De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1905 24 september pagina 1

24 september 1905 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

WEEKB DE AMSTERDAMMER A°. 1905. VOOK NEDERLAND O :n. cL e 3? irecLaoti© Dit nummer bevat een bijvoegsel. ?v a. ix «J. ID IE IK! O O. uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden . . . . . . f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar » » mail , 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/« Dit bUd ia verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard do Capuciues tegenover li»t Graud Café, te Parijs. Zondag 24 September. Advertentiën van 1?5 regels ? 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel 0.40 Annonces nit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma KÜDOLF MOSSE te Kealen en duor alle filialen dezer firma. De prys per regel U 35 Plennig. INHOUD: VAN VERRE EN VA N N A BIJ: De Troon rede. Anti-militamsme. Het arm" pantserachip, door G. Zijn langere vacanties voor de schoolkinderen noodig? Joor J. W. Gerhard. - FEUILLETON: Smeulend vuur. Naar het Engelsen van Anna A. Rogers. KUNST ES LETTEREN: Holl. Teekenmaatschappij -Pulchri (notities), door Plasschaert. Over-winning, door G. van Hulzen?Waan, door. -Marcellus Emants, beoordeeld door W. Pik. ?VÓÓR DAMES: Tentoonstelling voor mode en reform, door C, A. B. Als het najaar komt..,, door Daisy E. A. Junius. Een ondernemend zestal, van E. Nesbit, en Moe ders jongste Heveling, van Eihel S. Turner, vertaald door G. W. Elberts, beoordeeld door K. Westerling. Nationaal Bureau ?voor vrouwenarbeid. Allerlei, door Ca?price. Het Bergtheater in d-n Harz te Thale, (met af b.), door dr. N. J. Singels.?Lechef d'oeuvre, -4oor Ibels. Het gouden feest van ?Architecture et Amicitia (met portretten), door J. H. W. leliman. UIT DE NATUUR, door E. Heimans. Dr. J. H. H. Hülsmann (met portret en af b), door-J. van Schevichaven. De Nederlaudsche barbiers- en kappersbond. ^ FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter. SCHETSJES : Cieleke. DAMKUBRIEK. SCHAAKSPEL. ADVERTENTIËN. Troonrede. Zoo heeft de koningin dan weder een rede" uitgesproken. Geen ellenlange, maar toch een, langer dan wij gewoon zyn. Als immer, werd ook deze Rede ge opend met een aantal frazes, welke van niet de geringste beteekenis zijn, en dus beter zouden zijn weggelaten. Het constitutioneele koningschap staat steeds frfceer gespannen voet met de logica, nraar b§geen enkele gelegenheid komt dit sterker uit dan bij het houden van de troonrede. "Wanneer H. M. aaa haar veertigste troonrede tee zal zijn, en zij herleest eens achter «Ikaar al die staatsstukken, welke op Haar naam gesteld zijn, en die zij werkelijk ten gehoore heeft gegeven, wat moet zij een zonderlinge dunk van haar eigen persoon krijgen ! Zij zal dan veertigmaal hebben gezegd, dat het haar verheugt weder te midden van het parlement te mogen vertoeven; te vertoeven vijf a tien minuten. Veertigmaal zal zij zoo iets n 't algemeen over de welvaart", het zich blijven ontwikkelen van handel en nijverheid, over landbouw en tuinbouw hebben gezegd, en vooral over de plichts vervulling van leger en vloot, in deze jaren ook gevolgd door een woordje over het burger personeel in staatsdienst, hebben gesproken, alsmede over de be trekkingen met de andere mogend heden. Er is in dit alles zóó iets banaals, dat het verre blijft beneden de waardigheid van elk koninklijk persoon. En dit niet alleen wat betreft de bekende formules, meestal maar voor een klein gedeelte juist, zooals b.v. den lof voor leger en vloot in zijn geheel, waar gansch het land vervuld is van de heerschende Jan boel ; neen, ook zoo er van iets bijzonders gewaagd moet worden, dan wordt dit toch' op zulk een taaie en saaie wijs ingekleed, dat het klankloos een geluid geeft als een vadoek die op de tafel valt. Daar heeft men nu : De beëindiging van den oorlog in Oost- Aziëwerd door mij met welgevallen vernomen." laderdaad 9: zoo is men geneigd te vragen, met niet meer dan welgevallen.... vernomen ?" Het einde van de vreeselijkste inenschenslachting van welke de geschiedenis bericht geeft; het eind van een oorlog, diévan verre H. M's Koloniën bedreigde, zoo niet met roof, dan toch met de ge vaarlijkste verwikkelingen, gaf dit nu niet n van het negental voor de Koningin een paar woorden in de pen, waarmede zij op menschelijken toon haar hooge vreugde, haar gevoel van verluchting, had kunnen uitspreken ? Zeker, wij missen thans den stylist-Kuyper, aan wien niemand een vriendelijk aandenken heeft onthouden, maar hiertoe werd toch geen bijzonder ta lent vereischt; alleen eenig besef van het geen er moet omgaan in het Koninklijk vrouwelijk gemoed. Nu immers heeft het al den schijn, alsof Koningin Wilhelmma op de allerhoogste tranzen der wereldsche grootheid gezeten, niet geheel onaandoenlijk op dat wroeten der menschen in Oost-Aziëneerziende, bij zichzelf ge zegd heeft. . . maar 't doet me toch plezier, nu ik hoor, dat het met dat vechten uit is. Edoch erger wordt het nog, als de opvolgende Ministeries dezelfde Koningin, behalve een groot aantal banaliteiten, onjuistheden en woorden zonder inhoud, ook haar verklaringen op de lippen leggen van politieken aard, waarvoor zij vol strekt niet verantwoordelijk kan zijn. Zoo gaf Kuyper haar te spreken over misdadige woelingen", als om door H. M. zijn houding in de stakingsdagen te laten verdedigen, en nu heeft de Meester haar de mededeeling toevertrouwd, dat zooveel doenlijk rekening gehouden zal worden met de wenschen van alle groepen van mijn (haar) volk, zonder onderscheid van richting" anders gezegd: veel onpartijdiger en verzoeningsgezinder dan Kuyper zich heeft gedragen. Wannér men met deze methode van de Koningin politieke rede voeringen te doen houden, voortgaat, zal H. M., na veertig jaar haar staatstukken lezende, moeten schrikken van haar cameleontische verschijning in het parlement! En zelfs haar godsdienstige opvatting blijft niet gespaard. In de laatst-vorige jaren sprak zij steeds van God-Almach tig" en nu eindigt zij haar sermoen weder met het aanbevelen aan Gods zegen", waarin van het God-Almachtig, dat Kuyper voorstond, even weinig is over gebleven, als in het Fransche Adieu" Is de koningin niet te goed voor zulk een emplooi? Ons dunkt, de waarheidsliefde behoorde onder haar raadslieden sterk genoeg te wezen, om de troonrede worde ze dan nog iets minder als rede dan ze nu reeds is ,te beperken tot een eenvoudige opsomming van de wetsontwerpen, die gereed zijn, of in voorbereiding zijn of zullen komen. En nu de troonrede als ministerieele boodschap. De eerste, indruk is wel deze, dat zij niet af is. Het heeft blijkbaar aan den tijd ontbroken, om een weldoordacht, voltooid geheel te leveren. Ze doet zoo denken aan iemand, die zich alle moeite heeft gegeven, om zich voor de reis te prepareeren, maar die, verrast door den klokslag van het uur, waarop hij ver trekken moet, 't een en ander in der ijl achterlaat, zonder dat hij het op dat oogenblik zelf bespeurt. Zoo heeft hij twee bottines aangetrokken, die geen paar zijn...; zijn portefeuille in zijn zak ge stoken, met nota-formulieren in plaats van bankjes er in ...; ofschoon de lucht nog al regenachtig stond had hij zijn stok gegrepen voor zijn parapluie, en pas in den trein merkte hij, tot overmaat van teleurstelling, dat hij zijn verkeerde bril had opgezet. Nu, zoo iets kan ieder overkomen; dit bezorgt hem moeilijkhe den, maar het heeft nog niets van een automobiel- of spoorwegongeluk. Ja zeker, het is wat te overijld gegaan, een groot aantal punten zijn voorbijgezien, en, indien men vragen wil, daar is geen eind aan; maar er zijn ook een groot aantal wetsontwerpen in 't vooruitzicht gesteld, die, wat de strekking betreft, bijna zonder uitzondering in overeenstemming zijn met den eisch van onzen tijd; vele ontwerpen, waarnaar reeds lang werd uitgezien. Waarom juist deze, die nu aangekondigd worden, en wanneer zij zullen worden aan geboden, in dit jaar of een der volgenden, men blijft er onkundig van. Veegens b.v. wil stappen doen om te geraken tot geheele afschaffing van tienden"; waarom niet ? Maar denkt hij ook aan landbouwvertegenwoordiging, aan jachtwet, aan hervorming der Kamers van Koophandel en Fabrieken; bestaat er uitzicht op het overbrengen van het consulaatwezen naar het Handels- en N"ij verheidsdepartement en op een hervorming van onze handels- en nijverbeidsvertegenwoordiging in 't buitenland... enz, enz? Men verneemt er niets van... Natuurlijk, hij en zijn collegaas, zij misten voor degelijke overweging den tijd. In veel sterker mate nog komt Financiën met raadsels. Hier hangt alles in de lucht en zoo electrisch was de spoed, dat Rink niet eens met zijn collega geraadpleegd heeft over de uitredding der gemeenten uit den gèldelijken nood, terwijl de militaire liefhebberij, die ramp van Am sterdam en Nederland, anders gezegd, de vesting Amsterdam, bedacht wordt, als kan nu juist zij geen uitstel lijden! Dit is toch wel een comble !! Haast en dan nog iets anders, zijn oorzaak van het vluchtige en vage, ook van het slappe dezer troonrede, samengeflanst met een vloek en een zucht. Dit andere is de druk, waaronder het Kabinet zit met zijn kerkelijke Eerste Kamer. Nichtje weet wel dat zij alleen zich mag verstouten tot hetgeen tante behaagt en dan behalve tante heeft zij nog iets als een stiefbroer, die haar geen rust gunt, haar dreigt, haar duwt, haar jaagt. En zoo heeft zij, staande tusschen Eerste Kamer en Socialisme, het volgende recept gereed gemaakt: Teneinde den gewonen wetgever vrij heid te geven bij de regeling van de kiesbevoegdheid, zal u eene herziening worden voorgesteld van de daarover han delende bepalingen der Grondwet. Vooraf .wensch ik te doen onderzoeken welke andere wijzigingen nog in de Grondwet moeten gebracht worden. Bij de uitvoering van de aangekon digde voornemens zal zooveel doenlijk rekening gehouden worden met de wen schen van alle groepen van mijn volk zonder onderscheid van richting." Hier denkt uien allicht aan de twee bottines, die geen paar vormen. Do weg openen voor het algemeen kiesrecht; dien voorloopig afsluiten door een commissie, die naar het reeds lang bekende zoekende, jaren kan bezig zijn ; en daarbij te gelijk rekening houden met de wenschen van alle groepen van H.M.'s volk." Foei, wat zaten de heeren daar in de knel! Hadden zij nu maar dade lijk gezegd: wij sturen aan op wijziging der bepalingen betreffende de verkiezing der Eerste Kamer en op een betere rege ling harer ontbindbaarheid; voorts op een soort van algemeen kiesrecht en op even redige vertegenwoordiging; niemand zou dit zoo bijzonder vaag gevonden hebben nu echter zien alle partijen het kabi net met twijfel en wantrouwen aan. Dit is jammer, daar het de eenige tirade in de troonrede is, die doet denken aan de aarts-slimme liberale taktiek, welke, met den bekenden slag om den arm politiek, zoo goed als zeker steeds bedrogen uitkomt. Een soort vau bedotterij, waar van niemand, hij zij vriend of vijand, ook maar een seconde dupe wordt. Zoo zou het dan ook wenschelijk zijn geweest, dat die lieve fraze, zonder eenigen reëelen zin, van het zooveel doenlijk tegemoet komen aan de wenschen van alle richtingen, in de pen ware gebleven. In de Eerste Kamer heeft het nu reeds bij het adres-debat gedropen van verzoeningsgezindheid", precies als ware er vóór de verkiezing, in de kamer een hoogloopende ruzie tusschen kerkelij ken en niet-kerkelijken geweest, in plaats van een beginsel-strijd. Eu vooral staat het wat mal over verzoeningsgezindheid zoo te kraaien, wanneer men absoluut zeker weet, dat men in elk opzicht het verinogen mist om zijn tanden te laten zien. Er zou nog al iets van die verzoeningssezindheidterechtkomen, als de Eerste Kamer liberaal en de meer derheid in de Tweede Kamer ook maar een stem of wat sterker was! In de politiek gaat het om beginselen en over tuigingen, men meet zijn kracht in 's lands belang. Borgesius is dan ook al zoo bij de hand" geweest, om met de Zutphensche dit zoete koekje als van H. M, afkomstig te verklaren; een inconstitutioneele ongemanierdheid, waar over een oud-minister zich schamen moest. Intusschen, vergeten wij niet te denken aan de omstandigheden, waaronder dit Ministerie zich heeft moeten zetten aan het moeilijk begin". Best mogelijk, dat de haastige spoed, die maar zelden goed werk levert, ook hier de meeste schuld heeft, en dit laatste en zwakste deel van de troonrede zijn oorsprong geenszins vindt in een tikje besmetting met de oude ziekte van de liberale partij. AVij hopen het van harte. ... Anti-militairisme. De Standaard geeft het volgende te lezen: Aiiti-militairisten. Zooals inen weet is het anü-militairisrne vooral een eigenschap van vooruitstrevende politici ten onzent. De vloot oud-roest"; het leger toch geen cent waard"; of ons land zóó klein, dat het zich toch niet verdedigen kan, als een of andere machtige buurman het eens met zijn belang acht te strooken ons vaderland onder zijn hooge bescherming te nemen. En dan ligt de con clusie voor de hand, dat men maar moest ophouden met veel geld aan leger en vloot te besteden, dat ware beter uitgegeven voor leniging van den socialen nood. Een anti-militairistische bevlieging kreeg ook de Groene naar aanleiding van een medi tatie over den nu geëindigden oorlog tusschen Rusland en Japan. De Groene dan schreef: Toen, aU dreigde een oogenblikkelijk ge vaar, het Kabinet Kuyper de rnillioenen voor snelvuurkanonnen de natie heeft afgeperst, gold steeds het argument, dat men onze troepen niet tegenover den vijand mocht stellen, met een mindersoortig.wapen, geweer of kanon. Dit klonk zoo oppervlakkig geheel juist. Maar zij die dit argument gebruikten hebben er nooit op laten volgen, dat men evenmin de tien goedgewapende mannen, tegenover de honderd van den vijand mocht stellen; een eisch aiet minder redelijk en zedelijk, dan die, welke de bewapening betreft Zou men nu ook in dit opzicht iets uit den OostAziatischen oorlog hebben geleerd ? Voor de kleine staten, die naar militair vertoon streven, zijn er lessen gegeven, die niet te versmaden zijn I De Nederlander vindt het de moeite waard oui op deze ontboezeming te antwoorden; en vraagt: wat wil men dan ? Wenscht men afschaffing van leger en vloot, en een zich weerloos prijsgeven aan den eersten den besten vijand, die in dagen van strijd ons land mocht willen inpalmen ? Wordt de vraag aldus gesteld, dan luidt gewoonlijk het verontwaardigd bescheid: als werkelijk de nood aan den man kwam, dan zouden wij de eersten zijn om naar de grenzen te trekken. Aldus o. a. destijds de heer Schaper. Doch het is duidelijk, dat wie niet weer loosheid wil, wie het land tegen een mogelijken onrechtmatigen aanval wil verdedigen. ook de middelen moet willen om in oorlogs tijd te kunnen optreden. Wij leven nu een maal niet meer in een tijd, waarin n ge mproviseerd naar de grens trekken in het oogenblik van aanval, zonder de minste voor bereiding in vredestijd, mogelijk is, en iets anders <ou kunnen uitwerken dan een slachting der landskinderen in massa. Wie meent, dat wjj in tijd van gevaar naar de mate onzer krachten onszelf moeten ver dedigen en dat, alleen wanneer wij dat doen en dus onze onafhankelijkheid waard gebleken zijn, die onafhankelijkheid ten slotte door de grooten" zal worden geëerbiedigd, hij moet ook streven naar militair vertoon" in vredes tijd en medewerken tot vervanging van ver. ouderde kanonnen van 40 jaar geleden door modern snelvuurgeschut. Hij moge meenen, dat het doel beter zal bereikt worden door een volksleger" dan door de huidige organisatie, dit is ten slotte slechts een technisch ver schil, dat de boven gestelde quaestie niet raakt en dat niet van invloed is op de vraag, of een klein land offers moet brengen vóór zijn weerbaarheid. Mochten toch de antitnilitaristen eens op houden met hun halfslachtig, oppervlakkig geschrijf. Bedoelen zij volstrekte werkeloosheid, laat hen dit dan uitspreken. Er is dan een stand punt, dat althans te verdedigen, ofschoon gelukkig, nog veel gemakkelijker met deugde lijke argumenten te bestrijden is. Maar bedoelen zij dit niet, laat hen dan ook niet, met aan het weerloosheidsstandpunt ontleende argumenten, beknibbelen op de uit gaven waartoe wij verplicht zijn, wil niet onze defensie tot een bespotting, die voor haar gedane uitgaven tot geldverspilling, en de voor haar bestemde levende krachten tot onge oefend en ongewapend kanonnenvleesch worden gemaa*t." Vermoedelijk," voegt de St. hieraan toe, zullen de Vrijzinnige Democraten niet bereid zijn de wenken van de. Nederlander op te volgen; want als men eenmaal van die demo cratische" opvattingen heeft, de ervaring leert het, al zijn ze nog zoo onhoudbaar, men kan ze maar heel moeilijk kwijt raken." Allereerst moeten wij constateeren, dat hiermede op onze vraag: indien wij onze troepen niet mindersoortig gewapend tegenover den vijand mogen stellen, mag men dan wel de tien goedgewapenden tegenover de honderd evengoed gewapenden van den vijand stellen, aller minst geantwoord is. Zeker, wij weten zeer goed, dit is een lastige vraag. En al zijn zij er nog heelemaal niet aan toe, de kleine mogendheden .zullen haar eenmaal dienen te overwegen en te behandelen. Hier toch is niet een politieke kwestie aan de orde neen, een vraagstuk van redelijkheid en zedelijkheid. Daar zijn gelukkig in deze wereld nog plichten, hooger dan de verdediging van het vaderland. Wanneer de Standaard de erkenning hiervan Foeschrijft aan een democratische bfrlieging of opvatting, weet1 zij wel dat zij jokt. Het Chi-ixtendom in zijn verhevenste leer van mensclielijkheid en zelfverloochening heeft de verdediging met de wapenen in de hand zoo streng mogelijk in den ban gedaan; en als daar ? iemand komt, die vraagt nog niet eens of we ons onder alle omstandigheden aan oorlogvoeren onttrekken kunnen, maar of we wel tien mannen tegenover honderd mogen plaatsen ... dan kunnen vooral de Christenen, dunkt ons, zich daarvan niet afmaken met een praatje over anti-militairisme en democratie, als bestond voor hen de eisch van redelijk heid en zedelijkheid niet. Aangenomen nu, dat het zich voorbe reiden tot oorlog ook voor Nederland een noodzakelijk kiraad is, ??? zóó noodzake lijk, dat men aan Jezus' leer, als te weinig passend voor hot hedendaagsche stadium van onbeschaafdheid, waarin zijn volge lingen verkeeren, zich niet kan houden, dan blijft toch nog altijd te veroordeelen het verradelijk bedrijf, van ongevraagd, allerminst op hun verzoek, bij gelijke bewapening en stelling, tien man tegen honderd in 't vuur te brengen, als had men het recht over die levens te beschik ken, eenvoudig om dat men als hoogste autoriteit de bravoure van het vallen zoo aangenaam vindt. Hieruit vloeit voor ons voort, dat men o. i. een klein volkje als het onze, niet mag voeren in een oorlog, van ivelken men bij voorbaat weet, dat er niet de geringste kans bestaat dien strijd te winnen ? zoo iets is eenvoudig's lands kinderen gebruiken als kanonnenvleesch. Dientengevolge heeft men, meenen wij, het recht niet ons defensie-vermogen in te richten tot afweer van een rechtstreekschen aanval, hetzij van Duitsch land, hetzij van Engeland, en om onze gelden te verspillen, als zaten wij steeds op onze hoede om den een of den ander af te slaan; en toch, merïmoet maar luisteren naar hetgeen over oorlog door de mannen van oorlog wordt gesproken, en men zal zien hoe steeds in 't vage bij heel onze voorbereiding van verweer op deze soort van onmogelijke mogelijk heden wordt gedoeld. Zoo lezen wij pok rui in de Nederlander: ' . Wie meent, dat wij in den tijd van gevaar naar de mate onzer krachten onszelf moeten verdedigen en dat, alleen, wanneer wij dat doen en dus onze onafhankelijkheid waard gebleken zijn, die onafhankelijkheid ten slotte door de grooten" zal worden geëerbiedigd, -.-- hij moet ook streven naar militair vertoon" in vredes tijd en medewerken tot vervanging van ver ouderde kanonnen van 40 jaar geleden door modern snelvuurgeschut." Over de noodzakelijkheid, over de urgen tie, als het eerst noodige^ om het snel vuurgeschut te vervangen, werd ook in het leger zeer verschillend gedacht; maar dit daargelaten, wie geeft iets voor de verzekering, dat in onzen tijd de kleine mogendheid haar onafhankelijkheid zal bewaren, als zij maar lustig, tien tegen honderd, gevochten heeft ? Met zulke praatjes voor de vaak, door geen enkel voorbeeld te staven, door niemand in zijn hart geloofd, houdt men de lieden bezig, om ze maar gewillig te maken tot het ppdokken van gelden bij .milü&enen, in plaats van aan het voUc iets te geven, dat op een mensefcwaardig be staan gelijkt; terwijl ons land, in zoo menig opzicht Achterlijk zich vertoont bij de naburen, in tal van behoeften niet voorzien kan worden en vele gemeenten ineen schrielheid, tengevolge van armoede, leven, dat men zich over de heerschende toestanden schamen moet; en dan ver wijt men ons nog het beknibbelen" op uitgaven (voor oorlog) waartoe wij ver plicht zijn". Een mooi verplicht zijn, om zich de noppen van de kleeren te houden vooi een verdediging van tien tegen honderd; een verdediging, waar van ieder kan nagaan, dat zij onmogelijk, onrede lijk en onzedelijk is, regelrecht ingaande tegen het volksbelang, Men zal eenmaal er toe moeten komen, dit te erkennen al valt het nu ook bijzonder moeilijk. Een landje als het onze heeft zijn defensie" zoo men dat woord wenscht te bezigen in te richten uitsluitend met het oog op ge vallen, waarbij zijn geringe weermacht in zijn eigen voordeel van eenige betee kenis kan zijn. In het geen tien tegen honderd" ligt niet de volstrekte weerloos heid, maar de eisch van een in alle redelijkheid en zedelijkheid welover wogen plan tot handhaving zijner neutra liteit, onder bepaalde omstandigheden, die dit veroorloven. T)e Standaard, die het niet de moeite waard vond, op onze ontboezeming te antwoorden, maar het wel de moeite waard vond de beschouwing van De Nederlander te geven, zal zoo eerlijk zijn, hopen wij, thans ook ons ant woord op te nemen. Wij zouden den .Sïawcfaörrf-redacteur echter raden daarbij niet weder in het huis van den gehan gene over de galg te spreken. Immers, wat een onvoorzichtigheid, om in zijn eigen blad de onderstelling te uiten, dat men democratische opvattingen" maar moeilijk kan kwijt raken. : Is het nu al zóó ver, dat hij het geval van vriend Kuyper uit zijn geheugen heeft gewischt? Och, hemel, het demo cratische kan er soms zóó losjes op zitten. Ons arm" pantserschip. Sinds 1898 hebben wij telkens en telkens, voornamelijk in dit weekblad, elk voorstel tot aanbouw van een pantserschip type Kopingin-Regentes" bestreden en de aan neming dier vooretellen ten sterkste ontraden. Wij hebben,ook met argumenten, ontleend o. a. aan Brassey's Naval Annual, betoogd, dat dit schip niet is een deugdelijk schip. Wij hebben aangetoond, dat het onjuist gedacht is om, gelet op de groote pantserschepen van 12000 ton en meer een schip te bouwen, dat genoemd moet worden: een groot pantserschip op verkleinde schaal. Wij hebben aangetoond, dat het onjuist.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl