Historisch Archief 1877-1940
No. 1475
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
l*
DAMEjSf.
Iets over batikken,
En waar is na de afdeeling voor
batikgoederen ?" vroeg ik aan 'n soort van lady
guide, op de tentoonstelling voor Mode en
Reform in het Paleis voor Volksvlijt.
Meent u dit ?" was de wedervraag. Anders
is hier niets Indisch" en men toonde mij
zonder blikken of blozen eene verzameling
Perzische kleedjes en in Perzische patronen
beirukte katoentjes uit een magazijn in de
Kalverstraat.
Nu, dat meende ik zeker niet, al zag het
er wat orientalisch uit. Maar ik verwonderde
mij dat op eene tentoonstelling, waar zoo
veel verschillende costumes en kleedingstoffen
uitgestald waren, juist deze, het product eener
jonge kunstnijverheid in Nederland, ten
eenemale ontbrak. Zoo ergens, dan was daarvoor
hier de plaats geweest, dacht mij. Waar was
HU het fabrikaat van het apeldoornsche
batikatelier Wegerif. de inzending van Haagsche
sarongbezitsters, de defsins van Larensche
en Haarlemsche batik-artisten, de modellen
uit het Koloniaal Museum ? Niets was er
om eene kunst te vertegenwoordigen, die
juist in den laatsten tijd nog al eens naar
den voorgrond is gebracht als eene richting,
wel eene opwakkering" waardig.
Ongeveer twintig jaren geleden schreef een
jong controleur, later resident van
Pekalongan geworden, d. i. van een gewest, bekend
om zijne batik-voortbrengselen :
Ik wilde wel dat in het vaderland man
nen van smaak een studie maakten van deze
schoone producten der Javaansche kunstnij
verheid en er dezelfde aandacht aan schonken,
die nu aan Chineesche en Japansche voort
brengselen te beurt valt. Onze eeuw, die
altijd naar iets nieuws zoekt, zou hier rijkelijk
motieven kunnen vinden, die den smaak
streelen. Onze vrouwen zouden voor haar
tapisseriewerk, zoo niet voor haar kleeding,
nieuwe patronen en stof tot arrangeering
kunnen vinden." 1)
Tot op zekere hoogte is die wensch sedert
in vervulling gegaan. Althans, het heeft niet
aan pogingen ontbroken om deze
specifiekJavaansche kunst ten onzent ingang t e doen
vinden. Het werk der heeren Rouffaer en
Juynboll De Butiïkunst in Ned. Indï, mag
zeker wel beschouwd worden als eene studie
gelijk door dezen schrijver bedoeld. Ettelijke
bulletins van het Koloniaal Museum betreffen
evenzeer deze exotische kunst-industrie; ook
de opstellen en de illustraties in sommige
tijdschriften. Het reeds genoemde
batik-atelier en de modellenkamers van Twentsche
lijnwaad-fabriek en, de'motieven van Neuhuys,
Toorop en Thorn Prikker, het nog onlangs in
dit blad ter sprake gebrachte
flamingo-vuurscherm van Chris Lebeau en zijn kamerscherm
van gebatikt perkament thans op de tentoon
stelling van Architectura" te zien, 't een met
het ander zouden doen gelooven dat hier een
nieuwe tak aan den boom der vaderlandsche
kunst groeit.
Aan de voorbeelden, aan verscheidenheid
in de soort, aan veelheid van eigenaardige
patronen heeft het hier te lande gewis niet
ontbroken. Reeds op de koloniale tentoon
stelling te Amsterdam van het jaar 1883 was
eene groote hoeveelheid gebatikte stoffen uit
alle hoeken van denO.I. Archipel aanwezig,
voor een groot deel afkomstig uit de'Ver
zameling van dr. E. v. Rijckevorsel te Rot
terdam (schrijver der Brieven uit Jnsutinde).
Er waren daar Bataviasche kains van het
Raden Saleh-patroon (den bakenden
Javaanschen schilder) en een kostbaar weefsel aan
welks dessin de inzender den naam van Sarah
Bernhardt had verbonden. Er waren gebor
duurde slendangs van Palembang, en witzijden
dito van Soerabaja ; voorts hoofddoeken met
gouden figuurtjes beplakt, zwarte atjehsche
baadjes met goud- en zilverdraad doorweven,
solosche zijden sarongs van klassiek patroon,
zwartsatijnen badjoe's van Celebes, enz, Bij
enkele dezer kleedingstukken was het
batikfiguur verdrongen door het koranvers. Zoo
was het hemd van sultan Adam van
Bandjarmasin, kostbaarder ofschoon minder histo
risch dan het hemd van de infante Isabella,
geheel beschreven met arabische karakters
welke een reeks van lofverhefflngen van het
Opperwezen vertolkten, telkens afgewisseld
met eene bede om bevrijd te worden van de
hel. (Welke bede voor menig insulair
zeerooverskoninkje dan ook geenszins overbodig
mocht heeten).
De motieven op al deze baadjes, hoofd
doeken, sarongs en slendangs waren in
honderd-en-een verschillende figuren uitgedrukt,
ofschoon een westersch oog de beteekenia
van zooveel raadselachtige omtrekken niet
zoo aanstonds doorgrond zou hebben. Men
vond er de garnaal, het bamboe-uitspruitsel,
de tritonschelp, de watermeloen, de vlieger,
de halve maan, de wajangpop, de figuren van
een eigenaardig vlechtwerk, de komkommer
bloesem, de anggrek-orchidee, de vlinder,
het slangenhuidpalroon, de vogelvlucht, het
dambord, de kalkoen, enz.
De kunst zelve was er dus wel, maar de
kunstbeoefenaars ontbraken.
Ook het voorgeslacht schijnt met deze
Indische kunst, op nederlandschen bodem
overgeplant, niet onbekend te zijn geweest.
De veilingen der loffelyke Compagnie" in
het Oostindische Huis te Amsterdam, waarbij
ook de geschilderde kleeden" ter tafel kwa
men waarin de O. I. Cotap. een zoo belang
rijken handel dreef, droegen zeker daartoe bij.
In Brederode's Moortje verhaalt Ritsert van
een der handelende personagiën":
\Viiut gist'ren had hij au een schoon Oostiudi-eli kleedt,
Gliesclnldert niet een Kunst die'ek setver niet en \veet.
\\ant koement rolt en vouwt 't .-<al barsten noeli
verÜei^ehen,
Veel Indianen zijn kunstige kloeeke Mensclien;
Xa 1S83 werd het batikgoed nog herhaal
delijk onder de algemeene aandacht gebracht.
Het bevond zich in erfreulichster Fiille" op
de haagsche tentoonstelling Insulinde" van
1S98, in het Ned. Ind. Paviljoen op het
Trocadéro (Parijs 1900) op Het Oosten" in
Arti, op de exposities van Oost en West;
men zag de bewerking zelve door eene
Javaansche batikster verrichten in een
zijvertrek van het restaurant op de haagsche
tentoonstelling. Doch hetgeen door de
nederlandsche kunst vooreerst ter zijde" gelaten
werd, was reeds lang geëxploiteerd geworden
door de nederlandsche fabrieksnijverheid, met
name die in Twenthe.
De omslachtige bewerking der gebatikte
stof was echter al dadelijk een hinderpaal
voor de verbreiding der industrie in het
Westen, waar kunstnijverheid liefgt fabriek
matig wordt toegepast. In Indië, in de achter
galerij der bamboe woning waar de Bataviasche
kampongnonna hare batiksters aan den arbeid
zet, wordt een stuk linnen van 6 tot 8 el
lang over een lage schraag gehangen, naast
welke de Javaansche vrouw op den grond
zit. Bij haar staat een pot met gesmolten
was, vloeibaar gehouden op een komfoor. In
de was liggen eenige koperen potjes met
houten steelen (voor 't aanvatten) en een met
de holte communiceerend dun pijpje. Met de
linkerhand houdt de vrouw den achterkant
van het weefsel gelijkmatig gespannen, de
rechter vat een der pijpjes en bestrijkt met
de opening daarvan dat gedeelte van de stof,
't welk d*or de kleur die men er aan denkt
te geven nét mag worden aangeraakt, 't Gaat
op de wijze van den porseleinschilder, die
eerst zijn figuren op het vlak schildert, dan
de kleuren er op strijkt en inbrandt, vervol
gens (veder een andere kleur aanbrengt, totdat
de geheele voorstelling is afgewerkt. Ook
hier heeft de batikster van te voren op het
geheele doek de figuren uit de hand geteekend.
Door de wasbedekking worden die gedeelten
uitgespaard welke vooreerst ongeverfd moeten
blijven, waarna de stof in de verfkuip wordt
gebracht om de grondkleur aan te nemen.
Daarna wordt het doek in kokend water ge
dompeld, waardoor de was wordt opgelost en
verwijderd. Het inwassen voor een nieuwe
kleur en figuren (waarbij indigo-blauw en
cachou-bruin eene voorname rol spelen) het
verven en uitkoken wordt nu voortgezet
totdat de sarong alle vereischte flguren en
kleuren verkregen heeft.
Alvorens met batikken te beginnen wordt
het doek in helder koud water gewasschen,
in de zon gedroogd, gesteven, weer gedroogd
en daarna geklopt of gestreken. Al» gereed
schap dienen nog de teekenpen en een stukje
bamboe voor het bepalen der evenwijdigheid
van de lijnen, een liniaal om die lijnen te
trekken, een bamboe-knijper om het ver
schuiven van het linnen op het rek te belet
ten, eenige potten, enz. Vaak moet de stof
tot twaalf malen in de verfkuip, en even zoo
dikwijls drogen. Bij eene zoo moeizame en
omslachtige bewerking is de prijs van zulk
een sarong vrij hoog, terwijl de stukken met
dezelfde kleuren en figuren van europeesch
fabrikaat slechts 3 il 4 guldens kosten. Van
daar de vervaardiging van als batik gedrukte
katoentjes in Nederland, daarna in Engeland,
Zwitserland, Duitschland, enz., welke men in
Indiëbegon te importeeren. Er werden zelfs
personen uitgezonden om de eigenaardige
geuren, die de Indische bereidingsmethoden
aan het goed mededeelden, na te sporen en
de ingrediënten daarvoor naar de europeesche
fabrieken over te brengen. Het artikel was
minder sterk en minder kleurvast dan het
Javaansche batik, maar kostte nauwelijks een
derde van den prijs en maakte dus opgang
bij eene zoo weinig koopkrachtige bevolking.
De inlanders zetten zich op hun beurt aan
het namaken van dit batik blanda" uf ge
drukt katoen, met druk vormen van het harde
kesambi-hout en koper, en volgden zelfs stipt
de onregelmatigheden, opzettelijk in de
westersche vormen aangebracht om de toe
vallige fouten van het Javaansche batik 'na
te maken.
O imitatoren l sercuiu pecus mocht men hier
met Iloratius wel uitroepen.
Intusschen, wanneer de Javaan fatsoenlijk
gekleed wil zijn, dan draagt hij een
gebatikten sarong, en geen Europeesche namaak.
Hoe kunstig deze laatste ook bewerkt moge
zijn, hij zal dien aanstonds weten te onder
scheiden van de echte waar. De sterke reuk
en het vettig gevoel, wanneer men het doek
tusschen de vingers wrijft, het samenvloeien
der kleuren aan de randen en meerdere
herkenningsteekenen bepalen daarbij zijn oor
deel. Gedrukte katoentjes draagt hij enkel
van wege de goedkoopte; er zijn streken op
Java (en ze zijn juist niet de welvarendste)
waar het gebiuik van inlandsche geweven
en gekleurde stoffen zeldzaam is geworden,
waar ook de mannen in mouwen en kraag
van hun baadje een eenigssins Europeeschen
snit brengen, hoewel dit vloekt met de rest
van hun kostuum, en de vrouwen de badjoe
koeroeng, het nauwsluitend nationale kleed,
verwisselen voor de niet-Javaansche kabaja.
Bij de inlandsche verfmethode wordt van
geen enkel bijtend middel gebruik gemaakt,
zoodat de vezel van de stof niet wordt aan
getast, de stof zelve twee en driemaal zoo
lang duurt als het gebloemde goed uit Europa.
Dit geldt zoowel voor de polèngs (geruite)
en loerik (gestreepte) goederen uit
WestJava als voor de meer kunstvaardige patronen
uit Midden- en Oost-Java. Sommige dezer
laatsten zijn niet ontleend aan de Javaan
sche Hora en fauna, maar aan figuren uit
het Indische epos, b.T. distira (van Joedistira)
Naga-gini, enz. En het prerogatief van vorsten
om de een of andere teekening uitsluitend
te mogen doen aanmaken, zooals de
traditioneele Prang Wedanan-monsters, wordt nog
stilzwijgend gehuldigd.
Het blijft intusschen de vraag of deze na
tionale kunst van Nederlands voornaamste
kolonie in het moederland wel thuis is; of
zij er ooit thuis zal geraken. Het fantastische,
gloedrijke, bizarre batikpatroon past m.i. bij
de laaie Indische zon, bij het warmgetinte
indische landschap, bij de sterke
plantengeuren in Java's wouden, bij de buitensporige
karakterpoppen van het Javaansche tooneel,
bij de gedrochtelijke steenen tempelwachters
en drakenkoppen der hindoesche ruïne, bij
den bonten tooi der Javaansche danseres of van
den javaanschen tournooi-ruiter, bij de kleu
rig geschakeerde wanden der soendaneesche
woning, bij heel het schilderachtige indische
volksleven. Het past niet bij onze stemmige
hollandsche binnenhuisjes en
armoed-schilderijen", onze grijze luchten en vlakke land
schappen, onze donkere winterstoffen, on ie
menbels in duitschen lintworm-stijl. Het
denkbeeld onze hollandsche new wotnan ('t is
waar, zij durft veel) in een gebatikten
zoinerjapon te zien loopen zou haast een
soortgelijken indruk maken, als wanneer men in 't
rijstveld het dessameisje met een friesch
oorijzer op 't hoofd de halmen zag snijden.
Javaansche kunst wordt grootendeels
beheerscht door het wajang-idee, en deze kunst is
anti-westersch. Zij verbaast den westerling
meer dan ze hem verrukt, evenals b.v. de
anti-rythmische sprongen van den gamelang
den Europeeschen muziekkenner zullen ver
bazen. Eene fraaie proeve van dit buiten
sporige, dit caricatuur-achtige in de
oostersche opvatting is te zien op de tentoonstelling
van Architectura" in het Stedelijk Museum,
waar eene waterverfteekening hangt van den
architect Cromhout, een reksasa of
tempelwachter voorstellende, genomen naar het
model in Artis. De uitpuilende oogen, de
vooruitstekende slagtanden, de uitgezette
neusgaten, de geopende mond, haast een muil,
de vervaarlijke houding en attributen, de
berserker-woede, die van dit gezicht straalt,
't is alles conventioneel-Javaansch. Zulke
figuren hervindt men in de batik-patronen
der kostbare sarongs, geplooid om de lede
maten van de bewoners der Prang Wedanan 2)
waar ergens zou men deze, of een analogon
daarvan, eene blijvende plaats aanwijzen in de
westersche kunst ?
In het dagelij ksch leven heeft deze
specifiek-Javaansche kunst ten onzent ook nog
slechts geringe toepassing gevonden. Men
vindt hier en daar een serre of tuinkoepel
behangen met eenige schreeuwend gekleurde
katoentjes, bedrukt met batik-patronen en dat
op eene wijze, die veelal vloekt met den goeden
smaak. Men vindt bloempotten omwoeld
met hetzelfde goedje, in eenekleurschakeering
welke onbewust de tegenstelling vormt voor
de harmonische kleuren van de bloemen in
de potten. Men treft hier en daar in onze
salons een kanapékussen, een tapisserie
werkje, een vuurscherm, een boekband aan,
in batik-stijl bewerkt. Gelukkig zijn we nog
niet gevorderd tot de chinoücries enjaponeries
van menige engelsche drawingroom" waar
van de bewoners geneigd zijn al de
buitenlandsche bric-a-brac, waarmee ze dwepen als
de uitingen van hooge kunst (inplaats van
kunstvaardigheid) te beschouwen. Zulk een
richting heeft allicht hare nadeelige zijde voor
de kunstontwikkeling onzer jonge artisten.
Het kan nog geruimen tijd duren voordat
de producten dezer Javaansche kunstnijver
heid begeerde artikelen worden of voor onze
collectionneurs, of voor onze fijne behangers,"
f voor de zomergarderobe onzer danies,
al moge het veredeld batikmotief zijne waarde
hebben voor onze schilders en sierkunstenaars.
Maar in een indische omgeving zijn ze zeker
niet out of jilace. Da;tr is de nijverheid een
kunst gewordem. (al gaapt er een breede klove
tusschen oostersche en westersche kunst); ddar
toont de indische dame aan de vriendin hare
schatten aan kostbare sarongs, gelijk
deoudhollandsche huismoeder gaarne met de stapels
damast in haar kabinet pronkte En wat
aan die sarongs en slendangs een poëtisch waas
geeft is het idee dat geduldige, vaak
aristokratische vrouwenvingers die beelden eu figuren
getrokken hebben, dat ze hun eigenaardigen
en fijnen geur te danken hebben aan de
reukwerken, welke in een adelijk
vrouwentimmer geliefd zijn. Want de beste batik
ster j vindt men in de kratons der vorsten
en in de dalems der regenten. Onder den
vrouwenstoet achter die ommuurde binnen
hoven wordt deze kunstnijverheid meest tot
verfijning gebracht, en dikwijls in de vrouw,
die van voortreffelijk bloed" is, de Javaan
sche kunstenares geboren wanneer de vorste
lijke bijzit als zoodanig heeft afgerekend.
Met het verwelken harer schoonheid vangt
iets aan, wat voor hen de eeredienst van
het schoone uitmaakt; het kruirneltje ge
schiedenis, dat aan deze arme schepsels ver
gund werd mee te maken, beschrijven zij,
wie weet met tranen, op de kleurige, veel
vuldig dooreengeweven draden. Niet anders
dan de dichter ook de westersche edelvrouw
voorstelt, die troost en alleiding zoekt in de
scheppingen harer borduurnaald, binnen iiet
forsche kader van een iniddeleeuwsch rjnlie.lin:
in dein Sehlosse Blaye erblickt man
Die Tapete an den \\aaden,
So die Griitiu Tripolis
Kmst gesjiekt init kingen llüuden.
Ihre gunze Seele >tickle
Sie hineiii, und Liebesthriine
Mat gcfeil du- seidne Bililivei'k 3).
S. KALI-I-.
1) Eckart, Indische Brieven", enz. p- 11',).
2) Woning van den onafhankelijken prins
l'rang Wedono (Solo).
3) Heine. Geoffroy Rudel und Melisande
von Tripoli.
Zwammen zoeten en eten,
i.
Naar aanleiding van het artikel CNX
Zwammen eten" van den heer E. Ueiinans
lijkt het mij wel de moeite waard, als zijnde
praktisch zoowel met het zoeken als het eten
van paddestoelen bekend, mijne ondervinding
daaromtrent eens mede te deelen.
Voor eenige jaren werd mijne aandacht,
door een artikel in een tijdschrift, gevestigd
op de voedingswaarde eu de smakelijkheid
der z>vammen en werd in dat opstel tevens
eene uitstekende, praktische handleiding aan
gegeven om zonder andere hulp of voorlich
ting eetbare paddestoelen van giftige te
onderscheiden, ze te zoeken en te bereiden.
De bedoelde handleiding was de Führer
für Pilzfreunde von Edm Michael". De
volksuitgave voorzien van uitstekende, zuiver met
de. natuur overeenstemmende, gekleurde af
beeldingen van de voornaamste eetbare zwam
men, met de noodige inlichtingen ter onder
scheiding van de giftige soorten en omtrent
standplaats, groeitijd enz. kost slechts ? 0.90.
Dit werkje bevat tevens een aantal recepten
voor de bereiding en het inmaken, raadge
vingen hoe zich voor vergiftiging ia achtte
nemen en wat bij onverhoopte vergiftiging
te doen en nog vele andere wenken enz. Bij
voldoende belangstelling ware eene Neder
landsche vertaling van dit werkje zonder
groote bezwaren te bewerkstelligen en een
zeer nuttig werk.
Ik besloot dan den bewusten Führer" te
laten komen en toog na ontvangst zonder
verdere praktische kennis er mede op avon
tuur uit.
Het voornaamste wat mij opviel, bij mijne
eerste tochten was, welk een groot aantal
paddestoelen er overal te vinden waren, zoo
wel in bosschen eu weiden, als op de
boscheu veldwegen en aan de kanten der grootere
wegen. Tevens bemerkte ik zulk eene groote
verscheidenheid van soorten, vormen en kleu
ren, die mij vroeger nooit waren opgevallen,
dat ik meende de meeste exemplaren nooit
te hebben gezien. In het eerst vond ik hoofd
zakelijk giftige soorten en maar hier en daar
een eetbaar zwam, totdat ik langzamerhand
de standplaatsen van de eetbare zwammen
begon te kennen en er blik op kreeg om
dadelijk tusschen gras, struiken enz. de goede
paddestoelen op te merken.
Bij mijnen eersten tocht reeds vond ik eet
bare zwammen, geheel overeenkomende met
de afbeeldingen en beschrijvingen in den
Führer; als ik mij wel herinner waren het
de eetbare boletus (Steinpilz boletus
bulbosus), de Rothaut-Röhrling (boletus rufus)
en de hanenkam of eierzwam (Pfifferling of
Eierpilz) de in het opstel Zwammen eten"
besprokene Cantharellus cibariue,
De medegebrachte exemplaren werden
schoongemaakt, behandeld en bereid volgens
de voorschriften en recepten van den Führer
en moesten nu ook gegeten worden. Het was
wel met eenige aarzeling, dat dit gebeurde en
niemand had dien dag eigenlijk goede eetlust;
wij bevonden ons toch op geheel onbekend
terrein, 's Avonds keken wij tersluiks ieder op
zijn beurt e*ens op de pendule om na te gaan
hoeveel tijd er na het diner reeds was verstre
ken en constateerden dan in stilte, dat wg
gelukkig nog geene krampen of dergelijke
gevoelden. Een bij mij logeerende dame ver
telde den volgenden morgen, dat zij by het
ontwaken tot haar groot genoegen had
bemerkt, dat zij nog leefde. Echter de
vuurdoop was hiermede doorstaan, het vertrouwen
in den Führer werd hoe langer hoe grooter
en daarmede gelijken tred hield de eetlust,
wanneer er een zwammengerecht op tafel
kwam.
Mijn vertrouwen werd gelukkig nooit
beschaamd en tegenwoordig is het een van
mijne grootste genoegens door bo-<chen velden
te zwerven en naar eetbare paddestoelen te
zoeken om ze later smakelijk te verorberen.
Steeds echter wordt het volgende in acht
genomen, zonder het welk ook door goede,
eetbare soorten vergiftiging kan plaats vinden.
De paddestoelen worden dadelijk nadat men
thuis is gekomen uitgezocht, de aangestokene,
de oude, en de een begin van bederf
vertoonende exemplaren worden meedogenloos ver
wijderd. Nadat men van de overgeblevene
zooveel mogelijk, waar het noodig is, de huid
heeft afgetrokken of afgekrabd, worden ze een
paar inaal in schoon water flink gewasschen.
De grootere exemplaren worden in stukken
gesneden, het geheel met zout bestrooid en
vervolgens in afwachting van de bereiding
op eene koele plaats bewaard. Reeds menig
maal heeft, door het niet nakomen dezer
voorzorgsmaatregelen, vergiftiging plaats
gevonden.
Van de door ons beproefde soorten werd
algemeen de hanenkam of eierzwam het
smakelijkst gevonden en nog verkozen boven
de zoo bekende en geroemde champignon. In
Rusland echter en in Saksen geeft men de
voorkeur aan den Steinpilz of eetbare bole
tus. Een zeer smakelijke en, vooral in Sep
tember, overal veel voorkomende soort van
eetbare paddestoelen is de: Kahler
Krempling', of Paxillus involutus. Met een zuur
sausje toebereid levert deze eene uitstekende
toespijs bij vleesch. 't Is ook een dankbaar
zoeken, daar hij veel voorkomt en over het
algemeen weinig last van maden heeft. Bij
het koken wordt het vleesch heel donker
bruin tot op zwart af.
Aangenaam van smaak is ook de
RothautRuhrling (boletus rufus). 't is eene mooie
groote soort van zwammen met vast, malsch
vleesch; hij komt ook nu nog veelvuldig voor.
Ben gering aantal hiervan levert reeds een
flinken schotel op.
De Butter-Ruhrling of Ringpilz
(Cricunopus luteus) is een zwam met een eigen
aardig, penetrant aroma, dat door sommigen
zeer lijn, door anderen onuitstaanbaar wordt
gevonden. In mijn smaak is het echter nooit
gevallen.
De Ketbare Boletus of Steinpilz behoort
ongetwijfeld tot de dankbaarst-; soorten ; die
voorkomt in mooie groote exemplaren met
fijn malsch vleesch. Een nadeel er van is,
dat hij menigmaal verwisseld wordt met
eene niet giftige, maar walgelijk bittere soort
en met eene andere wet gevaarlijke soort.
Er zijn echter kenteekenen, waaraan d*
goede soort steeds te herkennen is.
Andere door mij gevonden en beproefde
soorten zijn de Birkenpilz of Kapuzinerpilz
(Boletus scaber), een broertje van de
RothautRöhrling, llauw van smaak en het zoeken
niet waard, daar de meeste exemplaren door
maden zijn aangestoken; deTannenpilz (Bole
tus badius) meer aanbevelenswaardig, verder
de Sandpilz (Boletus variegatus) eu de Kuhpilz
(Boletus bovinus) die beide niet veel te
beteekenen hebben.
Mochten er lezers zijn, die van enkele
soorten eene beschrijving wenschen of recep
ten voor de bereiding of het inmaken enz.
dan ben ik gaarne bereid die in een vol
gend opstel te behandelen.
T e g e l en.
P. LK.TEXBEEO.
Behalve dezen brief ontvingen wij nog een
groot aantal andere, meest met recepten voor
het koken en kruiden van eetbare zwammen.
Een volgt er hier van een Frau Professor uit
Leipzig die bij haar in 't Duitsch geschreven
recept een correct Nederlandsen post-scriptum
geeft. De overige (waaronder een van den
krassen ouden heer A. G. C. van Dviyl, die
net van 't zwammenzoeken in Beieren thuis
kwam) komen uit Xederland en toonen aan,
dat er ook in ons land, al wat aan zwammen
eten gedaan wordt.
Wij hebben thuis nu ook eierzwammen
gegeten. Ze werden toebereid volgens het
tweede onderstaande mij toegezonden recept;
in bovengeschetsten gemoedstoestand werden
ze ..genoten" en... h eelemaal zonder nadee
lige gevolgen. Trouwens ik heb de Cantha
rellus cibarius eerst in de keuken gebracht,
toen ik volkomen zekerheid had, dat er zich
geen enkele Cantharellus aurantiacus onder
bevond. En die zekerheid had ik eerst, toen
ik zelf de verdachte soort midden tusschen
de echte gevonden en persoonlijk onderzocht
had. Dat moet dunkt mij vooraf gaan; de
giftige of ook maar verdachte soorten, al zijn
ze zeldzaam, moeten aan hen, die zwammen
verzamelen of bereiden volkomen bekend
zijn, zoodat zij ze van de goede soorten die
er op lijken, kunnen onderscheiden.
Het boekje hierboven vermeld, is een uit
treksel uit het werk in drie deelen van Edm.
Michael, dat ik in mijn opstel vermeldde.
Voor mij althans is't echter uiet voldoende
om de soorten met zekerheid te bepalen; de
verdachte oranje cantharelle b.v. kan men
van het plaatje alleen niet leeren kennen ; die
moet eerst gevonden en deugdelijk gedetermi
neerd worden. Daar moet Oudemans, Destrée
of Costantin et Dufour bij te pas komen; tenzij
natuurlijk een kenner u de verschillen met
de zwam in de hand aanwijst, wat het aller
beste is. Je moet hem ook ruiken, proeven
en betasten.
Toch geloof ik, dat het met de giftigheid
van de zwammen, een vijftal uitgezonderd,
niet zoo erg gesteld is; het land volk noemt
het hun onbekende inde natuur al heel gauw
giftig. De meeste gevallen van vergiftiging
door paddestoelen komen op rekening van
het eten van bedorven waar; zooals ik al
gezegd heb, en hierboven met recht nog eens
terdege is aangedikt. E. HEIMANS.
(blot rolfft.)
Mischa Elman. Invloed van muziek,
Hertogin de Brissuc. Mevrouw Lucie
Mischa Elinan is de naam van het Rus
sisch wonderkind, dat twaalf jaar geleden
geboren werd op een stipje van het geweldig
Czarenrijk, het dorpje Talnoje.
Mischa Elman, de gevierde jeugdige violist
trad reeds op vijfjarigen leeftijd in 't publiek
op. Zijn leermeester, professor Auer ig trotsch
op den muzikalen aanleg van zijn leerling.
In Mei en Juni j 1. is het geniale ventje in
Londen geestdriftig toegejuicht waar hij ge
durende de seasor verschillende audities gaf.
Nadat koningin Alexandra het violistjeop
Buckingham Palace had laten spelen, be
ijverde zich de Engelfehe aristocratie om
Mischa the great attraction" te maken van
haar middag-bijeenkomsten. Menige
fiveo'clock-tea werd opgeluisterd door vioolspel.
Mischa is geen typisch wonderkind met bleek
gezichtje, sluike haren en smart- oogen.
Integendeel. Een leuk, kloek baasje met
kort donker haar, een guitig jongensgezicht,
gekleed in korte broek en wijde sportblouse
met matrozenkraag. Twee dingen heeft hij
hartstochtelijk lief: zijn viool en zijn rijwiel.
-:?:- *
Dat muziek een weldadigen wonder-
kalmeerenden invloed kan hebben op zieke
menschen, weten wij reeds uit het leven van
koning Saul, wiens woeste buien beteugeld
werden door het harpspel van David.
Thans heeft een geneesheer te Cuba een
studie gemaakt van verschillende muziek
instrumenten en hun invloed gecontroleerd
in speciale gevallen. Zijn diagnose is ver
makelijk ; het gebrom van den contra-bas
brengt ontredderde zenuwen weer in normalen
toestand; de Jijne tonen van den hobo bren
gen verlichting aan hen die gebukt gaan
onder geldzurgen ; het triomfantelijk hoorn
geschal is een redmiddel voor lijders aan
vervolgingswaanzin. De diagnose van den
medicus te Cuba stokt hardnekkig bij alle
proeven die hij neemt met klavierspel. Hij
beschouwt de piano als de noodlottige oor
zaak van veel ziekten. Deze inuziek-rnedicus
zou het eens zijn met mijn zegsman, een be
kwaam violist, die, sprekend over de piano,met
minachting gewaagt van het jammerhout."
*
??;*
Telkens grooter wordt het aantal aristo
cratische vrouwen, die haar leven niet ver
snipperen in beuzelarijen en wufte genoegens,
maar die optreden ils woordvoersters, wer
ken in het belang harer zusteren, musiceeren,
schilderen of schrijven.
Van de hand der jeugdige hertogin Do
Brissac is een roman verschenen, haar eer
steling getiteld Dans l'Ornière". In Henri de
Martigiié, den hoofdpersoon, heeft de hertogin
De Brissac den zwaren levensstrijd geteekend
van een jong edelman, ontbloot van aardsche
goederen.
Naar aanleiding van Octave Feuillet'g werk:
Le roman d'un jeune homme pauvre" heeft
Edmond de Goncourt gezegd, dat het uiterst
moeilijk was om deernis te gevoelen voor
die zoogenaamd van alles-beroofden, maar die
toch paardrijden, een vrij goed inkomen heb
ben on een leventje leiden van vroolijken
Erans. Dit is ook wel een beetje het geval
met den held van de hertogin De Brissac.
Een arm edelman die voor zi u brood moet
en ki'in werken is geen tragisch iiguur. Een
Henri de Martignédie als makelaar op de
Beurs verschijnt, speculeert, schulden maakt,
een rijke Amerikaansche wil huwen die hem
bedankt, omdat zij meer zin heeft in een
gefortuneerden Engelschman, is zonder tranen
in de oogen te volgen.
Nijpend is geldgebrek voor oude, zwakke
rnenschen die niet meer werken kunnen; voor
meisjes en vrouwen die niet bij machte zijn
iets te verdienen, en die van-huis-uit niets
bezitten.
Jonge, gezonde Hendrikken en Henri's, al
hebben zij nóg zooveel kwartieren in hun
wapenschild, zijn buiten beklag wanneer zij
uit eigen ervaring ontdekken dat arbeid adelt.
Meer dan nig jong meisje, was Lucie
Eaure, dochter van den overleden president
der Fransche republiek, Félix Eaure, in de
gelegenheid geweest het door Anna Lohman
zoo dikwerf veroordeelde pret-leventje,
leventje van luieren en wuftheid te voeren.
Lucie Faure, die altijd tegenwoordig was op
de recepties van haar moeder, die haar vader
vergezelde op zijn bezoeken aan ziekenhuizen,
inrichtingen voor onderwijs,
weldadigheidsbazaars enz., zij, had zich, indien gewenscht,
van studie en arbeid kunnen onthouden,
door zich te verschuilen achter den door
Sully Prudhomme gesmaalden: Implaable
essaim des devoirs parasites, qui pullulent
autour d'une tasse de thé."
Lucie Faure deed dit niet. Tijdens haar
woelig-druk jonge-meisjes-leven, wist zij toch
lederen dag een paar uren af-te-zonderen
voor studie. Zij leerde Italiaansch, las de
klassieken, vertaalde Dante. En na haar
huwelijk, bleef mevrouw Luci'e Goyau nog
steeds gelegenheid en tijd vinden voor
litterairen arbeid. Niet als zooveel getrouwde
vrouwen beschouwt zij het huwelijk als een
gezegend voorwendsel om het klavier geslo
ten te laten, de schilderdoos dicht te klap
pen, de verven op 't palet te laten
verdroogen, de stem niet meer te oefenen, geen pen
op 't papier te zetten. Van haar reizen door
Frankrijk, Italiëen Griekenland behield
mevrouw Goyau levendige indrukken. Van
hetgeen zij opmerkte en ondervond in haar
geboorteland en in den vreemde getuigt: La
Vie nuancée" haar zoo juist verschenen vers
bundel. CAPRICE.