Historisch Archief 1877-1940
No. 1477
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
L ft l\etout au Pa.u<
\*\ ' U i'l ''
M v- / >
v ' W/ l '
&&
r
?llllllllMIIMIIIIIllllllllllllMtlllllllllllllllllll
Ook aan de zuidwestzijde zal binnen niet
langen tijd gelegenheid zijn haar
voorttezetten. De wensch van Witkamp dat
het voormalig Prinsenhof eens naar buiten
zich vertoone getuigende van een bloei
als die Huyghens aan de IJstad
toewenschte, schijnt ook al stond het
Amsterdam van onze dagen niet verder
dan ooit van dien bloei af?onuitvoerbaar
met het oog op de ligging en omgeving
van ons stedehuis. Maar wat dit
stedehuis aan uiterlijk vertoon ook moge missen
?en zal blijven missen, binnen zijn muren
weten wij dat de overheid in voordurend
grooter omvang haar taak ziet aange
wezen in het maatschappelijk belang van
steeds meerderen. In die richting dringt
?een bewustzijn dat onzen tijd kenmerkt,
een bewustzijn dat van ernstige roeping
getuigt en zich daarom zedelijk verheft
zoowel boven de praalzucht van alle tijden
als boven den bloei die de officieele
?dichter der 17e eeuw zich wenschte te
?droomen.
A m s t., Oct. 1905. W. R. V.
Prent- en ScoildersU op Arcnitectnra en
Amicitia.
Bij al de verzuchtingen over de kwalen,
waaraan het kunstleven van dezen tijd lijdende
is en al den spijt over hetgeen tijd, nalatig
heid en vandalisme van het vroegere
kunstschoon deden verdwijnen, moeten we niet
vergeten dat juist deze omstandigheden tev
ens de oorzaken zijn van genietingen, die de
menschheid in kunstvoller tijden niet, of
althans niet in die mate deelachtig kan ge
weest zy'rj.
Wel nimmer toch was de bewondering voor
het oude zoo algemeen en werd de schoon
heid er van zoo diep gevoeld als in dezen
tijd, die in zooveel opzichten van elk verleden
verschilt.
Want hoezeer stijlen en stelsels onderling
hebben mogen uiteenloopen, daarin kwamen
zy overeen, dat in de onderscheidene tijd
perken der beschaving er steeds een
overheerschende opvatting en overtuiging beatond,
waaraan een geheele natit;, een geheel ras
soms, zich onderwierp en geloofde als aan
het eenig ware en voortreffelijke,
Zulk een toongevende opvatting bestaat
thans niet, noch hier, noch elders. En waar
dit eensdeels leiden kan tot vrijer gedachten
gang en zelfstandiger ontwikkeling van het
individu, ontneemt het toch aan de massa
der scheppende kunstenaars de algemeene
basis waarop ieder naar zijn persoonlijken
aard en aanleg kan voortbouwen.
Waar eertijds door den heerschenden stijl
?de richting werd aangegeven, de werkkring
was afgebakend en aan de oneindigheid van
vormen en samenstellingen grenzen waren
gesteld, die niemand poogde te overschrijden,
dwaalt nu de geest vrij, maar rusteloos en
tastend, naar alle kanten en in alle tijden rond.
De meest geavanceerde optimisten begroe
ten de ongebondenheid van dezen tijd met
vreugde; zij zien daarin een samensmelten
van alle stijlen en als ideaal en ala
wereldstijl, grootscher en ongedwongener dan er
immer een bestond; maar het meerendeel
ziet hierin een utopie of in het gunstigste
geval een onafzienbaar verre toekomst.
In afwachting daarvan wordt weemoedig
het hoofd naar het verleden gewend en een
ware verkwikking, al is het dan geen onver
deeld genot, geeft deze tentoonstelling, waar
Architectura tegen den duisteren achtergrond
van het heden een helder licht doet schijnen
op de heerlijke pracht van het oude, ver
dwenen of verdwijnende Amsterdam.
Neen, nimmer kunnen de brave poorters,
die in deze vredige, harmonie use omgeving
hebben geleefd, het schoone er van zoo diep
en innig hebben gevoeld als wij misdeelden,
die door het onaesthetische van onze omge
ving het gemis er van zoo levendig onder
vinden. Wel wordt ons onderscheidingsver
mogen verstompt door een steeda algemeener
wordende wankunst en raken we gewoon aan
het leelijke, dat hoe langer hoe minder hin
dert, tot we, op eens, zooals hier, weer wor
den wakker geschud en gaan beseffen, hoeveel
schoons verloren ging en hoe gruwelijk het
meeste is, dat er voor in de plaats kwam.
Deze minder vroolijke gedachten dringen
zich op bij een eerste aanschouwen van de
buitengewoon rijke collectie prenten die hier
zijn uitgestald; maar al gauw vergeet ge de
nare vergely kingen met het tegenwoordige,
om geheel op te gaan in al het interessante
en wegsleepende mooi dat hier te kijk is.
Een volledig verslag daarvan zou een even
vervelende lectuur zijn als het bezichtigen
van die betooverende grachtjes, kalme, waar
dige oude gebouwen, sierlijke poortjes en
rustige geveltjes een zeldzaam genot is.
Het verhoogt niet weinig de
aantrekkelykheid dat tal van teekeningen en gravures op
zich zelf kunstwerken zijn en zoodoende
krachtig medewerken om u in den geest van
dien tijd te verplaatsen.
Zoo zijn er uitmuntende teekeningen van
J. Cats, K. Vinkeles en H. P. Schouten. De
laatste vooral heeft de stad van zijn tijd, het
laatst der achttiende eeuw, in beeld gebracht
met een juistheid en uitvoerigheid, die de
foto's van thans niet zouden kunnen verbe
teren. Maar daarbij is het meer dan een
machinale nabootsing der werkelijkheid. Hij
bevolkte zijn straten en grachten met allerlei
typische luidjes. Het zijn allen menschen in
hun bedrijf: kruiers, schippers, bedelaars,
meiden die de stoep doen, scharenslypers,
deftig wandelende burgers, heel het straat
leven uit die dagen kunt ge er uit kennen.
En let nu eens op hoe smaakvol en voor
treffelijk die menigte figuurtjes geteekend
zijn; hoe ze passen in hun schilderachtige
omgeving en daaraan een levendigheid geven,
zoo opwekkend, dat ge er niet op uitgekeken
raakt. Want ge dwaalt van het eene naar
het andere ; hier een oud, verweerd muurtje,
waar het warme steenrood door de vergane
kalk komt gluren en de barsten in grillig
lynenverloop door het muurvlak schieten,
daar huizen, steentje voor steentje geteekend,
geteekend maar niet gepeuterd, en alles
gedaan met een kalme bedaardheid, die
nimmer door een liefdevolle belangstelling
verlaten werd.
Wat was alles toen mooier en degelijker
dan nu. Zie nu eens die groote plaat: het
probeeren op den Dam van twee
slangbrandspuyten", uitgevonden door den
schilder-mechauicus Jan van der Heyden, van
wien ook deze gravure is. Dit is niet meer
dan een gelegenheidsprent en toch wat een
verzorgde, prachtige uitvoering, hoe meester
lijk de ordonnantie en lic htverdeeling, zoodat
het is of de plaat aan louter schoonheidszin
haar ontstaan te danken heeft.
Behalve de prentkunst, die twee zalen vult
en die hier op prettige en geriefelijke wijze
bekeken kau worden, daar alles onder glazen
platen op toonbanken ligt uitgespreid, heeft
men gemeend ook een afdeeling schilderkunst
of beter schilderijen-kunst aan deze tentoon
stelling te tnoeten toevoegen, orn, zooals het
voorbericht van den catalogus luidt, den
nadruk te leggen op het groot, op het onmis
baar verband der kunsten onderling.
Maar nu heeft juist de schilderijen-kunst
op haar geweten, dat zij zich totaal los maakte
van alle andere kunsten, het onderling ver
band verbrak en door langen tijd als de kunst
bij uitnemendheid te gelden, afbreuk aan
de anderen deed.
Er was voor het exposeeren van schilderijen
van Breitner, Isaüc Israëls en Karsen en de
etsen van Witsen wel beter motief te vinden.
Want al is bij de se stemmingskunst de afbeel
ding der bouwwerken bijzaak, zij is toch de
uiting der schoonheidsimpressies, die de ge
bouwen opwekten, vereenigd tot grachten,
straten en pleinen of als woonsteden van den
mensch, de sporen dragend van het verkeer
en het nauw verbonden zijn met dezen.
Breitner en Karsen zijn hier wel het be
langrijkst. Van Breitner een twintigtal studies,
waaronder prachtige proeven van zijn tem
peramentvolle, onstuimige kunst. Bij het
binnenkomen vindt ge aan de rechterzijde
drie van zijn mooiste studies. Het grachtje
in den hoek spant de kroon en is een wonder
van impulsief kunnen. Snel in n onaf
gebroken heftige werkvlaag is de fel ont
vangen indruk weergegeven, alles raak en
zonder weifeling neergezet, de hoogste lich
ten uitgespaard op het blanke doek. In deze
studie is een klaarheid en brandend leven
behouden, zooals in geen schilderij bewaard
kan blijven.
Hij geeft ook het mooie van het worden
en vergaan der stad in wijdsche bouwerijen
met gesjouw van paarden en werkvolk in
den omgewoelden grond of in kleurrijke brok
ken afbraak. Zijn studies zijn evenwel niet
alle van n waarde; die uit zijn lateren tijd
missen het brute, gloedvolle temperament
en behielden alleen een mooie volheid van
kleur.
't Lijkt wel of Karsen de indrukken ge
leidelijker in zich opnam en zeker is het dat
er by de weergave meer bedachtzaamheid
en overleg te bespeuren valt. By hem is het
schilderij onderworpen gemaakt aan de be
doeling om een stemming ten volle tot haar
recht te brengen. Het stil treurige wordt ge
steund door den somberen wel eens te troe
belen toon, door de stroef-strenge vormbepa
ling zijner huizen en boomen, Het innerlijke
moet soms veel vergoeden, wat ons aan het
uiterlijk mishaagt.
Bauer's bekende etsen die Oostersche
tafereelen hier wel wat te onpas kunnen
ter opluistering dienen, maar daarbij ware het
groote leege schilderij met slecht gekozen lijst
beter achterwege gebleven. De etsen die
Witsen van Amsterdamsche stadsgezichten
maakte zijn voldoende bekend; er zijn hier
zeer mooie exemplaren van.
Wie een paar genotvolle middagen wil
hebben, zij deze ^tentoonstelling aanbevolen.
Wat ik hier besprak, is maar een greep er
uit, er is bovendien nog een schat van kunst
nijverheid, meubelkunst en architectuur en
de smaakvolle inrichting met bloemen en
de warmkleurige tapijten op den vloer geven
aan het geheel een echt feestehjk en gezellig
aanzien, zooals dat zelden op tentoonstel
lingen te vinden is.
J. W. X.
Collectie f erner Danl in veiling
Deze zal plaats hebben 17 October, terwijl
op gebruikelijke wijze, drie dagen tevoren
als kijkdagen zijn vastgesteld. De veiling is
onder beheer van de firma Frederik Muller
& Co, en zal gehouden worden in de nieuw
ingerichte zaal Doelenstraat 16?18.
Met de inrichting van deze zaal, mag de
firma wel gecomplimenteerd zijn; ze is, wat
verlichting en localiteit betreft, werkelijk 'n
toonbeeld van een expositiezaal. De archi
tecten zijn de heeren Gebr. van Gendt A. L.z.,
en de restauratie van de plafonds is geschied
door den heer A. H. Trautwein.
De heer Dahl uit Dusseldorf was in de
kunstwereld een zeer bekend verzamelaar,
die daarbij een buitengewone voorliefde voor
Oud-Hollandsche Kunst aan den dag legde.
Bij de 183 nummers uit den Catalogus zijn
er maar zeer enkele van Duitsche en Vlaamsche
schilderijen, de andere zijn Hollandsch. En
daaronder zijn verscheiden groote namen.
Maar ook wel minder bekende, want door
zijne belezenheid van hollandsche kunstge
schiedenis, verwekten ook de minder
roernruchtigen uit het tijdvak van Holland's
kunstbloei de belangstelling van dezen
ijverigen collectionneur. Maar opgemerkt dient
daarbij, dat nog vele onder de 17e eeuwsche
hollandsche s:hilders met obscure namen
verrassingen kunnen geven. Tot nu toe was
ik nooit in de gelegenheid de Collectie in
Dusseldorf te zien, en de bijzondere kostbaar
heden daarvan zijn me daarom vrij wel vreemd.
Maar dat deze veiling wel belangwekkend is,
daarvoor vindt men een waarborg in den
goeden naam, die de collectie Dahl in de
kunstwereld had.
W. S.
In net Rob-Museum,
Een kabinetje van het Kon. Oudheidkundig
Genootschap in het Rijks-Museum (naast de
Rembrandzaal) is tot een bijzondere attractie
gemaakt voor de bezoekers. Er is tijdelijk in
geëxposeerd een deel der collectie van prof.
Otto Lanz, en deze tentoonstelling is wel
hierom zoo merkwaardig dat in het midden
van de tallooze Hollanders, binnen deze kleine
ruimte nu eens enkele Italianen, tijdelijk
intrek hebben genomen, 't Zijn schilderijen
en een stuk of wat voortbrengselen van sculp
tuur van vroegere Italiaansche meesters. In
een catalogus daar neergelegd ter bestemming
van belangstellenden, gaf de heer Pit een
korte omschrijving van de werken. Ik wil
me nu bepalen tot een verwijzing naar dat
geschrevene. W. S.
Kunst aan 't Volk".
De vereen iging Kunst aan 't Volk" te
Amsterdam richt het vriendelijk verzoek tot
hen, die in 't bezit zijn van kostbare
prenteboeken, om deze beschikbaar te willen stel
len voor de tentoonstelling van De Kunst
in verband met de opvoeding van het kind",
die in November in het Stedelyk Museum
te Amsterdam zal gehouden worden.
Zij die aan dit verzoek wenschen te vol
doen, worden verzocht de titels der in te
zenden werkjes voorloopig op te geven aan
onderstaand adrea: M. Wibaut?Berdenis van
Berlekom, Weesperzijde 32, Amsterdam.
Muziek in te Hoofdstad.
Niet zoo vroeg als in andere j'aren werd
ditmaal het winterseizoen geopend. Het "zal
wel komen omdat er geen Neierlandsche
Opera is en omdat ook de Italiaansche en
Fransche operagezelschappen tot nog toe
geen voorstellingen hebben gegeven.
Het Concertgebouw heeft echter zijn win
tercampagne hervat en eenige noviteiten ten
beste gegeven, waarover ik later nog wel
eens gelegenheid zal hebben te refereeren.
Donderdag 5 Oct. heeft de Directie een
Scandinavisch concert gegeven, waarop men
orchestwerken van Grieg, Svendsen en
Sinding aantrof en waarop een Noorsche zan
geres. Mejuffrouw Dagmar Lund, eenige lie
deren zong.
Grieg's ouverture lm Herbst", waarmede
de avond geopend werd, vertoont dat typisch
Noorsche in melodisch opzicht, dat wij reeds
te over kennen en dat eigenlijk ons langzamer
hand als een manier is gaan toesohynen. Echter
Grieg was een der eerste componisten die
het nationale type in aanwending bracht en
zijn ouverture is nog een jong werk, n.l. zijn
elfde. Het is overigens zeer goed geïnstru
menteerd en er zit gang in.
Van Svendsen werd een Legende
Zorahayda" uitgevoerd, een echt stukje program
mamuziek ; het zou echter moeilijk geweest
zijn de ontwikkeling van het programma in
de muziek terug te vinden. Dit doet er ech
ter niet toe, als de muziek maar mooi is
en dat is zij, misschien een weinig te aan
houdend teeder en fijn.
Het kan met programmamuziek tock raar
gaan. Eerst wilden de componisten hunne
werken niet uitgevoerd hebben zonder pro
gramma ; daarna stelden zij als eisch dat men
wel vooraf van het programma kennis mocht
nemen, maar onder de uitvoering niet de
motieven mocht nalezen. Vervolgens heeft
men programmamuziek gecomponeerd, waar
bij het onverschillig is of men het onder
werp er bij heeft of niet.
Thans wordt programmamuziek geschre
ven waarbij de componisten absoluut niet
willen dat de toehoorder op de hoogte zij
van hun gedachtengang en zelfs is het reeds
voorgekomen dat een bestaand en meer
malen gebruikt programma door den com
ponist weder is ingetrokken.
Sinding's symphonie is absolute muziek.
Voor mij was het 't aantrekkelijkste num
mer van het programma en wel door zijn
degelyken inhoud en meesterlijke bewerking.
Wel vindt men ook hier dien Noorschen
trek, die bijna ieder werk van
Scandinavischen oorsprong kenmerkt, maar dat is nu
eenmaal zoo; daar moet men zich over heen
zetten.
Mejuffrouw Dagmar Lund zong haar voor
drachtsstukken in de origineele taal en dat
gaf aan het geheel een groote bekoorlijkheid;
overigens was in het tekstboek de vertaling
naast het oorspronkelijke afgedrukt, zoodat
iedereen die het Noorsch niet machtig was,
gemakkelijk de beteekenis kon volgen.
Mujuffrouw Lund zong eerst drie stukken
van Grieg met orchest. Daarvan had het
Fra monte Pincio" een eenigszins banaal
refrein. En Svane" dit mooie stemmings
volle lied, spande verreweg de kroon en
werd ook het mooist voorgedragen. Van de
liederen met pianobegeleiding die mej. Lund
zong, beviel mij het beste later Mot K veld"
(des Avonds) van Agathe Backer-Gröndahl.
Dat was een levendig, frisch lied.
Mejuffrouw Lund is niet in het bezit van
een groote, omvangrijke stem. Integendeel,
haar orgaan mist hoogte en klinkt menig
maal stroef. Ook resonneert haar stem te
weinig en heeft zij ook niet zooveel heer
schappij over haar middelen, om een mooi
gaaf crescendo en diminuendo te maken.
Daartegenover staat, dat mejuffrouw Lund
zeer goed voordraagt en veel werk heeft ge
maakt van haar pianissimo, hetwelk echter
meer draagkracht moest hebben. In het
eerste nummer was het de zangeres blijkbaar
nog vreemd met orchest te zingen.
Na een concert van Noorsche muziek, n
gewyd aan den Franschen componist Camille
Saint-Saëns, ter gelegenheid van zyn
zeventigsten verjaardag (9 October).
De Poêmessymphoniques Phaeton" en La
jeunesse d'Hercule" zyn zeer beminde stuk
ken in het Concertgebouw. Ik had ze in
lang niet gehoord en moet tot mijn leed
wezen erkennen, dat zij my niet meer zoo
konden bekoren als vroeger. Wel zijn zij
fijn gedacht en sierlijk geïnstrumenteerd maar
het is toch lichte muziek, zonder groote diepte
van inhoud.
De heer Gerard Hekking speelde het tweede
cello-concert van den jarigen meester, bene
vens een paar kleinere stukjes met piano
begeleiding. Behoudens een kleine onzeker
heid in het begin, was de wedergave dezer
solonummers bijzonder schoon. De heer Hek
king speelt met prachiigen toon en veel dis
tinctie, zonder daarom warmte te ontberen,
De derde symphonie vormde het slot van
de matinee. Daar dit werk niet lang geleden
nog door mij is besproken in dit blad, kan
ik thans hierover het stilzwijgen bewaren.
Saint-Saëns is een musicus, die langen tij d
werd aangezien als Frankryks grootsten leven
den toondichter.
In zekeren zin zelfs werd hij nog boven
Berlioz gesteld, naar mijn meening ten on
rechte. Wel heeft hij met Berlioz gemeen een
groote veelzijdigheid en algemeenheid in zijn
aesthetische ontwikkeling. De litteraire arbeid
van beide mannen staat weinig minder hoog
dan hunne muzikale.
Berlioz is voor mij echter toch een
grootschere natuur. Hij moge grilliger zijn en meer
bizarre dan zijn jongere collega, hy heeft ook
meer temperament en door zijn werken
stroomt over het algemeen een meer harts
tochtelijke gloed.
Saint-Saëns is geestig, onderhoudend en
hoogst gedistingueerd. Hij ig het type van
een hoofschen Franschman, van een cavalier.
Berlioz is een universeele geest, wiens kunst
aan geen grenzen gebonden is. Hy' uit zich
het liefst in werken van grooten stijl. Groote
orchesten en groote koren zijn tenauwernood
groot genoeg voor zijn machtig genie.
Saint-Saëns daarentegen is het grootst in
zijn kamermuziekwerken en solo-concerten.
Daarin kan hij zich zoo recht intiem, zoo
elegant uiten. Zijn klaviercompositiën, b.v.
zijn concert in g. kl. 3 is een juweel; dat
moet men door hem zelf of b. v. door
Clotilde Kleeberg hebben hooren spelen!
Een vijftal opera's heeft Saint-Saëns ge
schreven en daarvan heeft eigenlijk alleen
Samson et Dalila" een groot succes be
haald. Wie kent niet daaruit Mon coeur
s'ouvre i ta voix"?
In den laatsten tijd leeft de meester ta
melijk teruggetrokken. In den winter ge
woonlijk in warmer klimaat, b.v. in Egypte
of op het eiland Madera en daar houdt hij
zich dan bij voorkeur met wetenschappelijke
studieën, ik meen met astronomie, bezig.
Moge het den beminnelyken grysaard ge
geven zijn, nog jaren van kalme rust te
kunnen genieten.
ANT. AVKEKAMP.
NIEUWE UITGAVEN.
Uitgave van A. A. Noske, Middelburg,
Werken van Alphons Diepenbrock.
Hymne voor Viool en Piano".
Vier Sonetten: 1. De klare dag" (Fr. van
Eeden) voor Tenor met klavierbegeleiding.
2. Avondzang" (uit| Mathilde", een
Sonettenkrans door Jacques Perk) voor Tenoor met
klavierbegeleiding (auch mit
Orchesterbegleitung in Manuskript). 3. Ik ben in een
zaamheid niet meer alleen" (L. van Deyssel)
voor Sopraan of Tenoor met klavierbegelei
ding. 4. Zij sluimert" (uit Mathiide",
een Sonettenkrans door Jacques Perk) voor
Tenoor met klavierbegeleiding (auch mit
Orchesterbegleitung in Manuskript). Deutsche
Uebersetzung von F. du. Pré.
GDIÜO Gezelle.
Kleeng (dichtjes Driemaal XXX1I1 mits
gaders rijmreken, nageldeuntjes, spakerlingen, en
diergelijk gestrooi, van Guido Gezelle. Pater
Verriest heeft er van voorgedragen, juister,
hij heeft enkele er van gezegd en gezongen,
zoo naïef als ze zijn. Ze komen nu voor in
een laatste bundeltje van Gezelle. Een nieuw
genot geven ze bij het lezen. Dan hoort men
weer de lieve stem van den ouden pastoor.
Men heeft maar voor 't kiezen.
Ik jeune mij daarin,
ik jeune mij daaran,
als ik een liedtje mag dichten;
ik jeune mij daarin,
ik jeune mij daaran,
als ik het liedeke kan.
Of:
Luidt op, gij vlaamsche liederzang,
waar blijft gij met 't schoon weer zoo lang?
De wee wordt groen, de stal breekt uit,
het klinkt en 't belt al overluid,
het zingt en 't schelt alhier, aldaar,
als of heel 't land n kerke waar'!
Of ten besluite :
Slaapt, slaapt, kindje slaapt,
en doet uwe oogskens toe,
die pinkelende winkelende oogjes daar,
'k ben 't wiegen al zoo moe :
'k en kan u niet meer wiegen,
'k en ga u niet meer wiegen,
slaapt, slaapt, toe!
g'Hebt uw hert- en monaje voldaan,
g'hebt al uw krinkelde krulletjes aan,
ach en 'k kan van uw wiegske niet gaan,
slaapt, slaapt, toe I