Historisch Archief 1877-1940
N'. 1478
DE AMSTERDAMMER
A°. 1905,
WEEKBLAD VOOK
DEELAND
O n. c5L e r redactie
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
a. n. J". ZDIE IC O O.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heeren gracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. posl f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderl\jke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12','a
Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucinea tegenover liet Grand Café, te Parijs.
Zondag 22 Octobsr.
Advertentiën van 1?5 regels ? 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel 0 0.40
Annonces uit RiiitscUantl, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma
RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel ia 35 Pfennig.
Stukken en brieven voor de
hoofdredactie bestemd gelieve
men te adresseer en:
HEERENGRACHT 457.
- llllllllllllllllllllllllllllHIIIIIIIIIIIIHHIIIlMfMfflIIIIHMHIIIIMtlllIlflIlfilffl
INHOUD:
.VAN VERRE EN VAN NABIJ: Indische
?begrooting voor 1906, JI, (slot), door C. van
; der" Pol.?Pro en Contra: Het vrije huwelijk,
door C. Sanders?Huidekoper. Krabbels
uit Groningen. SOCIALE
AANGELEGEN> HEDEN : Vakorganisatie van handels- en
, kantoorbedienden, door Gerard G. Lenselink.
FEUILLETON : Vroeg voorjaar ! door Daisy
. ? E. . A. Junius. KUNST EN LETTEREN :
Muziek in de Hoofdstad, door Ant.
Aver? kamp. Henri F. R. Brandts Buys, f, door
Ant. Averkamp. Een Bilderdij k-Archief,
door dr. H. ó. Muller. Vaderlandsche
Ge. echiedenis, door P. Louwerse, beoordeeld door
-. -ïfT Westerling. BOEK AANKONDIGING.
VOOR DAMES: Van de prinses met het
? schoone- gewaad, III, (slot), door Alyda
PrinsSchepers. Een telefoonpraatje (Ingez.), door
? Marie Jungius. ALLERLEI, door Caprice.
UIT DE NATUUR, door E. Heimans.
Deenseh-koloniale tentoonstelling te Kopen
hagen, (met af b.), door Vrouwke. Albrecht
Ro'denbach, (met portret). De vijf Oer
vormen" drijvend op Amstels wateren, door
K. Bes. Lequel? door H. G. Ibels. De
. prijsvraag voor het Vredespaleis, door J. H. W.
Leliman. Berechting van jeugdige delin
quenten, door mr. B. Hes, beoordeeld door
mr. M. J. van der Flier. INGEZONDEN.
FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRO
NIEK, door D. Stigter. Julius Pruttelman
Brommeijer. DAMRUBRIEK. SCHAAK
SPEL. ADVERTENIIEN.
Indische begrooting voor 1906.
II. (Slot).
De thans ingediende
ontwerpen-Indische begrooting, leveren zooals wij
in den aanhef van nr. I opmerkten
een eenigszins betrouwbaar criterium ter
beoordeeling van het regeeringsbeleid
van den tegenwoordigen
gouverneurgeneraal. Minister Pock geeft dit duidelijk
te kennen in zijn memorie van toelich
ting, waarschijnlijk in hoofdzaak nog
samengesteld door minister Idenburg,
maar die dan toch blijken draagt van
door den nieuwen minister terdege te
zijn nagezien en hier en daar gewijzigd
en aangevuld.
Eerst wordt voorgerekend, dat voor
1906 de gewone uitgaven en inkomsten
een geraamd nadeelig saldo opleveren
van nog geen SV'a ton, terwijl ditzelfde
tekort voor het loopende dienstjaar moest
festeld worden op bijna 44 ton d. i.
us ruim vijf maal zooveel. Hierbij wordt
een aardig potsysteem ontwikkeld, kin
derlijk oprecht en eenvoudig!, dat buiten
beschouwing kan blijven, zoo ook de
verwachte versterking van middelen op
Zuid-Celebes. Wij denken hier aan het
hei!" roepen voor men over den Dam is.
De minister toont zich danig in de
nopjes met de verkregen financiëele resul
taten door versterking van middelen en
door bezuinigingen. Hij legt uit, hoe daar
toe ook heeft medegewerkt, dat zij (de
begrooting) in Indiëvolgens een andere
werkwijze is samengesteld dan vroeger
het geval was." De vroegere Indische
begrootingmakers hadden nooit een over
zicht van de geheele begrooting, mits
dien" zegt de minister kon de
Indische regeering zich niet genoegzaam
rekenschap geven van den financieelen
toestand."
Het gevolg daarvan was, dat zij, die bij
telkens ernstiger wordende omstandig
heden in eigenlijk beslissende instantie
hadden vast te stellen hoe fiscus en be
volking elk het aankomende te geven,
slagen in de lucht deden; bij de
voorstellen van nieuwe maatregelen niet
voldoende het financieel evenwicht in
het oog konden houden." Zoo had dus
de minister van koloniën, die toch zoo
wordt thans erkend niet zoo goed
als de Indische autoriteiten in staat is
om te oordeelen over de urgentie van
nieuwe maatregelen en over de vraag:
welke al dan niet uitstel zouden kunnen
lijden,", uit te maken welke van de
nieuwe maatregelen, die door de
Indische regeering waren voorgesteld in het
belang van het evenwicht tusschen
ontvangsten en uitgaven, niet op de
begrooting moeten worden gebracht."
Zoo heeft men vele tientallen van jaren,
??zegge: altijd lukraak gewerkt!
Minister Idenburg begreep ten laatste
dat het zoo niet langer kon en mocht,
en heeft in overleg met den
gouverneurgeneraal een werkwijze ontworpen, vol
gens welke geheel de begrooting, dus
zoowel de raming van uitgaven en mid
delen in Nederland als die in Indi
voortaan in Indiëzal worden ontworpen.
Dit is thans voor het eerst toegepast.
De minister somt een rooster van werk
zaamheden op voor Indië, loopend over
de maanden Januari?Mei, en wanneer
dan vervolgens door den
.gouverneurgeneraal beslist is let wel: de g.g.
beslist! wat in de ontwerp-begrooting
zal worden opgenomen," zorgt de direc
teur van het departement van financiën
voor de samenstelling van de volledige
begrooting. Na den gouverneur-generaal
in Mei te zijn aangeboden, volgt de ver
zending naar Nederland.
Vooral gewichtig klinkt na dit alles
de mededeeling, dat minister Idenburg
aan deze werkwijze nog het voordeel
verbonden achtte, dat daardoor een stap
wordt gedaan in de richting van grootere
zelfstandigheid van Indiëop financieel
gebied en een toestand wordt voorbereid,
waarin de Indische begrooting in Indi
wordt vastgesteld, teneinde door den
rijkswetgever te worden goedgekeurd."
Hiermee kan minister Pock zich geheel
vereenigen.
Hoe belangrijk deze mededeelingen ook
schijnen, wij weten daarmee volstrekt niet
alles. De minister blijft dan toch jegens
het parlement verantwoordelijk voor de
ingediende ontwerpen, en tenzij hij
blindelings meegaande is zal hij zich
niet a priori neerleggen bij alles wat een
gouverneur-generaal verkiest te
decreteeren. Immers, ook de onderkoning staat
voor vele quaesties, evenals de minister,
gelijk beoerdeelaar van uit de verte.
En nu kan niet worden ontkend, dat
de gouverneur-generaal er thans als
begrootingmaker alles behalve aangenaam
voor geplaatst stond. Blijkt toch het voor
1905 geraamde tekort ongeveer juist, dan
staat Indiëbij het einde van het nog
loopend dienstjaar voor een tekort van
bijna 124!/4 millioen gld., d. i. naar de
minister meedeelt, ruim 4 millioen
meer, dan het uit de opbrengst der
leeningen van 1883, 1895 en 1905 tot
dekking nog beschikbaar bedrag van
ongeveer 120,122,000 gld."
Het moest dus weer komen tot aan
wijzing op een nieuwe leening.
Dit zou, werden Indië's financiën be
heerd volgens de grondregelen die in
iederen anderen beschaafden staat ook
in Nederland gelden, en werd er,
hoe dan ook, ernstig naar economische
ontwikkeling gestreefd, niet veel onrust
behoeven te baren. Want wat beteekent
bij een normale ontwikkeling van 's lands
hulpbronnen voor Indiëeen schuld van
circa 123Va millioen laat het over een
drietal jaren zelfs 150 millioen zijn?
Maar het zorgbarende van den toestand
is het ontbreken van die normale ont
wikkeling. En deze is onder het tegen
woordig regiem ook nooit te wachten.
Men kan er allerlei argumenten aan
ontleenen voor de onmogelijkheid van liet
staatssocialisme, dat toch allen landen
wordt opgedrongen, en waarbij alles
afhangt van de vorming van ambtelijke
keurkorpsen. Indiëis grootendeels daarop
aangewezen, omdat de democratie er door
eeuwenheugende despotisme en autocratie
helaas nog in stijve windselcn ligt.
En toch: met een schij a van volkomen
recht hekelde de N. Bott. CV., de Indische
begrooting besprekend, het
ambtenarenbeheer. Het blad wijst op de luttele
winsten, behaald met de Ombilin-mijnen.
Maar wanneer dat nog niet leerrijk genoeg
is, dan zou het hun, die weer mochten
aankomen met plannen voor
gouvernements-suikerfabrieken, voor
gouvernementsmijnen, of voor welke ook, door
ambtenaren gedreven, affaire," willen
zeggen: gaat naar Banka en wordt
«wijs I"
Deze wanhopige conclusie kan helaas
niet anders dan in den gedachtengang
liggen van iederen Indischen machtheb
ber. Want inderdaad is onder het
diepverdorven regiem alle initiatief, liefde en
toewijding voor de publieke zaak stelsel
matig gedood behoudens natuurlijk bij
enkele eerzuchtige of edelmoedige naturen.
Met zulke korpsen moet nu een gou
verneur-generaal werken, nastreven het
hoogverheven ideaal (!) van de jaarlij ksche
begrootingen kloppend te maken! Verder
toch gaat zijn opdracht niet, en gaan ook
niet zijn illusies. Doch juist daarom vooral
staat hij voor een wanhopige taak. Want al
blijft bij regeering en bestuur alles zoo
veel mogelijk bij het oude, de natuur
;aat desondanks staag haar gang; zij
oet nieuwe en hoogere eischen hooren;
en naarmate men daaraan tracht te ont
komen, wassen de moeilijkheden ...
Ofschoon er niet aan te twijfelen valt,
of de gouverneur-generaal heeft, gelijk
iedere andere Indische bewindvoerder.
de onmogelijkheid gevoeld om autocratisch
en bureaucratisch iets voor Indiëterecht te
brengen waartoe anders de bergen pape
rassen over bestuursdecentralisatie ? ?
toch wordt deze zoo vanzelf sprekende
waarheid niet beleden. Het blijft maar peu
teren met wat bezuiniging en belastinkjes,
uio meerendeels voorbestemd zijn om
spoedig te verkwijnen en te verdwijnen,
zooals b.v. de nieuwe suikerbelasting;
peuteren met een aalmoezen- en spaar
stelsel in verband met het bijspringen
door Nederland met 40 millioen, nadat
het eerst onrechtmatig zooveel heeft ge
noten van Indië, en ? zij 't dan in anderen
vorm, blijft voortgaan met spolieeren.
En wanneer dan een nog deels
fictieve ! bezuiniging is verkregen van
63 ten, dan kraait men victorie!
Maar de minister-zelf heeft het als
adyizeur erkend, en iedereen heeft het
drie jaar geleden als uitgekreten: toen
de nood onder de steeds verwaarloosde
en uitgezogen Javanen zich buitengewoon
nijpend deed gevoelen! dat er iets ge
heel anders noodig is dan bezuiniging.
Hoewel deze bij te groote weelde in het
beheer vanzelf spreekt, moet er toch eer
gulheid betracht worden, zelfs groote
gulheid, om aan de ongelooflijke achter
lijkheid van Indiöop intellectueel en
economisch gebied een einde te maken.
Bij deze begrooting is echter geen
sprankje hoop gegeven op een opleving
van dit bewustzijn bij de Indische
algemeen-bestuursmeBschen; ook niet bij
den gouverneur-generaal, toch de man,
die als een soort van Hercules werd
fevierd, die het ontredderde Indiëmet
ezemen zou koeren. En wat blijkt zijn
bewind nu anders dan een der vele varia
ties van
hetpound-foolish-and-pemuj-wisesysteem??'wat anders dan ongetwijfeld
een der stadia van Nederland's koloniaal
aftakelingsproces?
Nagaande de 'cijfers der ingediende
begroeting, dan treft het grootendeels
illusoire karakter der bezuinigingen op
materieel en het gepeuter aan de schrale
inkomens. Een enkele illustratie slechts,
een uit de velen, die de uitgewerkte
en toelichtende staten bevatten.
Bij ondera'fdeelmg 67 fis op een bedrag
van bijna 3 ton 22,000 gld. minder uit
getrokken, niettegenstaande in werkelijk
heid rond 6000 gld. meer zal worden
uitgegeven. Hier is dus een bezuiniging"
gevonden van circa 28,000 gld. Doch hoe:
Gouverneur-generaal Van Heutsz en
minister Idenburg waren overeen ge
komen om dit geld niet te gebruiken,
ofschoon het reeds voor 1904 was toe
gestaan teneinde vrije geneeskundige
behandeling toe te kennen aan de in
dienst zijnde of gepensionneerde
inlandsche burgerlijke ambtenaren, hun ge
zinnen, weduwen en weezen. Ook zou
dit recht worden uitgebreid tot de ge
pensionneerde Europeesche ambtenaren
met hun gezinnen weduwen en weezen.
Het zal wel geen betoog behoeven, dat,
uitgenomen enkelen, behoorende tot laatst
genoemde catagorie, het hier hulp
behoevende menschen gold. Verder: deze
menschen moeten voor dezelfde behande
ling uit eigen middelen tonnen gouds
betalen; doch daartoe veelal niet in staat,
blijven zij geheel zonder geneeskundige
verpleging. Het moet dus Van Heutsz
duidelijk zijn ook na ze ven achtereen
volgende declareer-maar-raak-jaren!
hoc ontzettend veel leed de staat met
die simpele iets meer dan 1/4 ton voor
toelagen aan particuliere geneesheeren
kon verzachten.
Nu is echter de groote
gouverneurgeneraal aan 't rekenen getogen en tot
uikomst vindend, dat er behalve de toe
gestane 27.750 gld. nog een aanmerkelijk"
bedrag zou komen voor medicijnen en
verbandmiddelen, acht hij het,
hoofdzakelijk met het oog op den
tegenwoordigeu toestand der Indische
geldmiddelen, niet wenschelijkdeze maatregel
thans tot uitvoering te brengen."
Doch ondanks dezea zorgelijken finan
cieelen toestand wordt w H 193,000 gld.,
uitgetrokken tot verbetering van de
traktementen der subalterne officieren;
dan toch richards in vergelijking van de
slecht bezoldigde inlandsche ambtenaren
en hun weduwen en weezen. En die
officieren hebben bovendien nog allerlei
kostbare voorrechten en goede vooruit
zichten.
Ziet: zulke staaltjes teekenen de
begrootingscijfers. Zij teekenen ook den
auctor intellectualis van die cijfers, den
gouverneur-genernaal, en geven aanleiding
tot den hartgrondigen wensch, dat minister
Fock zich vóór de indiening van een
volgende begrooting van den invloed van
Indië's onderkoning zal weten los te
maken. »
Zoo niet, dan handelt deze minister
lijnrecht in strijd met de denkbeelden,
in zijn beschouwingen en voorstellen
ter verbetering van den economischen
toestand der inlandsche bevolking van
Java en Madura" ontwikkeld. En dan
zouden wij weer een merkwaardige bij
drage tot de verzameling oude plunje"
bekomen.
Nog eens: wij maken den nieuwen
minister geen grief van deze begrooting.
Hij heeft nog niet de gelegenheid gehad
een betere samen te stellen, of te doen
samenstellen.
Doch wij noemen deze begrooting een
dom reactionair product van wetgeving,
een dat aantoont hoe een Atjeh-militair
par excellence nog geen excelleerend
econoom en financier is, zooals Indi
thans zoo broodnoodig heeft.
K ij s w ij k, 7 Oct. C. VAX DER POL.
Pro en Contra-Het B Huwelijk
Pro: W. HAJIHUUGER.
Contra: Mr. H. VKRKOI-TEREN.
Hoe zoude ik wenschen dat het vrije
huwelijk" opgevat zooals de heer W. Ham
burger ons dat beschrijft in bovengenoemde
brochure, regel was geworden in de maat
schappij, want dan ware de menschheid een
heel eind op weg naar de volmaking, waar
zij nu helaas nog zoo bedroefd ver vandaan is.
... Het is een vrije verbintenis tusschen
man en vrouw, een vereeniging van twee
menschen, vrij van wettelijke banden en
stoffelijke belangen, vrij van dierlijke lusten;
een zielsharmonie waar een sterke drang
tot nheid, een machtig gevoel van
wederzijdsche liefde aanwezig zijn, het is een
n-zijn van twee menschen, waar liefde de
eenige band, het elkaar vrij laten, de eenige
voorwaarde is. Oeen vrijheid die van den
mensch een speelbal der zinnen maakt, die
hem een verdierlijkt leven doet lijden, maar
een vrijheid die hooger opvoert, die mee
werkt tot 's menschen zelfvolmaking," aldus
de hear Hamburger (bl. lü) en wie zou dit
niet gaarne als het ideaal van het huwelijk
beschouwen! Doch de heer H. vergeet dat
voor zulk een verbintenis twee vleeschelijke
menschen noodig zijn met al hun gebreken
en onvolkomenheden, ook twee menschen die
in de hedendaagsche maatschappij moeten
leven, en dus, hoe prozaïsch het ook moge
klinken, door het practische leven gedwongen
worden te letten op stoffelijke belangeji".
Da t zulke huwelijken als het bovenbeschreven
reeds nu bestaan is zeker, maar even zeker
dat zij behooren tot de hél groote uitzon
deringen, en tevens dat zij gesloten zijn
onder de thans heerschende huwelijkswet
geving.
Is dit niet iets dat tot nadenken stemt?
is het niet het bewijs dat niet bij de wet,
maar bij de menschen die haar misbruiken,
de grootste schuld ligt van de ongelukkige
huwelijkstoestanden die men thans zoo veel
vuldig rondom zich ziet? Daarmee wil ik
volstrekt niet beweren dat dan de wet ook
wel kan blijven zooals ze nu is, integendeel
ik ben het geheel met den heer Hamburger
eens, dat de door hem aangehaalde arti
kelen van het B.W. zoo spoedig mogelijk
moeten verdwijnen, zij zijn een grove
beleediging voor de vrouw en passen niet
meer in de opvattingen van onzen tijd.
Maar waar de heer H. schrijft (bl. 10):
niet door een verbetering der bestaande
huwelijkswetten zal men tot zulk een
huwelijk (als 't boven beschrevene) kunnen
geraken, maar wel door het tegenwoordig
huwelijk als zoodanig te ontdoen van alle
wettelijke banden, van eiken uiterlijken
dwang, van elke individueele
vrijheidsbelemmering", daar gaat hij mi. te ver; daar
vergeet hij dat de geschiedenis van het
menschdom leert, dat alle ontwikkeling
langzaam, stapje voor stapje, met vallen en
opstaan gaat en dat zulk een grooten sprong
als hij nu voorstelt, ten eenenmale onbe
staanbaar is met de natuurwetten en reeds
daarom voor 't oogenblik dus niet voor
verwezenlijking vatbaar.
Deze waarheid heeft de heer Hamburger
wel onbewust gevoeld, want hij schrijft
(bl. 14) het vrije huwelijk zal niet alleen
voor hoogstaande naturen geschikt zijn,
maar het zal ook door de massa uitgeleefd
kunnen worden, zonder dat daardoor ver
meerdering van sexueele uitspattingen plaats
zal vinden want het vrije huwelijk zal niet
plotseling, maar wel langzamerhand alge
meen worden. Volgt daar niet uit, dat hij
toch eigenlijk niet vóór dadelijke afschaf
fing van alle wettelijke huwelijksbandeu
is, en dus het vrije huwelijk meer beschouwt
als een ideaal waarnaar gestreefd moet
worden, dan als een dadelijk aan ieder te
geven goed recht, en zou het dan niet ver
standiger zijn te beginnen bij het begin,
verbetering der bestaande huwelijkswetten,
inplaats van bij het einde, geheele afschaf
fing daarvan?
Voor de groote vrijheid die de heer H.
den menschen wil geven, moeten deze eerst
worden opgevoed; zij moeten leeren dat de
grootste vrijheid eigenlijk fceteekent de
grootste zelf'beheersching en zelfverlooche
ning, want zonder die beide zou het vrije
huwelijk zonder eenigen twijfel ontaarden
in losbandigheid, dat zal ook de heer Ham
burger moeten toegeven.
De questio van het vrije of het wettelijke
huwelijk is daarmee, evenals eigenlijk elk
sociaal probleem van onzen tijd, terug te
brengen tot het standpunt van de zedelijke
ontwikkeling, waarop de mensch staat. Hoe
hooger dit is, hoe beter de maatschappe
lijke toestanden zullen worden, hoe beter
ook de wetten; ja, hoe minder geschreven
wetten wij noodig zullen hebben, hoe meer
wij ons zelve zullen kunnen regeeren door
de eeuwige wetten der natuur, door ons
geweten en ons verstand in ons binnenste
opgeschreven !"
Maar zouden de heer Hamburger en zijn
medestanders in ernst kunnen gelooven, dat
de menschheid nu al dit hooge en voor 't vrije
huwelijk toch absoluut noodzakelijke stand
punt heeft ingenomen? dit lijkt mij onmoge
lijk, eerder geloof ik dat zij de questie nog
niet genoeg heb ben uitgedaeht,dat zij zich nog
niet genoeg rekenschap hebben gegeven van
de gevolgen, die afschaffing van alle wette
lijke huwelijksbanden op het karakter van
den tegenwoordigen mensch zoude hebben,
dat zij, in geestdrift voor het mooie ideaal de
werkelijkheid vergeten hebben, dat zij, zelf
misschien hoog staande, niet bedacht hebben,
dat allen niet zijn als zij!
Het huwelijk is een goddelijke, geen
vrije menschelijke instelling, de mensch
heeft het niet gemaakt, maar gekregen",
daarmee begint mr. Verkenteren zijn ver
weer tegen het vrije huwelijk.
Ware hij niet verder gegaan dan dit
begin, dan was daarmede alles gezegd wat
een man van zijne geloofsovertuiging kan
zeggen over dit onderwerp; immers van
dit standpunt uitgaande valt er niets te
veranderen, er valt slechts te berusten, en
ieder die er aan tornen wil is uit den
booze. Voor zulk een overtuiging kan men
respect hebben, al staat ze lijnrecht tegen
over de eigene, er valt niet tegen te rede
neeren, met die paar woorden is alles
gezegd.
Doch de heer Verkouteren gaat wel
verder en verzwakt daarmee aanmerkelijk
zijn standpunt.
Na een betoog vol tegenstrijdigheden,
waarin hij met de eene hand terugneemt,
wat hij met de andere geeft, concludeert
hij: het bestaande huwelijk heeft vele
gebreken, maar het is nog altijd het beste,
wat verkregen kan worden."
Deze conclusie is op zichzelf de beste
illustratie van mr. Verkouteren's weifelende
houding, die ik zooeven aanstipte. Immers,
hij geeft toe dat er vele gebreken zijn,
maar durft de gevolgen dier uitspraak niet
aan, en inplaats van er op te laten volgen :
maar wij moeten trachten die te verbeteren,"
wat logisch zou zijn, wordt hij bang en
zegt, zonder een enkele motiveering maar
het is nog altijd het beste, wat verkregen
kan worden", waarmee hij zijn geweten in
slaap sust, maar zijn tegenstanders niet
overtuigt.
Het feit dat een goddelijke instelling ge
breken kan hebben, klinkt zelfs in
nietgeloovige ooren als heiligschennis en kan
ik uit den mond van mr. V. niet anders
verklaren dan dat hij het goddelijke in 't
huwelijk verwart met het menschelijke.
Grondslag van het huwelijk is de ver
eeniging van twee menschen door de liefde,
deze drang is in elke menschenziel gelegd
en zou men dus de goddelijke kunnen
noemen; hoe nu deze verbintenis zich
verder zal ontwikkelen wordt voor elk
menschenras, ja voor elk volk afzonderlijk,
bepaald door den trap van ontwikkeling,
waarop het staat.
Mr. Verkouteren zegt volkomen terecht:
ten deele behoort het Huwelijk tot het ge
bied des rechts, en ten deele tot dat der
zeden (bl. 22), maar", laat hij er op volgen
ook het recht is geen product van men
schelijke willekeur of een openbaring van
macht" en ook daarmee kan ik meegaan;
het recht is het product van de mensche
lijke ontwikkeling, niet van de mensche
lijke willekeur, maar ontaardt dikwijls in
een openbaring van macht".
Nu zal dus ook elk volk deze liefdever
bintenis omkleeden met de wetten en de
zeden die het uitvloeisel zijn van het den
ken en voelen zijner meerderheid, getuige
de verschillende huwelijkswetten en
huwelijksbegrippen in de verschillende landen
en bij de verschillende volken. Zou de heer
Verkouteren nu werkelijk gelooven dat aan
die wetten en zeden niets veranderd mag
worden ?
Dat kunnen we niet aannemen, want
mr. V. zegt (blz. 22):
Aan alle fundamenten wordt tegenwoor
dig geschud door een geslacht, dat niet meer
weet, dat de maatschappij groeit en zich
historisch ontwikkelt en niet als een klomp
klei, volgens abstracte begrippen kan worden
gevormd en gekneed."
Of het schuddende geslacht dat niet weet,
laat ik voor mr. Verkouteren's rekening,
maar in elk geval weet hij het wel, en
wat kan hij dan anders verstaan onder het
groeien en zich ontwikkelen van de maat
schappij, dan dat de zeden en gebruiken
en wetten veranderen, is niét dat juist een
bewijs en een gevolg van het groeien':
Waar men mr. Verkouteren's betoog ook
aantast, overal stuit men op tegenstrijdig
heden, nergens vindt men het logisch door
gevoerd bewijs dat het hedendaagsche hu
welijk het beste is, wat verkregen kan
worden" en daarom heeft de heer Verkou
teren zijn medestanders m. is. met dit ge
schrift geen dienst gedaan en zal hij zijn
tegenstanders niet overtuigen.
C. SAXDEKS