Historisch Archief 1877-1940
No. 1475
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
j)"u-v.
De kunst yan en TOOF liet kind.
GA, tout
c«,
ciut
te te^tc de.
Oh.
l.
De kunst van het kind is tegenwoordig
een onderwerp aan de orde van den dag.
Vroeger liep men schuttingen en pasgeverfde
huisdeuren achteloos voorbij, maar thans
spiedt men van rechts naar links om te ont
dekken of ergens de kunstvaardige hand der
straatjeugd, pardon van den kleinen onbe
dorven artist is bezig geweest om zijn ge
moed te luchten, om uiting te geven aan
zijn kunstgevoel. De conventioneele poppetjes
die eertijds op de lei, op den onbedrukten rand
langs de courant werden gekrabbeld, met
een hoofd als eem cirkel, lichaam een ovaal,
waaraan armen en beenen als harken ver
bonden waren, en die moeders en tantes
zoo snoezig van kleine Wim" vonden, ze
worden nu door kunstrechters bekeken als
merkwaardige documenten, die den grondslag
moeten vormen voor onderwijsmethoden, die
vol geest en humor zijn, en men verbeeldt
zich waarlijk er iets in te vinden van de
geniale Moritz-krassen, waar Oberliinder zoo
nu en dan de Fliegende Blatter-lezers mede
vermaakte. En nu is het niet onmogelijk, dat
er wel eens iets bij zal zijn, van een klein
knaapje, dat bijzonder goed opmerkt, al ont
breekt hem de gave om het weer te geven,
maar men is tegenwoordig geen goed vader
van kinderen meer, geen goed schoolhoofd,
geen goed onderwijzer in teekenen, als men
niet de kunst der kinderen verzamelt, met
datums en leeftijd erbij, om hierin materiaal
te vinden voor nieuw op te bouwen leergang
in het teekenen, boetseeren, enz. enz. En
op de eene school bereikt men op nog jeug
diger leeftijd verrassender resultaten dan op
een andere, en de onderwijzers houden ex
posities van dit werk hunner leerlingen, om
te laten zien wat zij (ik bedoel de leerlingen)
wel kunnen. En men is enthousiast en spreekt
op vergadering (ten bate van het kind) over
het nut van deze methode boven gene, men
verafschuwt wat langen tijd gebruik is geweest,
men verheft zijn stem (in het belang van
het kind) voor de nieuwste methoden, die
in het buitenland met enorm succes reeds
lang gevolgd worden, men vecht tegen wand
platen en ijzerdraadmodellen en wil de natuur
uitsluitend als voorbeeld geven voor de
jeugdige krachten, zeer geavanceerden zijn
zelfs niet tevreden met de levenlooze natuur,
neen de dierenwereld en de mensch zij een
leerstof voor de scholen. Men zou er toe
komen om die vooruitstrevenden en propa
gandisten eens te vragen, zelf hunne krach
ten op het naakt of gekleed model te be
proeven, om te kunnen oordeelen, hoe on
doenlijk en belachelijk dit is voor iemand,
die niet over een groote mate van technische
kennis, een goede vaste hand en theoretischen
grondslag kan beschikken.
Maar zoo als met alles, iaën is allicht
geneigd om, wat uit het buitenland komt,
als belangrijker te beschouwen, dan wat ten
onzent op dat gebied gepresteerd wordt, en
bjj de bijna spreekwoordelijke Hollandsche
laksheid zijn er velen in eens wakker geschud
door deze of gene woordvoerder, die over een
gemakkelijkheid van spreken beschikt, of
door een volijverig schrijver, die niet tegen
eenige bladzijden kopy op ziet, waar de goede
zaak (de artistieke ontwikkeling van bet kind
bedoel ik) er mee gemoeid is, en zij begonnen
te overwegen, dat zij nu reeds jaren eenzelfde
methode gevolgd hadden en zij ook gaarne
wel eens zoo spoedig dergelijke resultaten
zouden bereiken als hunne Amerikaansche
?of Duitsche collega's, waarvan de wonder
lijkste verhalen de rondte doen. Men zou
klassen van twee honderd kinderen tegelijk
teekenen kunnen leeren, een vak waar
dadelijke en hoofdelijke correctie niet gemist
kan worden, men leerde ze in minder dan
geen tijd ontwerpen maken enz. enz.
Bij deze wonderen, dit voortdurend ge
spreek en geschrijf, wil ons de regel van:
het zeggen is maar wind en doen dat is
een ding" maar niet uit het hoofd. En
ondanks al die tentoonstellingen van
leerlingenwerk, die, wij weten het te goed, bij
voorkeur het beste van de besten doen zien,
en dus zeker niet als durchschnitt" be
schouwd kunnen worden, twijfelen wij
eenigszins aan die verrassende resultaten, en niet
ten onrechte, waar ons gevallen bekend zyn
van scholen, die het teekenen van levende
dieren" bijv. op het leerplan hadden staan,
en waarvan de lessen hierin tijdelijk aan
een onzer beste teekenaars, tevens een uit
stekend onderwijzer, werden opgedragen, wien
het dra bleek dat dit ver en ver boven de
krachten der leerlingen ging, en van een
andere school, die volgens hare tentoonstel
ling, ook de levende natuur tot voorbeeld
gaf, wat echter een teekenaar, die kort daarna
aan die instelling geplaatst werd, met dezelfde
leerlingen van het prachtige
tentoonstellingswerk totaal ondoenlijk was, omdat zij nage
noeg allen fond misten, waarop dit
natuurteekenen voortgebouwd kan worden, en zeker
over veel te weinig capaciteiten konden be
schikken om er iets dragelijks van te maken.
Nu is men in dergelijke gevallen allicht
geneigd, evenals met het niet slagen voor
een examen, de schuld aan den leider te
geven, maar in deze gevallen waren beide
menschen vol ijver en ambitie, met jaren
lange ondervinding, en alleen nieuwsgierig
om te zien of ook zij dergelijk
tentoonstellingswerk uit de handen van diezelfde leer
lingen zouden kunnen krijgen.
Dat men dan ook al deze buitensporig
heden met zekere reserve aanvaardt ia niet
te verwonderen en waar een ieder dan ook
vol is over de kunst van en voor het kind
daar doe men wel zich niet al te spoedig
mede te laten sleepen, en eerst eens de
belangrijkheid en de mogelijke uitvoerbaar
heid te overwegen en te bedenken of er
werkelijk met die nieuwe onderwijsmethode
wel in alle, tenminste de voornaamste op
zichten betere resultaten bereikt worden, en
of alles wat men voor liet kind op het oog
heeft, wel degelijk alleen in het belang van
het kind gedaan werd, en of het als zoodanig
aan dit doel volkomen beantwoordt.
De tentoonstelling in het
Kunstnijverheidsmuseum te Haarlem kan ons in deze als een
goede leiddraad dienen. Wel was zij in hare
groepen, speelgoed en kinderboeken, verre
van volledig, en hadden wij de eene gaarne
met aardige oude dingen, daar dit een retro
spectieve afdeeling was, de andere met bijv.
Fransche, Zweedsche en Zwitsersche prenten
boeken aangevuld gezien, maar tocb was er
genoeg om juist te kunnen beoordeelen, wat
wel en wat niet voor kinderen aantrekkelijk
kon zijn. En al doet zich oogenschijnlijk het
merkwaardige verschijnsel voor, dat kinderen
meer hechten aan een pop van een zakdoek
geknoopt of van een raap gesneden, dan aan
het mooiste specimen op dit gebied, die de
oogen open en dicht kan doen en als men
ze in de buik knijpt papa" en mama" kan
zeggen, waar men uit zou kunnen besluiten
dat de kunstwaarde er van voor een kind
buiten rekening blijft, toch geloof ik, dat dit
niet geheel juist is, maar dat men bij het
maken bepaaldelijk na moet gaan, wat een
kind boeit, en dun zal men waarschijnlijk
tot de conclusie komen dat het niet zoozeer
is het achevémaar wel het karakteristieke,
niet de grootst mogelijke natuurgetrouwheid,
maar het meest kenmerkende, op de eenvou
digste wijze weergegeven, zoowel in speel
goed, als prentenboeken en platen.
Om diereden geloof ik, dat de pluche-beestjes
en hondjes, de gedierten uit de Dresdener
Werkstatten afkomstig wel genade in
kinderoogen kunnen vinden; en die reeks zou aan
te vullen zijn met de leuke Engelsehe beesten,
die van een soort vilt gemaakt, het type
er van, konijntjes bijv. zoo aardig weergeven,
leuk die simpele withouten vogels en de
primitieve ark-bewoners, zij zijn in hun een
voud aantrekkelijker dan menig fijn uitge
voerde poppenkamer. En wat hiervoor geldt,
blijkt eveneens als men aan kinderen prenten
boeken laat zien; het meest aantrekkelijke
zal dan zijn, dat, waar de teekenaar in weinig
lijnen en kleuren het meest pakkende uit
het verhaal weergeeft, maar het moet bij
zijn eenvoudigheid, uitstekend zijn van
typeering. Daarom is het zoo ontzaglijk
moeilijk een goed_kinderboek te maken, en
zijn veel prentenboeken meer voor menschen
dan voor kinderen geschikt, hoe kunstvol
ze overigens ook zijn mogen, trouwens de
meerdere of mindere reputatie van den
schilder of teekenaar, stempelt hem volstrekt
nog niet tot een goed ontwerper van kinder
illustraties, evenmin als een schilder van
naam ook de meest geschikte persoon is, om
een aanplakbiljet of boekband te ontwerpen,
wat men, ten onrechte veelal meent.
De boekafdejling der Haarlemsche tentoon
stelling toont ons dan ook door vergelijking
al dadelijk, wat er op dit terrein gedaan
wordt, en wat aan zijn oorspronkelijken opzet
beantwoordt. Wel is hier de benaming kind
al in zeer uitgebreiden zin genomen, en zal
menig bakvischje van de H. B. S. of aan
komend heertje van een dergelijke inrichting,
wiens lektuur en arbeid we hier zien, zich
de betiteling van kind" niet gaarne laten
welgevallen, ik vermeen dan ook, dat we
deze rubriek eenigszins buiten beschouwing
zullen moeten laten, en de leeftijd niet
hooger nemen dan een jaar of acht. En juist voor
deze critici kan men niet zorgvuldig genoeg'
zijn in de keuze zijner prenten. We willen
hier thans niet de verschillende uitgaven
aan een streng onderzoek onderwerpen, daar
het niet de bedoeling is, de uitgaven van A
voor te trekken boven die van B en daar
door mogelijk diens debiet bederven, even
min wenschen wij er op aangezien te worden
een voorkeur voor buitenlanders te hebben,
waar we reeds opmerkten, dat zooveel aardige
Fransche, Engelsche en Zweedsche boekjes
ontbraken, maar het is waar wij misten
op een Tentoonstelling van Kinderboeken
beslist, Boutet de Monvel, de dieren en
vogels van Carton Moore Park, de
teekeningen van Carl. Larsson uit Ett hem" bijv.,
en zoovele andere, die ons voor kinderen
zoo aardig lijken. Maar we zagen hier toch
tal van begeerlijke zaken uit binnen-en buiten
land, die er op wezen, dat men op dit gebied
bij heel wat keuze, reeds goede en aardige
specimen verkrijgen kan, dingen, die werke
lijk vallen binnen het begripsterrein der
kinderhersentjes, waardoor ze voor hen aan
trekkelijkheid zullen bezitten.
(.S7o< rol/t.) R. W. P. DE VIUES Ju.
Historia Meflica.
Dr. B. \V. SCHÜLTETUS AENEAE, de Renais
sance der medische wetenschappen, met een
terugblik op Hippocraten. 's Gravenhage,
Martinus Nijhoü' 1905. XXIII, 19S pp.
Met de belangstelling voor de geschiedenis
van hun wetenschap is het bij de genees
kundigen niet al te best gesteld; en het
euvel schijnt voldoende verklaard door de
dubbele voorbereiding die een
medisch-geschiedkundige mededeeling zoowel van den
auteur als van den lezer vergt. Of zulks wel
geheel opgaat worde hier overwogen naar
aanleiding van bovengenoemd boek, dat aan
de Eedactie van dit biad ter bespreking werd
toegezonden.
liet ligt daarbij voor de hand zich reken
schap te geven, van hetgeen men onder
r/esclii-edenix heeft te verstaan; des te minder
is dat overbodig, daar wij bij den heer Miultt'tu*
Aeneae op de eerste bladzij het volgende lezen :
Wanneer iemand historie wil schrijven
dan heeft hij, tot welk vak zijne werk
zaamheid zich ook uitstrekke, aan twee
hoofdvoorwaarden te voldoen. Eerstens
moet hij zorgen in de vermelding der
feitenabsoluut betrouwbaar en onpartijdig
te zijn en secundo moet hij zijn best doen,
de te bewerken materie in een vorm te
gieten, die niet afstoot, om daardoor te
voorkomen, dat door eene al te dorre
opsomming de lectuur te droog en der
halve ongenietbaar worde."
,.Ik schreef dus voor mijne ambts
broeders dit overzicht en al moge het
evenmin als welk historisch boek ook,
een oorspronkelijk werk zijn, dan hoop
ik toch, dat het geen onnutte arbeid is
geweest, noch veel minder, dat het
daarvoor worde gehouden".
Het moet velen bevreemden op de eerste
bladzijde vau een geschiedkundig werk te
lezen, dat historieschrijven gelijk is aan het
op behagelijke wijze vermelden van feiten,
zonder oorspronkelijkheid. Gaven de geschied
schrijvers inderdaad slechts niet al te dorre
opsommingen", de geneeskundige zou terecht
een beroep op zijn belangstelling voor zulk
bedrijf met een zucht van herinnering van
de hand wijzen; na zijn gedwongen kennis
making met de namen van zooveel vorsten
en de jaartallen van bijbehoorende veld
slagen, laat hij zich niet ten tweede male
vangen, thans voor het memoriseeren van
sinds lang verscheiden collega's en hun
ontdekkingen.
Trouwens, naast de opvatting van den heer
Schultetus Aeneae is er ruim plaats voor een
andeie.
Men kan meenen, dat er in wezen geen
onderscheid bestaat tusschen geschiedenis en
eenig deel van wetenschap ; dat het onder
zoek betreffende de lotgevallen van de
menschheid volkomen gelijkwaardig is aan de studie
van andere levende wezens op aarde, van de
aarde zelve, van het Heelal, van een woord,
van een taal, of van een ziekte; dat bij alle
onderzoek het feitenmateriaal slechts middel
is, om te komen van het bijzondere tot de
kennis van het algemeene, tot de wetten,
waarin de waargenomen verschijnsels zijn
besrepen.
Wil men met den heer Schultetus Aeneae
aan liet historisch onderzoek alle oorspron
kelijkheid ontzeggen, dan sluit men tevens
oorspronkelijkheid buiten elke wetenschappe
lijke arbeid. En dit is voor zoover er over
een woordkwestie gelijk deze te vechten valt
moeilijk verdedigbaar. Het schijnt veeleer
alsof in de definitie van de woorden onder
zoek" en onderzoekeu" de eigenschap van
oorspronkelijkheid reeds ligt vervat.
Onderzoeken is geen blindelings vergaren,
nog onvruchtbaarder dan het verzamelen van
gebruikte postzegels of ledige lucifersdoosjes.
Reeds in het projekt van het onderzoek ligt
een eigen faktor van den onderzoeker zijn
oorspronkelijkheid zoo men wil?; hoe meer
het met bewusten zin gezochte feitenmate
riaal der volledigheid nadert, des te scherper
moeten de vragen aan de natuur of aan de
dokumenten waarin de waarheid ligt vervat,
worden gesteld, des te belangrijker wordt de
plaats die de oorspronkelijkheid van den
onderzoeker inneemt.
De historicus heeft zoo goed als ieder ander
onderzoeker zijn techniek, zijn hypothese en
theorie. Door middel van het experiment de
waarheid te doen kristalliseeren is hern niet
gegeven, maar hij bezit methoden die aan de
experimenteele nauw verwant zijn.
In deze opvatting ligt ook de verwachting
besloten, die de geneeskundige van de
ge*schiedenis van zijn vak mag koesteren. Voor
hem heeft het historisch detailwerk, het
analytische gedeelte van het historisch
onderzoek geen belang als zoodanig, zoomin
als voor welken anderen leek op historisch
gebied ook. Maar de algemeene inzichten uit
de geschiedenis verkregen welke, vau
theoretischen aard, volkomen gelijkwaardig
zijn aan de natuurwetenschappelijke beschou
wingen, die aan het medisch denken ten
grondslag liggen ? zijn voor den geneeskun
dige die zijn vak als wetenschap beoefent
van het grootste gewicht. Bij de waardeering
hiervan moet men echter rekening houden
met de eigenaardige plaats die de geschiedenis
der gnneeskunde inneemt.
Eenerzijds houdt de 'medicinae historia ver
band met de kennis der maatschappelijke
toestanden; een metamorphose der samen
leving kan ook wijziging brengen in de ver
houding van den geneesheer tot zijn patiënten,
in zijn rechten en plichten, en in de gele
genheid tot bevordering der geneeskundige
wetenschap. Dit gedeelte van de geschiedenis
van ons vak is evenzeer als de bronnenstudie
slechts voor de minderheid der geneeskundi
gen bestemd. De beoefening ervan eischt
meer gedetailleerde kennis van de vormen
der voorouderlijke samenleving dan waarover
de voorbereiding tot het universitaire onder
wijs doet beschikken.
Anderzijds echter is de geschiedenis der
geneeskunde een onderdeel der geschiedenis
van de kennis" en als zoodanig onmisbaar
voor den onderzoeker.
Ik heb hier niet het oog op de mogelijk
heid dat teloorgegane feitenkennis, van
belang voor het huidige onderzoek door
een historicus wordt teruggevonden ; een mo
gelijkheid, waarop de beoefenaars der historia
medica nooit nalaten met veel nadruk te
wijzen. Integendeel, het wezen van de feiten
kennis bepaalt m. i. de geringe kans op het
doen van gewichtige geneeskundige ontdek
kingen' langs historischen weg. De vermeer
dering van de feitenkennis toch vloeit logisch
voort uit de richting van het onderzoek, die
op haar beurt slechts door de voorhanden
gegevens wordt bepaald.
Maar met behulp vau de geschiedenis van
zijn wetenschap kan de onderzoeker tot een
juistere waardeering van het eigen werk
geraken.
De kennis heeft door de eeuwen heen een
baan van eigenaardigen vorm afgelegd; de
een heeft haar met een cirkelloop vergeleken,
de ander ziet haar als een spiraal, die in
wijde ommegangen tot een hooger niveau
voert, een derde stelt den weg tot de waar
heid als een rechte lijn voor, die door den
weg van waau en weten zigzaggewijs wordt
overkruist. Al de voorstellingswijzen drukken
hetzelfde uit; in de stage wisseling van het
inzicht is «.Ie onmacht van het menschelijk
verstand langs direkcen weg tot de waarheid
te komen geopenbaard.
Twee faktoren schijnen bij deze zwenkin
gen van het grootste belang. In de eerste
plaats treft het hoe de wetenschap door de
uitwendige omstandigheden, door het milieu,
gebaat of geschaad wordt, hoe ook in deze
de vrijheid der ideeën even weinig beteekent
als die van een ballon captif. Zelfs onze
samenleving brengt lederen dag voorbeelden
te over hoe schijnbaar op zichzelfstaande
wetenschappelijke ontdekkingen uit de be
hoeften van het milieu zijn voortgekomen.
Maar naast den invloed der omstandigheden
vormen de eigenschappen van het zenuw
stelsel het deel van het organisme, waar
door de betrekking met de buitenwereld
wordt onderhouden den tweeden faktor,
die de baan der kennis bepaalt.
Mat betrekking tot het zenuwstelsel leert
de geschiedenis der natuurwetenschap dat de
keuze en de waardeering der denkmethoden
in een bepaald tijdperk afhankelijk zijn van
de gegevens waarover men beschikt; de me
dische wetenschap heeft dit in den regel
slechts uit de tweede hand ondervonden. Ook
wat dit betreft kornen wij dus in laatste
instantie weer terecht op de uitwendige om
standigheden, die de wijze van het denken
bepalen.
Maar zelfs op de gladde baan, die de tegen
woordige maatschappij uit noodzaak aan d^
wetenschap bereidt, raakt het menschelijk
verstand bij voortduring ter zijde van den
weg, om na een gedwongen terugkeer over
den anderen berm te struikelen. De geschie
denis leert, dat er een nauwe cirkel om het
gedachtenleven van den inensch is getrok
ken, dat denkende menschen zich alleen of
met elkander in nzijdigheid opvoeden. Aan
den inhoud van het denken, die afkomstig
is van de buitenwereld, past zich de verdere
waarneming van de buitenwereld aan. Zoo
bespeurt het individu of de menschheid
van een zeker tijdperk slechts die feiten
en gebeuringen in den dagelijks
voorbijgaanden stroom, die verwant zijn aan het
geen er omgaat in het eigen gedachtenleven;
slechts die worden opgenomen en verwerkt
tot stelsel of leer.
Zulke lessen uit de geschiedenis zijn hard
maar nuttig; schokken zij in den aanvang
eenigszins de vaste overtuiging van den on
derzoeker, die zich in de juiste richting
meent voort te bewegen, op den duur moet
toch een diep inzicht van het genetisch ver
band der verschillende natuurwetenschap
pelijke perioden veel tijd en kracht besparen
en de zigzaglijn doen naderen tot de rechte.
Slechts wanneer het algemeen verband
door den historicus is gelegd, kan de medicus
zich aan de resultaten van het historisch
onderzoek vergasten. Het antwoord op de
vraag : wanneer leefde Paracelsus ? gaat hem
als zoodanig niets aan ; het kan hem eerst
belang inboezemen wanneer een aantal andere
vragen zijn opgelost. De geschiedenis moet
de leer van Paracelsus demonstreeren, niet
als een complex van onjuiste opvattingen
onjuist naar het hedendaagsche inzicht
maar als een noodzakelijk produkt, als
functie van den tijd. Het resultaat van
biographisch onderzoek heeft eerst dan iets voor
den medicus te beteekenen, wanneer het uit
de gegevens van het tijdvak is begrepen.
* *
*
Scheen aan referent de grondgedachte
waarmee het historisch geschrift van den
heer Schultetus Aeneae werd ondernomen niet
verdedigbaar, ook de uitvoering van het werk
is voor verschillende beoordeeling vatbaar.
Zij r. belofte iets leesbaars te geven is de
schrijver wel nagekomen, al is stijl en woord
keus niet bij voortduring verzorgd. Maar de
massieve bouw van een werk, dat de geschie
denis van eeuwen wil overzien, ontbreekt
geheel ; geen register, zelfs geen doodeen
voudig overzicht van den inhoud steunt bij
de lezing of herlezing, en het systeem is on
voldoende. De overvloed van biographisehe
détails kan slechts onvolledig in de lijst van
den tijd worden gehouden en stoort het alge
meen verband. Een groot aantal onvertaalde
(ten deele ongecorrigeerde) latijnsche citaten
uit de niet nader aangeduide dissertatie van
den schrijver geven het geheel iets
halfslachtigs. Het minst geslaagd acht ik echter de
gedeelten, waar de schrijver zijn historischen
arbeid als vehikel gebruikt voor zijn per
soonlijke ergernissen. Vooral de op eigen voor
treffelijkheid duidende voorrede zal menig
lezer, die bovendien den preektoon ducht,
ontstemmen.
Daarmee zij echter het werk van den heer
Schultetus Aeneae niet veroordeeld. Als
zeker niet oorspronkelijk historisch ge
schrift stel ik het weinig op prijs; maar door
het helder klinkend slechts nu en dan wat
rauw geluid, waarmee de auteur zijn lezers
toespreekt, brengt men de lectuur zonder
moeite klaar wakker ten einde.
Zulke min of meer populair gehouden
geschriften heeft menige ambtsbroeder" nog
noodig voor hij zich waagt aan iets
zwaarders uit de reeks uitmuntende kleinere en
grootere medisch-historisehe werken, die in
het buitenland vel-schijnt.
Dr. J. J. VAN LOGIIEM.
iiiiiiiniimiHiiimiiiiiiMii
UlllllllllllllllllimillllllllllllllllllllMmilUIIIIMIimilHllllllimilimHIIIIII
De emigranten en net enolerapyaar.
(.ieashte liedactie,
In het laatste nummer van uw blad vind
ik door een plaat de wenschelijkheid uitge
sloten van sluiting der Nederlandsche grens
voor de Russische landverhuizers, met het
oog op de in Rusland voorkomende gevallen
van cholera. Het ware, dunkt mij, goed ge
weest, indien n de heer Braakensiek n de
bladen, die zich in den laatsten tijd met deze
kwestie bezighielden, zich wél op de hoogte
van den toestand hadden gesteld, vóór zij
adviseerden tot een besluit, dat, eenmaal ge
nomen, velen tot groote ellende zou brengen.
De landverhuizers voeren op het oogenblik
een niet te ontkennen gevaar met zich;
doch men wachte zich in Nederland wel,
dit gevaar te overschatten. Plus royaliste que
Ie roi behoeven wij immers niet te zijn; en
uw teekenaar vergist zich, indien hij meent,
dat Pruisen geen emigranten meer op zijn
grondgebied toelaat. Alleen de stad Hamburg
heeft het vervoer van Russische landverhui
zers over Hamburg verboden ; doch Breinen
laat ze nog steeds toe, zij het op voorwaarde
van de door de Ver. Staten voor alle
havenplaatsen geëischte quarantaine. De Pruisische
regeering zelve, bij wie vrees toch wel ge
rechtvaardigd is, heeft den maatregel van
18U2, waarbij ten gevolge der cholera de
Pruisische grens voor Russische landverhui
zers gesloten werd, niet wederom ingevoerd;
dech zij heeft slechts scherper controle ge
last. En men bedenke wel, dat deze controle
met goed recht kan worden beschouwd als
geldig ook voor het kleine stukje Nederland,
dat de landverhuizer op zijn groote reis te
passeeren heeft. Reeds in gewone tijden moet
in Duitschland ieder emigrant zich aanmelden
bij een contrölestation, zooals er op het
oogenblik gevestigd zijn aan de
DuitsehRussische grens te Bajohren, Tilsit,
Eydtkuhnen, Insterburg, Prostken, Illowo,
Ottlotschin, Posen en Ostrowa, verder te Ruhleben
bij Berlijn, en te Myslowitz, Ratibor, Leipzig
en Bingerbrück. Daar wordt steeds ieder
Russisch landverhuizer gebaad en door den
dokter onderzocht en zijn bagage wordt
ontsmet. leder Russisch landverhuizer, die
in Nederland komt, heeft een bewijs van den
dokter van een dezer contrólestations, dat
hij onderzocht en gezond bevonden is ; het
behoeft wel geen betoog, dat dit onderzoek,
nu zich eenmaal een geval van cholera heeft
voorgedaan, zoo mogelijk nog scherper ge
worden is dan vroeger. Bovendien zijn er
verschillende andere maatregelen genomen,
doelende op desinfectie van alles, waarmede
de emigrant in aanraking komt, en afzonde
ring van eiken landverhuizer, bij wien zich
ook maar eeni'.szins verdachte verschijnselen
voonioenS. M o dunkt, deze maatregelen, welke
een geval van cholera onder de onderzochte
landverhuizers zoo goed als buitensluiten,