Historisch Archief 1877-1940
No. 1478
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD V O O R N E D E R L A N D.
lyk dachten ? en dat ze boos werden, wan
neer iemand anders dacht dan zij?
Ook baar kleeding was haar nog een bron
van ergernis: voortdurend was ze op voet
van oorlog met haar boord en met haar cein
tuur met dat stuk zilver, dat nergens voor
diende en Greta, by wie ze zich soms
beklaagde, zei eindelijk dan moet je 'c
eens met reform-kleeding probeeren! er
is een tentoonstelling hier in de stad, zullen
we daar eens heengaan?" Wat is het
eigenlijk?" vroeg Nora. Ja, dat zul je
wel zien: Gonne en Jet, (dit waren de
vrooIgke wielrjjdstertjes) dragen het altijd."
Dat klonk niet bemoedigend. Nora had lang
zamerhand de zonderlinge kleeding vergeten
omdat ze geheel onder de bekoring gekomen
was van hare onbedwingbare vroolijkheid
en grappige invallen, maar de mutsen of
petten, de korte rokjes en de nog kortere
lichte ly'fjes, waaruit hare magere halsjes en
kleine kopjes te voorschijn kwamen, als een
verschrikt eendje uit het riet... dat zou ze
nooit kunnen navolgen.
Wel," zei Greta; , je moet zelf maar eens
kjjken eigenlyk is dat de practische
reformkleeding, maar er is ook een mooie." Op
de tentoonstelling stonden allerlei costumes
op poppen met en zonder hoofden uitgestald
de eersten werkten nog altijd op Nora's lach
spieren: de tweede soort met zijn starende
oogen en overdadig krullende lokken had
haar de eerste keer, toen zij ze zag in een
uitstalkast, zoo doodelijk verschrikt, dat zij
nog altyd een gevoel kreeg alsof hare haren
overeind griezelden door die glazige oogen.
Maar was dat nu reformkleeding ? Het
deed haar denken aan haar gchoone gewaad,
dat zij in den Hof gedragen had, vooral die
dunne, witte stoffen vond ze mooi, de vogels
en bloemen zouden zich niet verschuilen als
ze zóó gekleed weer door de lanen zwierf.
Voor een wit cachemire japon met gebatikte
rand bleef zij staan, het kleedje werd met
echte knoopjes en knoopsgaatjes gesloten, de
fichu werd wezenlijk gestrikt een smal
zijden biesje liep langs elke naad, de mouwen
waren wijd en gegarneerd met fijne kant.
Het was als een herinnering aan haar ruim
terras en het ruischend bosch.
Maar Greta wenkte: ze zouden 's avonds
terugkomen, dan zou een professor in de
hygiëne een lezing houden over reform-stoffen
dan zouden ze alles nog eens beter
bekyken de dames zouden zooveel mogelijk
reform-japonnen aantrekken, 's Avonds waagde
Nora het, haar glinsterend kleedje uit de doos
te halen: ze trok het aan en ze zag, dat ze
schoon was. Hare haren durfde ze echter
niet weer los te maken. Mevrouw de Jongh
keek eenigszins twijfelend, maar .de meisjes
zagen een glimp der opperste schoonheid,
die nooit geheel van ons kan worden wegge
nomen en zwijgend gingen ze de zaal binnen.
DIT was dan zeker het oproer, waarvan
de wielrydsters hadden gesproken I Allen
keken om, velen stonden zelfs op en een
gegons van bewondering suisde door de zaal.
Nora zag alleen hem, die door zijn peinzend
gezicht zich van alle anderen onderscheidde
en een zachte glimlach gleed over haar blank
gezicht.
Toen begon de lezing.en ze hoorde met
verbazing naar de woorden, die haar van
liet podium tegenblonken. Een gloeiende
Philippiea togen besmettelijke ziekte-veroor
zakende slepen, tegen neus- en keelziekte
bevorderende boorden, tegen
voeten-misvormende schoenen, tegen onlogische versiering,
tegen knoopen die niet knoopten, tegen
tusschenzetsels, die er op in plaats van er
tusschen gezet werden, tegen gespen, die niet
gesloten konden worden, tegen corsetten, die
maag en ingewanden bedierven en de gru
welijkste ziekten veroorzaakten, tegen mooie
blanke nageltjes, waaronder allerlei microben
zich een schuilplaats schenen te zoeken en
het ergst van al, tegen het onhygiënische
lange haar, een vieze, ongezonde,
barbaarsche dracht. Het Princesje stond versteld:
ze gtond wel niet schuldig aan AL deze
zonUIT DE NATUUR
Naar Lautenthal. (Slot).
Gelukkig duurde de regen maar kort; we
stapten den hoofdweg naar Lautenthal op en
daar kregen we onzen eersten toerist in 't
oog. Een Berlyner met een houten fiets aan de
haftd. Hij ried ons aan, eenkorterenzijweg te
nemen, die ons in twintig minuten unten"
in Lautenthal zou brengen. Hij zelf ging ook
mee, dat wil zeggen een eindje, want zijn
fiets beliefde het niet.
't Was of dat ding leefde, het trok en sleepte
en rukte den man voort of't zelf een varken
aan een touw was. Hij moest het wiel zijn
zin geven en 't de vrijheid laten om hals
over kop naar beneden te duikelen of
zelf een minder sterk dalenden weg kiezen,
den weg dien hjj ons had afgeraden omdat
hij niet zoo mooi was als deze, derjah hinunter
jeht. Hij smeet, dood op en ten einde raad,
zjjn fiets omver ging er bij liggen uitblazen,
en wenschte, nog hijgend, ons verder goede
reis. En wij hadden er zelf ook nog over
gedacht, onze fietsen mee te nemen!
Hoe wij dat eerste gedeelte van den weg
van de Sternplatz tot halfweg Lautenthal,
eigenlijk een voetpad, nog kletsnat en glibberig
van den regen, zonder hals of been breken
hebben ten einde gebracht, begrijp ik nog niet.
Als ik er nu achteraf aan denk, ook aan die
wippende fiets, moet ik nog lachen en eventjes
rillen te gelijk. Het pad begint op circa 500 M.
hoogte en Lautenthal ligt op 260 M. In twintig
minuten dus een daling van 240 M. ongeveer.
Denk u vier Westertorens op elkaar, en een
planken bruggetje waarover ge van boven
naar beneden, b.v. naar den koepel van 't
Paleis van Volksvlijt moet, die maar een
halven Westertoren hoog is.
Of nog beter stel u eerst zoo'n hellend vlak
voor ontdaan van een omgeving, het pad nu
in een vorm van een keldertrap van een paar
kilometer lengte. Maar dan met zeer onregel
matige hobbelige treden nu eens een meter dan
weer een paar centimeter van elkaar; eigenlijk
blauwe stoepsteenen met natte klei besmeerd
en met glibberig mos beplakt. Die treden, nu
breed dan smal en hellend naar voor of
achter, rechts of er links haast; nooit vlak; met
hindernissen in de gedaante van een omge
vallen boomstam, een spitse kei
rechtovereind op een trede, een vergadering van
padden en slakken die je bij 't snelle af hollen
niet vermyden kunt, een spleet waar je vooral
je hak niet moet inzetten, een watervalletje
neerstortend uit een rotspartij in de .hoogte
en zoo meer.
Dat is allemaal nog niets als je in't geheel
niet belieft te letten op de omgeving van de
raazentcap. Maar id^t kon ik niet laten, het
den, maar aan vele toch wel l Bracht ze
wezenlijk baar eigen leven en dat van anderen
in gevaar? Zy was geheel verslagen.
Toen betrad een dame het podium en
toonde allerlei stoffen, die beantwoordden aan
de eiscben der Hygiëne. Hoe holler de stof
werd, hoe meer Nora's verwondering steeg
en toen eindelijk de dame een stof ophield
met gaten zoo groot, dat er een pink door
kon en de professor met groote nadruk ver
klaard, dat dit nu poreus, luchthoudend en
daardoor zeer warm was, klonk er een lach
door de zaal, zoo aanstekelijk, dat allen
meeschaterden en zelfs de dame op het
podium een glimlach niet kon onderdrukken.
Maar te midden der uitbundige vroolijkheid
keek de geleerde man geërgerd de zaal rond
en zei: Waarom lacht toch die jonge dame
met die dikke vlecht, die niet eens gewasschen
kan ?" en blozend stond het Prinsesje op,
met haar gouden haarkroon en schuimblank
gewaad, en zacht maar duidelijk klonk het:
Ik kon het niet helpen, meneer de Voorlezer,
het leek net op de muizen val, waarmee de
Schildburgers zon in hun Raadhuis droegen I"
Toen steeg de vroolijkheid ten top : DIT was
dan zeker het oproer dat losbarstte, en ver
schrikt nam bet prinsesje de vlucht, gevolgd
door Greta en de schaterende wielrijdstertjes.
Den volgenden dag ephet visite-uur kwam
de Prins in 't dagelij ssch leven was hy
student in de medicynen; ik geloof zelfs dat
hij Johan heette. Nora stond voor hem in
de witte japon die zij op de tentoonstelling ge
kocht had en een beving van bewondering
liep langs zijn lichaam, zooals een
zomerkoelte het glanzend meer doet rimpelen.
Ze spraken samen en Nora kreeg een gevoel,
alsof de vogels in het bosch weer zongen en
de boomen met elkander spraken in voor
haar verstaanbare taal. Wat zij elkander
vertelden, ik weet het niet, het klonk als een
gedicht, als het eeuwige ruischen der zee,
als het vleugelruischen van trekkende vogels.
En zij ontwaakten als uit een droom toen
de andere binnenkwamen.
Op een schoone herfstmorgen gingen ze
samen naar den Hof, het Prinsesje had haar
schoon gewaad willen aantrekken, maar toen zij
het uit de doos nam, verdween het in de lucht,
zooals een nevel voor de zon verdwijnt. Met
een gevoel van verlichting zag ze naar de
leege doos, het droomgewaad was schoon,
maar ze moest nu haar man een steun en
hulp wezen, ook in de kleinigheden van hun
gezamenlyk leven en dan moest ze niet
struikelen over haar kleed, dat aan de takjes
haakte. En zingend trok zij een eenvoudig grijs
japonnetje aan, dat zij vergeten kon, zoodra.
ze bij Johan was. Hij wachtte haar al en
zoo gauw ze maar ontsnappen konden togen
ze op weg haastig zoolang de muren hen
omringden, langzamer zoodra ze buiten
waren. Het duurde lang eer ze den Hof be
reikten, maar eindelijk zagen ze het groote hek
en de beukenlaan. De vogels zongen, toen
zij binnentraden, de boomen ruischten als
orgelmuziek en de bloemen keken peinzend
aandachtig. En eerst hier vonden zij elkander
inderdaad en het lied van het woud, waarvan
ze de beteekenis onherroepelijk verloren
hadden, klonk hun schoon en geheimzinnig
als een herinnering schoener zelfs dan in
de jaren der droomen, toen ze dit alles hadden
kunnen verstaan als van mond tot mond
gesproken.
Zédwaa'lden ronden hadden geen heimwee
naar het tooverslot, maar toen het avond
werd, ziet, daar stond het voor hun ver
wonderde oogen in een onwezenlijke,
tooverachtige verlichting! En toen zij naderden
verdween het van den aardbodem gelijk het
glinsterende toorer-gewaad was verdwenen en
tot op dezen dag heeft niemand de plaats
teruggevonden.
Gr o u w, Dec. 1904.
ALYIM PEINS?SCHKPEBS.
was er al te mooi. Roep in uw verbeelding
byeen: al de bosch- en bergdecoraties van
opera en comedievertooningen, die ge in
uw leven gezien hebt, hoe schilderachtiger
hoe fantastischer hoe beter. Achtereenvolgens
ziet ge ze hier bij 't snelle dalen aan uw oog
voorbijgaan, maar dan in de volle duizendmaal
schooner werkelijkheid, nu eens boven u, dan
in de diepte, vlak bij of ver af.
Halverwege ongeveer werd 't mij te mach
tig, dat voor de voeten kijken, om niet in
de diepte rechts of links neer te storten en
tegelijk een blik gunnen aan het onweer
staanbaar mooie berglandschap. Ik voelde
dat ik duizelig werd en bij de eerste de
beste rotspunt, die den trap bijna raakte en
even een leuning vormde, greep ik me vast
en hield me tegen. Ik riep : stop, stop."
Loop door, loop door!" schreeuwden de
luidjes achter me, maar ik kon niet meer;
n oogenblik later kwam de schok en hingen
wij drieën als een klomp geplakt tegen den
steenen muur. We lachten hartelijk van de
schrik, en besloten eens te rugten. De steenen
trede die was wel wat vuil en nat, daarom
een eindje tegen de overhellende rots
opgeklauterd en eens uitgeblazen.
We waren zoo wat op de hoogte van de
boom kruinen, waarop we een paar uur te
voren van de Bromberghöhe neergekeken
hadderj. Die steil uit het dal opstijgende
steenbelling hadden we nu voor ons op een
drie honderd meter afstand Daartusschen, af
dalend van een derde van den top zoowat,
liep een hellende vlakte met bosch begroeid
langs onze zitplaats en schoof verder naar
links in de diepte weg. Achter ons stegen
begroeide rotsen als terrassen omhoog naar
den grooten weg, die in slingerbochten met
veel minder verval naar Lautenthal voerde.
Ook dat was een heel belangwekkend gezicht
voor ons laaglanders; die opeenstapeling van
hoekige grillige blokken, begroeid met aller
hande struiken, met koraalvlier vooral, waarin
de bloedroode trossen gloeiden als vuur;
overal afhangend in guirlandes; bloeiende
witte clematis en op de kale punten weer
de roode fakkels van vingerhoedskruid.
Maar veel mooier en indrukwekkender
werkte het schouwspel tegenover ons. Daar
lag het lange en breede glooiende boscb,
steunend tegen den ontzaglijk hoogen witten
rotswand, als een groote tuin aan de binnen
zijde van een kasteelmuur. Geen eü'en hellende
mosbodem evenwel; maar een sterk golvende,
met hier en daar donkere diepten, geheim
zinnige grotten tot diep in den bergwand
waaruit sparren groeiden, met toppen die,
sterk overhellend, een' 'enkele bijna waterpas
groeiend, het liclit zochten. Diepe groene
voren doorgroefden de vlakke plaatsen en
Een TelefooHnraatje.
Zeer geachte Redactie,
Veroorloof ons door middel van uw veel
gelezen blad een enkel woord te richten tot
het publiek naar aanleiding van klachten
aangaanden de telefoondienst te Amsterdam
ingekomen.
Het zal u wellicht verwonderen dat juist
het Nationaal Bureau van Vrouwenarbeid
dit woord tot het publiek wenscht te richten,
doch waar wij een paar weken geleden uit
hoofde van ons ambt en van onzen werk
kring op verzoek van den bond van gemeente
telefonisten het adres meenden te moeten
steunen, door dezen bond in September 1.1.
tot den gemeenteraad van Amsterdam ge
richt, daar worden wij onwillekeurig, doch
zeer natuurlijkerwijze ook betrokken in de
klachten juist dezer dagen veelvuldig aan
geheven, omtrent belemmeringen in den
telefoondienst", welke belemmeringen door
het ongeduldig publiek alle aan de telefonisten
worden toegeschreven. De vakbond wendde
zich op nieuw tot ons bureau met het ver
zoek of wij niet een enkel woord tot het
publiek wilden richten, ten einde mee te
deelen, dat momenteele stremmingen in het
telefoonverkeer niet mogen geweten worden
aan minder goede bediening der telefonisten.
Niet dat deze zich zelven voor onberispelijk
houden en niet weten, dat ook zy op haar
beurt wel eens schuld zijn aan storingen en
dat bij haar meer dan in eenig bedrijf de
waarheid geldt dat de goede met de kwaden
moeten lijden, doch voor het oogenblik zijn
er redenen geheel buiten de telefonisten
zelven liggende, die een geregelden
teleloondiensr uiterst moeielijk, ja, bijna onmogelijk
maken. In loco toch trachtten wij de ge
grondheid dezer klachten tegen de telefonisten
te onderzoeken. Uiterst welwillend werden wij
hierin tegemoet gekomen door den heer
directeur, die ons persoonlijk uitlegde in wat
bijzonder moeielijke omstandigheden de tele
foon te Amsterdam oogenblikkelijk verkeert
door een algeheelen ombouw van een oud
in een nieuw systeem. De directeur maakte
hierbij de zeer rake vergelijking, dat men
hier ten aanzien van de telefoon dezelfde
eischen stelt alsof men van een kleermaker
zou vergen iemands jas geheel te keeren en
te verstellen, zonder dat deze het
kleedingssluk ook maar n oogenblik mocht afleggen.
Zoo is het inderdaad met de Telefoon te
Amsterdam.
Terwijl het geheele schakelsysteem waarop
de vlugge en zekere werking der telefoon
hoofzakelijk aankomt, wordt verlegd en ver
bouwd van een oud in een nieuw, terwijl de
telefonisten in het nieuwe moeten worden
ingewijd, terwijl de draadverbindingen geen
oogenblik mosten worden gestoord en de
inrichtingen in de particuliere woningen
en kantoren natuurlijk niet onmiddellijk, als
bij tooversJag, aanpassen aan liet nieuwe
systeem, moet toch alles ongestoord en ge
regeld zijn gang gaan om een ongeduldig en
dikwijls weinig belangstellend en begrijpend
publiek te elker seconde te bevredigen.
We hebben verbaasd gestaan hoe de di
recteur met zijn ingenieurs1, electriciens, hel
pers en telefonisten dit kupststuk tracht klaar
te spelen, door 's nachts te arbeiden, opdat
overdag toch"zoo ibm>:>:«tegelijk stoornis
voorkome en het lijkt on» niet meer dan
billijk, dat men met zijn klachten wat karig
zij en wat geduld oefenè, totdat de nieuwe
regeling geheel gereed en in gang is.
Eerst dan valt te beoordeelen waar de
schuld ligt, indien de klachten mochten
blijven voortduren. Dit, zeer geachte Eedactie,
wenschen wij onder do aandacht van het
publiek te brengen, opdat de telefonisten in
dezen geen onbillijke verwijten treffen in
haar toch reeds niet gemakkelijken arbeid.
Mogen wij hieraan tevens den wensch
toevoegen, dat het bovengenoemde adres der
telefonisten succes moge hebben in onze
hoofdstad, die reeds op zoo menig gebied
lieten op een enkele plek een schitterstreep
zien; dat waren beddingen van beken.
Uit een van die lange kloven dicht bij ons
in de diepte staken eikentoppen omhoog; een
andere had n wand dichtbemost en op de
bocht waar zich de tegenoverliggende naar
ons toe wendde, lag de gelaagde steenmassa
bloot, prachtig geel gekleurd met violette
strepen.
Op een water pas gedeelte stond heel alleen
een krachtige eik, een reus, zoo
een als van een plaatje, met knoes
tige wortels, die als slangen over
't mos aan zijn voet kropen, een
korten dikken stam en.een ont
zaglijke kroon, gedragen door
mansdikke kronkelarmen. Het was er
zoo stil dat wij onzichtbare beekjes
in de kloven hoorden ruischen, en
zoo warm vochtig dat het mos
glinsterde van waterdroppels; in
de verte hing een vage nevel over
den bodem die de boomvoeten
omhuld'1 en ze deed oprijzen uit
een blauwwit meer.
Bloemen bloeiden er niet, althans
niet merkbaar, maar zooveel te meer
keken de paddestoelen uit alle hoe
ken en gaatjes, tot op de boomen
en de schijnbaar kale steenen toe,
sprenkelden ze groote gele, bruine,
roode en violette plekketi; en waar
een zware doode beukestam half
verzonken lag in 't dikke mos
staken een paar rijen van honderd
glanzend witte paraplutjes op, zoo
ver als de stam reikte. Rondom
een berk, die met zijn blinkend
witten stam een snèd» gaf in 't
groen, zoo scherp als met een mes
getrokken, stonden als een wijden
krans om den witten, voet een
menigte vlainroode ' v
egenzwammen ; verbazend groot, een echte
heksenkring en van een van de
zwaarste lage takken van een don
keren naaldboom hing een lange
grijze mosbaard neer die den grond
bijna raakte.
Het was een decoratie voor een
sprookjesbosch en het zou ons
maar matig hebben verbaasd de kabouters
te hebben zien opduiken uit de donkere
poorten van de boom wortels.
Maar die kwamen niet, wel daalde er weer
eens een gewoon mensch het trappenpad af,
een inboorling, beter voor zoo'n caasecou
gekleed en gewapend dan wij, hij manoeu
vreerde met bergstok zoo netjes, dat 't
een lust was, en iiet zich meer vallen dan
hij liep.
toonde, gaarne het voorbeeld van gewenschte
verbeteringen te willen geven.
Met dank voor de welwillend afgestane
plaatsruimte heb ik de eer te zijn, zeer ge
achte Bedactie,
Hoogachtend,
Voor het Nat. Bureau van Vrouwenarbeid,
MARIE JUNGIUS, Directrice.
MIIIIIIIMHIMUIimlIIMIIIIIIIIIIIItllllltlllMIIHIIIIItnilHtlMIIIIIIIIWIIIIIIIII
Zevenduizend uur voor den spiegel ! Een meer
dan 2000 jaar oude minnebrief.
Verde brieven. Indische uitzet van de
primes van Wales. Kanavalo,
exkoningin van Madagascar.
Door Duitschers is een eigenaardige sta
tistiek geleverd. Zij betreft het aantal uren,
dat een vrouw gedurende haar leven voor den
Conseiller des grüces", zooals de précieuse
dames van het Chateau de Kambouillet den
spiegel noemden, doorbrengen.
Die telkens in den spiegel ziet
n zich met schoonheid vleit,
Beseft de ware schoonheid niet,
Maar jaagt naar ijdelheid l"
Volgens de Germaansche statistici slaan
vrouwen het record op het ijdelheidsterrein.
De heeren cijferaars, zij hadden zeker
geen gewichtiger bezigheden, maakten hun
berekening aldus :
Op haar zesde jaar begint het meisje
in den spiegel te kijken. Van haar tie
tot 10e jaar, wijdt zij zeven minuten per dag
aan het ijdelheidsglas. Van 10 tot 15 jaar
spiegelt zij 15 minuten per dag. Ongeveer tot
haar 20e jaar kijkt zij 30 minuten per dag
in den spiegel. Na haar 20e jaar wijdt zij
dagelijks een volle zestig minuten aan het
Spieglein, Spieglein an der Wand". Na haar
60sfe jaar toeft de vrouw hoogstens tien minu
ten daags voor den spiegel. Al die minuten
bij elkaar gerekend, leveren een totaal
van zeven duizend uren, dat is ongeveer tien
maanden. Voor den man bedraagt het totaal
spiegel-uren een termijn van zeven maanden.
* *
In de omgeving der oude stad Babyion
zijn onlangs weer opgravingen gedaan. Tot
de vondsten behoort een minnebrief. Een
meer dan twee-duizendjaar oud, teeder epistel
van een zekeren Giniel" aan zijne geliefde
Kasbuya". Kasbuya beteekent schaapje".
Schaapje" logeert bij vrienden buiten de
de stad, en Giniel bezweert zijn aangebeden
Kasbuya om den smartelijken scheidingster
mijn zoo kort mogelijk te maken, en ijlings
naar Babyion terug-te-keeren.
Hoe Giniel's epistel er uitzag weet ik niet.
Wat ik met eigen oogen gezien heb te
Nice, in liet bezit van den heer Gerrit
Verechuur, is een paket hal f-verzengde, aan eene
vrouw geadresseerde brieven, door den schrij
ver-reiziger Verschuur, persoonlijk te Saint
Pierre opgegraven, na de heillooze verwoes
ting door de Mont Pelée aangericht.
De heer Verschuur heeft een zeldzame
verzameling kunstvoorwerpen en curiosa uit
alle deelen van de wereld bijeengebracht.
Zijn smaakvolle woning te Nice is een exquis
museum. Schitterende Japansche en
Chineesche veelkleurige en gouden handborduursels,
slangenvellen en oude wapens, dekken deuren
en wanden. Een paar olifantspooten staan
log en breed, doch .sierlijk bewerkt, bij den
haard in het studeervertrek des heeren
Verschuur, 's Winters worden die voetjes"
gevuld met blokken voor het vuur. Tafels
vol kunstvoorwerpen in ivoor, brons, zilver,
schildpad en speksteen. Heel aandoenlijk is de
Saint-Pierre-collectie in een hoek van het
studeervertrek. Voorwerpen eigenhandig door
den collectionneur opgegraven :
Water- en wijnglazen, door electriciteit,
warmte en asch dichtgeklapt als zakjes, de
wanden der tumblers plat tegen elkaar ge
drukt en dof. Vorken bijna zwart, waarvan
de tanden recht waren en de steel in zig-zag
verkromd. En het pakket verschroeide, aan de
llllllllMIUIIItllllllMMHIIIIIMIIIIIIMIItMIIIIIIIIIlnlIIMUMIIIIlnMIIIMIIIIII
We maakten natuurlijk een praatje; het
was een jongmensch van een jaar of zeven
tien ; zijn bagage droeg hij in een R
cksack, zoodat hij beide handen vrij had.
Wij zeiden den weg wel wat lastig te vin
den ; hij gaf 't toe dat het na regenweer
wat glibberig was op 't pad, maar anders
ziemlich bequem, immer kühl und berall
schün Auseicht. Adje, das macht mam so!
en daar ging me de jonge man er van door,
hoeken als afgeknabbelde brieven, door den
heer Verschuur gevonden onder een
vrouwenhoed.
Dat dameshoedje heb ik maar in
SaintPierre gelaten," zei hij. Om deze opgedolven
voorwerpen is een wereld van aangrypenden
weemoed. Smart en vernietiging is hun droef
getuigenis.
* *
*
De prinses van Wales houdt niets van aan
den weg te timmeren. Toen zij onlangs
haar bestellingen en inkoopen deed voor
haar vorstelijk Indischen uitzet, liet zy haar
couturiers en leveranciers uitdrukkelijk ver
zoeken geen beschrijvingen te geven of repro
ducties te maken van de toiletten, bestemd
voor haar Indische reis en haar verblijf
in de tropen. Aangezien de prinses wel
begreep, dat zij niet aan allen en voor
goed het stilzwijgen kon opleggen, maakte
zij de bepaling eerst na haar vertrek te ge
wagen van de smaakvolle en koetbare toilet
ten door haar medegenomen. UI en luchtig
is het materiaal der toiletten: rag fijn batist,
crêpe de chine, Japansche zijde, mousseline
de soie en versierd met handbord-uursels:
Valenciennes, Garrick en lersche guipure.
Met het oog op bezoeken aan inlandsche
vorsten, stralend en flonkerend van edelge
steenten en goud, zijn eenige toil» tten van
de prinses van Wales getooid met preciosa.
Sluitingen en knoopen van paarlen, diaman
ten en amethysten.,
Ondanks de heerschende mode van korte
mouwen, heeft de prinses aan geen harer
japonnen voor dagelijksch gebruik de zooge
naamde elleboog-mouwen. Haar schitterende
bal- en diner-toiletten vertoonen geen zweem
van mouwen. Zeer eenvoudig, practisch en
stylish" zijn haar tailor-made costuums.
* *
*
Ranavalo, de verbannen koningin van Mada
gascar, is tot haar groote blijdschap weer eens
in Parijs.
Parijs is het latid harer droomen; haar
Dorado, dat verrukkelijke Parijs, zegt zij, waar
een onafgebroken feeststemming heerscht.
Ranavalo woont tegenwoordig met haar moeder
in Algiers, wat haar uitstekend bevalt. Het
warme zonnige Algiers herinnert haar aan
de tropische hitte van haar geboorteland, dat
zij toch niet heelemaal vergeten kan, waaraan
rij met liefde en weemoed blijft denken. Voor
goed in Parijs wonen, dat zou zij niet kunnen,
om dat zij niet bestand is tegen .de koude,
de vocht en de mist van een noordelijk
klimaat. Maar af en toe een snoepreisje naar
Parijs, en daar inkoopen doen in de lok
kende Fransche magazijnen, dan is het elegante,
koopzieke vrouwtje op dreef. Een hoogst
aangename verrassing wachtte haar te Parijs,
ten huize van den minister van Koloniën,
den heer Clémentel, bij wien zij kwam
déjeuneeren. Hij deelde haar mede, dat het
Fransche gouvernement besloten had haar
jaarlijksche toeiage van 30.000 francs met
20.000 francs te vermeerderen.
Een geducht meevallertje voor een jonge
vrouw, die zich dolgaarne kleedt volgens de
allerlaatste Parijsche mode.
Met lichter tred hebben haar voetjes ge
trippeld door winkels van juweliers, ateliers
van couturiers, hoeden- en laarzenmagazijnen.
Het laatste portret van koningin Ranavalo
te Parijs gemaakt, vertoont haar dan ook,
met een zeer tevreden gezichtje, gekapt naar
de laatste voorschriften, op het hoofd een
gloed nieuwe toque van donker fluweel met
een garneering an lichte tinten aan den
opgewipten rand linls. Een prachtig gesloten
paletot van wit laken, met breede doorgestikte
revers en hooge, ook met stiksels doorwerkte
Medicis-kraag schudt het koninginnetje tegen
vochtige najaarskilte.
CAPRICE.
de helling verder af, dat we ons hart vast
hielden. Hij sprong meer dan hij liep van
steen op steen, pikte met zijn puntstok
in de spleten, duwde zich met de handen
van een rotsblok weg, en holde zoo snel
naar onder, dat wy hem binnen n minuut
uit het gezicht kwijt waren. Ja, op die
manier was de weg twintig minuten. Maar
doe dat eeus na met regenjassen, paraplu,
plantenbus, enz.
Wij volgden, heel zoetjes aan, om niet te
gauw snelheid te krijgen, en kwamen na een
klein half uurtje op een beteren weg bijna
gelijkvloers, dan weer stijgen en eindelijk
daar stonden wij aan den rand van het diepe
Innerste-thal.
Wie zich nog herinnert, wat ik verleden
jaar en voorverleden jaar al geschreven heb
over 't eerste gezicht op Montjoie in den
Eifel kan zich al vast voorstellen hoe men
van boven op Lautenthal neerkijkt. Plotse
ling bij de laatste bocht van het pad staat
ge voor een bergwand, die op een paar hon
derd meter afstand tegenover u oprijst. Eerst
hebt ge er geen erg op, dat er spitse punten
en ronde schoorsteen top pen boven de hel
ling uitsteken, waarop ge staat. Nog eenige
passen en daar ligt voor u een vijftig
meter diep het stadje in zijn geheele lengte.
Een trein fluit en kruipt puffend uit
zijn huisje, poppenwagentjes ratelen, ja 't
schijnt of men de menschjes beneden hoort
fpreken; zoo verkleind als deze voor ons
gezicht schijnen, versterkt lijken de ge
luiden.
Nu dalen we weer plotseling en de
bergstad wordt grooter, maar minder mooi; rook
en stof overal, grauw bestoven menschen
en wagens grauw van zwevende afval uit
de fabrieken is zelfs het water van de rivier.
De fabrieken gaan uit, de groote Schutthalden
storten van den top der bergen hun laatste
erts in de diepte tot vlak aan de rivier.
't Is nu woelig in de grootste van de zeven
bergsteden van den Harz en lang zoo
idyllisch niet meer als 't ons een kwartier
te voren toescheen, van boven van dat
voetpad op den berg gezien. Toch vonden
wij nog een heerlijk en groen zitje om wat
te eten in het hotel Prinses Caroline, aan
den voet van de berg. Nog voor den avond
spoord«a wij noordwaarts naar Goslar.
Schoont natuur hadden we voorloopig genoeg
genoten, aan schoone menschenkunst zouden
we daar ons hart gaan ophalea. Daarvan
behoef ik niets te vertellen, dat is al zoo
vaak en zoo goed gedaan; en, al zou ik 't
willen, ik heb gezegd, dat dit stukje het slot
van mijn opstel zou zijn en dat blijft het
vooreerst.
E. HEIMANS.