De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1905 8 oktober pagina 1

8 oktober 1905 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

; 1476 DE AMSTERDAMMER A°. 1905. WEEKBLAD VOOB NEDERLAND Onder recLeioti© Dit nummer bevat een bijvoegsel. ?va.n.0". Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENBOEF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 12i). Abonnement per 3 maanden ....... f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar , » mail 10. Afconderüjke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar , 0.121/» Dit bl«d ii yerkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard de> Capuciuea tegenover het Grand Café, te Parijs. Zondag 8 October. Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel 0.40 Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RUDOLF MOSSB te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel U 35 Pfeaaig. INHOUD: VAN VERRE EN VAN NABIJ: Mis dadig." Het arbeidsvermogen van school kinderen, II, (slot), door H. Deelman. Langere Vacantie'a, enz., door Lancée en Ingez. door J. W. Gerhard. '? Om onze Eer, door H. Kièrsch. SOCIALE AANGELE GENHEDEN : Een blik in de arbeidsver houdingen in Nederland, door S. Een aanklacht tegen de regeérende klasse, door Betsy. FEUILLETON: Smeulend vuur, III. Naar het Engelsen van Anna A. Hogers. KUNST EN LETTEREN : De Dochter, door Top Naeff, beoordeeld door Frans Hulleman. VOOR DAMES: Mej. S. Heyermans portret. Nu de winter komt, door H. van de Moer. Zwammen zoeken en eten, II, (slot).'~ Nog eens Philanthropie n Verbeterde kleëding, door A. Aukar Timmers. ALLERLEI, door Caprice. Willem Maris, (met afb.), door J. W. N. Dernieres nonvelles de l'Olympe, door H. G. Ibels. De kunst van en voor het kind, II, door R. W. P. de- Vries Jr. Muziekbeoordeelingen, IV, (slot), door Ant. A verkamp. =? UIT DE NATUUR, door E. Heimans. Uit den Patriottentyd, I, door ?. J. Loeff. INGEZONDEN. FINANCIEELE EN ©ECONOMISCHE KRONIEK, doorlD.Stigter,?DAMRUB RIEK.?SCHAAK SPEL. ADVERTENTIES. Misdadig." De Standaard heeft ons artikel tot toelichting van de stelling, dat het in naam van redelijkheid en zedelijkheid niet geoorloofd is, tien tegen honderd te laten strijden, en dus ook niet onze defensie in te richten op een oorlog tusschen ons en Duitschland of Engeland in hoofdzaak overgenomen; een loyaliteit, waaraan wij door dit hlad niet verwend zijn, en die wij dus gaarne constateeren. Dat ons hetoog De Standaard over't geheel niet voldoet", valt ons gemakkelijk aan te nemen. "We hebheri alleen iets af te dingen op hare verklaring, dat wij schampere opmerkingen over de terzijdestelling van Jezus' leer" zouden hebben gemaakt. Wij schreven: Het Christendom in zijn verhevenste leer van menschelijkheid en zelfver loochening heeft de verdediging met de wapenen in de hand zoo streng mogelijk in den ban gedaan; en als daar iemand komt, die vraagt ??nog niet eens of we ons onder alle omstandigheden aan oorlog voeren onttrekken kunnen, maar of we wel tien mannen tegenover honderd mogen plaatsen.... dan kunnen vooral de Christenen, dunkt ons, zich daarvan niet afmaken met een praatje overantimilitairisme en democratie, als bestond voor hen de eisch van redelijkheid en zedelijkheid niet." Welnu, wat schampers" zit daar in ? Het is immers eenvoudig een opmer king, die wij, tot Christenen het woord voerende, niet achter mogen houden. Intusschen is het ons doel niet, hier over een discussie uit te lokken. Inte gendeel. Het is ons veel aangenamer op een hoogst belangrijk punt van overeen stemming te mogen wijzen, dat in 't bijzonder onze opmerkzaamheid heeft ge trokken, bij de lezing van een Standaard-&rtikel over Vlootversterking, (zie het blad van Woensdag, 4 Octoher.) In een uiteenzetting van de verplich ting der groote mogendheden om de grootst en sterkst mogelijke oorlogschepen te bouwan, komt o. m. het volgende voor: Engeland kan van zulk een vechtschip up to date de primeur habben. Om de kosten hoeft 't het niet te laten ; het ziet op geen twintig millioen, ten behoeve van n schip, voor zijn vloot. En daar het sneller kan bouwen dan eenig ander land, en de Dreadnought" binnen zes maanden van stapel zal loopen, is het zijn concurrenten met het nieuwste, en, voor 't oogenblik, volmaakste" type slagschip allicht een twee jaar vóór. Doch 't lijdt geen twijfel of die anderen zullen volgen, omdat ze moéten. De lessen" van den oorlog leggen nu een maal den grooten mogendheden den plicht op, om ook zulke ideale" schepen te bouwen, willen zij nog mee kunnen. Japan heeft dan ook reeds plannen voor dergelijke zeekasteelen uitgewerkt. In het gevecht op grooten afstand, op 7 a 8000 Meters, kunnen alleen nog de zwaarste vuurmonden goed effect hebben; en als de Engelsche Dreadnought" ettien zoo heeft, is het misdadig, om een anderen oorlogsbodem, die over maar vier zware kanonnen beschikt, er tegenover te stellen. En dus, de les ligt voor de hand, moeten de overige mogendheden, zij het dan in langzamer tempo, ook aan zulke reuzenbodems, met veel zwaar geschut bewapend, gelooven." Het zijn de door ons gecursiveerde regels in deze aanhaling, waarvoor wij de meeste oplettendheid vragen, en in 't bijzonder voor dat ne woordje mis dadig". Dit is ons uit het hart gesproken. Tien tegen honderd, of vijf tegen vijftig te stellen hebben wij zelf ook meermalen, nu en vroeger, onredelijk, onzedelijk, ongeoorloofd en misdadig genoemd. En nu kost het ons niets geen moeite met De Standaard tien tegen vier evenzoo in krasse bewoordingen te veroordeelen. Op dit punt, hoofdpunt, hebben wij steeds ons in zijn geest uitgelaten, en misschien herinnert De Standaard het zich nog wel, dat wij meermalen de vraag hebben ge.steld, of een commandant zich zedelijk verantwoord mocht achten, als hij zijn troepen ter zee of te land een ''wissen dood tegemoet voerde; zonder dat wij evenwel van de moralisten-militaristen ooit eenig antwoord hebben ontvangen. Nu zou het niet onmogelijk zijn, dat de Standaard in een onbewaakt oogen blik de erkentenis van het misdadige van zulk een strijd heeft neergeschreven. Maar in elk geval blijkt er dan toch uit, dat zijn zuiver menschelijk gevoel hem bij de gedachte aan die tien tegen vier te machtig is geweest en juist dat gevoel zal toch ten slotte de booze menschenwereld moeten hervormen. Dat de redacteur, toen hij van de groote mogendheden op de kleinere en kleinste afdaalde, een weinig verlegen zat met wat nu den laatsten te adviseeren, zal men hem niet kwalijk mogen nemen. Conclusies te trekken "valt ieder, die het tien tegen vier misdadig noemt, zwaar. De .zaak is ingewikkeld genoeg, gegeven de internationale verhoudingen. Hij schrijft: Het is voor de kleinere mogendheden, die het totnogtoe deden met een marine budget van onder de 20 millioen, om wanhopig onder te worden. En tooh is het de vraag, of zij zich zullen kunnen. onttrekken aan den. plicht, om ook ten deze meer met hun tijd mee te gaan Doch zelfs al zou men vechtschepen van 10,000 tons bouwen, waar een tien millioen minstens mee heengaat, dan nog zou men een heel eind achterstaan bij de moderne scheepstypen van den huidigen dag. Het is een zeer moeilijk vraagstuk. Maar dat, hoeveel zorg het ook bare, toch niet tot een moedeloos neerzitten en op zien komen spelen verlokken mag. Vooral niet, zoo ook een kleine mogend heid gewichtige overzeesche belangen te beschermen heeft." Waar De Standaard, of zoo men wil de antirevolutionaire partij, die van ouds als wel de meest militaristische in ons land bekend staat, aldus schrijft, is zijn slotsom voor anderen, ook voor ons, merkwaardig genoeg. Hij wil... dat er toch nog iets zal gedaan worden maar hij zegt dit reeds op den toon van iemand, die met looden schoenen aan de voeten zich naar een doel, ergens in nevelen verborgen, beweegt. Wat ons betreft: uit de richting, waarin het Marine-stelsel der groote mogend heden zich ontwikkelt, en uit onze vaste overtuiging dat redelijkheid en zedelijk heid de kleinere natiën verbieden tien tegen honderd, of vier tegen tien" te strijden, vloeit voor ons de dure verplich ting voort om onze verdedigings-politiek tot in den grond te herzien. Voort te gaan op de wijze, welke nu in zwang is, schijnt ons, wil men niet misdadig" handelen en ons land ruïneeren, eenvoudig onmogelijk. Met geringe veranderingen en bezuinigingen, welke laatste ook wij gaarne voorstaan, met het oog op het heden en de allernaaste toekomst, bereikt -men niet het groote doel. Het arbeidsvermogen van schoolkinderen. II. (Slot.) De resultaten van het onderzoek van dr. Schuyten kunnen zeer belangrijke ge volgen hebben. Als zij toch bevestigd wor den, kan het niet missen, of wij moete" er rekening mee houden bij de samenstelling onzer leerplannen. Die zullen er dan heel anders moeten uitzien dan tegenwoordig. Is het onderzoek echter vertrouwbaar ? Men moet geneigd zijn te twijfelen. Het is toch onmogelijk te zorgen, dat de geeste lijke arbeid, die door de kinderen verricht moet worden (hier vijf minuten lezen) voor allen gelijk is. Het gelezene interesseert allen niet in gelijke mate en het kind, dat door de leerstof wordt geboeid, heeft minder arbeid te verrichten, dan het kind, dat die stof onverschillig laat. Ook is moeilijk na te gaan, of alle kinderen, die schijnen te lezen, dit ook werkelijk doen. Sommigen zullen het nalaten en m*t hun gedachten bij het spel zijn, maar toch den schijn aan nemen, alsof ZJLJ lezen. Wel had de onder zoeker zijn maatregelen zoo goed genomen, dat de kans op fouten in het resultaat zoo gering mogelijk was, maar toch de kans bestond. Kon langs anderen weg worden beproefd, of de resultaten juist waren, dan zou dat van groote beteekenis zijn om den twijfel aan de vertrouwbaarheid van het onderzoek weg te nemen. Zoo redeneerde Marx Lobsien te Kiel. Hij bedacht een, naar hij meende, veel zekerder methode en paste ze toe om te weten, in hoeverre het onderzoek te Antwerpen juist was. Het onderzoek van Marx Lobsien werd verricht in de volksscholen te Kiel van September 1901 tot Juni 1902 en betrof alle'en de geestelijke, niet de lichamelijke energie. In de maanden Juli en Augustus kon het ook hier niet plaats hebben wegens de vacanties. De onderzoeker richtte zijn proef zoo in, dat ook kon blijken of er ver schillende resultaten werden verkregen bij jongens en meisjes en op verschillende leeftijden. Het experiment was als volgt: De on derzoeker bedacht een groot getal rijen, elk van 10 zelfst. naamw., die aan een gezichtsvoprstelling deden denken (b.v. avondrood, brievenbus, duiventil enz.) Ook bedacht hij vele rijen van 10 werkwoorden, die aan iets deden denken, wat gehoord kon worden (suizen, ritselen, spreken enz.) Een rij van de eerstgenoemde woorden werd langzaam en duidelijk door den leeraar gedicteerd. Daarna moesten de kinderen opschrijven, welke woorden ze onthouden hadden. Zoo ge schiedde ook met een rij woorden van de tweede soort. De proef betrof dus zoowel het geheugen als de opmerkzaamheid en niet alleen de laatste, zooals bij de methode van dr. Schuyten. De leerlingen stonden steeds onder streng toezicht, afkijken kon niet voorkomen. De taalfouten, die in de dictees voorkwamen, bleven buiten rekening. Bij het nazien er van werd er niet alleen nagegaan, hoeveel van die gehoorde woorden telkens waren neergeschreven, doch ook, of zij in dezelfde of in een andere volgorde waren teruggegeven, dan waarin men ze gedicteerd had. Het onderzoek werd ingesteld in 8 klassen elk van 50 leerlingen, zoodat er telkens 400 leerlingen aan deelnamen. Het geschiedde steeds ongeveer in het midden van elk der tien maanden, waarin het kon plaats hebben. Aan het einde der proef had Marx Lobsien dus te beschikken over 400 x 10 x 2 = 8000 dictees. Het resultaat was weer hoogst interessant. Lette men alleen op het aantal woorden, dat telkens onthouden en opgeschreven was en liet men dus buiten rekening of de volg orde juist was, dan was het als volgt: De woorden, die een gezichtsvoorstelling aanduidden waren veel beter onthouden, dan die een geluid beteekenden. Dat bevestigde dus de zielkundige waarheid, dat de betee kenis der eerstgenoemde woorden in onzen geest veel meer klaarheid bezit, dan die der laatstgenoemde. Op den leeftijd van 9 tot 10 jaar nam het arbeidsvermogen van de opmerkzaamheid en hét geheugen in 't algemeen toe van October tot Maart, daarna nam het af, eindelijk weer een weinig toe tot Juni. Op den leeftijd van 10 tot 11 jaar werd het maximum van dat arbeids vermogen reeds bereikt in Januari, terwijl de depressie in den zomer zeer groot was. Zoo was het ook op den leeftijd van 11 tot 12 jaar. De lezer zal reeds opmerken, dat dit resultaat zeer veel gelijkt op dat van dr. Schuyten. In het algemeen kwam er in de psychische energie met het stijgen van den leeftijd meer gelijkmatigheid. ette men ook op de meer of mindere juistheid van de volgorde der woorden in de dictees, dan kwam men tot een resultaat, dat hier eigenlijk niets ter zake doet, doch dat wij om de merkwaardigheid toch even zullen vermelden. Als de volgorde een andere was dan de juiste, dan kwam dit, naar de onderzoeker meent en o.i. terecht, doordat de phantasie, die zich met de be teekenis van sommige der gehoorde woorden had beziggehouden, storend op het ont houden der overige had gewerkt. Die werkzaamheid bleek bij de meisjes aanzienlijk veel grooter te zijn dan bij de jongens, de verhouding was ongeveer als 3 : 2. Duidelijk bleek, dat de phantasie met het ouder worden der leerlingen afnam en plaats maakte voor een meer nuchtere opvatting. Dit geschiedde bij de meisjes echter veel langzamer dan bij de jongens. Bij de laatsten werd tegen den tijd der pubertiteit de phantasie weer plotseling grooter. Vergelijken wij nu de resultaten, die door beide onderzoekers verkregen werden, dan vinden wij het volgende. Schuyten constateerde, dat de opmerkzaamheid in Januari het grootst was, dan daalde tot Juli, in welke maand zij het geringst was en dan weer toenam tot Januari. Groot was de regelmaat in dit dalen en stijgen. Deze regelmaat bleek minder uit de onderzoekin gen van Marn Lobsien. Volgens hem is er toeneming en afneming der psychische energie in den loop des jaars waar te nemen, doch deze energie is bovendien aan tal van tijdelijke veranderingen onderhevig. Groote overeenkomst in de resultaten van beide experimenten bleek echter duidelijk. Het staat vast, dat de psychische energie van schoolkinderen in den loop van het jaar volstrekt niet constant is, zij is in 't alge meen in den winter aanzienlijk grooter dan in den zomer. Laat ons nu nagaan, welke gevolgen deze onderzoekingen kunnen hebben. Ze moeten eerst nog worden voortgezet; onze kennis van het arbeidsvermogen der kinderen moet nog veel klaarder worden. Nu heeft het resultaat der proefnemingen nog niet de beteekenis van een onomstootelijk bewijs Maar nemen we eens aan, dat de juistheid van dat resultaat is bewezen, wat volgt daar dan uit met betrekking tot ons huidig onderwijsstelsel ? Indien het onderwijs mogelijk en vrucht baar zal zijn, dan moet het arbeidsvermogen van het kind voldoende zijn om het te bebegrijpen en te volgen. Het is dus steeds de vraag tot hoeveel geestelijken arbeid de scholier in staat is. "Want juist zooveel en niets meer is de opvoeder gerechtigd en verplicht van hem te vorderen. De experi menten van dr. Schuyten en Marx Lobsien nu geven belangrijke aanwijzingen in welken tijd er dus bij voorkeur vacantie moet zijn. Voorts toonen zij aan, dat het ongerijmd is in alle jaargetijden de schooltijden even lang te maken. Eindelijk duiden zij aan, in welk tijdperk van het jaar de ver moeiendste lichaamsoefeningen gehouden dienen te worden en wanneer men de hoogste eischen aan het intellect mag stellen. De lichaamskracht moet ontzien worden in Maart en April, men kan veel van haar vorderen in Juni en Juli en ook veel, ofschoon minder, in December en Januari. De geestelijke arbeidskracht vormt twee golvingen, een groote en een kleine. De eerste valt in den herfst en in den winter, vooral in den tijd van Januari tot Maart, de laatste in den voorzomer. Groote geeste lijke inspanning mag dus van het kind ge vorderd worden in de wintermaanden. Er moet gezovgd worden voor een korte vacan tie in Maart en een lange vóór het begin van October. Van Juli tot October moeten de schooltijden kort en de rustpoozen lang zijn. Vergelijken wij nu met deze conclusies de regeling der schooltijden en vacanties in de gemeente Amsterdam. Met Paschen en Pinksteren is hier bij het lager onder wijs telkens een vacantie van een dag of vijf. Ons dunkt, dat kan gevoegelijk zoo blijven. Beide rustpoozen samen zijn zeker wel voldoende voor den korten tijd van geringe energie in het voorjaar. Het zou echter overweging verdienen, in den tijd van l Juli tot l October, waarin ook de groote vacantie valt, de schooltijden korter te maken. De scholier heeft in deze drie maanden, zooals uit de proeven blijkt, een gering geestelijk arbeidsvermogen. Het is bekend, dat in 1904 door de afdeeling Amsterdam van den Bond van Ned. Onderw. aan het gemeentebestuur werd verzocht om een herfstvacantie in te stel len. De onderwijzers vonden, dat de leer tijd van half Augustus tot Kerstmis zonder vacantie te lang was en meenden te hebben opgemerkt, dat de scholieren in November en December sporen van vermoeidheid be gonnen te vertoonen. De sub-commissie voor de school-hygiène van de Comm. v. Toez. op het L. O. adviseerde ongunstig. Ze meende, dat de geringe leerlust in Nov. en Dec. indien het feit juist was aan andere oorzaken moet worden toegeschre ven. Ze was van meening, dat het school kind niet in staat is midden in het najaar in eenige weken zulk een hoeveelheid kracht en weerstand in zich op te hoopen, dat het daaruit tot de Kerstvacantie kan putten. Het moet gelegenheid hebben zich van dag tot dag van de vermoeienis te herstellen." Daaraan had de sub-commissie volkomen gelijk. Een vacantie moet niet beschouwd worden als een rustpoos, dienende om de krachten te herstellen, zij ia eenvoudig een noodzakelijkheid in een tijd, waarin de krachten gering zijn. Een herfstvacantie zou ook wel moeten komen na l October, juist in een tijd als de psychische energie weer stijgt. Wil men het kind meer rusttijd toestaan, dan zou het, meenen wij, het best zijn de zomervacantie te verlengen. Drie weken en n dag, zooals nu, is al te kort. H. DEELMAN. Langere Yacanties enz. (Ingezonden). Naar aanleiding van het artikel van de,a heer J. W. Gerhard Zijn langere vacanties voor de schoolkinderen noodig?" in De Am sterdammer van 24 Sept., zy het mij vergund een enkele opmerking te mogen maken: De heer Gerhard haalt in genoemd artikel aan het Rapport van een onderzoek, ingesteld door het Ned. Onderwijzers-Genootschap naar de VACANTIE-REGELINGEN in het Buitenland. Uit de wijze, waarop hij dit Rapport be spreekt, blijkt zijne waardeering van dit stukje werk zeer betrekkelijk" te zijn. Hoe de commissie van het N. O. G. aan hare deels onjuiste gegevens omtrent Duitsch land komt, begrijp ik niet", schrijft de heer G. o.a. Het 13 me aangenaam den heer G. te mogen mededeelen, dat de door de commissie" gepu bliceerde cijfers voor Duitschland alle be rusten op officiëele gegevens, ons verstrekt door of namens de burgemeesters der genoemde steden. Deze cijfers gaven alle den toestand voor den cursus 1904?1905. Voor Stettin, een der door den heer G. aangehaalde plaatsen, gaven we de regeling, zooals die voor 1905 was vastgesteld. Alle raededeelingen zijn nog in mijn bezit. Zoo de heer G. de moeite wil nemen ze te komen inzien, zijn ze volkomen tot zijn be schikking. Wellicht vindt hy hierdoor ge legenheid zijn eigen, mogelijk wat verouderde gegevens op een gemakkelijke wijze te her zien. Van 21 Duitsche steden hebben we de regeling der vacantiën gepubliceerd; na ver gelijking met de opgaven in het Zentralblatt fiir die gesammte Unterrichts-Verwaltung in Preuszen, meenden we voor Duitschland gerust onze conclusiën te mogen stellen. Evenwel, de heer G. heeft gelijk, we hadden ons kunnen en behooren te richten tot den bekenden Hamburger Lehrerverein". Bij een eventueele tweede oplage van deze brochure zullen we stellig niet nalaten dat te doen. Wat nu het inleidend woord" betreft, dat aan de brochure voorafgaat, dat wil allerminst de pretentie hebben van een studie over het vacantievraagstuk". De steller van deze korte inleiding merkt trouwens aan het slot be scheidenlijk en m. i. zeer terecht op, dat in deze kwestie de oplossing moet worden ver wacht van de zijde der hygiënisten. Bovendien was ons door het Nederlandsch Onderwijzers-Genootschap alleen opgedragen* het verzamelen van gegevens over de vacantieregeling in het Buitenland; meer niet. Voor de opdracht van een arbeid, zooals de heer G. dien bedoelt, zouden we hebben bedankt. We spreken en schryven liever niet over dingen, waarvan we ongeveer niets weten. Tot troost en opwekking van den heer G., die meent, dat in ons land de doorhem genoemde vraagpunten nog steeds vergeefs om belangstelling vragen, moge de mededeeling dienen, dat hier ter stede, onder leidingvan dr. Van Wayenburg, druk gewerkt wordt aan een onderzoek naar de psygische energie" der leerlingen van de volksschool. Dit ernstig bedoeld onderzoek houdt zeer nauw verbaud met den duur en de regeling der schooltijden en der vacantiën. De heer G. ziet, dat er ook in zijn onmiddellijke om geving niet stilgezeten wordt. Onze algemeene vakvereeniging Het Neder landsch Onder wijzers-Genootschap is niet van plan half werk te doen. Wanneer we bij onze autoriteiten een veranderde regeling komea vragen, moeten we dat kunnen doen op nog solideren grondslag dan het door den heer G. uitgewerkte yraagstukje. En passant zij hier opgemerkt, dat de bij dit vraagstukje gebjruikte gegevens voor Ber lijn, het aantal vacantiedagen uitgezonderd, volkomen juist zyn, maar die voor Amster dam niet. De leertijd in onze voorbereidende klasse, welke klasse door den heer G. bij zijn berekening maar even als een gewoon leer jaar wordt meegeteld, bedraagt geen 25 uur. Dat de vacantiën moeten worden verlengd, geloof ik ook, al is 't dan ook niet op de gronden, door den heer G. aangevoerd. Dat echter de hoogere volksontwikkeling in Duitschland" voor een belangrijk deel zou moeten worden toegeschreven aan de langere vacantiën, en dat de leertijd in onze hoogere klassen der volksschool behoort te worden verlengd, dat waag ik voorloopig nog te betwijfelen. / Am s t. 25 Sept. '05. Tu. LANCÉE. * * * - » Nopaals: Zijn langere Yacanties (Een rectificatie). . t Ik moet een fout in mijn vorig artikel, dat bovenstaanden titel draagt, verbeteren. Voor de Ie en 2e klasse-scholen heb ik bij vergissing 4 vrije kwartierjes per week opgegeven; dit moet zijn 61 Daardoor is per week de leertijd % uur langer, per jaar 22J4 uur en in do 7 jaar 15734 uur, waardoor de totaal-opgave dus wordt 7717]4 uur ia plaats van 7875 uur. Amsterdam. J. W. GERHARD. * # * NASCHRIFT. (Antwoord aan den Heer Lancée). Ik had 't bovenstaande geschreven, en naar de Redactie van De Amsterdammer willen zenden, toen ik van haar een afdrukje ont ving van de bezwaren des Heeren Lancée, Grappig is 't, dat deze meent, mijn oordeel steunt op verouderde gegevens, terwijl hy de allernieuwste gepubliceerd heeft. Ware dat zoo, dan zou in de laatste jaren in Duitsch land de duur der vacanties aanzienlijk zijn verminderd. Immers mijn opgaven vermelden bijna alle een langeren vacant ietyd, dan die vaa. 't N. O. G. Nu houd ik den heer L. niet voor zoo onnoozel, om dat te willen beweren. Hy moet toch weten, dat er in Duitschland reeds jaren van den kant der onderwijzers en der schoolhygiënisten krachtig gewerkt wordt voor verlenging der vacauties en daarop zouden de regeeringen geantwoord hebben met inkrimping, zooais de heer L. ons wil doen gelooven? 't Spreekt van zelf, dat er in 't totaal aantal vacantiedagen wel eens 'n kleine ver andering komt, wijl de kerstvacantie voordeelig of onyoordeelig kan uitvallen. Dat is bij ons, dat ia in Duitschland het geval. De cijfers voor 't jaar 1904/05, welke de heer L. beweert te geven, behoeven dus ook niet precies gelijk te zijp aan die van 1902(03, welke ik ter beschikking heb. 't Had 'rfver schil van 2 of 3 dagen meer of minder kunnen geven, maar in geen geval 'n ver schil van 16 dagen ten voordeele van ver ouderde (!) gegevens! Hoe ik nu aan mijn gegevens kom? Wel, van de Commission für Statistik" van de Hamburger'?Lehrer verein", die in 1904 de Oberschulbehörde" verzocht de vacantie-regeling te Hamburg te veranderen. Zij deed zulks in een uit

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl