
Men zal eenmaal er toe moeten komen,
dit te erkennen al valt het nu ook
bijzonder moeilijk. Een landje als het
onze heeft zijn defensie" zoo men
dat woord wenscht te bezigen in te
richten uitsluitend met het oog op ge
vallen, waarbij zijn geringe weermacht
in zijn eigen voordeel van eenige betee
kenis kan zijn. In het geen tien tegen
honderd" ligt niet de volstrekte weerloos
heid, maar de eisch van een in alle
redelijkheid en zedelijkheid welover
wogen plan tot handhaving zijner neutra
liteit, onder bepaalde omstandigheden, die
dit veroorloven.
T)e Standaard, die het niet de moeite
waard vond, op onze ontboezeming te
antwoorden, maar het wel de moeite
waard vond de beschouwing van De
Nederlander te geven, zal zoo eerlijk
zijn, hopen wij, thans ook ons ant
woord op te nemen. Wij zouden den
.Sïawcfaörrf-redacteur echter raden daarbij
niet weder in het huis van den gehan
gene over de galg te spreken. Immers,
wat een onvoorzichtigheid, om in zijn
eigen blad de onderstelling te uiten, dat
men democratische opvattingen" maar
moeilijk kan kwijt raken. :
Is het nu al zóó ver, dat hij het geval
van vriend Kuyper uit zijn geheugen
heeft gewischt? Och, hemel, het demo
cratische kan er soms zóó losjes op zitten.
Ons arm" pantserschip.
Sinds 1898 hebben wij telkens en telkens,
voornamelijk in dit weekblad, elk voorstel
tot aanbouw van een pantserschip type
Kopingin-Regentes" bestreden en de aan
neming dier vooretellen ten sterkste ontraden.
Wij hebben,ook met argumenten, ontleend
o. a. aan Brassey's Naval Annual, betoogd,
dat dit schip niet is een deugdelijk schip.
Wij hebben aangetoond, dat het onjuist
gedacht is om, gelet op de groote
pantserschepen van 12000 ton en meer een schip
te bouwen, dat genoemd moet worden: een
groot pantserschip op verkleinde schaal.
Wij hebben aangetoond, dat het onjuist.