Historisch Archief 1877-1940
U*. 1475
DE AMSTERDAMMER
A°. 1905.
WEEK
NEDEKLAND
O :n_ cL e r redactie
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
va.zn.Cr. IDIEIECOO.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden ....-..? 1.50, fr. p. post ? 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/»
Dit bUd u verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover het Graad Café, te Parijs.
Zondag l {October.
Advertentiën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer ? 0.20
Reclames per regel 0.40
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma
RUDOLF MOSSB te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel U 35 Pfeuuig.
INHOUD:
VAN VERRE EN VAN NABIJ: Bezui
niging. Waar ons geld blijft ? (Ingez.), door
P. Ot. Het arbeids vermorgen van school
kindoren, door H. Deelman. Naar aanleiding
van 't artikel, genaamd de Marine-circulaire",
door G., voorkomende in De Amsterdammer"
vanl7 September 1905,(Ing.) door een oud-luit.
ter Zee en G. SOCIALE AANGELEGEN
HEDEN : Sehoolvoeding en -kleeding van
gemeentewege en Burg. Armbestuur, door
8. FEUILLETON: Smeulend vuur, II.
Naar het Engelsen van Anna A. Rogers.
KUNST EN LETTEREN:
Muziekbeoordeelingen, IV, door Ant. Averkamp. By
Bufl'a, door W. S. letB over Afrikaanse
schrijftaal, door R. A. Kollewijn. Ver
blijdend maar een eerste stap, door dr. J. B.
Schepers. BOEKAANKONDIGING.
VOOR DAMES: Iets over Batikken, door
S. Kalff. Zwammen zoeken en eten, I.
ALLERLEI, door Caprice. Hollanders in
Bosnië, (met afb.), door W. de Haan.
La Revue de la garde & Peterhof, door H. G.
Ibels. De kunst van en voor het kind, I,
door R. W. P. de Vries Jr. Historia
?Medica, door dr. J. J. van Loghem. -r UIT
DE NATUUR, door E. Heimans.
FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK,
door D. Stigter. INGEZONDEN. D
AMRUBRIEK:. SCHAAKSPEL. ADVER
TENTIËN.
Bezuiniging.
Met een regelmaat als waarmee de
nacht op den dag volgt, is na de troon
rede de millioenen-rede uitgesproken, dat
?wil zeggen een verslag gegeven van 't
aantal millioenen die er zullen zijn, en
van 't aantal millioenen die nog gevonden
moeten worden. De laatste, vormende een
tekort van vier en een half millioen,
wenscht de Minister voor een vierde deel
te trekken uit de 10 opcenten of>
bedrijfs(Stt vermogens-belasting, terwijl hij voor
h«t overige zint op middelen", welke
voor 't oogenblik in geheimheid zelfs
geheimmiddelen overtreffen, daar Z.Ex.
zelf nog niet schijnt te weten, waaruit
zij zullen bestaan.
Dat het tot deze of dergelijke opcenten
zou moeten komen zal wel niemand
betwjjfeld hebben; voor een dadelijke en
tamelijk zekere versterking der staatskas
lagen zij immers voor de hand. Ook
zal men het der Regeering^aiet euvel
mogen duiden, als zij tot dekking van
het overige tekort, waarvoor zij is ge
plaatst, nog verder de opbrengst van
reeds bestaande belastingen zoekt te
verhoogen.
Aan tarief verhooging, anders dan een
fiscale, welke niet protectionisch mag zijn,
kan de linkerzijde niet denken. Aldus is
nu eenmaal haar overtuiging. Deze won
derbare vischvangst moeten zij aan de
geloovigen overlaten. En zoo is het zeer
natuurlijk, dat de kerkelijken, maar niet
kunnen ophouden van te zeggen: zeker,
wij hebben de kaar helpen leegscheppen,
maar hadden zij ons niet uitgedreven,
en mochten wij het net maar eens naar
dien anderen kant uitwerpen... zij was
dadelijk weer vol.
Nu heeft het ons steeds verwonderd,
dat de heeren van rechts het zoo gaarne
voorstellen, als ware met de
tariefsverhooging een eind aan het financieele leed
gekomen. Afgescheiden van de waar
schijnlijkheid, volgens hun systeem, dat
door de ontwikkeling der binnenlandsche
nijverheid het tarief steeds minder zou
gaan opbrengen, terwijl er allerlei mo
tieyen kunnen ontstaan, die weder tot
tariefsverlaging zouden moeten leiden;
de volle opbrengst van het verhoogd
tarief kan immers ons slechts een
luttelen tijd vrijwaren van de nu in uit
zicht gestelde belastingverhooging. Over
een jaar of vijf zouden we toch weer in
een toestand verkeeren, als dien wij thans
beleven, en hetgeen de Meester thans
moet doen, zou nog wel binnen de vijf
jaar aan anderen te verrichten worden
opgedragen, als er, wat betreft de
ontvangsten voor 's rijks schatkist, een
tegenvallertje mocht komen! Juist voor
de kerkelijken, die in geen enkel opzicht
iets hebben gedaan om het budget tot
een geringer bedrag terug te brengen;
integendeel, wel om dat aanmerkelijk te
doen stygen, en die nog nooit eenig tee
ken hebben gegeven, dat het hun lust
was om doortastend bezuinigend op te
treden, moet het, dunkt ons, lood om
oud ijzer zijn, wat de natie het eerst zal
krijgen, een drukkende verhooging van
invoerrechten of een opdrijving van de
directe belastingen. Want dat tweede
komt, al zou men dan ook weder een
kerkelijk ministerie hebben, weldra toch;
even zeker als de liberalen later, ten
einde raad, niet een met-protectionistische
zoogenaamd fiscale tariefsverhooging
zullen moeten verschijnen, waarvan meni
geen de haren te bergen rijzen. Op be
lasting-gebied verneemt men nog al eens
dat het hetzelfde is, of mon van de kat of
van den kater gebeten wordt. Inderdaad,
is ook het verschil tusschen een
geloovigen en een ongeloovigen fiscus niet
bijster groot. Dit echter is zeker, zooals
het thans met 's lands financiën staat en
bij de richting, die men gewoon is uit
te gaan, dat n de kat en de kater zullen
bijten, totdat het de natie te veel pijn
doet om verder daarin te berusten. Geld
moet er eenmaal gezocht worden, en veel
meer geld dan met 's volks vermogen
overeenkomt.
De zaak is, dat de Staat der Neder
landen al jaren lang boven zijn stand
leeft. De huishouding, vele harer ver
schillende onderdeelen, vragen oneindig
meer dan geoorloofd is. Zal men eenmaal
geraken tot een naar de draagkracht
van het volk en de werkelijk gevoelde
behoeften geregelde staatshuishouding, er
zou stelselmatig een herziening moeten
plaats hebben, om van het nu reeds
bebestaande alleen het volstrekt noodige
te behouden voor een volstrekt
vereischten prijs. Men weet dat; elke partij is
daaromtrent ingelicht, doch geen enkele
heeft tot dusver een kabinet of een
man geleverd, die getracht heeft den
Augiusstal te reinigen. Men houdt
zich maar alsof ieder wel begrijpen zal
dat dit niet kan. En het spreekt van zelf,
die herziening is alles behalve een ge
makkelijk werk; ook kan ze niet op eens
worden doorgevoerd; jaren zijn noodig
om voet voor voet het kwaad terug te
dringen. Maar zonder een krachtig begin,
getuigende van vasten wil en klare
zelfbewustheid, zal er nimmer iets tot
stand komen. Het icoord bezuiniging
hoort men uitspreken maar de daden
laten steeds zich wachten en toch
wat zou een ministerie niet een
onvergankelijken naam zich verwerven, indien
het eens iets van dien Hercules ver
toonde. Het volk wacht op zulk een
man. ? Zal nu De Meester een begin
maken ?
Hij heeft H. M. in de troonrede laten
uitspreken, dat er de grootst mogelijke
zuinigheid moet en zal worden betracht
Treedt hier de held uit zijn tent?
Wat een vraag! Terwijl de Koningin
van buitengewone zuinigheid spreekt,
vraagt hij om 634.000 gld.... voor hare
en Prins Hendriks stallen.
Welk een onkieschheid !
Meer zullen wij er thans niet van
zeggen. Daar zal nog gelegenheid genoeg
komen, om over andere punten te spre
ken dit eene echter is genoeg, om
nu reeds te kunnen zeggen: ook De
Meester zal het oude wegje langs wan
delen. Van iemand die zoo iets voorstelt,
trots de verklaring door H. M. zelve uit
de troonrede voorgelezen verwacht
men niet veel. Het geval is al te sprekend.
"Waar ons geld blijft?
(Ingezonden).
Ik vertrouw mijne oogen niet.
Daar lees ik als een der posten van de
dit jaar met ongewone zuinigheid" opge
maakte begrooting een bedrag van f 190,000
uitgetrokken voor aanbouw van nieuwe
stallen en verdere aanhoorigheden op het
Loo. Eene vrij stotterende en stamelende
toelichting tracht in vele woorden duidelijk
te maken, dat een en ander toch wel
noodig is.
Nu begrijp ik al niet, waarom Hare
Majesteit, als zij nieuwe stallen noodig
heeft of wel gaarne zou willen hebben, ze
zelve niet laat bouwen, zooals ieder ander
Nederlander verplicht is te doen. Maar dit
daargelaten, wanneer die bouw ten koste
van het Kijk moet komen, mogen dan de
belasting betalende burgers niet verwach
ten, dat er niet zoo vorstelijk met hunne
belastingpenningen wordt omgesprongen ?
Ik wil gaarne gelooven, dat de paarden
van Hare Majesteit geheel andere paarden
zijn dan de burgerlijke, maar het geld,
waarvoor die stallen gebouwd worden, is
toch ook maar burgerlijk geld.
Intusschen, ik verlies het vertrouwen op
mijn oogen geheel en al. Want ik zie, dat
die som van f 190,000 nog maar een eerste
post is. Totaal zal noodig zijn, over drie
jaren verdeeld, een bedrag van f 634,000
(zegge: zes honderd vier en dertig duizend
gulden) en dat alleen voor stallen enz.!
Waar er voor tal van broodnoodige dingen
geen cent beschikbaar is, waar duizenden
voorloopig nog vele malen slechter gehuis
vest zijn dan de paarden tegenwoordig op
het Loo, waar meer dan ne
belastingverhooging in het uitzicht gesteld wordt,
en men naar alle kanten naar vermeerdering
van inkomsten uitziet, daar eischt het m. i.
ongewonen moed om voor deze werken zulk
een bedrag, ongeveer IK ton boven een
half millioen, te durven uittrekken. Wat
is daarbij vergeleken het sommetje van
f2400 voor de herstelling van de
gobelinbekleeding van eenige ministerieele fauteuils!
Ieder begrijpt toch, dat ministers niet
goedkooper kunnen zitten* ?. Het zou te groote
overgang wezen bij wat zij thuis gewend
zijn. 't Is toch al ongeiroon zuinig.
Ik moet ten slotte nijne oogen wel ver
trouwen, maar ik loop gevaar meer dan
bitter te worden. Ik eindig. Alleen nog de
vraag: Zullen straks ook andere dan
sociaaldemocratische kamerleden den moed. hebben
tegen deze posten met nadruk te protes
teeren ?"
Ik wacht af, maar vrees. P. OT.
Het arbeidsvermogen van
schoolkinderen.
Er worden in de laatste jaren in het bui
tenland proeven genomen om het geestelijk
en lichamelijk arbeidsvermogen van school
kinderen van verschillenden leeftijd op
verschillende tijdstippen van den dag en
van het jaar vast te stellen. In 1896 ver
scheen in Duitschland een boek van Oscar
Chrisman, een Entwurf zu einer Wissen
schaft des Kindes", waarin alles, wat die
proeven reeds geleerd hadden tot een syste
matisch geheel is vereenigd. Sedert de ver
schijning van dit boek heeft de nieuwe
wetenschap, die langs den weg van het
experiment zekerheid wil verkrijgen omtrent
tal van gewichtige opvoedkundige vraag
stukken en die men paedologie of kinder
wetenschap noemt, een geweldige impulsie
verkregen in de verschillende landen van
Europa en in de Vereenigde Staten.
Wat beoogt die wetenschap ? Zij stelt
zich ten doel de wetten te leeren kennen,
die de eigenaardigheden van het kinder
leven in al zijn uitingen beheerschen. Om
zich zekerheid te verschaffen kiest zij alleen
den weg van de waarneming en het expe
riment. Zij staat nog slechts op den eersten
trap van haar ontwikkeling en tracht zoo
veel mogelijk stellige gegevens in te winnen
bijvoorbeeld over de bijzonderheden betrek
king hebbende op de eerste kindsheid, op
de ontwikkeling van den woordenschat bij
het jonge kind, over ,de verspreiding van
kinderziekten en over het vraagstuk der
overerving. Later moeten die feiten gerang
schikt worden en zal men overgaan tot het
trekken van besluiten en het afleiden van
algemeene regels. Deze zullen, naar men
hoopt, toelaten een opvoedingsstelsel uit
te denken, dat tot in zijn minste onder
deelen op gronden zal berusten, waarvan
het voorafgaand experiment de degelijk
heid, de onomstootbare juistheid heeft be
wezen." (Dr. Schuyten). is men zoover, dan
wordt natuurlijk de paedologie de basis van
de zielkundige studiën van iederen opvoeder.
De nieuwe wetenschap omvat de oplossing
van een groot getal allerbelangrijkste vraag
stukken. De onderwijsmethode, het bepalen
van de lengte der schooltijden, de samen
stelling onzer leerplannen, de keuze der
leerstof voor eiken ontwikkelingstrap,
kortom ons geheele onderwijssysteem berust
voor een groot deel op traditie en lijdt
ontegenzeggelijk aan overdrijving. Kennen
wij bij ons onderwijs wel de draagkracht
van het kind 'i Houden wij wel genoeg
rekening met het feit, dat op den leeftijd
van 7?14 jaren de hersenen van het kind
nog groeien en hun arbeidsvermogen dus
ontzien moet worden ? Is het niet waar
schijnlijk, dat de vele zenuwziekten van
onzen tijd in de school met haar overladen
programma zijn ontstaan 'i Moet niet veel
meer dan tot heden 't geval is rekening
worden gehouden met den indiyidueelen
aanleg van het kind ? Leggen wij door het
tegenwoordig onderwijs, dat veel te veel
wil doen in weinig tijd niet den grond voor
de minderwaardigheid van het toekomstig
geslacht y
Het groote gewicht dezer vragen zal
niemand ontkennen. De paedologie zal er
langs experimenteelen weg het antwoord
op trachten te geven. Mettertijd. ]Sru moet
er nog hard worden gewerkt om haar
daartoe in staat te stellen. En dat geschiedt
in Europa en niet minder in Amerika. Daar
is thans zelfs aan elke universiteit een
instituut ter verwerking der verkregen
gegevens verbonden.
Ofschoon dus de nieuwe wetenschap nog
in haar windselen ligt, zijn er reeds ver
rassende resultaten verkregen. Wij willen
er het een en ander van aan de lezers van
dit weekblad meedeelen. Vooraf is het ech
ter noodig, dat wij iets zeggen aangaande
de methode, die bij de onderzoekingen ge
volgd wordt.
Het psychologisch experiment is schijn
baar zeer eenvoudig. Men geeft een groot
getal personen, hier schoolkinderen, een
bepaalde taak te verrichten in een bepaal
den tijd en vormt zich naar den uitslag een
oordeel omtrent de geschiktheid, die er voor
die taak aanwezig was. Een waarheid door
den Belgischen anthropoloog Quételet ont
dekt en vooral door Galton bekend gewor
den, namelijk, dat men een zekere eigen
schap van een soort of ras met groote
juistheid leert kennen, door het gemiddelde
te nemen van de variaties dier eigenschap,
die men bij talrijke individuen van die
soort of dat ras waarneemt, past men ook
toe bij de kinderstudie. Hoe grooter het
aantal waarnemingen is, des te grooter is
ook de juistheid van het resultaat. Toch
kan het zielkundig experiment alleen nut
hebben, als het wordt geleid door een des
kundige, die een bepaald doel in het oog
houdt en de middelen om het te bereiken
met zorg uitkiest. In Amerika is het expe
rimenteeren een tijdlang een manie geweest..
Bijna elk zielkundig verschijnsel trachtte
men door een onderzoek, dat zich over vele
individuen uitstrekte to leeren kennen, ook
als het er zich in 't geheel niet toe leende.
Zoo ieis was te verwachten, want tot heden
is het nog niet gelukt wetenschappelijk vast
te stellen, in welke gevallen het experi
ment dienst kan doen.
En nu de resultaten. Belangrijke onder
zoekingen betreffende het verschil in de
opmerkzaamheid der leerlingen in de op
elkaar volgende maanden van het jaar zijn
verricht door dr. M. C. Schuyten te Ant
werpen. Zij geschiedden van 1893 tot 1894
en betroffen kinderen van 8 tot 10 jaar oud.
De.proeven werden op de dagen er voor
aangewezen vier keer gehouden met klassen
van jonge en van oudere leerlingen in de
volksscholen van Antwerpen. De leeraar,
die de proef verrichtte, nam een stand
plaats in, vanwaar hij alle kinderen ge
makkelijk kon zien. Elk kind had een lees
boek opengeslagen voor zich. Op een vooraf
afgesproken teeken begonnen de kinderen
de beide bladzijden, die zij voor zich had
den, te lezen. De leeraar lette nu op, welke
scholieren hun aandacht bij de lectuur
konden bepalen. Na precies vijf minuten
werd geëindigd en noteerde hij, hoeveel
kinderen al dien tijd hun opmerkzaamheid
niet van de bladzijden hadden afgewend.
Van 100 leerlingen was dit het geval met
68 in Januari 42 in Juni
63 Februari 27 Juli
77 Maart 48 October
69 April 62 November
64 Mei 67 December.
Dadelijk valt op het groote verschil in
opmerkzaamheid der leerlingen tusschen de
resultaten van Maart en Juli. Terwijl in
de eerste maand 77 pCt. der scholieren in
staat waren hun attentie vijf minuten op het
boek te concentreeren, gelukte dat in de
maand Juli slechts aan 27 pCt. In de
maanden Augustus en September konden
geen proeven gehouden worden wegens de
vacanties,
Bij ervaring weet ieder, dat de opmerk
zaamheid geenszins een constante grootte
heeft, doch afhankelijk is van allerlei in
vloeden, die op haar inwerken. Deze proef
is nu een poging om te ontdekken of er in
de grootte der opmerkzaamheid ook een
zekere regelmatige afwisseling is in de
opeenvolgende maanden van het jaar. Wie
bedenkt, dat de opmerkzaamheid niet alleen
"afhangt van den graad der belangstelling,
doch ook van den gezondheidstoestand en
van tal van toevallige invloeden, zal geneigd
zijn over deze proef te glimlachen. I)e
twijfel aan de vertrouwbaarheid van zulk
een experiment heeft reeds aanleiding ge
geven tot heel wat spotternij. En toch het
experiment is hier niets anders dan het
waarnemen, zooals men dat ook doet bij de
studie der natuurkennis. Het waarnemen
van een natuurvporwerp of -verschijnsel
kan onjuist geschieden, doch het is zeker,
dat de juistheid der waarneming steeds
grooter wordt, naarmate zij vaker geschiedt
en meer voorwerpen of verschijnselen om
vat. Waarom zou dit nu anders zijn bij het
zielkundig experiment ?
Na zorgvuldige vergelijking der verkre
gen gegevens kwam dr. Schuyten tot de
volgende resultaten.
1. De energie der opmerkzaamheid bij
schoolkinderen is omgekeerd evenredig met
de temperatuur der atmospheer en dus
grooter in den winter dan in den zomer.
2. Zij is in hoogere klassen grooter dan
in lagere.
3. Zij is bij meisjes grooter dan bij jon
gens.
4. Zij daalt van 8X tot 11 uur in den
morgen en van 2 tot 4 uur in den middag.
De opmerkzaamheid is om 2 uur's middags
grooter dan om 11 uur 's voormiddags, doch
steeds geringer dan te S'/j uur in den
morgen.
Niet tevreden met deze resultaten heeft
dr. Schuyten door een herhaald onderzoek.
dat zeer omvangrijk was, hun juistheid
trachten vast te stellen. Deze tweede proef
had vooral ten doel de vraag te beantwoor
den of de buitengewoon groote energie der
opmerkzaamheid in Maart en de geringe
graad dezer energie in Juli regel was. Hij
smaakte de voldoening, dat het eerste resul
taat werd bevestigd. Alleen bleek, dat de
grootste opmerkzaamheid meestal reeds
werd waargenomen in Januari of Februari.
Zonder nog de oorzaak te kennen moet
men volgens het onderzoek te Antwerpen
dus aannemen, dat de
opmerkzaamheidsenergie in den loop van een jaar zich als
een watermassa golfsgewijs op en neer be
weegt en dat zij tusschen Januari en Maart
haar hoogste en in Juli haar laagste punt
bereikt.
Nu trachtte de onderzoeker te vinden
weder langs experimenteelen vreg, of de
rustpoozen, die tusschen de lessen worden
gehouden, een gunstigen invloed hebben op
de energie dor opmerkzaamheid of niet
andere woorden na de rustpoos de geschikt
heid om te leeren weer is toegenomen.
Vergelijking der verkregen gegevens bracht
hem tot de volgende conclusies.
1. l)e rustpoos heeft meestal een gunsti
gen invloed op de energie der opmerk
zaamheid.
2. In den zomer hebben de rustpoozen
een gunstiger invloed op den leerarbeid
dan in den winter.
3. In de lagere klassen blijkt die invloed
veel duidelijker dan in de hoogere.
4. De rustpoos heeft meer nut bij de
jongens dan bij de meisjes.
Eindelijk heeft dr. Schuyten weder op
dezelfde wijze onderzocht welke wijzigin
gen er zich voordoen in de spierkracht van
schoolkinderen in de opeenvolgende maan
den van het jaar. Hij wenschte te weten,
of er zich in de energie van het lichaam
soortgelijke veranderingen vertoonden als
in de geestelijke energie. Dat kon hem
misschien iets leeren aangaande het ver
band tusschen beide soorten van arbeids
vermogen.
De proef bestond daarin, dat een groot
getal kinderen van 12 tot 16 jaar op ver
schillende tijden van het jaar hun spier
kracht moesten toonen, die gemeten werd
door een dynamometer. Na het onderzoek
had men de beschikking over meer dan
50,000 gegevens. En wat bleek daaruit?
Buiten de gestadige toeneming der lichaams
kracht tengevolge van den groei, waarmee
natuurlijk zorgvuldig rekening moest wor
den gehouden, werd de spierkracht gerin
ger van Januari tot Maart, nam zij toe van
April tot Juni, daalde weer van Juli tot
September en nam weer toe van October
tot December. Er waren dus twee tijdper
ken van groote en twee van geringere
lichaamskracht. In den zomer was de toe
neming der kracht grooter dan tegen den
winter, zoodat zij in den zomer grooter was
dan in elk ander tijdperk van het jaar.
Het eindresultaat, waartoe dr. Schuyten
kwam, was het volgende. De opmerkzaam
heid 'en de spierkracht van schoolkinderen
nemen beide toe van October tot Januari
en daarna af van Januari tot Maart. Dan
gaat de vermindering van de opmerkzaam
heid voort, doch. stijgt de spierkracht in
hooge mate tot Juni (of Juli). Terwijl alzoo
in den zomer de hooge temperatuur de op
merkzaamheid doet dalen, prikkelt zij de
lichamelijke kracht. Het stijgen van de eene
kracht gaat in 't algemeen samen met het
dalen van de andere. Dit is een resultaat
van het hoogste gewicht.
Welke gevolgen deze onderzoekingen
voor ons onderwijs kunnen hebben, bespre
ken wij in een volgend opstel.
H. DEELMAN.
Naar aanleiding van 't artikel, genaamd
de Marine-circulaire" door-G., voor
komende in t)e Amsterdammer"
van 17 September 1905.
(Ingezonden.)
Het zy mij veroorloofd in verband met 't
verschijnen van een artikel in 't boven aan
gegeven blad, genaamd de Marine circulaire"
eenige beschouwingen te maken.
Deze zullen niet betreffen den iuhoud van
de veel gewraakte circulaire, want daarover
is door vele personen reeds van gedachten
gewisseld; wel stel ik my voor om den be
weringen door den heer G. geuit naar aan
leiding van de aanschrijving door de commis
sie van oppertoezicht en beheer der kweek
school voor zeevaart te Leiden, mijne
beschouwingen tegenover te stellen.
1. Aan 't eind van de Ie alinea van G.'s
artikel staat: genoemde eervolle'betrekking"
zijnde een verbintenis voor 12 jaren bij de
Marine...
Ik moet hierop zeggen, dat deze vooilich
ting beslist onjuist is. Sedert eenigen tijd
verbindt een jongen, die via de kweekschool
te Leiden de marineloopbaan aanvangt zich
voor 8 jaren na zijn 16e levensjaar voor den
werkelijken dienst en voor 3 jaren als reserve
dienstplichtige.
2. Met betrekking tot de werving van 't
jonge volk trekt de heer G. een conclusie.
die ik bepaald niet kan, niet wil onderschrij ?en.
't Is mij onmogelijk voor waar aan te nemen,
en, dit op grond mijner ondervinding, dat 't
nog niet kunnen krijgen van 50 jongens (per
jaar) voor de opleiding Willemsoord (zijnde
de opleiding voor oudere knapen) een gevolg
zoude zijn van de rechtmatige grieven van
het minder personeel der marine".
In gemoede, mr. G.! zouden alleen, de
rechtmatige grieven, waarvan de jongens nog
niets weten, daarvan oorzaak zijn?
Ik zeg, niets weten"!, want waarlijk de
z. g. rechtmatige grieven van het minder
personeel" kunnen teruggebracht worden tot
eene verzameling van allerlei persoonlijke
grieven en griefjes, ergo: de matroos in spe
moet wachten tot hij in de termen valt voor
het grieven-hebben" vóór en aleer hij een
oordeel op dat punt kan hebben.
Dat de wenschen van het personeel vele zijn,
wie is er, die dat niet zouden willen geloo
ven? Onder welken stand, zoo burger- als
militairen, openbaren zich wenschen naar
meer en beter niet? Op dat punt zijn alle
menschenkinderen volmaakt gelijk, hebben
zij hun kindernatuur niet laten raren :
Waar wat te wenschen valt, daar is leven,
en, waar dan, zooals G. getuigt door het
marine bestuur iets" gedaan is ter vervul
ling van die wenschen, daar is hoop, dat steeds
meer iets" gedaan zal worden, 't Bestuur
over het marine-complex is een heel zware
taak, hoeveel te zwaarder moet zoo'n taak
den hoofdbestuurder i. e. den minister van
marine vallen, wanneer door ingezonden
stukken in dag- of weekbladen door dezen of
genen 't werk van dien titularis, die toch
iets" tegemoet gekomen is aan de wenschen
van zijn ondergeschikten, wordt gebrand
merkt als te zullen voeren tot een totale
ruïne voor onze marine.
Niet ieder, die zulke artikelen leest kan
op de hoogte zijn van wat de eigenlijke kern
der zaak raakt ; niet ieder neemt pen en
papier te baat om eigen oordeel (als 't kan