De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1905 8 oktober pagina 7

8 oktober 1905 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1476 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. n. Lfc di t, Ces tAetcure bxcrvri miimiiiiiimii De kunst van en yoor M M. IL Die aantrekkelijkheid echter van hun speel goed en hunne prentenboeken, van hunne 'Uitspanning dus, we mogen ze niet geheel op hun leeren toepassen. Hierbij moet zeker de meest aangename wijze om er te komen op den ?voorgrond staan, maar niet uitslui tend het aangenaam bezighouden, en hiertoe vervalt de nieuwe methode van teekenonderwijs wel eenigszins. Men merkte, en zeker ?niet ten onrechte op, dat het teekenen van wandplaten en ijzerdraadmodellen de ambitie in dit vak benam, en de kinderen, wanneer zij mochten teekenen wat zij wilden, er vol aandacht bij waren; maar of hier de f out in ?de geheele methode of wel in de voorbeelden, die men hun gaf, schuilde, wij gelooven het laatste. We moeten hierbij trouwens niet -als uitgangspunt nemen, wat een aangenaam lesuur kan zijn, maar wel hoe teekenonderwijs nut kan afwerpen en dan trachten dit vak zoo in te richten, dat het de leerlingen er naar doet verlangen. Nu is het resultaat, dat men van teekenonderwys verlangt zeer verschillend, en voornamelijk afhankelijk van ?de latere werkkring, waarin de kinderen ge plaatst zullen worden. Met andere woorden» kinderen op instituten bijv., waar de opleiding niet bij een bepaald examen aansluit, zullen ten slotte teekenen als liefhebberij-vak", zooals men dit wel eens aanduidt beoefenen, ?en zoo mogelijk na afloop privaatles nemen, ?en in het teekenen van landschappen, stil levens etc. hun einddoel zien. Waar het ?echter kinderen der volksschool geldt, voor hen is het een of ander ambacht de aange wezen plaats, na afloop der school, en hier is teekenen veelal een zeer voorname factor; maar dan is noodig geen poppetjes, geen landschappen en dergelijke, geen aardige teekeningen dus, maar accuraat werk, zuivere, strakke lijnen, goede verdeelingen, het zien van schuin geplaatste en gebogen lijnen, perspectivische verschijnselen, kortom hun doel met teekenen is geheel verschillend van hen die het niet later in eenig vak noodig hebben, en op dit doel zal dan natuurlijk ook de geheele methode berekend moeten zijn. Nu mogen er zeer veel scholen zijn, waar teekenonder wij s niet aan alle eischen voldoet niet altijd echter is onze teekenmethode daar de schuld van, voorop zou ik haast stellen dat dit voor een groot deel te wijten is aan het feit, dat met dit onderwijs de gewone jdasse-onderwijzers doorgaans belast zijn, voor wie de eischen bij hulpacte of hoofd acte voor dat vak al betrekkelijk zoo gering zijn, dat het geen groote verwachtingen geeft, indien niet extra ambitie of eenige aanleg hen hierbij steunt, iets wat zeer zeker bij het .?nieuwe teekenprogram" nog duidelijker zal blijken ; afgescheiden echter van de bekwaam heden in teekenen van den onderwijzer zelf, hangt er zeer veel van af, hoe zij toe passing maken van de nog steeds ten onzent gebruikelijke opeenvolging van oefening van oog en hand door wandplaten en daarna be spreking der perspectivische verschijnselen aan de hand van ijzerdraadmodellen,om te komen tot teekenen van eenvoudige voorwerpen, die verband houden met dingen uit de dagelijksche omgeving, doch de noodelooze moeilijkheden er van voorloopig vermijden. Met een dergelijk programma heeft men het zelf in zijn macht het onderwijs al dan niet aantrekkelijk te doen zijn, het doeltreffend te maken of niet; maar juist om dit pro gramma gaat het bij de hervormers. In een boekje over het Hamburgsche Teekenonderwijs", door den heer N. i\ Perk, geeft de schrijver het verschil weer, door: een oudere (strooming) die door het nateekenen van geometrische en ornainentale vormen haar technisch karakter aanduidt (deze cursiveering is van mij) eneene jongere, ?die het teekenen op paedagogische gronden wil ontwikkelen in aansluiting met het Fröbelonderwijs en naïf teekenen." Men maakt dus bezwaar tegen het tech nische karakter van het hedendaagsche onder wijs, alsof het technische gedeelte van een of ander vak niet eigenlijk de grondslag moet zijn om meerdere kennis op voort te bouwen, terwijl men met het verwaarloozen hiervan mogelijk wel iets aardigs maar moei lijker iets goeds zal krijgen. Om nu reeds een beslist oordeel over de Hamburger methode uit te spreken, zou wat voorbarig zijn, en trouwens de heeren, die haar ginds in toepassing zagen, waren in deze ook niet ten volle bevredigd en een.parig van oordeel, het zal ons inziens bij nadere vergelijking wel blijken, dat zij nog niet zoo in alle opzichten voldoet als men wel overtuigen wil. Er zullen wel eenige goede kanten aan zijn, die ten onzent over weging verdienen, en ook hier en daar reeds toegepast worden als: geheugenoefening, meer dere kleuren, wellicht op zijn Amerikaansch de oefening van beide handen, enz., maar vrijhandoefeningen,penseeloefeningen,natuurteekeningen, waarbij verkortingen o.a. van een cirkel, aanzettingen van een oor en tuit aan een potje zonder goede voorafgaande tech nische kennis, zij lijken mij zeer bezwaarlijk, en waar zij komen uit een eirond als grond vorm tot een zeer leelijke vaas als levens vorm, daar geloof ik, dat een goed voorbeeld van een kromlijnige versiering in dit \oort, al dan niet levensvorm,zeker beter het schoon heidsgevoel ontwikkelen zal, wat ook een voornaam punt is. We zouden met het boekje van den heer Perk naast ons wel eenige bedenkingen kun nen opperen tegen het Hamburgsche leer plan, of zijne uiteenzetting hiervan, die hem als voorstander, soms wel eenigszins de dingen voorbij doet zien. Zoo o.a. waar bij de penseeloefeningen de kunst der Japanners ter sprake gebracht wordt, lijkt mij dit in zooverre niet geheel juist, daar voor de kunst der Japanners, uit hun sierschrift voortgekomen, als vanzelf het penseel als teekenmateriaal aangewezen was; hier gaat dus schrijven en teekenen geheel hand en hand. En waar men onder scheid maakt tusschen directe (naar de natuur) en indirecte (naar voorbeelden) wijze van teekenen, daar is Japan juist een land waar de onderwijsmethode gehuldigd wordt, die stelselmatig teekeningen van mees ters, zelfs de enkele penseelstreken hiervan copieërt, tot de technische vaardigheid er is, om dan de natuur te bestudeereri. Maar het is hier niet de plaats, om tot in alle onderdeelen het vóór en tegen der buitenlandsche methode te overwegen, daarvoor zijn de vakbladen, die in hunne kolommen het al dan niet uitvoerbare wel aan een ernstig onderzoek zullen onderwerpen, en zullen schiften, wat voor ons land zou kun nen dienen, en aan ons leerplan worden toegevoegd. Wat dan ook het onvoorwaardelijk vol gen der nieuwe methode betreft, de heer Perk zelf heeft hierbij wel eenige reserves, die hem bij aanbeveling tot invoering, er de woorden: hetzij dan meer methodisch, cor recter zoo mogelijk, aan toe doet voegen. Een ieder, die zich echter niet teekenonderwijs bezig houdt, zal dan ook wél doen (wat eigenlijk van zelf spreekt) van deze nieuwe stroomingen nota te nemen, om daarna eens goed te overwegen of dit nieuwe nu wel zoo direct veel beter is, en men daarvoor het oude dadelijk behoort te verwerpen, dan wel of de mogelijkheid niet bestaat, onze eigen onderwijs-methode, van de tekortkomingen, die haar aankleven te zuiveren, en hiiar daardoor als leervak aantrekkelijker te maken, zonder haar technisch belang uit het oog te verliezen. Er ia tegenwoordig veel beroering in de teekenonderwijswereld, de cursus van Miss Hunter, om de Amerikaansche methode van haar leermeester Liberty Tadd ingang te doen vinden, heeft eveneens enthousiaste voorstanders en voorstandsters in ons land doen opstaan, en bij al dit nieuwe is men, voornamelijk degene die weinig resultaten van zijn onderwijs ziet, dra geneigd, dit onvoor waardelijk te aanvaarden na al wat men er van gehoord en zelfs gezien heeft, en heusch onze bezadigde Hollanders, zij zouden haast een be vlieging krijgen naar dit nieuwe licht, dat ons ginds ontstoken wordt, indien niet de volksaard ze behoedde voor al te groote overijling en ze terug bracht tot kalme over weging, die in deze, ook wel het goede in het nieuwe zal appreciëren en overnemen, waar dit mogelijk blijkt. R. W. P. DE YMES Jr. Mnziekbeoorfleelinien. IV. (Slot). J. C. HOL. Muzikale Fantasieën en Kriïieken, 2 deelen. S. L. van Looy, Amsterdam. Onder het dertigtal schetsen, waaruit de beide bundels Muzikale Fantasiën en Kritieken" van den heer J. C. Hol bestaan, geloof ik wel aan de studie Slabat Mater den eerepalm te mogen toekennen. Hier heeft inderdaad de schrijver ons een doorwrochte studie geleverd, welke getuigt van groote belezenheid en tevens van een kennis der katholieke kerkmuziek die men slechts hoogst zelden bij een niet-katholiek zal aantreffen. Wat de schrij ver meedeelt over de sequensen zal vermoedelijk slechts aan enkele ingewijden bekend zijn. Nog meer de bijzon derheden uit het leven van den auteur van het Stabat Mater, Jacopo da Todi. Een dichterlijke ontleding vanDiepenbrock's Stabat Mater" vormt het slot der belangrijke studie. Doch niet alleen hierin, ook in de andere essais kenmerkt zich de heer Hol als een man, die begaafd is met veel zin niet alleen voor onze muzikale kunst, maar ook voor de zusterkunsten. Treffend vaak zijn zijn opmerkingen over de meesterwerken der schilderkunst in verband gebracht met de muziek. Ik wijs slechts op hetgeen hij zegt over een vrouwenkop van Hoger van der Weijden in het museum aan de Place Royale te Brussel: Het gelaat is verwrongen door de smartelijkste droefheid; gij vergeet deze smart-uitdrukking niet, wanneer gij haar eenmaal gezien hebt; dezelfde uiterste droef heid ligt in Diepenbrock's Stabat Mater." Evenzeer vind ik mooi hetgeen de schrijver zegt van Rafael's Santa CeciUa in het Bellearti-museum te Bologna. De eerste schets De Dans" zou voortref felijk kunnen genoemd worden, wanneer men daarin niet de eenheid van opzet miste, die in de studie over het Stabat zoo'n goeden indruk maakt. De drie schetsjes over Charles Smulders en zijn werken, zouden, tot n saamgetrokken, een beteren indruk maken. Waar de auteur schrijft over de toekomst der katholieke kerkmuziek" had ik graag iets meer gehoord over hetgeen hij van die toe komst verwacht. Thans zijn het meer beschou wingen naar aanleiding van het congres te Brugge. Op pag. 55 van het tweede deel leest men: Bij Wagner zwelgt men, men geniet op een klanken-zee van overstelpende sonoriteit; Nietzsche karakteriseerde dit toen hij voor het eerst Tristan te Miinchen gehoord had: Man schwimmt in lauter Erhabenheit und Glück". Wagner's over-sonore instrumenteerwijze staat in verban! inet het overdekte orchest, waarin de klanken versmelten en er gedempt uit opstijgen." Ik mag hier wel er op wijzen dat Wagner alleen den liin;/ en l'arsifal geschreven heeft met het oog op het overdekte orchest. Bij de trilogie kon hij slechts met geniale hel derziendheid bevroeden welke uitwerking dit orchest zou hebben. Alleen bij de com positie van l'arsifal had hij den