De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1905 1 oktober pagina 7

1 oktober 1905 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1475 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. j)"u-v. De kunst yan en TOOF liet kind. GA, tout c«, ciut te te^tc de. Oh. l. De kunst van het kind is tegenwoordig een onderwerp aan de orde van den dag. Vroeger liep men schuttingen en pasgeverfde huisdeuren achteloos voorbij, maar thans spiedt men van rechts naar links om te ont dekken of ergens de kunstvaardige hand der straatjeugd, pardon van den kleinen onbe dorven artist is bezig geweest om zijn ge moed te luchten, om uiting te geven aan zijn kunstgevoel. De conventioneele poppetjes die eertijds op de lei, op den onbedrukten rand langs de courant werden gekrabbeld, met een hoofd als eem cirkel, lichaam een ovaal, waaraan armen en beenen als harken ver bonden waren, en die moeders en tantes zoo snoezig van kleine Wim" vonden, ze worden nu door kunstrechters bekeken als merkwaardige documenten, die den grondslag moeten vormen voor onderwijsmethoden, die vol geest en humor zijn, en men verbeeldt zich waarlijk er iets in te vinden van de geniale Moritz-krassen, waar Oberliinder zoo nu en dan de Fliegende Blatter-lezers mede vermaakte. En nu is het niet onmogelijk, dat er wel eens iets bij zal zijn, van een klein knaapje, dat bijzonder goed opmerkt, al ont breekt hem de gave om het weer te geven, maar men is tegenwoordig geen goed vader van kinderen meer, geen goed schoolhoofd, geen goed onderwijzer in teekenen, als men niet de kunst der kinderen verzamelt, met datums en leeftijd erbij, om hierin materiaal te vinden voor nieuw op te bouwen leergang in het teekenen, boetseeren, enz. enz. En op de eene school bereikt men op nog jeug diger leeftijd verrassender resultaten dan op een andere, en de onderwijzers houden ex posities van dit werk hunner leerlingen, om te laten zien wat zij (ik bedoel de leerlingen) wel kunnen. En men is enthousiast en spreekt op vergadering (ten bate van het kind) over het nut van deze methode boven gene, men verafschuwt wat langen tijd gebruik is geweest, men verheft zijn stem (in het belang van het kind) voor de nieuwste methoden, die in het buitenland met enorm succes reeds lang gevolgd worden, men vecht tegen wand platen en ijzerdraadmodellen en wil de natuur uitsluitend als voorbeeld geven voor de jeugdige krachten, zeer geavanceerden zijn zelfs niet tevreden met de levenlooze natuur, neen de dierenwereld en de mensch zij een leerstof voor de scholen. Men zou er toe komen om die vooruitstrevenden en propa gandisten eens te vragen, zelf hunne krach ten op het naakt of gekleed model te be proeven, om te kunnen oordeelen, hoe on doenlijk en belachelijk dit is voor iemand, die niet over een groote mate van technische kennis, een goede vaste hand en theoretischen grondslag kan beschikken. Maar zoo als met alles, iaën is allicht geneigd om, wat uit het buitenland komt, als belangrijker te beschouwen, dan wat ten onzent op dat gebied gepresteerd wordt, en bjj de bijna spreekwoordelijke Hollandsche laksheid zijn er velen in eens wakker geschud door deze of gene woordvoerder, die over een gemakkelijkheid van spreken beschikt, of door een volijverig schrijver, die niet tegen eenige bladzijden kopy op ziet, waar de goede zaak (de artistieke ontwikkeling van bet kind bedoel ik) er mee gemoeid is, en zij begonnen te overwegen, dat zij nu reeds jaren eenzelfde methode gevolgd hadden en zij ook gaarne wel eens zoo spoedig dergelijke resultaten zouden bereiken als hunne Amerikaansche ?of Duitsche collega's, waarvan de wonder lijkste verhalen de rondte doen. Men zou klassen van twee honderd kinderen tegelijk teekenen kunnen leeren, een vak waar dadelijke en hoofdelijke correctie niet gemist kan worden, men leerde ze in minder dan geen tijd ontwerpen maken enz. enz. Bij deze wonderen, dit voortdurend ge spreek en geschrijf, wil ons de regel van: het zeggen is maar wind en doen dat is een ding" maar niet uit het hoofd. En ondanks al die tentoonstellingen van leerlingenwerk, die, wij weten het te goed, bij voorkeur het beste van de besten doen zien, en dus zeker niet als durchschnitt" be schouwd kunnen worden, twijfelen wij eenigszins aan die verrassende resultaten, en niet ten onrechte, waar ons gevallen bekend zyn van scholen, die het teekenen van levende dieren" bijv. op het leerplan hadden staan, en waarvan de lessen hierin tijdelijk aan een onzer beste teekenaars, tevens een uit stekend onderwijzer, werden opgedragen, wien het dra bleek dat dit ver en ver boven de krachten der leerlingen ging, en van een andere school, die volgens hare tentoonstel ling, ook de levende natuur tot voorbeeld gaf, wat echter een teekenaar, die kort daarna aan die instelling geplaatst werd, met dezelfde leerlingen van het prachtige tentoonstellingswerk totaal ondoenlijk was, omdat zij nage noeg allen fond misten, waarop dit natuurteekenen voortgebouwd kan worden, en zeker over veel te weinig capaciteiten konden be schikken om er iets dragelijks van te maken. Nu is men in dergelijke gevallen allicht geneigd, evenals met het niet slagen voor een examen, de schuld aan den leider te geven, maar in deze gevallen waren beide menschen vol ijver en ambitie, met jaren lange ondervinding, en alleen nieuwsgierig om te zien of ook zij dergelijk tentoonstellingswerk uit de handen van diezelfde leer lingen zouden kunnen krijgen. Dat men dan ook al deze buitensporig heden met zekere reserve aanvaardt ia niet te verwonderen en waar een ieder dan ook vol is over de kunst van en voor het kind daar doe men wel zich niet al te spoedig mede te laten sleepen, en eerst eens de belangrijkheid en de mogelijke uitvoerbaar heid te overwegen en te bedenken of er werkelijk met die nieuwe onderwijsmethode wel in alle, tenminste de voornaamste op zichten betere resultaten bereikt worden, en of alles wat men voor liet kind op het oog heeft, wel degelijk alleen in het belang van het kind gedaan werd, en of het als zoodanig aan dit doel volkomen beantwoordt. De tentoonstelling in het Kunstnijverheidsmuseum te Haarlem kan ons in deze als een goede leiddraad dienen. Wel was zij in hare groepen, speelgoed en kinderboeken, verre van volledig, en hadden wij de eene gaarne met aardige oude dingen, daar dit een retro spectieve afdeeling was, de andere met bijv. Fransche, Zweedsche en Zwitsersche prenten boeken aangevuld gezien, maar tocb was er genoeg om juist te kunnen beoordeelen, wat wel en wat niet voor kinderen aantrekkelijk kon zijn. En al doet zich oogenschijnlijk het merkwaardige verschijnsel voor, dat kinderen meer hechten aan een pop van een zakdoek geknoopt of van een raap gesneden, dan aan het mooiste specimen op dit gebied, die de oogen open en dicht kan doen en als men ze in de buik knijpt papa" en mama" kan zeggen, waar men uit zou kunnen besluiten dat de kunstwaarde er van voor een kind buiten rekening blijft, toch geloof ik, dat dit niet geheel juist is, maar dat men bij het maken bepaaldelijk na moet gaan, wat een kind boeit, en dun zal men waarschijnlijk tot de conclusie komen dat het niet zoozeer is het achevémaar wel het karakteristieke, niet de grootst mogelijke natuurgetrouwheid, maar het meest kenmerkende, op de eenvou digste wijze weergegeven, zoowel in speel goed, als prentenboeken en platen. Om diereden geloof ik, dat de pluche-beestjes en hondjes, de gedierten uit de Dresdener Werkstatten afkomstig wel genade in kinderoogen kunnen vinden; en die reeks zou aan te vullen zijn met de leuke Engelsehe beesten, die van een soort vilt gemaakt, het type er van, konijntjes bijv. zoo aardig weergeven, leuk die simpele withouten vogels en de primitieve ark-bewoners, zij zijn in hun een voud aantrekkelijker dan menig fijn uitge voerde poppenkamer. En wat hiervoor geldt, blijkt eveneens als men aan kinderen prenten boeken laat zien; het meest aantrekkelijke zal dan zijn, dat, waar de teekenaar in weinig lijnen en kleuren het meest pakkende uit het verhaal weergeeft, maar het moet bij zijn eenvoudigheid, uitstekend zijn van typeering. Daarom is het zoo ontzaglijk moeilijk een goed_kinderboek te maken, en zijn veel prentenboeken meer voor menschen dan voor kinderen geschikt, hoe kunstvol ze overigens ook zijn mogen, trouwens de meerdere of mindere reputatie van den schilder of teekenaar, stempelt hem volstrekt nog niet tot een goed ontwerper van kinder illustraties, evenmin als een schilder van naam ook de meest geschikte persoon is, om een aanplakbiljet of boekband te ontwerpen, wat men, ten onrechte veelal meent. De boekafdejling der Haarlemsche tentoon stelling toont ons dan ook door vergelijking al dadelijk, wat er op dit terrein gedaan wordt, en wat aan zijn oorspronkelijken opzet beantwoordt. Wel is hier de benaming kind al in zeer uitgebreiden zin genomen, en zal menig bakvischje van de H. B. S. of aan komend heertje van een dergelijke inrichting, wiens lektuur en arbeid we hier zien, zich de betiteling van kind" niet gaarne laten welgevallen, ik vermeen dan ook, dat we deze rubriek eenigszins buiten beschouwing zullen moeten laten, en de leeftijd niet hooger nemen dan een jaar of acht. En juist voor deze critici kan men niet zorgvuldig genoeg' zijn in de keuze zijner prenten. We willen hier thans niet de verschillende uitgaven aan een streng onderzoek onderwerpen, daar het niet de bedoeling is, de uitgaven van A voor te trekken boven die van B en daar door mogelijk diens debiet bederven, even min wenschen wij er op aangezien te worden een voorkeur voor buitenlanders te hebben, waar we reeds opmerkten, dat zooveel aardige Fransche, Engelsche en Zweedsche boekjes ontbraken, maar het is waar wij misten op een Tentoonstelling van Kinderboeken beslist, Boutet de Monvel, de dieren en vogels van Carton Moore Park, de teekeningen van Carl. Larsson uit Ett hem" bijv., en zoovele andere, die ons voor kinderen zoo aardig lijken. Maar we zagen hier toch tal van begeerlijke zaken uit binnen-en buiten land, die er op wezen, dat men op dit gebied bij heel wat keuze, reeds goede en aardige specimen verkrijgen kan, dingen, die werke lijk vallen binnen het begripsterrein der kinderhersentjes, waardoor ze voor hen aan trekkelijkheid zullen bezitten. (.S7o< rol/t.) R. W. P. DE VIUES Ju. Historia Meflica. Dr. B. \V. SCHÜLTETUS AENEAE, de Renais sance der medische wetenschappen, met een terugblik op Hippocraten. 's Gravenhage, Martinus Nijhoü' 1905. XXIII, 19S pp. Met de belangstelling voor de geschiedenis van hun wetenschap is het bij de genees kundigen niet al te best gesteld; en het euvel schijnt voldoende verklaard door de dubbele voorbereiding die een medisch-geschiedkundige mededeeling zoowel van den auteur als van den lezer vergt. Of zulks wel geheel opgaat worde hier overwogen naar aanleiding van bovengenoemd boek, dat aan de Eedactie van dit biad ter bespreking werd toegezonden. liet ligt daarbij voor de hand zich reken schap te geven, van hetgeen men onder r/esclii-edenix heeft te verstaan; des te minder is dat overbodig, daar wij bij den heer Miultt'tu* Aeneae op de eerste bladzij het volgende lezen : Wanneer iemand historie wil schrijven dan heeft hij, tot welk vak zijne werk zaamheid zich ook uitstrekke, aan twee hoofdvoorwaarden te voldoen. Eerstens moet hij zorgen in de vermelding der feitenabsoluut betrouwbaar en onpartijdig te zijn en secundo moet hij zijn best doen, de te bewerken materie in een vorm te gieten, die niet afstoot, om daardoor te voorkomen, dat door eene al te dorre opsomming de lectuur te droog en der halve ongenietbaar worde." ,.Ik schreef dus voor mijne ambts broeders dit overzicht en al moge het evenmin als welk historisch boek ook, een oorspronkelijk werk zijn, dan hoop ik toch, dat het geen onnutte arbeid is geweest, noch veel minder, dat het daarvoor worde gehouden". Het moet velen bevreemden op de eerste bladzijde vau een geschiedkundig werk te lezen, dat historieschrijven gelijk is aan het op behagelijke wijze vermelden van feiten, zonder oorspronkelijkheid. Gaven de geschied schrijvers inderdaad slechts niet al te dorre opsommingen", de geneeskundige zou terecht een beroep op zijn belangstelling voor zulk bedrijf met een zucht van herinnering van de hand wijzen; na zijn gedwongen kennis making met de namen van zooveel vorsten en de jaartallen van bijbehoorende veld slagen, laat hij zich niet ten tweede male vangen, thans voor het memoriseeren van sinds lang verscheiden collega's en hun ontdekkingen. Trouwens, naast de opvatting van den heer Schultetus Aeneae is er ruim plaats voor een andeie. Men kan meenen, dat er in wezen geen onderscheid bestaat tusschen geschiedenis en eenig deel van wetenschap ; dat het onder zoek betreffende de lotgevallen van de menschheid volkomen gelijkwaardig is aan de studie van andere levende wezens op aarde, van de aarde zelve, van het Heelal, van een woord, van een taal, of van een ziekte; dat bij alle onderzoek het feitenmateriaal slechts middel is, om te komen van het bijzondere tot de kennis van het algemeene, tot de wetten, waarin de waargenomen verschijnsels zijn besrepen. Wil men met den heer Schultetus Aeneae aan liet historisch onderzoek alle oorspron kelijkheid ontzeggen, dan sluit men tevens oorspronkelijkheid buiten elke wetenschappe lijke arbeid. En dit is voor zoover er over een woordkwestie gelijk deze te vechten valt moeilijk verdedigbaar. Het schijnt veeleer alsof in de definitie van de woorden onder zoek" en onderzoekeu" de eigenschap van oorspronkelijkheid reeds ligt vervat. Onderzoeken is geen blindelings vergaren, nog onvruchtbaarder dan het verzamelen van gebruikte postzegels of ledige lucifersdoosjes. Reeds in het projekt van het onderzoek ligt een eigen faktor van den onderzoeker zijn oorspronkelijkheid zoo men wil?; hoe meer het met bewusten zin gezochte feitenmate riaal der volledigheid nadert, des te scherper moeten de vragen aan de natuur of aan de dokumenten waarin de waarheid ligt vervat, worden gesteld, des te belangrijker wordt de plaats die de oorspronkelijkheid van den onderzoeker inneemt. De historicus heeft zoo goed als ieder ander onderzoeker zijn techniek, zijn hypothese en theorie. Door middel van het experiment de waarheid te doen kristalliseeren is hern niet gegeven, maar hij bezit methoden die aan de experimenteele nauw verwant zijn. In deze opvatting ligt ook de verwachting besloten, die de geneeskundige van de ge*schiedenis van zijn vak mag koesteren. Voor hem heeft het historisch detailwerk, het analytische gedeelte van het historisch onderzoek geen belang als zoodanig, zoomin als voor welken anderen leek op historisch gebied ook. Maar de algemeene inzichten uit de geschiedenis verkregen welke, vau theoretischen aard, volkomen gelijkwaardig zijn aan de natuurwetenschappelijke beschou wingen, die aan het medisch denken ten grondslag liggen ? zijn voor den geneeskun dige die zijn vak als wetenschap beoefent van het grootste gewicht. Bij de waardeering hiervan moet men echter rekening houden met de eigenaardige plaats die de geschiedenis der gnneeskunde inneemt. Eenerzijds houdt de 'medicinae historia ver band met de kennis der maatschappelijke toestanden; een metamorphose der samen leving kan ook wijziging brengen in de ver houding van den geneesheer tot zijn patiënten, in zijn rechten en plichten, en in de gele genheid tot bevordering der geneeskundige wetenschap. Dit gedeelte van de geschiedenis van ons vak is evenzeer als de bronnenstudie slechts voor de minderheid der geneeskundi gen bestemd. De beoefening ervan eischt meer gedetailleerde kennis van de vormen der voorouderlijke samenleving dan waarover de voorbereiding tot het universitaire onder wijs doet beschikken. Anderzijds echter is de geschiedenis der geneeskunde een onderdeel der geschiedenis van de kennis" en als zoodanig onmisbaar voor den onderzoeker. Ik heb hier niet het oog op de mogelijk heid dat teloorgegane feitenkennis, van belang voor het huidige onderzoek door een historicus wordt teruggevonden ; een mo gelijkheid, waarop de beoefenaars der historia medica nooit nalaten met veel nadruk te wijzen. Integendeel, het wezen van de feiten kennis bepaalt m. i. de geringe kans op het doen van gewichtige geneeskundige ontdek kingen' langs historischen weg. De vermeer dering van de feitenkennis toch vloeit logisch voort uit de richting van het onderzoek, die op haar beurt slechts door de voorhanden gegevens wordt bepaald. Maar met behulp vau de geschiedenis van zijn wetenschap kan de onderzoeker tot een juistere waardeering van het eigen werk geraken. De kennis heeft door de eeuwen heen een baan van eigenaardigen vorm afgelegd; de een heeft haar met een cirkelloop vergeleken, de ander ziet haar als een spiraal, die in wijde ommegangen tot een hooger niveau voert, een derde stelt den weg tot de waar heid als een rechte lijn voor, die door den weg van waau en weten zigzaggewijs wordt overkruist. Al de voorstellingswijzen drukken hetzelfde uit; in de stage wisseling van het inzicht is «.Ie onmacht van het menschelijk verstand langs direkcen weg tot de waarheid te komen geopenbaard. Twee faktoren schijnen bij deze zwenkin gen van het grootste belang. In de eerste plaats treft het hoe de wetenschap door de uitwendige omstandigheden, door het milieu, gebaat of geschaad wordt, hoe ook in deze de vrijheid der ideeën even weinig beteekent als die van een ballon captif. Zelfs onze samenleving brengt lederen dag voorbeelden te over hoe schijnbaar op zichzelfstaande wetenschappelijke ontdekkingen uit de be hoeften van het milieu zijn voortgekomen. Maar naast den invloed der omstandigheden vormen de eigenschappen van het zenuw stelsel het deel van het organisme, waar door de betrekking met de buitenwereld wordt onderhouden den tweeden faktor, die de baan der kennis bepaalt. Mat betrekking tot het zenuwstelsel leert de geschiedenis der natuurwetenschap dat de keuze en de waardeering der denkmethoden in een bepaald tijdperk afhankelijk zijn van de gegevens waarover men beschikt; de me dische wetenschap heeft dit in den regel slechts uit de tweede hand ondervonden. Ook wat dit betreft kornen wij dus in laatste instantie weer terecht op de uitwendige om standigheden, die de wijze van het denken bepalen. Maar zelfs op de gladde baan, die de tegen woordige maatschappij uit noodzaak aan d^ wetenschap bereidt, raakt het menschelijk verstand bij voortduring ter zijde van den weg, om na een gedwongen terugkeer over den anderen berm te struikelen. De geschie denis leert, dat er een nauwe cirkel om het gedachtenleven van den inensch is getrok ken, dat denkende menschen zich alleen of met elkander in nzijdigheid opvoeden. Aan den inhoud van het denken, die afkomstig is van de buitenwereld, past zich de verdere waarneming van de buitenwereld aan. Zoo bespeurt het individu of de menschheid van een zeker tijdperk slechts die feiten en gebeuringen in den dagelijks voorbijgaanden stroom, die verwant zijn aan het geen er omgaat in het eigen gedachtenleven; slechts die worden opgenomen en verwerkt tot stelsel of leer. Zulke lessen uit de geschiedenis zijn hard maar nuttig; schokken zij in den aanvang eenigszins de vaste overtuiging van den on derzoeker, die zich in de juiste richting meent voort te bewegen, op den duur moet toch een diep inzicht van het genetisch ver band der verschillende natuurwetenschap pelijke perioden veel tijd en kracht besparen en de zigzaglijn doen naderen tot de rechte. Slechts wanneer het algemeen verband door den historicus is gelegd, kan de medicus zich aan de resultaten van het historisch onderzoek vergasten. Het antwoord op de vraag : wanneer leefde Paracelsus ? gaat hem als zoodanig niets aan ; het kan hem eerst belang inboezemen wanneer een aantal andere vragen zijn opgelost. De geschiedenis moet de leer van Paracelsus demonstreeren, niet als een complex van onjuiste opvattingen onjuist naar het hedendaagsche inzicht maar als een noodzakelijk produkt, als functie van den tijd. Het resultaat van biographisch onderzoek heeft eerst dan iets voor den medicus te beteekenen, wanneer het uit de gegevens van het tijdvak is begrepen. * * * Scheen aan referent de grondgedachte waarmee het historisch geschrift van den heer Schultetus Aeneae werd ondernomen niet verdedigbaar, ook de uitvoering van het werk is voor verschillende beoordeeling vatbaar. Zij r. belofte iets leesbaars te geven is de schrijver wel nagekomen, al is stijl en woord keus niet bij voortduring verzorgd. Maar de massieve bouw van een werk, dat de geschie denis van eeuwen wil overzien, ontbreekt geheel ; geen register, zelfs geen doodeen voudig overzicht van den inhoud steunt bij de lezing of herlezing, en het systeem is on voldoende. De overvloed van biographisehe détails kan slechts onvolledig in de lijst van den tijd worden gehouden en stoort het alge meen verband. Een groot aantal onvertaalde (ten deele ongecorrigeerde) latijnsche citaten uit de niet nader aangeduide dissertatie van den schrijver geven het geheel iets halfslachtigs. Het minst geslaagd acht ik echter de gedeelten, waar de schrijver zijn historischen arbeid als vehikel gebruikt voor zijn per soonlijke ergernissen. Vooral de op eigen voor treffelijkheid duidende voorrede zal menig lezer, die bovendien den preektoon ducht, ontstemmen. Daarmee zij echter het werk van den heer Schultetus Aeneae niet veroordeeld. Als zeker niet oorspronkelijk historisch ge schrift stel ik het weinig op prijs; maar door het helder klinkend slechts nu en dan wat rauw geluid, waarmee de auteur zijn lezers toespreekt, brengt men de lectuur zonder moeite klaar wakker ten einde. Zulke min of meer populair gehouden geschriften heeft menige ambtsbroeder" nog noodig voor hij zich waagt aan iets zwaarders uit de reeks uitmuntende kleinere en grootere medisch-historisehe werken, die in het buitenland vel-schijnt. Dr. J. J. VAN LOGIIEM. iiiiiiiniimiHiiimiiiiiiMii UlllllllllllllllllimillllllllllllllllllllMmilUIIIIMIimilHllllllimilimHIIIIII De emigranten en net enolerapyaar. (.ieashte liedactie, In het laatste nummer van uw blad vind ik door een plaat de wenschelijkheid uitge sloten van sluiting der Nederlandsche grens voor de Russische landverhuizers, met het oog op de in Rusland voorkomende gevallen van cholera. Het ware, dunkt mij, goed ge weest, indien n de heer Braakensiek n de bladen, die zich in den laatsten tijd met deze kwestie bezighielden, zich wél op de hoogte van den toestand hadden gesteld, vóór zij adviseerden tot een besluit, dat, eenmaal ge nomen, velen tot groote ellende zou brengen. De landverhuizers voeren op het oogenblik een niet te ontkennen gevaar met zich; doch men wachte zich in Nederland wel, dit gevaar te overschatten. Plus royaliste que Ie roi behoeven wij immers niet te zijn; en uw teekenaar vergist zich, indien hij meent, dat Pruisen geen emigranten meer op zijn grondgebied toelaat. Alleen de stad Hamburg heeft het vervoer van Russische landverhui zers over Hamburg verboden ; doch Breinen laat ze nog steeds toe, zij het op voorwaarde van de door de Ver. Staten voor alle havenplaatsen geëischte quarantaine. De Pruisische regeering zelve, bij wie vrees toch wel ge rechtvaardigd is, heeft den maatregel van 18U2, waarbij ten gevolge der cholera de Pruisische grens voor Russische landverhui zers gesloten werd, niet wederom ingevoerd; dech zij heeft slechts scherper controle ge last. En men bedenke wel, dat deze controle met goed recht kan worden beschouwd als geldig ook voor het kleine stukje Nederland, dat de landverhuizer op zijn groote reis te passeeren heeft. Reeds in gewone tijden moet in Duitschland ieder emigrant zich aanmelden bij een contrölestation, zooals er op het oogenblik gevestigd zijn aan de DuitsehRussische grens te Bajohren, Tilsit, Eydtkuhnen, Insterburg, Prostken, Illowo, Ottlotschin, Posen en Ostrowa, verder te Ruhleben bij Berlijn, en te Myslowitz, Ratibor, Leipzig en Bingerbrück. Daar wordt steeds ieder Russisch landverhuizer gebaad en door den dokter onderzocht en zijn bagage wordt ontsmet. leder Russisch landverhuizer, die in Nederland komt, heeft een bewijs van den dokter van een dezer contrólestations, dat hij onderzocht en gezond bevonden is ; het behoeft wel geen betoog, dat dit onderzoek, nu zich eenmaal een geval van cholera heeft voorgedaan, zoo mogelijk nog scherper ge worden is dan vroeger. Bovendien zijn er verschillende andere maatregelen genomen, doelende op desinfectie van alles, waarmede de emigrant in aanraking komt, en afzonde ring van eiken landverhuizer, bij wien zich ook maar eeni'.szins verdachte verschijnselen voonioenS. M o dunkt, deze maatregelen, welke een geval van cholera onder de onderzochte landverhuizers zoo goed als buitensluiten,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl