Historisch Archief 1877-1940
No. 1476
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
n. Lfc di
t, Ces
tAetcure bxcrvri
miimiiiiiimii
De kunst van en yoor M M.
IL
Die aantrekkelijkheid echter van hun speel
goed en hunne prentenboeken, van hunne
'Uitspanning dus, we mogen ze niet geheel
op hun leeren toepassen. Hierbij moet zeker
de meest aangename wijze om er te komen
op den ?voorgrond staan, maar niet uitslui
tend het aangenaam bezighouden, en hiertoe
vervalt de nieuwe methode van
teekenonderwijs wel eenigszins. Men merkte, en zeker
?niet ten onrechte op, dat het teekenen van
wandplaten en ijzerdraadmodellen de ambitie
in dit vak benam, en de kinderen, wanneer
zij mochten teekenen wat zij wilden, er vol
aandacht bij waren; maar of hier de f out in
?de geheele methode of wel in de voorbeelden,
die men hun gaf, schuilde, wij gelooven het
laatste. We moeten hierbij trouwens niet
-als uitgangspunt nemen, wat een aangenaam
lesuur kan zijn, maar wel hoe
teekenonderwijs nut kan afwerpen en dan trachten dit
vak zoo in te richten, dat het de leerlingen
er naar doet verlangen. Nu is het resultaat,
dat men van teekenonderwys verlangt zeer
verschillend, en voornamelijk afhankelijk van
?de latere werkkring, waarin de kinderen ge
plaatst zullen worden. Met andere woorden»
kinderen op instituten bijv., waar de opleiding
niet bij een bepaald examen aansluit, zullen
ten slotte teekenen als liefhebberij-vak",
zooals men dit wel eens aanduidt beoefenen,
?en zoo mogelijk na afloop privaatles nemen,
?en in het teekenen van landschappen, stil
levens etc. hun einddoel zien. Waar het
?echter kinderen der volksschool geldt, voor
hen is het een of ander ambacht de aange
wezen plaats, na afloop der school, en hier
is teekenen veelal een zeer voorname factor;
maar dan is noodig geen poppetjes, geen
landschappen en dergelijke, geen aardige
teekeningen dus, maar accuraat werk, zuivere,
strakke lijnen, goede verdeelingen, het zien
van schuin geplaatste en gebogen lijnen,
perspectivische verschijnselen, kortom hun
doel met teekenen is geheel verschillend van
hen die het niet later in eenig vak noodig
hebben, en op dit doel zal dan natuurlijk
ook de geheele methode berekend moeten zijn.
Nu mogen er zeer veel scholen zijn, waar
teekenonder wij s niet aan alle eischen voldoet
niet altijd echter is onze teekenmethode daar
de schuld van, voorop zou ik haast stellen
dat dit voor een groot deel te wijten is aan
het feit, dat met dit onderwijs de gewone
jdasse-onderwijzers doorgaans belast zijn,
voor wie de eischen bij hulpacte of hoofd
acte voor dat vak al betrekkelijk zoo gering
zijn, dat het geen groote verwachtingen geeft,
indien niet extra ambitie of eenige aanleg
hen hierbij steunt, iets wat zeer zeker bij het
.?nieuwe teekenprogram" nog duidelijker zal
blijken ; afgescheiden echter van de bekwaam
heden in teekenen van den onderwijzer zelf,
hangt er zeer veel van af, hoe zij toe
passing maken van de nog steeds ten onzent
gebruikelijke opeenvolging van oefening van
oog en hand door wandplaten en daarna be
spreking der perspectivische verschijnselen aan
de hand van ijzerdraadmodellen,om te komen
tot teekenen van eenvoudige voorwerpen,
die verband houden met dingen uit de
dagelijksche omgeving, doch de noodelooze
moeilijkheden er van voorloopig vermijden.
Met een dergelijk programma heeft men het
zelf in zijn macht het onderwijs al dan niet
aantrekkelijk te doen zijn, het doeltreffend
te maken of niet; maar juist om dit pro
gramma gaat het bij de hervormers.
In een boekje over het Hamburgsche
Teekenonderwijs", door den heer N. i\ Perk,
geeft de schrijver het verschil weer, door:
een oudere (strooming) die door het
nateekenen van geometrische en ornainentale
vormen haar technisch karakter aanduidt
(deze cursiveering is van mij) eneene jongere,
?die het teekenen op paedagogische gronden
wil ontwikkelen in aansluiting met het
Fröbelonderwijs en naïf teekenen."
Men maakt dus bezwaar tegen het tech
nische karakter van het hedendaagsche onder
wijs, alsof het technische gedeelte van een
of ander vak niet eigenlijk de grondslag
moet zijn om meerdere kennis op voort te
bouwen, terwijl men met het verwaarloozen
hiervan mogelijk wel iets aardigs maar moei
lijker iets goeds zal krijgen.
Om nu reeds een beslist oordeel over de
Hamburger methode uit te spreken, zou wat
voorbarig zijn, en trouwens de heeren, die
haar ginds in toepassing zagen, waren in
deze ook niet ten volle bevredigd en
een.parig van oordeel, het zal ons inziens bij
nadere vergelijking wel blijken, dat zij nog
niet zoo in alle opzichten voldoet als men
wel overtuigen wil. Er zullen wel eenige
goede kanten aan zijn, die ten onzent over
weging verdienen, en ook hier en daar reeds
toegepast worden als: geheugenoefening, meer
dere kleuren, wellicht op zijn Amerikaansch
de oefening van beide handen, enz., maar
vrijhandoefeningen,penseeloefeningen,natuurteekeningen, waarbij verkortingen o.a. van een
cirkel, aanzettingen van een oor en tuit aan
een potje zonder goede voorafgaande tech
nische kennis, zij lijken mij zeer bezwaarlijk,
en waar zij komen uit een eirond als grond
vorm tot een zeer leelijke vaas als levens
vorm, daar geloof ik, dat een goed voorbeeld
van een kromlijnige versiering in dit \oort,
al dan niet levensvorm,zeker beter het schoon
heidsgevoel ontwikkelen zal, wat ook een
voornaam punt is.
We zouden met het boekje van den heer
Perk naast ons wel eenige bedenkingen kun
nen opperen tegen het Hamburgsche leer
plan, of zijne uiteenzetting hiervan, die hem
als voorstander, soms wel eenigszins de dingen
voorbij doet zien. Zoo o.a. waar bij de
penseeloefeningen de kunst der Japanners ter sprake
gebracht wordt, lijkt mij dit in zooverre niet
geheel juist, daar voor de kunst der Japanners,
uit hun sierschrift voortgekomen, als vanzelf
het penseel als teekenmateriaal aangewezen
was; hier gaat dus schrijven en teekenen
geheel hand en hand. En waar men onder
scheid maakt tusschen directe (naar de
natuur) en indirecte (naar voorbeelden)
wijze van teekenen, daar is Japan juist een
land waar de onderwijsmethode gehuldigd
wordt, die stelselmatig teekeningen van mees
ters, zelfs de enkele penseelstreken hiervan
copieërt, tot de technische vaardigheid er is,
om dan de natuur te bestudeereri.
Maar het is hier niet de plaats, om tot in
alle onderdeelen het vóór en tegen der
buitenlandsche methode te overwegen, daarvoor
zijn de vakbladen, die in hunne kolommen
het al dan niet uitvoerbare wel aan een
ernstig onderzoek zullen onderwerpen, en
zullen schiften, wat voor ons land zou kun
nen dienen, en aan ons leerplan worden
toegevoegd.
Wat dan ook het onvoorwaardelijk vol
gen der nieuwe methode betreft, de heer
Perk zelf heeft hierbij wel eenige reserves,
die hem bij aanbeveling tot invoering, er
de woorden: hetzij dan meer methodisch, cor
recter zoo mogelijk, aan toe doet voegen.
Een ieder, die zich echter niet
teekenonderwijs bezig houdt, zal dan ook wél doen (wat
eigenlijk van zelf spreekt) van deze nieuwe
stroomingen nota te nemen, om daarna eens
goed te overwegen of dit nieuwe nu wel zoo
direct veel beter is, en men daarvoor het
oude dadelijk behoort te verwerpen, dan wel
of de mogelijkheid niet bestaat, onze eigen
onderwijs-methode, van de tekortkomingen,
die haar aankleven te zuiveren, en hiiar
daardoor als leervak aantrekkelijker te maken,
zonder haar technisch belang uit het oog te
verliezen. Er ia tegenwoordig veel beroering
in de teekenonderwijswereld, de cursus van
Miss Hunter, om de Amerikaansche methode
van haar leermeester Liberty Tadd ingang
te doen vinden, heeft eveneens enthousiaste
voorstanders en voorstandsters in ons land
doen opstaan, en bij al dit nieuwe is men,
voornamelijk degene die weinig resultaten van
zijn onderwijs ziet, dra geneigd, dit onvoor
waardelijk te aanvaarden na al wat men er van
gehoord en zelfs gezien heeft, en heusch onze
bezadigde Hollanders, zij zouden haast een be
vlieging krijgen naar dit nieuwe licht, dat
ons ginds ontstoken wordt, indien niet de
volksaard ze behoedde voor al te groote
overijling en ze terug bracht tot kalme over
weging, die in deze, ook wel het goede in
het nieuwe zal appreciëren en overnemen,
waar dit mogelijk blijkt.
R. W. P. DE YMES Jr.
Mnziekbeoorfleelinien.
IV. (Slot).
J. C. HOL. Muzikale Fantasieën en Kriïieken,
2 deelen. S. L. van Looy, Amsterdam.
Onder het dertigtal schetsen, waaruit
de beide bundels Muzikale Fantasiën en
Kritieken" van den heer J. C. Hol bestaan,
geloof ik wel aan de studie Slabat Mater den
eerepalm te mogen toekennen.
Hier heeft inderdaad de schrijver ons een
doorwrochte studie geleverd, welke getuigt
van groote belezenheid en tevens van een
kennis der katholieke kerkmuziek die men
slechts hoogst zelden bij een niet-katholiek zal
aantreffen. Wat de schrij ver meedeelt over de
sequensen zal vermoedelijk slechts aan enkele
ingewijden bekend zijn. Nog meer de bijzon
derheden uit het leven van den auteur van
het Stabat Mater, Jacopo da Todi.
Een dichterlijke ontleding vanDiepenbrock's
Stabat Mater" vormt het slot der belangrijke
studie.
Doch niet alleen hierin, ook in de andere
essais kenmerkt zich de heer Hol als een
man, die begaafd is met veel zin niet alleen
voor onze muzikale kunst, maar ook voor
de zusterkunsten. Treffend vaak zijn zijn
opmerkingen over de meesterwerken der
schilderkunst in verband gebracht met de
muziek. Ik wijs slechts op hetgeen hij zegt
over een vrouwenkop van Hoger van der
Weijden in het museum aan de Place Royale
te Brussel: Het gelaat is verwrongen door
de smartelijkste droefheid; gij vergeet deze
smart-uitdrukking niet, wanneer gij haar
eenmaal gezien hebt; dezelfde uiterste droef
heid ligt in Diepenbrock's Stabat Mater."
Evenzeer vind ik mooi hetgeen de schrijver
zegt van Rafael's Santa CeciUa in het
Bellearti-museum te Bologna.
De eerste schets De Dans" zou voortref
felijk kunnen genoemd worden, wanneer men
daarin niet de eenheid van opzet miste, die
in de studie over het Stabat zoo'n goeden
indruk maakt.
De drie schetsjes over Charles Smulders en
zijn werken, zouden, tot n saamgetrokken,
een beteren indruk maken.
Waar de auteur schrijft over de toekomst
der katholieke kerkmuziek" had ik graag iets
meer gehoord over hetgeen hij van die toe
komst verwacht. Thans zijn het meer beschou
wingen naar aanleiding van het congres te
Brugge.
Op pag. 55 van het tweede deel leest men:
Bij Wagner zwelgt men, men geniet op een
klanken-zee van overstelpende sonoriteit;
Nietzsche karakteriseerde dit toen hij voor
het eerst Tristan te Miinchen gehoord had:
Man schwimmt in lauter Erhabenheit und
Glück". Wagner's over-sonore
instrumenteerwijze staat in verban! inet het overdekte
orchest, waarin de klanken versmelten en er
gedempt uit opstijgen."
Ik mag hier wel er op wijzen dat Wagner
alleen den liin;/ en l'arsifal geschreven heeft
met het oog op het overdekte orchest. Bij
de trilogie kon hij slechts met geniale hel
derziendheid bevroeden welke uitwerking
dit orchest zou hebben. Alleen bij de com
positie van l'arsifal had hij den klank in het
oor. Tristan en ook <lie Meistersinger zijn
echter gecomponeerd vóórdat de King vol
tooid was en niet met het oog op het over
dekte orchest.
Op pag. (i van het eerste deel leest men
dat Wagner Beethoven's zesde symphonie
noemde de Apotheose van den Dans", Dit
is een vergissing. Het moet zijn de zevende
symphonie.
Interessante artikelen vind ik nog de stuk
ken over Gluck, Diopenbrock en Thuille.
Met des schrijvers beschouwingen over
Liszt's Dante-sympkonie en met zijn oordeel
over de beteekenis van Weingartner als diri
gent ben ik het niet eens. Het zou echter
onvruchtbaar zijn hierover te gaan
polemiseeren, daar meerdere of mindere appreciatie
steeds op een persoonlijk inzicht berust.
Het zou mij ook niet verwonderen wanneer
later bij den heer Hol een wijziging van ge
dachte plaats vond, ten opzichte van b.v.
Gustave Doret, La Vita nuova en Huber's
Böcklin-syniphonie.
Het eenigszins toosterige artikel over
Messchaert had ik gaarne gemist.
Xa nu nog de opmerking gemaakt te heb
ben, dat de correctie beter verzorgd had kun
nen zijn, wil ik gaarne verklaren dat ik met
belangstelling heb kennis gemaakt met de
fantasieën en kritieken van den heer Hol en
dat zij mij, ook als ik het met den schrijver
niet eens was, toch hebben geboeid door haar
levendigen stijl en de groote belezenheid
waarvan de schrijver blijk geeft.
AST. AYERKAMP.
MlllllllllllllimilllllllllMIIIIUIIIIIUIIIIIMIIIIlllllllllllllllllllllUlUJUIHItlli
UIT DE NATUUR
Naar Lauthenthal im Harz. IV.
De volgende morgen zag ons alweer vroeg
op 't pad. Gelukkig, de weg was zoo goed
als droog, de hemel licht betrokken, maar
wolken konden we niet onderscheiden. Uit
gezocht weertje voor een lange voetreis berg
opwaarts, niet te warm en heelemaal niet
stoffig.
Binnen 't uur waren we alweer aan de
Schildau-Köthe, en zonder ons op zijpaden te
laten Jokken door de bloemen, vlinders,
salamanders, vogels en herten, die er moeite
genoeg toe deden, stapten we rechtuit den
rechten weg op, den eigenlijken Harz in.
Het eerste langs den weg, dat al spoedig
onze aandacht moest trekken was een narig
heid, die we wel omscheppen of weg wilden
kijken. Iets dat ons een week later op onze
voetreis dwars door Thüringen ook een paar
maal kribbig had kunnen maken, indien wij
daartoe aanleg hadden gehad.
Eerst kregen we namelijk, vlak op de
Brunswijksche grens, een vrij dicht raster werk aan
onze linkerhand, onder langs den diepen weg;
zoodat het uitzicht op de hellingen minder
vrij werd; en een eindje verder rechts iets
dergelijks, zoodat we ten slotte tusschen twee
houten hekken voortmarcheerden, die, door
de perspectief, in de verte en op de bochten
schenen samen te komen. Je kreeg daarbij
een gevoel of je in een fuik liep en je op
't eind daarvan vast zou raken.
We wisten niet waarvoor die dingen dienen
moesten en gisten, dat ze als schutten bedoeld
waren, om 't neerstorten van boomen of
steenen op den weg te voorkomen, maar
daartoe waren ze toch wel wat zwak van
bouw. Dat onze gissing ook heelemaal mis
was, bleek al gauw uit een hoog hek van
dezelde constructie, dat als een tolhek dwars
over volle breedte van den weg was gezet. Een
breede deur er in was met een klink gesloten.
Voor een echt tolhek was het veel te zwak
en waar was de tolbaas ? Ik zocht onder mijn
hoed naar een herinnering van iets dergelijks
in ons land en... de Soerensche weg kwam
opduiken, tusschen Uddel en de Tol; zoo
iets voor herten of wilde zwijnen zou 't
wel zjjn.
Een ossenkar, met mastboomen beladen,
kraakte net den hoek om, de voerman er
naast, een prachtige jonge kerel met dikke
Germanen-snor, noch nicht erreicht; luchtig in
de kleeren; een groenen vilthoed, met witte
veer, schuin op de lange bruine haren;
zijn witte Jacke met een grooten drie
hoek van bloote borst; kniebroek en bloote
beenen in zware schoenen. Wat klapte de
zweep kort en krachtig door het gesnuif
van de zware beesten en het gerinkel van
kleine belletjes heen. Nu was de donkere
hekken weg tusschen de sparre- muren opeens
mooi gestoffeerd, een levend welluidend
schilderij, en een kiekje om van te water
tanden, maar 't toestel was ingepakt en dat
bleef het gelukkig.
Bij het dwarshek liep de voerman zijn span
een eind vooruit; hij opende de breede deur,
liet den wagen passeeren en sloot zorgvul
dig het hek achter zich. Mij broer had hem
al aangeklampt van wege de verschansing en
we wisten al dadelijk, dat we ons werkelijk
binnen een vorstelijke Hirschsperre bevonden.
Dat was nu wel een iets aangenamer
verpoozing dan tusschen het kippengaas te
wandelen, waarop we in ons. land bij luxe
dorpen zoo vaak worden onthaald, maar de
illusie van natuur werd er toch ook een
beetje door geschaad. Gelukkig bleef ons de
fürstliche Sperre niet lang gezelschap houden;
zich met snavel en pooten hooger en hooger in
de takken van een toren-den dicht aan den
weg. Die leidde het stil genietend oog weer
af uit de gchemerdiepte naar den lichten weg
die opstijgt naar den bergkam. Sprakeloos
gingen wij verder en trachtten als bij afspraak
't stapgeluid te dempen door zacht de voeten
neer te zetten, om den machtigen indruk niet
te storen.
Voortdurend steiler voert de weg omhoog
en het bosch wordt dichter en steeds woester;
er schiet meer struikgewas uit het mos en al
meer en meer komen de sparren den inkijk
verdonkeren en verkorten. Nu schuiven de
bergwanden ook weer naderbij en zware hooge
steengevaarten laten hun gladde afgeslepen
kanten zien; lijnrechte bruine en zwarte en
grijze lagen, als met een lineaal afgebakend,
liggen op elkaar gestapeld, huizenhoog, een
tonig van lijn en tint tot een melkwitte
kwartsader, van een bandbreedte, beweging
brengt in de versteende lijnen, grillig ver
loopt en zich speelsch vertakt in honderd
fijne vingerdunne krabbels.
Door een nauwe rotspoort wringt zich de
weg op eens met een onverwachte wending
naar rechts ; dan slingert hij in scherpe bocht
steil omhoog en drukt zich nauw tegen een
hoekigen, brokkeligen, verweerden muur aan, zoo
voorover hellend, dat het oog den bovenkant
niet kan bereiken; aan de andere zijde zinkt de
wereld plotseling weg, zonder overgang vallen
links de steenen en de boomen in een diepte,
die 'toog evenmin kan peilen, we zien met
duizeling neer op de boomkruinen, die den
bodem van den afgrond verbergen. Daaronder
bruist ergens een bron of een beek, maar 't
water schuilt weg onder 't groen. In drie
wilde S-bochten werkt zich de weg omhoog
tot op den bergkam, bosch en rotsen zijn
weer opgestegen uit de diepten en wij staan
voor een viersprong; vier boschwegen, uit
komend op een klein plateau, twee al bij
het begin zichtbaar dalend, n holle weg
tusschen hoog geboomte, gelijk uitloopend en
een stijgend naar een hoogeren top op den
bergrug.
Een eenvoudig hutje van half geschilde
dennenstammetjes, met ruwe banken tegen
de wa i den, biedt ons hier een rustplaats na
den vermoeienden stijgtocht. Wij hebben na
de ontmoeting met den voerman geen enkelen
wandelaar meer ontmoet op den heelen lan
gen weg van Der grüne Jager naar
Lautenthal. Ook hier is 't eenzaam, al getuigen de
onvermijdelijke ingesneden en met allerlei
materiaal geschreven namen, dat er hier toe
risten komen. Maar al is er nu niemand
om met ona te praten, de hut heet ons toch
welkom met zijn vriendelijk opschrift: Ich
schütze dich mit Dach und Wand für Regen,
Wind und Wetter, beschütz du mich vor böser
Buben Hand.
Nu wij hebben daar dankbaar gerust, en
genoten tevens van de belangwekkende om
geving van de hut. Wat ons vooral zonder
ling aandeed in dat land, waar't water altijd
zoo'n dolle haast heeft, dat was daarboven
een meertje, eigenlijk maar een groote on
diepe plas met stilstaand water te zien,
waaromheen riet en biezen groeiden, en
waarin muurpadjes wegdoken, toen wij er
dicht bij kwamen.
Wij kozen den weg naar boven, naar de
Brombergshöhe, dat werd een glansrijke tocht;
Aan den weg naar Lautenthal im Harz.
opeens steeg het hatelijke ding rechts en links
tegen de bergen op en wij waren weer vrije
menschen in de vrije natuur. En wat een
Natuur I Ik kan 't niet van me verkrijgen de
onwillekeurig geschreven hoofdletter te ver
kleinen.
De bochtige breede weg schoof als een licht
grijze reuzenslang tegen de verre
blauwwazige hoogten op. Aan weerszijden in lang
zame gelijkmatige stijging deinde het woud, het
echte ideale woud. Geen dicht opeengedrongen
econonomische sparrenplantage meer, neen
een stille eindeloos ruime schemerlichte goden
tempel. Het zachtgroen .loofgewelf gedragen
door tallooze hooge slanke zuilen tot in de
verste verte oprijzend uit een zwak golvende
gelige mosvloer. Hier en daar dichtbij wat
laag gewas van donkere struiken, hazelaars,
kornoelje en kamperfoelie met kleine roode
bessen, wat bloem werk van hooge gele
kruigkruidsterren en lichtroode vingerhoedristen;
niet te veel, zoodat elke stam zijn eigen tint
kon toonen, de beuken zilver^rauwe spie
gels, de fijne dennen het groene
schubbenpantser, de zware eiken hun diepe bruine
vorenhuid, daartusschen enkele slanke ge
daanten in schitter witte kleedij:
jonkvrouwelijke berken. En om eiken voet steeg het mos
in de dichte laag omhoog en omsloot hem
met een groenen koker, waaruit honderd
varenveertjes opstaken, die er een kantwerk
weefden van allerhande geestig-fijne patroon.
Wat stond dat bosch daar plechtig stil en
stichtend schoon; geen blaadje roerde zich,
geen bloempje knikte, alleen een donker
bruine bijna zwarte eekhoorn wipte over 't
mos, waarin zijn pootjes diep wegzonken bij
eiken sprong; eeneenzamegroote witte vlinder
zweefde er besluiteloos rond en een enkele
vogel, een kruisbek, met veeren zoo rood en
een bek zoo krom als een papegaai, werkte
daar zal ik tot besluit de volgende week van
vertellen.
Uw paddestoel is een vliegenzwam, giftig,
althans het vel van den hoed.
M. Er komt gauw (de schrijver dr. Vitus
Bruinsma, meldde 't mij gisteren) een boekje
over paddestoelen met gekleurde plaatjes.
E. HEIMANS.
uit den Patriottentöl
i.
In overgangstijden, wanneer slimme per
sonen een tijdlang zich van de macht zoeken
meester te maken en zich representanten
van het (verdrukte) volk noemende tot hun
eigen genoegen en ter voldoening hunner
eerzucht, dikwijls ter volmaking hunner beurs
daden verrichten van radicaal geweld, is het
voor menigeen al bizonder benauwd geweest.
Hoe schoon ook en edel begonnen wasde
frausche revolutie in 1793 al volkomen ont
aard, de machthebbenden hadden de nobele
echte vrij [leidsmannen reeds onder de guil
lotine gelegd, terwijl de fransche generaals,
in den beginne voor een beginsel, voor de
vrijheid strijdende en lijdende toen al waren
veranderd op een paar na (Hoche, Marceau)
in menschen, die leefden pour enrichir leur
boutique, een leefregel, die Napoleon in het
belang zijner plannen tot de hoogste vol
maaktheid zou opvoeren. Een van die gene
raals was Dumouriez, un aventurier
audacieux et prompt, zooals H. Taine hem noemt;
van een zijner slachtoffers heb ik een manu
script gelezen, wel waard aan de vergetel
heid ontrukt te worden. Het is eene me
morie, ingediend bij 's Lands regeering in
1804 met het doel de beloofde
schadever