klank in het oor. Tristan en ook <lie Meistersinger zijn echter gecomponeerd vóórdat de King vol tooid was en niet met het oog op het over dekte orchest. Op pag. (i van het eerste deel leest men dat Wagner Beethoven's zesde symphonie noemde de Apotheose van den Dans", Dit is een vergissing. Het moet zijn de zevende symphonie. Interessante artikelen vind ik nog de stuk ken over Gluck, Diopenbrock en Thuille. Met des schrijvers beschouwingen over Liszt's Dante-sympkonie en met zijn oordeel over de beteekenis van Weingartner als diri gent ben ik het niet eens. Het zou echter onvruchtbaar zijn hierover te gaan polemiseeren, daar meerdere of mindere appreciatie steeds op een persoonlijk inzicht berust. Het zou mij ook niet verwonderen wanneer later bij den heer Hol een wijziging van ge dachte plaats vond, ten opzichte van b.v. Gustave Doret, La Vita nuova en Huber's Böcklin-syniphonie. Het eenigszins toosterige artikel over Messchaert had ik gaarne gemist. Xa nu nog de opmerking gemaakt te heb ben, dat de correctie beter verzorgd had kun nen zijn, wil ik gaarne verklaren dat ik met belangstelling heb kennis gemaakt met de fantasieën en kritieken van den heer Hol en dat zij mij, ook als ik het met den schrijver niet eens was, toch hebben geboeid door haar levendigen stijl en de groote belezenheid waarvan de schrijver blijk geeft. AST. AYERKAMP. MlllllllllllllimilllllllllMIIIIUIIIIIUIIIIIMIIIIlllllllllllllllllllllUlUJUIHItlli UIT DE NATUUR Naar Lauthenthal im Harz. IV. De volgende morgen zag ons alweer vroeg op 't pad. Gelukkig, de weg was zoo goed als droog, de hemel licht betrokken, maar wolken konden we niet onderscheiden. Uit gezocht weertje voor een lange voetreis berg opwaarts, niet te warm en heelemaal niet stoffig. Binnen 't uur waren we alweer aan de Schildau-Köthe, en zonder ons op zijpaden te laten Jokken door de bloemen, vlinders, salamanders, vogels en herten, die er moeite genoeg toe deden, stapten we rechtuit den rechten weg op, den eigenlijken Harz in. Het eerste langs den weg, dat al spoedig onze aandacht moest trekken was een narig heid, die we wel omscheppen of weg wilden kijken. Iets dat ons een week later op onze voetreis dwars door Thüringen ook een paar maal kribbig had kunnen maken, indien wij daartoe aanleg hadden gehad. Eerst kregen we namelijk, vlak op de Brunswijksche grens, een vrij dicht raster werk aan onze linkerhand, onder langs den diepen weg; zoodat het uitzicht op de hellingen minder vrij werd; en een eindje verder rechts iets dergelijks, zoodat we ten slotte tusschen twee houten hekken voortmarcheerden, die, door de perspectief, in de verte en op de bochten schenen samen te komen. Je kreeg daarbij een gevoel of je in een fuik liep en je op 't eind daarvan vast zou raken. We wisten niet waarvoor die dingen dienen moesten en gisten, dat ze als schutten bedoeld waren, om 't neerstorten van boomen of steenen op den weg te voorkomen, maar daartoe waren ze toch wel wat zwak van bouw. Dat onze gissing ook heelemaal mis was, bleek al gauw uit een hoog hek van dezelde constructie, dat als een tolhek dwars over volle breedte van den weg was gezet. Een breede deur er in was met een klink gesloten. Voor een echt tolhek was het veel te zwak en waar was de tolbaas ? Ik zocht onder mijn hoed naar een herinnering van iets dergelijks in ons land en... de Soerensche weg kwam opduiken, tusschen Uddel en de Tol; zoo iets voor herten of wilde zwijnen zou 't wel zjjn. Een ossenkar, met mastboomen beladen, kraakte net den hoek om, de voerman er naast, een prachtige jonge kerel met dikke Germanen-snor, noch nicht erreicht; luchtig in de kleeren; een groenen vilthoed, met witte veer, schuin op de lange bruine haren; zijn witte Jacke met een grooten drie hoek van bloote borst; kniebroek en bloote beenen in zware schoenen. Wat klapte de zweep kort en krachtig door het gesnuif van de zware beesten en het gerinkel van kleine belletjes heen. Nu was de donkere hekken weg tusschen de sparre- muren opeens mooi gestoffeerd, een levend welluidend schilderij, en een kiekje om van te water tanden, maar 't toestel was ingepakt en dat bleef het gelukkig. Bij het dwarshek liep de voerman zijn span een eind vooruit; hij opende de breede deur, liet den wagen passeeren en sloot zorgvul dig het hek achter zich. Mij broer had hem al aangeklampt van wege de verschansing en we wisten al dadelijk, dat we ons werkelijk binnen een vorstelijke Hirschsperre bevonden. Dat was nu wel een iets aangenamer verpoozing dan tusschen het kippengaas te wandelen, waarop we in ons. land bij luxe dorpen zoo vaak worden onthaald, maar de illusie van natuur werd er toch ook een beetje door geschaad. Gelukkig bleef ons de fürstliche Sperre niet lang gezelschap houden; zich met snavel en pooten hooger en hooger in de takken van een toren-den dicht aan den weg. Die leidde het stil genietend oog weer af uit de gchemerdiepte naar den lichten weg die opstijgt naar den bergkam. Sprakeloos gingen wij verder en trachtten als bij afspraak 't stapgeluid te dempen door zacht de voeten neer te zetten, om den machtigen indruk niet te storen. Voortdurend steiler voert de weg omhoog en het bosch wordt dichter en steeds woester; er schiet meer struikgewas uit het mos en al meer en meer komen de sparren den inkijk verdonkeren en verkorten. Nu schuiven de bergwanden ook weer naderbij en zware hooge steengevaarten laten hun gladde afgeslepen kanten zien; lijnrechte bruine en zwarte en grijze lagen, als met een lineaal afgebakend, liggen op elkaar gestapeld, huizenhoog, een tonig van lijn en tint tot een melkwitte kwartsader, van een bandbreedte, beweging brengt in de versteende lijnen, grillig ver loopt en zich speelsch vertakt in honderd fijne vingerdunne krabbels. Door een nauwe rotspoort wringt zich de weg op eens met een onverwachte wending naar rechts ; dan slingert hij in scherpe bocht steil omhoog en drukt zich nauw tegen een hoekigen, brokkeligen, verweerden muur aan, zoo voorover hellend, dat het oog den bovenkant niet kan bereiken; aan de andere zijde zinkt de wereld plotseling weg, zonder overgang vallen links de steenen en de boomen in een diepte, die 'toog evenmin kan peilen, we zien met duizeling neer op de boomkruinen, die den bodem van den afgrond verbergen. Daaronder bruist ergens een bron of een beek, maar 't water schuilt weg onder 't groen. In drie wilde S-bochten werkt zich de weg omhoog tot op den bergkam, bosch en rotsen zijn weer opgestegen uit de diepten en wij staan voor een viersprong; vier boschwegen, uit komend op een klein plateau, twee al bij het begin zichtbaar dalend, n holle weg tusschen hoog geboomte, gelijk uitloopend en een stijgend naar een hoogeren top op den bergrug. Een eenvoudig hutje van half geschilde dennenstammetjes, met ruwe banken tegen de wa i den, biedt ons hier een rustplaats na den vermoeienden stijgtocht. Wij hebben na de ontmoeting met den voerman geen enkelen wandelaar meer ontmoet op den heelen lan gen weg van Der grüne Jager naar Lautenthal. Ook hier is 't eenzaam, al getuigen de onvermijdelijke ingesneden en met allerlei materiaal geschreven namen, dat er hier toe risten komen. Maar al is er nu niemand om met ona te praten, de hut heet ons toch welkom met zijn vriendelijk opschrift: Ich schütze dich mit Dach und Wand für Regen, Wind und Wetter, beschütz du mich vor böser Buben Hand. Nu wij hebben daar dankbaar gerust, en genoten tevens van de belangwekkende om geving van de hut. Wat ons vooral zonder ling aandeed in dat land, waar't water altijd zoo'n dolle haast heeft, dat was daarboven een meertje, eigenlijk maar een groote on diepe plas met stilstaand water te zien, waaromheen riet en biezen groeiden, en waarin muurpadjes wegdoken, toen wij er dicht bij kwamen. Wij kozen den weg naar boven, naar de Brombergshöhe, dat werd een glansrijke tocht; Aan den weg naar Lautenthal im Harz. opeens steeg het hatelijke ding rechts en links tegen de bergen op en wij waren weer vrije menschen in de vrije natuur. En wat een Natuur I Ik kan 't niet van me verkrijgen de onwillekeurig geschreven hoofdletter te ver kleinen. De bochtige breede weg schoof als een licht grijze reuzenslang tegen de verre blauwwazige hoogten op. Aan weerszijden in lang zame gelijkmatige stijging deinde het woud, het echte ideale woud. Geen dicht opeengedrongen econonomische sparrenplantage meer, neen een stille eindeloos ruime schemerlichte goden tempel. Het zachtgroen .loofgewelf gedragen door tallooze hooge slanke zuilen tot in de verste verte oprijzend uit een zwak golvende gelige mosvloer. Hier en daar dichtbij wat laag gewas van donkere struiken, hazelaars, kornoelje en kamperfoelie met kleine roode bessen, wat bloem werk van hooge gele kruigkruidsterren en lichtroode vingerhoedristen; niet te veel, zoodat elke stam zijn eigen tint kon toonen, de beuken zilver^rauwe spie gels, de fijne dennen het groene schubbenpantser, de zware eiken hun diepe bruine vorenhuid, daartusschen enkele slanke ge daanten in schitter witte kleedij: jonkvrouwelijke berken. En om eiken voet steeg het mos in de dichte laag omhoog en omsloot hem met een groenen koker, waaruit honderd varenveertjes opstaken, die er een kantwerk weefden van allerhande geestig-fijne patroon. Wat stond dat bosch daar plechtig stil en stichtend schoon; geen blaadje roerde zich, geen bloempje knikte, alleen een donker bruine bijna zwarte eekhoorn wipte over 't mos, waarin zijn pootjes diep wegzonken bij eiken sprong; eeneenzamegroote witte vlinder zweefde er besluiteloos rond en een enkele vogel, een kruisbek, met veeren zoo rood en een bek zoo krom als een papegaai, werkte daar zal ik tot besluit de volgende week van vertellen. Uw paddestoel is een vliegenzwam, giftig, althans het vel van den hoed. M. Er komt gauw (de schrijver dr. Vitus Bruinsma, meldde 't mij gisteren) een boekje over paddestoelen met gekleurde plaatjes. E. HEIMANS. uit den Patriottentöl i. In overgangstijden, wanneer slimme per sonen een tijdlang zich van de macht zoeken meester te maken en zich representanten van het (verdrukte) volk noemende tot hun eigen genoegen en ter voldoening hunner eerzucht, dikwijls ter volmaking hunner beurs daden verrichten van radicaal geweld, is het voor menigeen al bizonder benauwd geweest. Hoe schoon ook en edel begonnen wasde frausche revolutie in 1793 al volkomen ont aard, de machthebbenden hadden de nobele echte vrij [leidsmannen reeds onder de guil lotine gelegd, terwijl de fransche generaals, in den beginne voor een beginsel, voor de vrijheid strijdende en lijdende toen al waren veranderd op een paar na (Hoche, Marceau) in menschen, die leefden pour enrichir leur boutique, een leefregel, die Napoleon in het belang zijner plannen tot de hoogste vol maaktheid zou opvoeren. Een van die gene raals was Dumouriez, un aventurier audacieux et prompt, zooals H. Taine hem noemt; van een zijner slachtoffers heb ik een manu script gelezen, wel waard aan de vergetel heid ontrukt te worden. Het is eene me morie, ingediend bij 's Lands regeering in 1804 met het doel de beloofde schadever

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl