De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1905 15 oktober pagina 6

15 oktober 1905 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1477 Het tegenwoordig stadhuis te Amsterdam sedert de laatste 100 jaren. II. *) De geschiedenis der inwendige localiteit biedt, inzonderheid wat betreft de tweede verdieping van het hoofdgebouw, een en ander wat der vermelding waard mag worden geacht. Een drietal ver trekken aldaar waren met een ander drietal, op dezelfde hoogte gelegen, kamers, behoorende aan de huizen op den Fluweelen Burgwal, reeds sedert de occupatie in 1808 bestemd geweest voor berging van de stedelijke archieven, als mede van de oudheden afkomstig van de rari teiten- en wapenkamers van het voor malige Stadhuis op den Dam, voorzoover althans de zorgeloosheid bij de verhuizing deze niet had prijsgegeven aan den Stadstimmertuin eu nog ongeschikter bewaar plaatsen, van waar later zooveel voor goed is verloren gegaan. Wat op bedoelde zes vertrekken terecht kwam, is tot op omstreeks het midden der eeuw daar gebleven en hoofdzakelijk door de be moeiingen van den stadsgriffier mr. Jeronimo de Vries met zorg bewaard. Volgens den stadsbeschrijver Van de Vijver schijnt voor het publiek deze ver zameling van oudheden in de veertiger jaren toegankelijk te zijn geweest. Als in 1848 Amsterdam's regeering het gewenscht acht om een speciaal ambtenaar met het toezicht op haar oude archieven te belasten, wordt aan dezen eenige jaren later ook de zorg opgedragen voor hare verzameling oudheden. Een en ander bracht intusschen nog geen verandering in de oude localiteit. Niet vóór 1860 komt hierin eenige verbetering, in welk jaar het viertal vertrekken boven Burgemeester's kamer en wachtkamer worden ontruimd door de drie kantongerechten, door de stad zelf geëxploiteerd en in 1821 opgeheven. Uit de wapenkamer kwam men in de beide modellen kamers. In het eerste vertrek stonden modellen van de Muiderpoort, van het oude stad huis en van de nimmer voltooide toren van de Nieuwe kerk en andere modellen van onderscheidene tijdperken. In het volgend vertrek trof den bezoeker het beeld van Goliath van den beeldhouwer Vinckenbrinek, daarnevens dat van Goliath's schildknaap en van David. Van uit deze kamer kwam men in de rari teitenkamer, waar de 4 houten en de 10 kleinere metalen gravenbeeldjes uit de 15e eeuw, nog afkomstig uit het in 1652 verbrande stadhuis, waren geplaatst; benevens verschillende zilveren schalen en ander drijf werk uit de 17e eeuw, de drinkhorens en ketens van de oude schutters gilden. Zoo merkwaardig verreweg de meeste dezer stedelijke oudheden waren, zoo bescheiden, ja armmoedig mocht hun uitstalling ten stadhuize worden genoemd. In het jaar 1888 werd deze opgeheven. Het grootste en belangrijkste deel werd in dit jaar en in het volgende overge bracht naar het Nederlandsen museum voor geschiedenis en kunst in het Rijks museum, waar de verzameling zeker een ruimer en fraaier verblijf ten deel viel. Of haar lots wisseling evenwel den rechtgeaarden Amsterdammer heeft be vredigd, mag inderdaad betwijfeld wor den. Jammer genoeg was een tiental jaren te voren een poging mislukt om een eigen afzonderlijk museum voor Amsterdam's oudheden te stichten. In 1877 toch was uit de historische tentoonstelling het jaar te voren, in het voormalig O. M. en Vr. huis gehouden, het plan gerijpt om in het oude Waaggebouw op de Nieuwmarkt een dergelijk museum te vestigen, een plan dat volgens de Roe ver zeer Rariteitenkamer ten Btadhuize, nu Vergaderzaal van het College van Bestuur van de Kamer van Koophandel. Modellen-kamer ten stadhuize, nu Bureau Kamer van Koophandel. die sedert 1838 nog hun residentie op het stadhuis hadden behouden. In 1862 zijn deze vertrekken door den gemeente archivaris, dr. Scheltema, tot een stedelijk museum ingericht. Aan de andere zijde van het gebouw bleven de genoemde zes vertrekken uitsluitend voor de archie ven bestemd. Gedurende de nu volgende 25 jaren bezit Amsterdam wederom een rariteiten en wapenkamer, onder de stedelijke merkwaardigheden vermelden als weleer die op het oude stadhuis door vele curiose passagieren" bezocht, waaronder menig aanzienlijk en zelfs gekroond persoon. Het aantal vertrekken was verdeeld in een wapenkamer, twee modellen kamers en n rariteitenkamer. In twee dier ver trekken waren tevens eenige hoogst be langrijke schilderijen geplaatst van de ruim 200 stuks, die het stadhuis toenmaals rijk was. Van het geheele museum werd dooi den archivaris in 1864 een katalogus gepubliceerd, doch een volledig weten schappelijke beschrijving gaf eerst mr. De oever in het tijdschrfft Oud-Holland van de jaren 1886, 1887 en 1888. Ter loops zij hier aan het voornaamste her innerd. Op de wapenkamer, grenzende aan de ontvangkamer van het archief, vond men ongeveer een vijftigtal har nassen met ringkragen en stormhoeden. meeren deels uit den Spaanschen tijd af komstig en behoord hebbende tot de uit rusting van de stadsruiterwacht. Daar nevens hellebaarden, spontons, piekten, velerlei zijdgeweer, meest alles uit de 17e eeuw; de vaandels van de oude schutterij en van de latere burgercompagniën, ook enkele vuurwapenen uit de 18e eeuw. Midden in de zaal was ge plaatst de verzameling modellen van de stads klok- en geschutgieterij, sedert 1770 *) Zie No. 1467 van Zondag 6 Aug. 11. eigenaardig, en met opoffering van slechts weinig kosten tot stand had kunnen komen". Toen eenmaal tot de verhuizing' naar het Rijksmuseum in 1888 was be sloten, treurde de Roever er dan ook niet over dat het museum van oudheden, zooals het op het stadhuis was gevestigd, zou verdwijnen, dewijl het toch niet de kern beloofde te worden voor een groot historisch museum betreffende de koop stad, die eens de handelswereld beheerschte". Ook hij berustte alzoo in de omstandigheden waardoor nu eenmaal, zonder vereeniging met de vaderlandsche, aan de stedelijke oudheden toenmaals geen ruimer en waardiger bewaarplaats kon worden aangeboden. Intusschen, nu, bijna 20 jaar later, zijn die omstandig heden veranderd en de vraag schijnt wel gerechtvaardigd, of, nu de stad haar Stedelijk museumgebouw bezit, ook niet de Roever onze stedelijke archaeologie merkwaardig genoeg geacht zou hebben om haar het eigen tehuis te geven, dat haar ruimschoots, althans voldoende, zou kunnen worden bereid en waar haar af zonderlijke verzameling zich op den duur inderdaad zou kunnen ontwikkelen tot een groot historisch museum van de hoofd stad. De bestaande toestand biedt o. a. de absurditeit dat betreffende de schut terij als rijksinstituut in hoofdzaak een historische verzameling berust op het Stedelijk Museum terwijl de oudheden die de oude schutterij, de echte, die Amsterdam aangaan, zich bevinden in het.... Rijksmuseum! De ontruimde lokalen van het museuTti ten stadhuize werden ter beschikking gesteld van den archivaris. Zij werden beschilderd en gedeeltelijk met nieuwe kasten voorzien. Het vertrek boven de burgemeesterskamer, liet voormalige rariteiten-kabinet, onderging een vrij belangrijke restauratie. Het plafond werd aldaar weggenomen en de eikenhouten moerbalken omkokerd, het vertrek ver kreeg een eikenhouten schoorsteenmantel met tegels ingevuld, benevens een lambrizeering en nieuw behangsel, Buiten de oostelijke deur werd een trap gemaakt die rechtstreeks naar burgemeesterskamer leidt. Met een en ander werd voor dit ver trek, zooals de traditie wil, de bestemming beoogd van een bekwame zaal tot ontvangst van hooge bezoekers. In 1891 hebben hier dan ook de keizer en de keizerin van Duitschland met hunne gastvrouwen, de koningin en de koningin-regentes, eenigen tijd vertoefd. Doch slechts voor korten tij d behielden deze vertrekken hun nieuwe bestemming. Reeds in het begin van 1892 werd het gansche oud-archief met zijn verzame lingen naar de voormalige Waag op de Nieuwmarkt overgebracht. Een der vrij gekomen vertrekken, de voormalige wapenkamer kwam ten gebruike van de nieuw ingestelde afdeeling van Statistiek, de andere vertrekken werden bestemd tot bureaux van den Kamer van Koop handel, het vierde, de gerestaureerde kamer werd aan het college van bestuur van deze kamer tot vergaderzaal toegewezen, Deze verdeeling is tot heden gebleven, alleen werd voor een paar jaren het bureau van statistiek verplaatst en kwam daar voor de schrijfkamer der secretarie in de plaats. Het bureau van statistiek verkreeg uitbreiding en nieuwe lokalen aan de overzijde, grenzende aan de afdeeling onderwijs. De meerdere ruimte daar ver kregen, in verband met een nieuwe trapverbinding van noordelijk en oostelijk deel was het gevolg van de verplaatsing van de afdeelingen van den Burgerlijken Stand en Bevolking, waarvoor een nieuw gebouwde residentie werd toegewezen op den Singel. Het oude stadhuis weer als residentie te zien van Amsterdams regeering, was een hartelijke wensch van den ernstigen en eerlijken Alberdingk Thijm. Witkamp, ook vurig Amsterdammer, maar tevens oranjeklant, scheen die wensch geheel vreemd. In 1862 schrijft hij: Ruim vijf en vijftig jaar achtereen heeft nu het prinsenhof tot residentie der stedelijke regeering en hare administratie gestrekt en kan bij den dankbaren Amsterdammer de wensch niet ontkiemen het paleis, waar hij zoo gaarne den oranjevorst ziet vertoeven, weer tot raadhuis ingericht te zien, niemand zal in hem den wensch wraken, dat het voormalig prinsenhof eens zoo moge worden verbouwd, dat het getuige van een bloei als die eens Huyghensaan de Y-stad toewenschte". Nimmer is er sedert iets van een wensch ontkiemd bij den Amsterdammer om het Prinsenhof te verbouwen, maar wél werd Thym's verlangen, -na zijn verscheiden, dat van velen zijner stadgenooten en sedert de noodzakelijkheid zich hoe langer hoe meer deed gevoelen tot uitbreiding van het stadhifis, werd de wensch op nieuw verlevendigd en vond het denk beeld ernstigen steun om althans den zetel van Dagelijksch Bestuur en van den Raad weer te vestigen in het voormalig kapitool der stad. Op 11 December 1901 aanvaardde de Raad echter een voordracht van het Dagelijksch Bestuur waarmee werd belist dat het stadhuis zou worden uitgebreid in zuidelijke richting. Reeds zien wij, gelukkig onder een zelfden gevel als die van het hoofdgebouw van 16lU het nieuwe gebouw verrezen en al gedeelte lijk betrokken, dat met niet minder dan 34 nieuwe kamers ons stedehuis heeft vermeerderd, goed verlichte localen van verschillende afmeting met sousterrains voor centrale verwarming en vele berg plaatsen. En met dit nieuwe gebouw is waar schijnlijk de uitbreiding niet voltooid. Wapenkamer^ten stadhuize, nu Schrijfkamer.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl