De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1905 22 oktober pagina 1

22 oktober 1905 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N'. 1478 DE AMSTERDAMMER A°. 1905, WEEKBLAD VOOK DEELAND O n. c5L e r redactie Dit nummer bevat een bijvoegsel. a. n. J". ZDIE IC O O. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heeren gracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. posl f 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderl\jke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12','a Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucinea tegenover liet Grand Café, te Parijs. Zondag 22 Octobsr. Advertentiën van 1?5 regels ? 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel 0 0.40 Annonces uit RiiitscUantl, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel ia 35 Pfennig. Stukken en brieven voor de hoofdredactie bestemd gelieve men te adresseer en: HEERENGRACHT 457. - llllllllllllllllllllllllllllHIIIIIIIIIIIIHHIIIlMfMfflIIIIHMHIIIIMtlllIlflIlfilffl INHOUD: .VAN VERRE EN VAN NABIJ: Indische ?begrooting voor 1906, JI, (slot), door C. van ; der" Pol.?Pro en Contra: Het vrije huwelijk, door C. Sanders?Huidekoper. Krabbels uit Groningen. SOCIALE AANGELEGEN> HEDEN : Vakorganisatie van handels- en , kantoorbedienden, door Gerard G. Lenselink. FEUILLETON : Vroeg voorjaar ! door Daisy . ? E. . A. Junius. KUNST EN LETTEREN : Muziek in de Hoofdstad, door Ant. Aver? kamp. Henri F. R. Brandts Buys, f, door Ant. Averkamp. Een Bilderdij k-Archief, door dr. H. ó. Muller. Vaderlandsche Ge. echiedenis, door P. Louwerse, beoordeeld door -. -ïfT Westerling. BOEK AANKONDIGING. VOOR DAMES: Van de prinses met het ? schoone- gewaad, III, (slot), door Alyda PrinsSchepers. Een telefoonpraatje (Ingez.), door ? Marie Jungius. ALLERLEI, door Caprice. UIT DE NATUUR, door E. Heimans. Deenseh-koloniale tentoonstelling te Kopen hagen, (met af b.), door Vrouwke. Albrecht Ro'denbach, (met portret). De vijf Oer vormen" drijvend op Amstels wateren, door K. Bes. Lequel? door H. G. Ibels. De . prijsvraag voor het Vredespaleis, door J. H. W. Leliman. Berechting van jeugdige delin quenten, door mr. B. Hes, beoordeeld door mr. M. J. van der Flier. INGEZONDEN. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRO NIEK, door D. Stigter. Julius Pruttelman Brommeijer. DAMRUBRIEK. SCHAAK SPEL. ADVERTENIIEN. Indische begrooting voor 1906. II. (Slot). De thans ingediende ontwerpen-Indische begrooting, leveren zooals wij in den aanhef van nr. I opmerkten een eenigszins betrouwbaar criterium ter beoordeeling van het regeeringsbeleid van den tegenwoordigen gouverneurgeneraal. Minister Pock geeft dit duidelijk te kennen in zijn memorie van toelich ting, waarschijnlijk in hoofdzaak nog samengesteld door minister Idenburg, maar die dan toch blijken draagt van door den nieuwen minister terdege te zijn nagezien en hier en daar gewijzigd en aangevuld. Eerst wordt voorgerekend, dat voor 1906 de gewone uitgaven en inkomsten een geraamd nadeelig saldo opleveren van nog geen SV'a ton, terwijl ditzelfde tekort voor het loopende dienstjaar moest festeld worden op bijna 44 ton d. i. us ruim vijf maal zooveel. Hierbij wordt een aardig potsysteem ontwikkeld, kin derlijk oprecht en eenvoudig!, dat buiten beschouwing kan blijven, zoo ook de verwachte versterking van middelen op Zuid-Celebes. Wij denken hier aan het hei!" roepen voor men over den Dam is. De minister toont zich danig in de nopjes met de verkregen financiëele resul taten door versterking van middelen en door bezuinigingen. Hij legt uit, hoe daar toe ook heeft medegewerkt, dat zij (de begrooting) in Indiëvolgens een andere werkwijze is samengesteld dan vroeger het geval was." De vroegere Indische begrootingmakers hadden nooit een over zicht van de geheele begrooting, mits dien" zegt de minister kon de Indische regeering zich niet genoegzaam rekenschap geven van den financieelen toestand." Het gevolg daarvan was, dat zij, die bij telkens ernstiger wordende omstandig heden in eigenlijk beslissende instantie hadden vast te stellen hoe fiscus en be volking elk het aankomende te geven, slagen in de lucht deden; bij de voorstellen van nieuwe maatregelen niet voldoende het financieel evenwicht in het oog konden houden." Zoo had dus de minister van koloniën, die toch zoo wordt thans erkend niet zoo goed als de Indische autoriteiten in staat is om te oordeelen over de urgentie van nieuwe maatregelen en over de vraag: welke al dan niet uitstel zouden kunnen lijden,", uit te maken welke van de nieuwe maatregelen, die door de Indische regeering waren voorgesteld in het belang van het evenwicht tusschen ontvangsten en uitgaven, niet op de begrooting moeten worden gebracht." Zoo heeft men vele tientallen van jaren, ??zegge: altijd lukraak gewerkt! Minister Idenburg begreep ten laatste dat het zoo niet langer kon en mocht, en heeft in overleg met den gouverneurgeneraal een werkwijze ontworpen, vol gens welke geheel de begrooting, dus zoowel de raming van uitgaven en mid delen in Nederland als die in Indi voortaan in Indiëzal worden ontworpen. Dit is thans voor het eerst toegepast. De minister somt een rooster van werk zaamheden op voor Indië, loopend over de maanden Januari?Mei, en wanneer dan vervolgens door den .gouverneurgeneraal beslist is let wel: de g.g. beslist! wat in de ontwerp-begrooting zal worden opgenomen," zorgt de direc teur van het departement van financiën voor de samenstelling van de volledige begrooting. Na den gouverneur-generaal in Mei te zijn aangeboden, volgt de ver zending naar Nederland. Vooral gewichtig klinkt na dit alles de mededeeling, dat minister Idenburg aan deze werkwijze nog het voordeel verbonden achtte, dat daardoor een stap wordt gedaan in de richting van grootere zelfstandigheid van Indiëop financieel gebied en een toestand wordt voorbereid, waarin de Indische begrooting in Indi wordt vastgesteld, teneinde door den rijkswetgever te worden goedgekeurd." Hiermee kan minister Pock zich geheel vereenigen. Hoe belangrijk deze mededeelingen ook schijnen, wij weten daarmee volstrekt niet alles. De minister blijft dan toch jegens het parlement verantwoordelijk voor de ingediende ontwerpen, en tenzij hij blindelings meegaande is zal hij zich niet a priori neerleggen bij alles wat een gouverneur-generaal verkiest te decreteeren. Immers, ook de onderkoning staat voor vele quaesties, evenals de minister, gelijk beoerdeelaar van uit de verte. En nu kan niet worden ontkend, dat de gouverneur-generaal er thans als begrootingmaker alles behalve aangenaam voor geplaatst stond. Blijkt toch het voor 1905 geraamde tekort ongeveer juist, dan staat Indiëbij het einde van het nog loopend dienstjaar voor een tekort van bijna 124!/4 millioen gld., d. i. naar de minister meedeelt, ruim 4 millioen meer, dan het uit de opbrengst der leeningen van 1883, 1895 en 1905 tot dekking nog beschikbaar bedrag van ongeveer 120,122,000 gld." Het moest dus weer komen tot aan wijzing op een nieuwe leening. Dit zou, werden Indië's financiën be heerd volgens de grondregelen die in iederen anderen beschaafden staat ook in Nederland gelden, en werd er, hoe dan ook, ernstig naar economische ontwikkeling gestreefd, niet veel onrust behoeven te baren. Want wat beteekent bij een normale ontwikkeling van 's lands hulpbronnen voor Indiëeen schuld van circa 123Va millioen laat het over een drietal jaren zelfs 150 millioen zijn? Maar het zorgbarende van den toestand is het ontbreken van die normale ont wikkeling. En deze is onder het tegen woordig regiem ook nooit te wachten. Men kan er allerlei argumenten aan ontleenen voor de onmogelijkheid van liet staatssocialisme, dat toch allen landen wordt opgedrongen, en waarbij alles afhangt van de vorming van ambtelijke keurkorpsen. Indiëis grootendeels daarop aangewezen, omdat de democratie er door eeuwenheugende despotisme en autocratie helaas nog in stijve windselcn ligt. En toch: met een schij a van volkomen recht hekelde de N. Bott. CV., de Indische begrooting besprekend, het ambtenarenbeheer. Het blad wijst op de luttele winsten, behaald met de Ombilin-mijnen. Maar wanneer dat nog niet leerrijk genoeg is, dan zou het hun, die weer mochten aankomen met plannen voor gouvernements-suikerfabrieken, voor gouvernementsmijnen, of voor welke ook, door ambtenaren gedreven, affaire," willen zeggen: gaat naar Banka en wordt «wijs I" Deze wanhopige conclusie kan helaas niet anders dan in den gedachtengang liggen van iederen Indischen machtheb ber. Want inderdaad is onder het diepverdorven regiem alle initiatief, liefde en toewijding voor de publieke zaak stelsel matig gedood behoudens natuurlijk bij enkele eerzuchtige of edelmoedige naturen. Met zulke korpsen moet nu een gou verneur-generaal werken, nastreven het hoogverheven ideaal (!) van de jaarlij ksche begrootingen kloppend te maken! Verder toch gaat zijn opdracht niet, en gaan ook niet zijn illusies. Doch juist daarom vooral staat hij voor een wanhopige taak. Want al blijft bij regeering en bestuur alles zoo veel mogelijk bij het oude, de natuur ;aat desondanks staag haar gang; zij oet nieuwe en hoogere eischen hooren; en naarmate men daaraan tracht te ont komen, wassen de moeilijkheden ... Ofschoon er niet aan te twijfelen valt, of de gouverneur-generaal heeft, gelijk iedere andere Indische bewindvoerder. de onmogelijkheid gevoeld om autocratisch en bureaucratisch iets voor Indiëterecht te brengen waartoe anders de bergen pape rassen over bestuursdecentralisatie ? ? toch wordt deze zoo vanzelf sprekende waarheid niet beleden. Het blijft maar peu teren met wat bezuiniging en belastinkjes, uio meerendeels voorbestemd zijn om spoedig te verkwijnen en te verdwijnen, zooals b.v. de nieuwe suikerbelasting; peuteren met een aalmoezen- en spaar stelsel in verband met het bijspringen door Nederland met 40 millioen, nadat het eerst onrechtmatig zooveel heeft ge noten van Indië, en ? zij 't dan in anderen vorm, blijft voortgaan met spolieeren. En wanneer dan een nog deels fictieve ! bezuiniging is verkregen van 63 ten, dan kraait men victorie! Maar de minister-zelf heeft het als adyizeur erkend, en iedereen heeft het drie jaar geleden als uitgekreten: toen de nood onder de steeds verwaarloosde en uitgezogen Javanen zich buitengewoon nijpend deed gevoelen! dat er iets ge heel anders noodig is dan bezuiniging. Hoewel deze bij te groote weelde in het beheer vanzelf spreekt, moet er toch eer gulheid betracht worden, zelfs groote gulheid, om aan de ongelooflijke achter lijkheid van Indiöop intellectueel en economisch gebied een einde te maken. Bij deze begrooting is echter geen sprankje hoop gegeven op een opleving van dit bewustzijn bij de Indische algemeen-bestuursmeBschen; ook niet bij den gouverneur-generaal, toch de man, die als een soort van Hercules werd fevierd, die het ontredderde Indiëmet ezemen zou koeren. En wat blijkt zijn bewind nu anders dan een der vele varia ties van hetpound-foolish-and-pemuj-wisesysteem??'wat anders dan ongetwijfeld een der stadia van Nederland's koloniaal aftakelingsproces? Nagaande de 'cijfers der ingediende begroeting, dan treft het grootendeels illusoire karakter der bezuinigingen op materieel en het gepeuter aan de schrale inkomens. Een enkele illustratie slechts, een uit de velen, die de uitgewerkte en toelichtende staten bevatten. Bij ondera'fdeelmg 67 fis op een bedrag van bijna 3 ton 22,000 gld. minder uit getrokken, niettegenstaande in werkelijk heid rond 6000 gld. meer zal worden uitgegeven. Hier is dus een bezuiniging" gevonden van circa 28,000 gld. Doch hoe: Gouverneur-generaal Van Heutsz en minister Idenburg waren overeen ge komen om dit geld niet te gebruiken, ofschoon het reeds voor 1904 was toe gestaan teneinde vrije geneeskundige behandeling toe te kennen aan de in dienst zijnde of gepensionneerde inlandsche burgerlijke ambtenaren, hun ge zinnen, weduwen en weezen. Ook zou dit recht worden uitgebreid tot de ge pensionneerde Europeesche ambtenaren met hun gezinnen weduwen en weezen. Het zal wel geen betoog behoeven, dat, uitgenomen enkelen, behoorende tot laatst genoemde catagorie, het hier hulp behoevende menschen gold. Verder: deze menschen moeten voor dezelfde behande ling uit eigen middelen tonnen gouds betalen; doch daartoe veelal niet in staat, blijven zij geheel zonder geneeskundige verpleging. Het moet dus Van Heutsz duidelijk zijn ook na ze ven achtereen volgende declareer-maar-raak-jaren! hoc ontzettend veel leed de staat met die simpele iets meer dan 1/4 ton voor toelagen aan particuliere geneesheeren kon verzachten. Nu is echter de groote gouverneurgeneraal aan 't rekenen getogen en tot uikomst vindend, dat er behalve de toe gestane 27.750 gld. nog een aanmerkelijk" bedrag zou komen voor medicijnen en verbandmiddelen, acht hij het, hoofdzakelijk met het oog op den tegenwoordigeu toestand der Indische geldmiddelen, niet wenschelijkdeze maatregel thans tot uitvoering te brengen." Doch ondanks dezea zorgelijken finan cieelen toestand wordt w H 193,000 gld., uitgetrokken tot verbetering van de traktementen der subalterne officieren; dan toch richards in vergelijking van de slecht bezoldigde inlandsche ambtenaren en hun weduwen en weezen. En die officieren hebben bovendien nog allerlei kostbare voorrechten en goede vooruit zichten. Ziet: zulke staaltjes teekenen de begrootingscijfers. Zij teekenen ook den auctor intellectualis van die cijfers, den gouverneur-genernaal, en geven aanleiding tot den hartgrondigen wensch, dat minister Fock zich vóór de indiening van een volgende begrooting van den invloed van Indië's onderkoning zal weten los te maken. » Zoo niet, dan handelt deze minister lijnrecht in strijd met de denkbeelden, in zijn beschouwingen en voorstellen ter verbetering van den economischen toestand der inlandsche bevolking van Java en Madura" ontwikkeld. En dan zouden wij weer een merkwaardige bij drage tot de verzameling oude plunje" bekomen. Nog eens: wij maken den nieuwen minister geen grief van deze begrooting. Hij heeft nog niet de gelegenheid gehad een betere samen te stellen, of te doen samenstellen. Doch wij noemen deze begrooting een dom reactionair product van wetgeving, een dat aantoont hoe een Atjeh-militair par excellence nog geen excelleerend econoom en financier is, zooals Indi thans zoo broodnoodig heeft. K ij s w ij k, 7 Oct. C. VAX DER POL. Pro en Contra-Het B Huwelijk Pro: W. HAJIHUUGER. Contra: Mr. H. VKRKOI-TEREN. Hoe zoude ik wenschen dat het vrije huwelijk" opgevat zooals de heer W. Ham burger ons dat beschrijft in bovengenoemde brochure, regel was geworden in de maat schappij, want dan ware de menschheid een heel eind op weg naar de volmaking, waar zij nu helaas nog zoo bedroefd ver vandaan is. ... Het is een vrije verbintenis tusschen man en vrouw, een vereeniging van twee menschen, vrij van wettelijke banden en stoffelijke belangen, vrij van dierlijke lusten; een zielsharmonie waar een sterke drang tot nheid, een machtig gevoel van wederzijdsche liefde aanwezig zijn, het is een n-zijn van twee menschen, waar liefde de eenige band, het elkaar vrij laten, de eenige voorwaarde is. Oeen vrijheid die van den mensch een speelbal der zinnen maakt, die hem een verdierlijkt leven doet lijden, maar een vrijheid die hooger opvoert, die mee werkt tot 's menschen zelfvolmaking," aldus de hear Hamburger (bl. lü) en wie zou dit niet gaarne als het ideaal van het huwelijk beschouwen! Doch de heer H. vergeet dat voor zulk een verbintenis twee vleeschelijke menschen noodig zijn met al hun gebreken en onvolkomenheden, ook twee menschen die in de hedendaagsche maatschappij moeten leven, en dus, hoe prozaïsch het ook moge klinken, door het practische leven gedwongen worden te letten op stoffelijke belangeji". Da t zulke huwelijken als het bovenbeschreven reeds nu bestaan is zeker, maar even zeker dat zij behooren tot de hél groote uitzon deringen, en tevens dat zij gesloten zijn onder de thans heerschende huwelijkswet geving. Is dit niet iets dat tot nadenken stemt? is het niet het bewijs dat niet bij de wet, maar bij de menschen die haar misbruiken, de grootste schuld ligt van de ongelukkige huwelijkstoestanden die men thans zoo veel vuldig rondom zich ziet? Daarmee wil ik volstrekt niet beweren dat dan de wet ook wel kan blijven zooals ze nu is, integendeel ik ben het geheel met den heer Hamburger eens, dat de door hem aangehaalde arti kelen van het B.W. zoo spoedig mogelijk moeten verdwijnen, zij zijn een grove beleediging voor de vrouw en passen niet meer in de opvattingen van onzen tijd. Maar waar de heer H. schrijft (bl. 10): niet door een verbetering der bestaande huwelijkswetten zal men tot zulk een huwelijk (als 't boven beschrevene) kunnen geraken, maar wel door het tegenwoordig huwelijk als zoodanig te ontdoen van alle wettelijke banden, van eiken uiterlijken dwang, van elke individueele vrijheidsbelemmering", daar gaat hij mi. te ver; daar vergeet hij dat de geschiedenis van het menschdom leert, dat alle ontwikkeling langzaam, stapje voor stapje, met vallen en opstaan gaat en dat zulk een grooten sprong als hij nu voorstelt, ten eenenmale onbe staanbaar is met de natuurwetten en reeds daarom voor 't oogenblik dus niet voor verwezenlijking vatbaar. Deze waarheid heeft de heer Hamburger wel onbewust gevoeld, want hij schrijft (bl. 14) het vrije huwelijk zal niet alleen voor hoogstaande naturen geschikt zijn, maar het zal ook door de massa uitgeleefd kunnen worden, zonder dat daardoor ver meerdering van sexueele uitspattingen plaats zal vinden want het vrije huwelijk zal niet plotseling, maar wel langzamerhand alge meen worden. Volgt daar niet uit, dat hij toch eigenlijk niet vóór dadelijke afschaf fing van alle wettelijke huwelijksbandeu is, en dus het vrije huwelijk meer beschouwt als een ideaal waarnaar gestreefd moet worden, dan als een dadelijk aan ieder te geven goed recht, en zou het dan niet ver standiger zijn te beginnen bij het begin, verbetering der bestaande huwelijkswetten, inplaats van bij het einde, geheele afschaf fing daarvan? Voor de groote vrijheid die de heer H. den menschen wil geven, moeten deze eerst worden opgevoed; zij moeten leeren dat de grootste vrijheid eigenlijk fceteekent de grootste zelf'beheersching en zelfverlooche ning, want zonder die beide zou het vrije huwelijk zonder eenigen twijfel ontaarden in losbandigheid, dat zal ook de heer Ham burger moeten toegeven. De questio van het vrije of het wettelijke huwelijk is daarmee, evenals eigenlijk elk sociaal probleem van onzen tijd, terug te brengen tot het standpunt van de zedelijke ontwikkeling, waarop de mensch staat. Hoe hooger dit is, hoe beter de maatschappe lijke toestanden zullen worden, hoe beter ook de wetten; ja, hoe minder geschreven wetten wij noodig zullen hebben, hoe meer wij ons zelve zullen kunnen regeeren door de eeuwige wetten der natuur, door ons geweten en ons verstand in ons binnenste opgeschreven !" Maar zouden de heer Hamburger en zijn medestanders in ernst kunnen gelooven, dat de menschheid nu al dit hooge en voor 't vrije huwelijk toch absoluut noodzakelijke stand punt heeft ingenomen? dit lijkt mij onmoge lijk, eerder geloof ik dat zij de questie nog niet genoeg heb ben uitgedaeht,dat zij zich nog niet genoeg rekenschap hebben gegeven van de gevolgen, die afschaffing van alle wette lijke huwelijksbanden op het karakter van den tegenwoordigen mensch zoude hebben, dat zij, in geestdrift voor het mooie ideaal de werkelijkheid vergeten hebben, dat zij, zelf misschien hoog staande, niet bedacht hebben, dat allen niet zijn als zij! Het huwelijk is een goddelijke, geen vrije menschelijke instelling, de mensch heeft het niet gemaakt, maar gekregen", daarmee begint mr. Verkenteren zijn ver weer tegen het vrije huwelijk. Ware hij niet verder gegaan dan dit begin, dan was daarmede alles gezegd wat een man van zijne geloofsovertuiging kan zeggen over dit onderwerp; immers van dit standpunt uitgaande valt er niets te veranderen, er valt slechts te berusten, en ieder die er aan tornen wil is uit den booze. Voor zulk een overtuiging kan men respect hebben, al staat ze lijnrecht tegen over de eigene, er valt niet tegen te rede neeren, met die paar woorden is alles gezegd. Doch de heer Verkouteren gaat wel verder en verzwakt daarmee aanmerkelijk zijn standpunt. Na een betoog vol tegenstrijdigheden, waarin hij met de eene hand terugneemt, wat hij met de andere geeft, concludeert hij: het bestaande huwelijk heeft vele gebreken, maar het is nog altijd het beste, wat verkregen kan worden." Deze conclusie is op zichzelf de beste illustratie van mr. Verkouteren's weifelende houding, die ik zooeven aanstipte. Immers, hij geeft toe dat er vele gebreken zijn, maar durft de gevolgen dier uitspraak niet aan, en inplaats van er op te laten volgen : maar wij moeten trachten die te verbeteren," wat logisch zou zijn, wordt hij bang en zegt, zonder een enkele motiveering maar het is nog altijd het beste, wat verkregen kan worden", waarmee hij zijn geweten in slaap sust, maar zijn tegenstanders niet overtuigt. Het feit dat een goddelijke instelling ge breken kan hebben, klinkt zelfs in nietgeloovige ooren als heiligschennis en kan ik uit den mond van mr. V. niet anders verklaren dan dat hij het goddelijke in 't huwelijk verwart met het menschelijke. Grondslag van het huwelijk is de ver eeniging van twee menschen door de liefde, deze drang is in elke menschenziel gelegd en zou men dus de goddelijke kunnen noemen; hoe nu deze verbintenis zich verder zal ontwikkelen wordt voor elk menschenras, ja voor elk volk afzonderlijk, bepaald door den trap van ontwikkeling, waarop het staat. Mr. Verkouteren zegt volkomen terecht: ten deele behoort het Huwelijk tot het ge bied des rechts, en ten deele tot dat der zeden (bl. 22), maar", laat hij er op volgen ook het recht is geen product van men schelijke willekeur of een openbaring van macht" en ook daarmee kan ik meegaan; het recht is het product van de mensche lijke ontwikkeling, niet van de mensche lijke willekeur, maar ontaardt dikwijls in een openbaring van macht". Nu zal dus ook elk volk deze liefdever bintenis omkleeden met de wetten en de zeden die het uitvloeisel zijn van het den ken en voelen zijner meerderheid, getuige de verschillende huwelijkswetten en huwelijksbegrippen in de verschillende landen en bij de verschillende volken. Zou de heer Verkouteren nu werkelijk gelooven dat aan die wetten en zeden niets veranderd mag worden ? Dat kunnen we niet aannemen, want mr. V. zegt (blz. 22): Aan alle fundamenten wordt tegenwoor dig geschud door een geslacht, dat niet meer weet, dat de maatschappij groeit en zich historisch ontwikkelt en niet als een klomp klei, volgens abstracte begrippen kan worden gevormd en gekneed." Of het schuddende geslacht dat niet weet, laat ik voor mr. Verkouteren's rekening, maar in elk geval weet hij het wel, en wat kan hij dan anders verstaan onder het groeien en zich ontwikkelen van de maat schappij, dan dat de zeden en gebruiken en wetten veranderen, is niét dat juist een bewijs en een gevolg van het groeien': Waar men mr. Verkouteren's betoog ook aantast, overal stuit men op tegenstrijdig heden, nergens vindt men het logisch door gevoerd bewijs dat het hedendaagsche hu welijk het beste is, wat verkregen kan worden" en daarom heeft de heer Verkou teren zijn medestanders m. is. met dit ge schrift geen dienst gedaan en zal hij zijn tegenstanders niet overtuigen. C. SAXDEKS

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl