De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1905 1 oktober pagina 2

1 oktober 1905 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

ff i DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD YOOR NEDERLAND. No. 1475 door ondervinding) te stellen tegenover dat vaa den schrijver, teneinde zoodoende te komen tot over en weer waardeeren van het goede en het juiste door beiden beweerd. De meeste menschen lezen vluchtig, gaan ver.der, denken niet over de betreffende zaak, hooren ep zekeren dag spreken over dat en dat" de marine rakende, herinneren zich over dat onderwerp raag iets en zeggen : oh ja I die man, die toen schreef, vond niets goeds bij de marine, 't schijnt daar toch wei een rare lioel te zijn i" Oud-Lui:enant ter Zee. . # * In het bovenstaande artikel dreigen de Jiaofdzaken weer schuil te gaan achter allerlei details en wordt ons artikel uit zijn verband gerukt. Beperkte plaatsruimte noodzaakt ons, ons te bepalen tot die hoofdzaken. Een van die hoofdpunten is het afkeulingswaardige in het aangaan van verbinte nissen voor kinderen (die zelfs meestal veel jonger zijn dan 1G jaar, al begint ook pas van dezen leeftijd af de dienstverbintenis te lekenen) voor een zoo langen termijn. Aan gaande dat afkeurenswaardige begint zi^h uijna te vormen een communis opinio. Minister Kllis nam ook niet de verdediging van deze .zaak op zich 1). Maar hij kon dat middel nog niet missen: 'Mj kreeg anders geen schepelingen genoeg. En waarom niet? Ons antwoord was: omdat de toestand van het mindere personeel nog .veel te wenschen overlaat. Deze uitlating heeft de schrijver van het bovenstaande ar tikel geleid tot de we zouden geneigi zijn te schrijden: naïve?opvatting, dat wjj bedoel len een directén invloed van die grie ven op de hersentjes en de besluiten van de kinderen. Och, die kinderen zelf besluiten niet vee). Maar door het bestaan van die'grieven is het verzet tegen de kinderwer.ving veel sterker geworden en is het verloop onder de geoefende matrozen veel grooter dan anders hot geval zou zijn. De schrijver echter schijnt het bestaan van grieven te willen ontkennen ; dit maakt het geval hoogst bedenkelijk Wij weten wel, dat het mindere personeel vele wenschen heeft; maar wij rekenen die wenschen niet ten .minste zeker niet alle tot de grieven Maar als de schrijver geen vreemdeling in Jerusalem is, dan moet hij weten van het bestaan van grieven. Wij zullen nu niet wijzen op staaltjes yan behandeling van het mindere personeel, op de wijze van optreden van de voorgaande legeering in zake het bijwonen van verga deringen, het schenden van het briefgeheim, enz. Maar wel willen wij hem verwijzen naar de laatste begrootingsrede van den voorgaanden minister, waarin theorieën zijn verkon digd van zulk een bedenkelijk karakter, dat zelfs een kalm, bezadig l man als de overzicht schrijver van het Algemeen Handelsblad in vrij krasse bewoordingen aan zijne afkeuring lucht gaf. Wij zijn steeds billijk en hebben daarom eok verklaard, dat de voorgaande minister iets" gedaan heeft om aan enkele grieven te gemoet te komen. Iets", ja, maar er ij zooveel te doen. De voorgaande minister iad, gedurende zijn bewind, beschikkende over eene flinke meerderheid, veel, zoo niet alles ter verbetering kunnen doen. Maar hij heeft, de oplossing gezocht in eene richting, die wij kunnen er geen woord van terug nemen zou zjjn uitgeloopen op eene totale juïne voor onze marine. De wijze, waarop de minister zijn doel trachtte te bereiken, is zelfs aan een Bismarck mislukt. De toestan den in de geheele maatschappij zijn, gedurende de laatste 20, 30 jaren aanzienlijk veranderd: ook de verhouding van meerderen tot min deren. De taak van den officier is veel moeilijker dan vroeger; hij moet !in veel meerdere mate beschikken over pedagogische eigenschappen. Ten slotte. In de laatste zinsneden van 's schrijvers artikel schemert een verwijt door, een verwijt, dat voor ons niet nieuw is: ens werken is niet in het belang van de zaak, ?wij bemoeilijken den hoofdbestuurder, i. c. den minister, in zijne zware taak. Dat verwijt is onjuist, dat verwijt is kwetsend. Juist warme belangstelling voor de groote zaak, die het geldt, doet ons den strijd opnemen. Gij ondermijnt het gezag heet het en het gezag moet worden gehand haafd. Zeker, het gezag moet worden ge handhaafd, wij zijn het daarmede eens. Maar niet over die vraag loopt de strijd. Welke zijn de middelen om het gezag te ItandJiaven ? Ziedaar de vraag die tot oplos sing gebracht moet worden. En die middelen zijn niet meer alle, dezelfde middelen, die vroeger toepassing vond"n. Waar wij nieuwe banen aangeven en waar irij reeds, in analoge gevallen, hebben kunnen ?waarnemen, dat zij leiden tot het goede doel, daar mogen wij tegenstanders niet volgen in hun vergoeilijkend optreden en in hunne pogingen om zoo lang mogelijk in het ou Ie kielzog te blijven varen. Zij bewijzen daarmee de Marine geen dienst. G. 1) Men leze voorts het goedgeschreven hoofdartikel in Het Nieuws van den Dag van 23 September j.l. IMMMiitmiiiiiiiiiMiMiMimiiNmtmiiMiiiiiimiitiiiiiiMiiiiiiiiiiitiiniiiiiiif Socia U klIIIHIIItlllllllllilllltlllllUlllltll'HIIIIIUttflltllllllllllllllllllllllltllllUlltll en en Bun, Arntetonr. Elke geboorte van eenigerlei maatregel uitsluitend ten behoeve van de arbeiders klasse of van een onderdeel der arbeiders klasse, op sociaal gebied, van gemeentewetre, gaat in Rotterdam steeds met veel barens weeën gepaard; en niet zelden overlijdt dan nog het wicht tijdens die geboorte. Zóó is het gegaan met eenige voorstellen inzake minimumloon enz. in de bestekken van gemeentewerken; zoo zal het gaan met e-entueele voorstellen tot aanst.elling van schoolartsen, zoo gaat het op dit oogenblik met de voorstellen van Burg. en \Yeth. inzake kindervoeding en -kleediug van gemeentewege. Het vorige jaar toen er eveneens een voorstel bij den Eottenlamsche llaad over deze materie aan de orde was, heb ik over iie lijdensgeschiedenis dezer aangelegenheid veeds het een en ander medegedeeld. ]>e voorstellen van het vorige jaar, inge diend naar. aanleiding van talrijke adressen die de laatste twee a drie jaar bij den l ia ad waren ingekomen, waren hierop gebazeerd. De gemeente verstrekte tot een zeer gering bedrag onderstand aan arme schoolkinderen, maar de aanvragen moeten door de ouders geschieden op eerst aan te vragen formulieren, en die aanvragen zullen in handen worden gesteld van het Burger). Armbestuur, die eerst de gewinnen controleeren, bezoeken, en naar hun rapport zal dan beslist worden. Hiertegen kwam toch sterke oppositie; van onderwijzers, arbeiders en volksvrien den, omdat ze ernstig bezwraar hadden tegen vermenging van armenzorg, armbestuur, armbezoek, met schoolvoeding en kleeding, van kerkelij ken, die principieel bezwaar hadden tegen directe uitkeering van ge meentewege. Oppositie dus uit twee hoeken, met verschillend motief, die teu gevolge had de aanneming eener motie?De Geer, waarin B. en W. werden uitgenoodigd, de voorstellen terug te nemen, en nieuwe Voor stellen in te dienen, gebazeerd op het toe kennen van subsidie aan de bestaande Vereenigingen. Aan die uitnoodiging gevolg gevende, hebben B. en "W. thans nieuwe voorstellen ingediend. Welnu het verdient de aandacht, met welk een halsstarrigheid het Gemeentebe stuur weet vast te houden aan zijn opvat ting, dat de kindervoeding enz. ineenge strengeld blijft bij het armbestuur. Wrevel vervult u, wanneer ge, na de discussiën van het vorige jaar, na ook al hetgeen er buiten den Raad is voorgevallen, nog weer die gedrochtelijke saiupnvoeging, een smaad voor het onderwijs, in anderen vorm ziet voorstellen.... En blijft er zelfs weinig respect voor bet talent, waarmee B. en W. die inmenging van het Armbestuur als on schuldig element, als onbeteekenende toe voeging, tusschen de artikelen hebben weten in te vlechten En ik vrees dat er een zeer sterke aandrang noodig zal zijn, van de ware vrienden van het onderwijs, van de onderwijzers, van de arbeiders, van de vooruitstrevenden, om dat onschuldig ele ment uit de voorstellen te elirriineeren. Wat willen nl. B. en W. van Rotterdam? Zij stellen voor, dat de Vereenigingeu of Commissiën zich met -overlegging van haar uitkomsten van 't vorige jaar, en harer financiëele verhouding, tot B. en W. zullen wenden. De hoofden van scholen moeten bovendien in Jimi reeds opgeven, hoeveel hulp er, naar hun schatting, in den komen den winter zijn zal. De \7ereenigingen krijgen dan hoogstens de helft van 'tgeen zij zelf uitgeven. Van al die kinderen, die hulp krijgen vanwege de vereenigingen, moeten dan naam en adres aan B. en \\ . worden opgegeven. Deze namen en adressen ivorden gezonden aan hit Burgerl. Armbe stuur, met verzoek, om eventueele opmer kingen over... die gezinnen te zenden aan B. en W. En naar aanleiding van die op merking kunnen B. en W. dan aan de Vereeniging, die kleeding en schoeisel verschaft, mededeelen, dat ze bezwaar hebben die kinderen nog langer te helpen. Zoodat het naar deze voorstellen mogelijk zal worden, dat wanneer de kinderen van een gezin 4 weken voedsel hebben gehad halverwege op kosten der gemeente, dan plotseling de gemeente daarmee ophoudt! Doet dan de Vereeniging hetzelfde, omdat er dan op die kinderen eenigszins een smet komt rusten, dan... worden die kinderen uitgesloten van de hulp. Het Armbestuur blijft er dus in; of liever: B. en W. willen in elk geval het Armbe stuur er in houden, willen de gezinscontrole houden, willen de hulp aan de kinderen, ten behoeve van het onderwijs, afhankelijk stellen van de bevinding over de ouders. De verschaffing van hulp op school aan denzelfden maatstaf te onderwerpen, als de hulp van het armbestuur.... Ik laat de andere grieven tegen de voor stellen nu maar onbesproken, de bepaling, dat er een vaste som'1 genoemd moet wor den, naar een onderzoek in Juni, enz. De inmenging van het Armbestuur is de hoofdgrief, is een principiëele grief, en geen kleine. liet is een uitvloeisel van de op vatting, die de echte oud-liberalen hebben van de Overheidshulp, die voor hen nooit recht, steeds liefdadigheid is. Van kren king der trots" bij de arbeiders, en fat soenlijke armen" gevoelen zij niets. En de kerkelijken zij zullen het met B. en W. eens zijn ; pas maar op! Des te meer is van andere zijde tegen deze halstarrig volgehouden poging, orn schoolvoeding van Gemeentewege mi't als een hulp voor 't onderwijs, maar als een gewoon stuk Armbestuur-zorg op te vatten, met kracht op te komen. S. S. SOHELI.ISK. Bij de Muziekles. Firma J. A. H. Wagenaar, Utrecht. J. WORP. Algemeene Muziekleer, herzien en uitgebreid door S. v. MIT.LKIEX. J. B. AVolters, Groninge '. De heer S. Schellink is directeur der Utr. volkszangschool en leeraar in koorzang en S ilfège aan de Toonkunst-Mu/.iekschool te Utrecht. In die qualiteiten heeft de heer Schellink les te geven in theorie en accoordenleer. Sinds eenige jaren dicteerde de heer S. zijn leerlingen de desbetrell'ende opmer kingen. Hij heeft deze thans laten drukken; misschien kan hij er zijn collega's mee van dienst zijn. Voor aan- of opmerkingen houdt de heer S. zich aanbevolen zoo zegt ons een kort voorwoord. Wanneer de heer S. zijn leerlingen mon delinge opmerkingen mankt of dicteert, kan hij door bijvoegingen of commentaren ver duidelijken, vrat hij-beknoptheidshalve uit het dictaat weglaat. Wanneer echter deze opmer kingen gedrukt en dus in zeker opzicht publiek domein worden, d in is het een onafwijsbare eisch, dat zij duidelijk en volledig zijn. Niet altijd vind ik den lieer .Schelliuk duidelijk en volledig. Op bladz. 10 leest men: De punt «<7,/,T de noot verlengt die noot met de helft van hare waarde. Een punt boven of onder de noot verkort de noot. Beide volzinnen, met elkaar in verband gebracht, stichten verwarring. Op bladz. 12 leest men dat .tusschen ver schillende tonen een bepaalde afstand kan be staan en dat deze afstand heet interval" 1) en voorts de afstand tusscheii 3 naast elkaar liggende tonen heet terts. Dit is beslist onjuist. Een interval is steeds een afstand tuschen tui, e tonen. Eenafs:and tusschen drie of vier er-z., tonen is slecht uitgedrukt. Op blach. 19 teekent de heer S. een quintencirkel. Daarin mis ik den toonaard van Ges en bij Cis wordt de filharmonische overgang gemaakt in Des. Zulks ware toch veel beter te doen bij Fis, daar Fis en Ges, een gelijk aantal voorleekens hebben? Op bladi. 25 leest men : Een drieklank is een driestemmig accoord, waarvan de tonen in tertsen bjven elkander liggen". Hier moet noodzakelijk bij in oorspronkelijke liyying, anders raakt men vast met de omkeeringen, die toch ook driestemmige accoorden zijn. De heer S. maakt geen .re'iruik van het woord overmatig; hij bezigt steeds het woord vergroot. Zou men in ons land bij onderling goedvinden niet eens tot gelijkmatigheid in de cerrninol )gie kunnen ko.'nen? Het boekje van don heer Schelünk is zeer beknopt; het telt slechts 31 bladzijden. Het kan een zeer bruikbaar boekske worden, mits het in een volgenden druk nog eens zorgvul dig worde gecorrigeerd. Wie kent bij ons te lande niet de groote Worp"? Een b iek, waarin velen hun licht over , de algemeene Muziekleer" hebben ontstoken. Het valt echter niet te ontkennen, dat het in den laatsten tijd niet meer gehe-1 op de hoogte was van ons tegenwoordig muziekonderwijs. Na dan dood van den auteur toch, heeft dit muziekonderwijs een geheel andere physionom'e bekomen. Nieuwe me thoden hebben ingang gevonden, oudere termen hebben plaats moeten maken voor oudere, nieuwe eischen d ?den zich pelden, in het kort, wilde het werk zijn eenmaal verkregen goeden naam handhaven, dan was een duchtige omwerking van noode. De uitgever is zoo gelukkig geweest in den heer S. v. Milligen den man te vinden, die bereid was deze taak op zich te nemen. De heer v. Milligen heeft daarmede een daad van groote zelfverloochening verricht. Het zou hem tojh heel wat gemakkelijker en dankbaarder geweest zijn een geheel nieuw werk saam te stellen. Thans was hij altijd gebonden aan het stramien van het oude werk, waarvan natuur lijk slechts mocht worden afgeweken, wan neer de nood jakelijkheid zu'ks gjbood. Ik geloof niet mis te tasten wanneer ik meen, dat piëteit tegenover zijn ouden leermeester, den heer v. Milligen voor een goed deel zal hebben bewogen, liever zijn naam aan dien van Worp te verbinden, dan onder eigen vlag een schip in zee te zenden. Wanneer men nu den nieuwen Worp met den ouden vergelijkt, dan springen dadelijk vele verbeteringen in het oog. Enkele wil ik in het kort releveeren. In de eerste plaats vindt men het aysteem De Sonnaville, hetwelk zich bezig hou It met het leeren der noten en sleutels, hier uit voerig toegelicht. Voor'.s is de noodige aan dacht gewijd aan de theorie van Rie:nann, echter in beperkte mate en terecht, omdat de auteur zelf reeds begint terug te komen van zijn n eUA* gevonden systeem. Het hoofdstuk gelijkzwevende tempera tuur" heeft groote wijziging ondergaan en is in zijn tegen woord i gen vorm ook bijzonder geschikt voor hen, die zich willen bekwamen voor jhet examen van pianostemmer. Bij het leven van" Worp waren deze examens nog niet ingevoerd. Waar de heer v. Milligen over de Grieksche benamingen der metriek en rhythmiek spreekt, zou ik gaarne het behandelde aan enkele versregels van once Nederlandsohe dichters gedemonstreerd zien. De ervaring zagt mij, dat de leerling dan veel gemakke lijker het geleerde in zich opneemt. Bij een volgende editie kan misschien hierop gelet worden. Het hoofdstuk ^rchest-instrumenten" is zoo uitvoerig behandeld als onze moderne symphonikers het noodzakelijk gemaakt hebben. Ten slotte vindt men in bet nieuwe werk opgenomen enkele aanwijzingen over het muziek-dictaat. hetwelk in den laatsten tijd meer dan vroeger een belangrijke plaats in neemt bij ons muziek-onderwijs. De zesde druk van Worp's Algemeene Muziekleer is in haar nieuwen vorm zoo compleet als de tegenwoordige eischen het slechts verlangen. Ongetwijfeld zal zij zich vele nieuwe vrienden en vriendinnen ver werven. AN'T. AvEr.K.vMi' 1) Deze cursiveering is van mij; zooeven was die van den heer S. EüBDffi Deze firma heeft thans in haar tentoonstellingszaaltje een zeer be denswaar lige col lectie schilderijen bijeengebracht. Van Israëls en Blommers twee jonge werken. Van den eersten een groole aquarel, di-) verassend is om de kracht, die de oude meester nog vermag te ontwikkelen, 't Is een danig doorploeterd werk, nog weer eens een aquarel met eigenschappen van rijpheid aan kleur als in een schilderij. Van Blommers een klein schilderij'je, waarmee hij voordeeliger uitkomt dan in menig ander uit /ijn later tijd. Een studie van dezen schilder zou wel licht nog tot onverwachte overwegingen aan leiding geven. Mij wil het al'ijd lijken, dat Blommers zichzelf niet ontwassen is dat zijn talent hoedanigheden in zich heeft, die ver stikt zijn onder invloeden uit zijn omgeving. Hij had uitdrukkelijker Blommers kunnen '/.Ijn, heslist zelfstandig in waardeverhouding tot I<raë's en Neuhuys. Verder schilderijen van Maris, Weissenbruch e. a. .Maar dit al is eigenlijk aanvulling van het hoofddoel dezer expositie, die er eene is van werken door Isaac Isme l s en Hart Nihbrig. Van beiden hebben we hier de vrucht van hun arbeid in het buitenland, de eeiste in Parijs, de tweede in Algiers. Wel een tegenstelling levert hef, een expositie van deze twee, maar 't lijkt, me haast dat ze elkaar releveeren, dat het deugdzame streven van Xiborig naar regelmatigheid in welgemeend werk juist sympathie kun wek k on in de nabijheid van l^raOls' minder bezonuene, meer veerkrach tiger uitingen. Isaac Isiaëls zal daarbij de grootste aan trekkingskracht uitoefenen, en zeker ook heeft zijn werk een voller glans over zich, dan dat van een gearriveerd zeer talentrij k schilder. Maar buiten alle bijzondere appreciatie om, is hetgeen de een in Parijs, de ander in Algiers heeft uitgevoerd, belangwekkend genoeg om hun aanwezigheid in Buffa's kunstzaaltje met nadruk te berichten. Want het blijkt, dat beiden zich verkwikt hebben aan de indruk ken van een nieuwe omgeving. Israëls ver toont zich met vernieuwde opschittering van ware kwaliteiien. Zijn spontane teekeningen met hun bioesemende kleuren en dartelgepstige lijnen zijn onmiddellijk verlokkend. Nibbrig heeft zijn streven aangestrengd tegen over een andere wereld van lichtende ruimten en 't is mogelijk, dat deze verruiming van zien vruchtbaar zal blijken voor zijn toekom stige werken. W. S. I Is over Afriïaaisi ScïröflaaL Gedachten over de, aanvaarding ener Afiikaunxe schrijftaal. (Pretoria, l'JUó). Kr is in de laatste tijd in Zuid-Afrika een krachtige beweging merkbaar, die het schrijven van het (Nederlands-)Afrikaans ten doel heeft: Afrikaans in plaats van Nederlands. Ook voor ons is de zaak waar 't om gaat, van gewicht; misschien wel 'n beetje.... onaangenaam. Maar 't zou oiibillik zijn, mér met onze eigenliefde dan met het belang van Zuid Afrika rekening te houden. In de Volkttem heefi de lieer G. S. Preller, (een Afrikaner van ouder tot ouder) de kwestie opnieuw ter sprake gebracht: uit voerig en degelik. Zijn op-tel is, met een aanbevelende inleiding van Dr. P. V. Enge lenburg als brochure te Pretoria verschenen. De heer Priller wijst in zijn stuk op de minachting waarmee h H Afrikaans door Engelsen en Nederlanders veelal bejegend wordt. Het heet een kombuis-'.aal", een barbaars patois", een beroerde dievetaal'', een onuiogelik mengsel van al wat er barbaars in Z.-Afrika is."l) Toch. zit er levenskracht in dat Afrikaans, dat ,,'n al te lekkere taal (is) om in ie gesels"2). en dat dan ook geil nog (leeft) op de ton» van de overgrote meerderheid."3) De pogingen om 't Nederlands als spreektaal in te voeren, zijn mislukt: Al de z.g. Hol lands-sprekende Afrikaners spreken wat we uu kennen als 't Afrikaans, terwijl de over grote meerderheid iets schrijft dat besten lig koers houdt tussen het N'ed. der scholen, 't Afr. 'oas c ns hom praat"" en een soort van Engels ; een toestand die aan eerstge noemde [het Nederlands] niet bevorderlik en voorzeker berekend is afbreuk te doen aan de gezonde ontwikkeling van 't Afri kaans. Deze toestand achten we hoogst on bevredigend, niet zozeer omdat 't Ned. er geen baat bij heeft.... maar omdat 't Afri kaans eronder lijdt. In dat Afrikaans, diezelfde kombuis-taal"' of patois"'', schuilt het geheimzinnig taaiorganisme dat hier bij ons leeft en aardt. Dit 'noeten de Afrikaners inzien, en hoe eer we zuiks doen, hoe beter voor ons en voor degenen die na ons rekenschap zullen opvorderen van onze rentmeesterschap. Afrikaans is nog nooit vijandig geweest tegen over het Nederlands, en kan of mag dit ook nooit zijn, want uit die oude en vaste stam moeten we onze kracLt krijgen. Hebben we al eenmaal de vrome hoop gekoesterd dut [het Nederlands] meer voor ons kon zijn, die hoop ontsproot uit wat tans in 'c verledene ligt, en het is meer dan ijdel, het is zelfmoordend om ons nog langer daarmee te vleien." 4) De heer Preller sprtekt dan beknopt zijn mening uit in de drie volgende stellingen: De taal die in een land leeft, die in het ganse volk wortelt, heeft in dat land en onder dat volk de meeste kans op voortbestaan, en laat zich niet uitroeien dan met de uit roeiing van het volk waarin ze leeft. De geschreden taal van enige natie regelt zich onwillekeurig, of behoort zich te rege len, naar de gesproken taal van d» j r.atie; anders lopen de twee naderhand zo ver uit mekaar, dat zij feitelik afzonderlike talen zouden zijn." II. Afrikaans wortelt diep en leeft gezond in <ie gehele Afrikaner natie. Geen andere taal doet hetzelfde. Onze schrijftaal verschilt zover van onze spreek-taal, dat voor 't gros der Afrikaners het geschrevene als een vreemde taal is die zij zelf nagenoeg nooit schrijven." III. Daarom heeft Afrikaans in K. Afrika de grootste en beste kans op voortbestaan. D arom behoort onze schrijftaal veel nader bij het Afrikaans te komen dan waar zij zich tans bevindt." 5) Enige maanden geleden schreef ik in dit Weekblad een opstel over Onze Taal in ZuidKede r land (>). Ik wees daarin op de moeilikheid voor de Vlamingen om een van hun dialekten aLs algemene" se ir jftaal te gaan g^bru ken, en zei o. a. : Wie niet staart naar West-Vlaanderen alleen, wie vooruitgang be oogt van geheel het Nederlands sprekende België, hij zal zich niet in de gelederen scharen van de in menig oplicht sympa thieke taalpartikularisten. Kr zijn in Zui l Nederland vél dialekten, die onderling sterk verschillen. De westelike worden in 't oosten niet verstaan en omgekeerd." Dialekten die flti-k verschillen voor zover ik kon nagaan ontbreken ze in 't Afrikaans, 't L'gt trouwens voor de hand dat het veelvuldig tresken en reizen van de Loeren de taulénheid in de hand heeft gewerkt. i Welnu, aannemende dat er geen strijd om de voorrang van 't een of ander dialekt te wachten is wanneer men algemeen het. ZuidAfrikaans gaat schrijven, komt het mij voor dat de heer Preller volkomen gelijk heeft. | Ei/en taal is niet alleen voor de grote : iuas.su, óók voor de kunstenaar beter dan aangeleerde. Dat Ons het Zuid-Afrikaans soms vreemd lijkt, plat, in sommige woorden en uitdruk kingen misschien kinderachtig dat is geen argu nent. De fout ligt aan ons, aan onvol doende vertrouwdheid niet die taal. U'ant evenmin als de onontwikkelde Duitser jrelijk h e t f t die met het Nederlands spot als hij hoort dat Jleitie klinüt als bcnc(n)'' en J.nah als ..loof' i't herinnert hem aan z'n j>lat> evenmin heeft hei de Nederlander die voor genootskap" de neus optrekt, voor aangedring", voor hulle", voor banja". Onlangs werd in een veelverspreid blad gewaag gemaakt van eene spraak [niet het Zuid-Afrikaans] die geen taal is, want zij mist zelfs de eerste vereischte van eene taal, n.l. de spraakleer (grammatica) n bezit zelfs niet de noodige termen om het onderscheid tusschen het mannelijk en vrouwelijk geslacht aan te duiden." Zolaiu er nog mensen zijn die menen dat een spraak" geen taal" is, als or geen spraakleer" van bestaat, zal het Afrikaans wel haters en verachters hebben. Maar de heren Preller en Engelenburg zijn verstandig genoeg om daar hun schouder voor op te halen. Het komt mij voor dat niets de Afrikaners zó kan verbinden, zozeer hun zelfvertrouwen kan sterken, als het besef dat hun Afrikaans niet is een minderwaardig d'alekt waarvoor zij zich eigenlik moesten schamen, maar de iiml ran een valk: een taal, die gesproken, geschreven wordt met hetzelfde ree-':t waarmee zich de Nederlander van 't Nederlands, de Engelsman van het Engels bedient. Maar men dient in Z.-Afrika (de heer Preller wijst er terecht op) het Nederlands niet te verwaarlozen. Men kan er niet buiten, om de kunst, om de wetenschappelike lite ratuur. Nederlands, dat zo dicht staat bij 't Afri kaans; Nederlands waaruit zo hél veel geput zal moeten worden als 't Afiikaans zich krachtig ontwikkelt; Nederlands mag er niet van de scholen verdwijnen. Een Afrikaner dient het altans te verstaan. En nochtans vóór het Nederlands ga in Zuid-Afrika 't Afrikaans. Wordt dat er alge meen geschreven, dan verdwijnt ook van zelf de minachting van die mensen (en enkele tadgeleerden schuilen daaronder naar ik vrees,) die met de beste wil maar niet kunnen vatten wat taal toch eigenlik is. A m s t., Aug. 'U.i. R. A. KOLLEWIJX. 1) Biz 5 en O van de brochure. 2) Handelingen van het 28e Taal- enLetterk. Congres (Deventer), bh. 179. 3) BI/,. 8 van de brochure. 4) t. 1. a. p. blz. 9 en 10. f!) t a. p. JO en 11. (J) Weekblad De Amsterdammer, 19 en 26 Febr. 1905. YerlilöiIeDJrni8ar..,eeuerst8stap. Forjit rny net" van Sept. brengt ons een aardig voorbeeld, dat had kunnen dienen in de bespreking van de Vlaamse beweging van 't laatste nummer der Groene. Er wordt een voorstel gedaan en wat men zo in 't ronde hoort, geeft alle moed op het slagen er van om onder de leden van het S Iskip for Ery-ke Tael en Skriftenkennisse, voor zover ze nog geen 30 jaar zijn, een bond te stichten Jong Frytlan", met het doel kracht bij te zetlen aan wat het Selskip wil. De leden moeten beloven eendrachtig met elkaar de strijd voor de eigen taal te strijden en Fries te spreken in de dagelikse omgang, overal waar dat pas geeft en z'n nut kan hebben. Ziedaar de hoofdbepalingen, en ieder zal bet eens zijn met mij dat, als de Vlamingen zo aanpakten en elkaar beloofden zoveel doenlik Vlaams te spreken ei> in eendracht werkelik te strijden, dat dan onze Zuiderbroeders binnen kort veel verder zouden zijn als nu. En toch moet noodzakelik nu de tweede stap nog volgen enz. Wil een jonge Fries lid worden, dan moet hij, volgens de statuten, o. a. ook de Friese spelling, zoals het Selskip" die volgt, behoorlik goed kennen. Toch behoeft hij niet te beloven, dat hij daar iets mee zal doen, met al z'n kennis, en dat móét nu komen. Hij moet niet alleen in zijn dagelikse omgang Fries spreken, maar ook in zijn brieven aan Fries-sprekers, Fries schrij ven en op Friese antwoorden aandringen, in zijn of haar dag-, kas-, huishuudboek Fries gaan doen. Hij heeft A gezegd, als hij boven genoemde belofte doet, B, C en D moeten noodwendig volgen. Goed is het zeker, w^at er in A gelegd is, maar tevens een droevig teken; immers, dat zo .ets noodig blijkt, wijst op verregaande verhollandsing. Zie, we wisten al wel dat er, behalve let terkunde, betrekkelik weinig in hit Fries gesflircren werd, maar dat onder de Friezen zozeer het spreken van hun memmelaal" aan 't verminderen was, dat een bond nodig werd, dat leren ons deze statuten van long Fryslan". Treurig, zeker, maar men moet eerst de diepte van de wonden peilen eer men die genezen kan. A klinkt nu luid en als deze letter er goed in gaat, zullen de jonge Friezen vanzelf wel zien wat er meer a in vast zit. Voorlopig wens ik hun het beste toe met hun onderneming en we praten la er over B, C, D, en 't hele alfabet. Wie weet welk efn krachtige stoot voor die velen, die met minachting op het Fries en ons streven neerzien, het eenvoudige feit is dat ook onze Koningin te Leeuwarden Fries sprak. Velen zien graag omhoog en H. M. heeft daarmee werkelik de dank van de Friezen verdiend. Men mag Haar wel Beschermvrouwe maken van Jong Fryshin". Haarlem, ' J. B. SCHEPERS. Dit verblijdend" feit komt inderdaad voor de vrienden van de Friesche (aal en Friesche zeden op een bijzonder verblijdend tijdstip. II. M. de Koningin heeft met haar hofdames zich in Friesch costuum gestoken en zelfs ie moeite genomen zich zooveel van de Friesclie taal eigen te maken, als noodij; is om in t open baar een paar regels Friesch te spreken met een Libje Frys'iïn ! aan het eind. Ongetwijfeld heeft H. M. hiermede te kennen willen geren, hoe zeer zij de beoefening van het Friesch, als spreektaal, wenscht aan te moedigen; en, daar men hare cosiumeering geenszins mag beschouwen als een middel tot versiering van het feestprograrn, tevens willen doen uitkomen iioe volkomen onschuldig zij dd provincialisme acht. lied. BOEKAANKONDIGING. dereditnjlieid. Een roman, door J. B. MKKUXEKK, Sueek. J.F. van Uru'en. l:j'i> J.evi'iifduf/. Een verhaal door J. B. MEKUKKUK, Sneek. J. F. van Druten. Twee boeken van den zelfden se!irij /ey£ Het eerste is een roman, waarin m°er dan tn roman is opgenomen, hes tweede mag, zoo bidt de schrijver, niet als e^n romrn wo den gelezen, maar als de levensbeschrij

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl