De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1905 22 oktober pagina 5

22 oktober 1905 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 1478 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD V O O R N E D E R L A N D. lyk dachten ? en dat ze boos werden, wan neer iemand anders dacht dan zij? Ook baar kleeding was haar nog een bron van ergernis: voortdurend was ze op voet van oorlog met haar boord en met haar cein tuur met dat stuk zilver, dat nergens voor diende en Greta, by wie ze zich soms beklaagde, zei eindelijk dan moet je 'c eens met reform-kleeding probeeren! er is een tentoonstelling hier in de stad, zullen we daar eens heengaan?" Wat is het eigenlijk?" vroeg Nora. Ja, dat zul je wel zien: Gonne en Jet, (dit waren de vrooIgke wielrjjdstertjes) dragen het altijd." Dat klonk niet bemoedigend. Nora had lang zamerhand de zonderlinge kleeding vergeten omdat ze geheel onder de bekoring gekomen was van hare onbedwingbare vroolijkheid en grappige invallen, maar de mutsen of petten, de korte rokjes en de nog kortere lichte ly'fjes, waaruit hare magere halsjes en kleine kopjes te voorschijn kwamen, als een verschrikt eendje uit het riet... dat zou ze nooit kunnen navolgen. Wel," zei Greta; , je moet zelf maar eens kjjken eigenlyk is dat de practische reformkleeding, maar er is ook een mooie." Op de tentoonstelling stonden allerlei costumes op poppen met en zonder hoofden uitgestald de eersten werkten nog altijd op Nora's lach spieren: de tweede soort met zijn starende oogen en overdadig krullende lokken had haar de eerste keer, toen zij ze zag in een uitstalkast, zoo doodelijk verschrikt, dat zij nog altyd een gevoel kreeg alsof hare haren overeind griezelden door die glazige oogen. Maar was dat nu reformkleeding ? Het deed haar denken aan haar gchoone gewaad, dat zij in den Hof gedragen had, vooral die dunne, witte stoffen vond ze mooi, de vogels en bloemen zouden zich niet verschuilen als ze zóó gekleed weer door de lanen zwierf. Voor een wit cachemire japon met gebatikte rand bleef zij staan, het kleedje werd met echte knoopjes en knoopsgaatjes gesloten, de fichu werd wezenlijk gestrikt een smal zijden biesje liep langs elke naad, de mouwen waren wijd en gegarneerd met fijne kant. Het was als een herinnering aan haar ruim terras en het ruischend bosch. Maar Greta wenkte: ze zouden 's avonds terugkomen, dan zou een professor in de hygiëne een lezing houden over reform-stoffen dan zouden ze alles nog eens beter bekyken de dames zouden zooveel mogelijk reform-japonnen aantrekken, 's Avonds waagde Nora het, haar glinsterend kleedje uit de doos te halen: ze trok het aan en ze zag, dat ze schoon was. Hare haren durfde ze echter niet weer los te maken. Mevrouw de Jongh keek eenigszins twijfelend, maar .de meisjes zagen een glimp der opperste schoonheid, die nooit geheel van ons kan worden wegge nomen en zwijgend gingen ze de zaal binnen. DIT was dan zeker het oproer, waarvan de wielrydsters hadden gesproken I Allen keken om, velen stonden zelfs op en een gegons van bewondering suisde door de zaal. Nora zag alleen hem, die door zijn peinzend gezicht zich van alle anderen onderscheidde en een zachte glimlach gleed over haar blank gezicht. Toen begon de lezing.en ze hoorde met verbazing naar de woorden, die haar van liet podium tegenblonken. Een gloeiende Philippiea togen besmettelijke ziekte-veroor zakende slepen, tegen neus- en keelziekte bevorderende boorden, tegen voeten-misvormende schoenen, tegen onlogische versiering, tegen knoopen die niet knoopten, tegen tusschenzetsels, die er op in plaats van er tusschen gezet werden, tegen gespen, die niet gesloten konden worden, tegen corsetten, die maag en ingewanden bedierven en de gru welijkste ziekten veroorzaakten, tegen mooie blanke nageltjes, waaronder allerlei microben zich een schuilplaats schenen te zoeken en het ergst van al, tegen het onhygiënische lange haar, een vieze, ongezonde, barbaarsche dracht. Het Princesje stond versteld: ze gtond wel niet schuldig aan AL deze zonUIT DE NATUUR Naar Lautenthal. (Slot). Gelukkig duurde de regen maar kort; we stapten den hoofdweg naar Lautenthal op en daar kregen we onzen eersten toerist in 't oog. Een Berlyner met een houten fiets aan de haftd. Hij ried ons aan, eenkorterenzijweg te nemen, die ons in twintig minuten unten" in Lautenthal zou brengen. Hij zelf ging ook mee, dat wil zeggen een eindje, want zijn fiets beliefde het niet. 't Was of dat ding leefde, het trok en sleepte en rukte den man voort of't zelf een varken aan een touw was. Hij moest het wiel zijn zin geven en 't de vrijheid laten om hals over kop naar beneden te duikelen of zelf een minder sterk dalenden weg kiezen, den weg dien hjj ons had afgeraden omdat hij niet zoo mooi was als deze, derjah hinunter jeht. Hij smeet, dood op en ten einde raad, zjjn fiets omver ging er bij liggen uitblazen, en wenschte, nog hijgend, ons verder goede reis. En wij hadden er zelf ook nog over gedacht, onze fietsen mee te nemen! Hoe wij dat eerste gedeelte van den weg van de Sternplatz tot halfweg Lautenthal, eigenlijk een voetpad, nog kletsnat en glibberig van den regen, zonder hals of been breken hebben ten einde gebracht, begrijp ik nog niet. Als ik er nu achteraf aan denk, ook aan die wippende fiets, moet ik nog lachen en eventjes rillen te gelijk. Het pad begint op circa 500 M. hoogte en Lautenthal ligt op 260 M. In twintig minuten dus een daling van 240 M. ongeveer. Denk u vier Westertorens op elkaar, en een planken bruggetje waarover ge van boven naar beneden, b.v. naar den koepel van 't Paleis van Volksvlijt moet, die maar een halven Westertoren hoog is. Of nog beter stel u eerst zoo'n hellend vlak voor ontdaan van een omgeving, het pad nu in een vorm van een keldertrap van een paar kilometer lengte. Maar dan met zeer onregel matige hobbelige treden nu eens een meter dan weer een paar centimeter van elkaar; eigenlijk blauwe stoepsteenen met natte klei besmeerd en met glibberig mos beplakt. Die treden, nu breed dan smal en hellend naar voor of achter, rechts of er links haast; nooit vlak; met hindernissen in de gedaante van een omge vallen boomstam, een spitse kei rechtovereind op een trede, een vergadering van padden en slakken die je bij 't snelle af hollen niet vermyden kunt, een spleet waar je vooral je hak niet moet inzetten, een watervalletje neerstortend uit een rotspartij in de .hoogte en zoo meer. Dat is allemaal nog niets als je in't geheel niet belieft te letten op de omgeving van de raazentcap. Maar id^t kon ik niet laten, het den, maar aan vele toch wel l Bracht ze wezenlijk baar eigen leven en dat van anderen in gevaar? Zy was geheel verslagen. Toen betrad een dame het podium en toonde allerlei stoffen, die beantwoordden aan de eiscben der Hygiëne. Hoe holler de stof werd, hoe meer Nora's verwondering steeg en toen eindelijk de dame een stof ophield met gaten zoo groot, dat er een pink door kon en de professor met groote nadruk ver klaard, dat dit nu poreus, luchthoudend en daardoor zeer warm was, klonk er een lach door de zaal, zoo aanstekelijk, dat allen meeschaterden en zelfs de dame op het podium een glimlach niet kon onderdrukken. Maar te midden der uitbundige vroolijkheid keek de geleerde man geërgerd de zaal rond en zei: Waarom lacht toch die jonge dame met die dikke vlecht, die niet eens gewasschen kan ?" en blozend stond het Prinsesje op, met haar gouden haarkroon en schuimblank gewaad, en zacht maar duidelijk klonk het: Ik kon het niet helpen, meneer de Voorlezer, het leek net op de muizen val, waarmee de Schildburgers zon in hun Raadhuis droegen I" Toen steeg de vroolijkheid ten top : DIT was dan zeker het oproer dat losbarstte, en ver schrikt nam bet prinsesje de vlucht, gevolgd door Greta en de schaterende wielrijdstertjes. Den volgenden dag ephet visite-uur kwam de Prins in 't dagelij ssch leven was hy student in de medicynen; ik geloof zelfs dat hij Johan heette. Nora stond voor hem in de witte japon die zij op de tentoonstelling ge kocht had en een beving van bewondering liep langs zijn lichaam, zooals een zomerkoelte het glanzend meer doet rimpelen. Ze spraken samen en Nora kreeg een gevoel, alsof de vogels in het bosch weer zongen en de boomen met elkander spraken in voor haar verstaanbare taal. Wat zij elkander vertelden, ik weet het niet, het klonk als een gedicht, als het eeuwige ruischen der zee, als het vleugelruischen van trekkende vogels. En zij ontwaakten als uit een droom toen de andere binnenkwamen. Op een schoone herfstmorgen gingen ze samen naar den Hof, het Prinsesje had haar schoon gewaad willen aantrekken, maar toen zij het uit de doos nam, verdween het in de lucht, zooals een nevel voor de zon verdwijnt. Met een gevoel van verlichting zag ze naar de leege doos, het droomgewaad was schoon, maar ze moest nu haar man een steun en hulp wezen, ook in de kleinigheden van hun gezamenlyk leven en dan moest ze niet struikelen over haar kleed, dat aan de takjes haakte. En zingend trok zij een eenvoudig grijs japonnetje aan, dat zij vergeten kon, zoodra. ze bij Johan was. Hij wachtte haar al en zoo gauw ze maar ontsnappen konden togen ze op weg haastig zoolang de muren hen omringden, langzamer zoodra ze buiten waren. Het duurde lang eer ze den Hof be reikten, maar eindelijk zagen ze het groote hek en de beukenlaan. De vogels zongen, toen zij binnentraden, de boomen ruischten als orgelmuziek en de bloemen keken peinzend aandachtig. En eerst hier vonden zij elkander inderdaad en het lied van het woud, waarvan ze de beteekenis onherroepelijk verloren hadden, klonk hun schoon en geheimzinnig als een herinnering schoener zelfs dan in de jaren der droomen, toen ze dit alles hadden kunnen verstaan als van mond tot mond gesproken. Zédwaa'lden ronden hadden geen heimwee naar het tooverslot, maar toen het avond werd, ziet, daar stond het voor hun ver wonderde oogen in een onwezenlijke, tooverachtige verlichting! En toen zij naderden verdween het van den aardbodem gelijk het glinsterende toorer-gewaad was verdwenen en tot op dezen dag heeft niemand de plaats teruggevonden. Gr o u w, Dec. 1904. ALYIM PEINS?SCHKPEBS. was er al te mooi. Roep in uw verbeelding byeen: al de bosch- en bergdecoraties van opera en comedievertooningen, die ge in uw leven gezien hebt, hoe schilderachtiger hoe fantastischer hoe beter. Achtereenvolgens ziet ge ze hier bij 't snelle dalen aan uw oog voorbijgaan, maar dan in de volle duizendmaal schooner werkelijkheid, nu eens boven u, dan in de diepte, vlak bij of ver af. Halverwege ongeveer werd 't mij te mach tig, dat voor de voeten kijken, om niet in de diepte rechts of links neer te storten en tegelijk een blik gunnen aan het onweer staanbaar mooie berglandschap. Ik voelde dat ik duizelig werd en bij de eerste de beste rotspunt, die den trap bijna raakte en even een leuning vormde, greep ik me vast en hield me tegen. Ik riep : stop, stop." Loop door, loop door!" schreeuwden de luidjes achter me, maar ik kon niet meer; n oogenblik later kwam de schok en hingen wij drieën als een klomp geplakt tegen den steenen muur. We lachten hartelijk van de schrik, en besloten eens te rugten. De steenen trede die was wel wat vuil en nat, daarom een eindje tegen de overhellende rots opgeklauterd en eens uitgeblazen. We waren zoo wat op de hoogte van de boom kruinen, waarop we een paar uur te voren van de Bromberghöhe neergekeken hadderj. Die steil uit het dal opstijgende steenbelling hadden we nu voor ons op een drie honderd meter afstand Daartusschen, af dalend van een derde van den top zoowat, liep een hellende vlakte met bosch begroeid langs onze zitplaats en schoof verder naar links in de diepte weg. Achter ons stegen begroeide rotsen als terrassen omhoog naar den grooten weg, die in slingerbochten met veel minder verval naar Lautenthal voerde. Ook dat was een heel belangwekkend gezicht voor ons laaglanders; die opeenstapeling van hoekige grillige blokken, begroeid met aller hande struiken, met koraalvlier vooral, waarin de bloedroode trossen gloeiden als vuur; overal afhangend in guirlandes; bloeiende witte clematis en op de kale punten weer de roode fakkels van vingerhoedskruid. Maar veel mooier en indrukwekkender werkte het schouwspel tegenover ons. Daar lag het lange en breede glooiende boscb, steunend tegen den ontzaglijk hoogen witten rotswand, als een groote tuin aan de binnen zijde van een kasteelmuur. Geen eü'en hellende mosbodem evenwel; maar een sterk golvende, met hier en daar donkere diepten, geheim zinnige grotten tot diep in den bergwand waaruit sparren groeiden, met toppen die, sterk overhellend, een' 'enkele bijna waterpas groeiend, het liclit zochten. Diepe groene voren doorgroefden de vlakke plaatsen en Een TelefooHnraatje. Zeer geachte Redactie, Veroorloof ons door middel van uw veel gelezen blad een enkel woord te richten tot het publiek naar aanleiding van klachten aangaanden de telefoondienst te Amsterdam ingekomen. Het zal u wellicht verwonderen dat juist het Nationaal Bureau van Vrouwenarbeid dit woord tot het publiek wenscht te richten, doch waar wij een paar weken geleden uit hoofde van ons ambt en van onzen werk kring op verzoek van den bond van gemeente telefonisten het adres meenden te moeten steunen, door dezen bond in September 1.1. tot den gemeenteraad van Amsterdam ge richt, daar worden wij onwillekeurig, doch zeer natuurlijkerwijze ook betrokken in de klachten juist dezer dagen veelvuldig aan geheven, omtrent belemmeringen in den telefoondienst", welke belemmeringen door het ongeduldig publiek alle aan de telefonisten worden toegeschreven. De vakbond wendde zich op nieuw tot ons bureau met het ver zoek of wij niet een enkel woord tot het publiek wilden richten, ten einde mee te deelen, dat momenteele stremmingen in het telefoonverkeer niet mogen geweten worden aan minder goede bediening der telefonisten. Niet dat deze zich zelven voor onberispelijk houden en niet weten, dat ook zy op haar beurt wel eens schuld zijn aan storingen en dat bij haar meer dan in eenig bedrijf de waarheid geldt dat de goede met de kwaden moeten lijden, doch voor het oogenblik zijn er redenen geheel buiten de telefonisten zelven liggende, die een geregelden teleloondiensr uiterst moeielijk, ja, bijna onmogelijk maken. In loco toch trachtten wij de ge grondheid dezer klachten tegen de telefonisten te onderzoeken. Uiterst welwillend werden wij hierin tegemoet gekomen door den heer directeur, die ons persoonlijk uitlegde in wat bijzonder moeielijke omstandigheden de tele foon te Amsterdam oogenblikkelijk verkeert door een algeheelen ombouw van een oud in een nieuw systeem. De directeur maakte hierbij de zeer rake vergelijking, dat men hier ten aanzien van de telefoon dezelfde eischen stelt alsof men van een kleermaker zou vergen iemands jas geheel te keeren en te verstellen, zonder dat deze het kleedingssluk ook maar n oogenblik mocht afleggen. Zoo is het inderdaad met de Telefoon te Amsterdam. Terwijl het geheele schakelsysteem waarop de vlugge en zekere werking der telefoon hoofzakelijk aankomt, wordt verlegd en ver bouwd van een oud in een nieuw, terwijl de telefonisten in het nieuwe moeten worden ingewijd, terwijl de draadverbindingen geen oogenblik mosten worden gestoord en de inrichtingen in de particuliere woningen en kantoren natuurlijk niet onmiddellijk, als bij tooversJag, aanpassen aan liet nieuwe systeem, moet toch alles ongestoord en ge regeld zijn gang gaan om een ongeduldig en dikwijls weinig belangstellend en begrijpend publiek te elker seconde te bevredigen. We hebben verbaasd gestaan hoe de di recteur met zijn ingenieurs1, electriciens, hel pers en telefonisten dit kupststuk tracht klaar te spelen, door 's nachts te arbeiden, opdat overdag toch"zoo ibm>:>:«tegelijk stoornis voorkome en het lijkt on» niet meer dan billijk, dat men met zijn klachten wat karig zij en wat geduld oefenè, totdat de nieuwe regeling geheel gereed en in gang is. Eerst dan valt te beoordeelen waar de schuld ligt, indien de klachten mochten blijven voortduren. Dit, zeer geachte Eedactie, wenschen wij onder do aandacht van het publiek te brengen, opdat de telefonisten in dezen geen onbillijke verwijten treffen in haar toch reeds niet gemakkelijken arbeid. Mogen wij hieraan tevens den wensch toevoegen, dat het bovengenoemde adres der telefonisten succes moge hebben in onze hoofdstad, die reeds op zoo menig gebied lieten op een enkele plek een schitterstreep zien; dat waren beddingen van beken. Uit een van die lange kloven dicht bij ons in de diepte staken eikentoppen omhoog; een andere had n wand dichtbemost en op de bocht waar zich de tegenoverliggende naar ons toe wendde, lag de gelaagde steenmassa bloot, prachtig geel gekleurd met violette strepen. Op een water pas gedeelte stond heel alleen een krachtige eik, een reus, zoo een als van een plaatje, met knoes tige wortels, die als slangen over 't mos aan zijn voet kropen, een korten dikken stam en.een ont zaglijke kroon, gedragen door mansdikke kronkelarmen. Het was er zoo stil dat wij onzichtbare beekjes in de kloven hoorden ruischen, en zoo warm vochtig dat het mos glinsterde van waterdroppels; in de verte hing een vage nevel over den bodem die de boomvoeten omhuld'1 en ze deed oprijzen uit een blauwwit meer. Bloemen bloeiden er niet, althans niet merkbaar, maar zooveel te meer keken de paddestoelen uit alle hoe ken en gaatjes, tot op de boomen en de schijnbaar kale steenen toe, sprenkelden ze groote gele, bruine, roode en violette plekketi; en waar een zware doode beukestam half verzonken lag in 't dikke mos staken een paar rijen van honderd glanzend witte paraplutjes op, zoo ver als de stam reikte. Rondom een berk, die met zijn blinkend witten stam een snèd» gaf in 't groen, zoo scherp als met een mes getrokken, stonden als een wijden krans om den witten, voet een menigte vlainroode ' v egenzwammen ; verbazend groot, een echte heksenkring en van een van de zwaarste lage takken van een don keren naaldboom hing een lange grijze mosbaard neer die den grond bijna raakte. Het was een decoratie voor een sprookjesbosch en het zou ons maar matig hebben verbaasd de kabouters te hebben zien opduiken uit de donkere poorten van de boom wortels. Maar die kwamen niet, wel daalde er weer eens een gewoon mensch het trappenpad af, een inboorling, beter voor zoo'n caasecou gekleed en gewapend dan wij, hij manoeu vreerde met bergstok zoo netjes, dat 't een lust was, en iiet zich meer vallen dan hij liep. toonde, gaarne het voorbeeld van gewenschte verbeteringen te willen geven. Met dank voor de welwillend afgestane plaatsruimte heb ik de eer te zijn, zeer ge achte Bedactie, Hoogachtend, Voor het Nat. Bureau van Vrouwenarbeid, MARIE JUNGIUS, Directrice. MIIIIIIIMHIMUIimlIIMIIIIIIIIIIIItllllltlllMIIHIIIIItnilHtlMIIIIIIIIWIIIIIIIII Zevenduizend uur voor den spiegel ! Een meer dan 2000 jaar oude minnebrief. Verde brieven. Indische uitzet van de primes van Wales. Kanavalo, exkoningin van Madagascar. Door Duitschers is een eigenaardige sta tistiek geleverd. Zij betreft het aantal uren, dat een vrouw gedurende haar leven voor den Conseiller des grüces", zooals de précieuse dames van het Chateau de Kambouillet den spiegel noemden, doorbrengen. Die telkens in den spiegel ziet n zich met schoonheid vleit, Beseft de ware schoonheid niet, Maar jaagt naar ijdelheid l" Volgens de Germaansche statistici slaan vrouwen het record op het ijdelheidsterrein. De heeren cijferaars, zij hadden zeker geen gewichtiger bezigheden, maakten hun berekening aldus : Op haar zesde jaar begint het meisje in den spiegel te kijken. Van haar tie tot 10e jaar, wijdt zij zeven minuten per dag aan het ijdelheidsglas. Van 10 tot 15 jaar spiegelt zij 15 minuten per dag. Ongeveer tot haar 20e jaar kijkt zij 30 minuten per dag in den spiegel. Na haar 20e jaar wijdt zij dagelijks een volle zestig minuten aan het Spieglein, Spieglein an der Wand". Na haar 60sfe jaar toeft de vrouw hoogstens tien minu ten daags voor den spiegel. Al die minuten bij elkaar gerekend, leveren een totaal van zeven duizend uren, dat is ongeveer tien maanden. Voor den man bedraagt het totaal spiegel-uren een termijn van zeven maanden. * * In de omgeving der oude stad Babyion zijn onlangs weer opgravingen gedaan. Tot de vondsten behoort een minnebrief. Een meer dan twee-duizendjaar oud, teeder epistel van een zekeren Giniel" aan zijne geliefde Kasbuya". Kasbuya beteekent schaapje". Schaapje" logeert bij vrienden buiten de de stad, en Giniel bezweert zijn aangebeden Kasbuya om den smartelijken scheidingster mijn zoo kort mogelijk te maken, en ijlings naar Babyion terug-te-keeren. Hoe Giniel's epistel er uitzag weet ik niet. Wat ik met eigen oogen gezien heb te Nice, in liet bezit van den heer Gerrit Verechuur, is een paket hal f-verzengde, aan eene vrouw geadresseerde brieven, door den schrij ver-reiziger Verschuur, persoonlijk te Saint Pierre opgegraven, na de heillooze verwoes ting door de Mont Pelée aangericht. De heer Verschuur heeft een zeldzame verzameling kunstvoorwerpen en curiosa uit alle deelen van de wereld bijeengebracht. Zijn smaakvolle woning te Nice is een exquis museum. Schitterende Japansche en Chineesche veelkleurige en gouden handborduursels, slangenvellen en oude wapens, dekken deuren en wanden. Een paar olifantspooten staan log en breed, doch .sierlijk bewerkt, bij den haard in het studeervertrek des heeren Verschuur, 's Winters worden die voetjes" gevuld met blokken voor het vuur. Tafels vol kunstvoorwerpen in ivoor, brons, zilver, schildpad en speksteen. Heel aandoenlijk is de Saint-Pierre-collectie in een hoek van het studeervertrek. Voorwerpen eigenhandig door den collectionneur opgegraven : Water- en wijnglazen, door electriciteit, warmte en asch dichtgeklapt als zakjes, de wanden der tumblers plat tegen elkaar ge drukt en dof. Vorken bijna zwart, waarvan de tanden recht waren en de steel in zig-zag verkromd. En het pakket verschroeide, aan de llllllllMIUIIItllllllMMHIIIIIMIIIIIIMIItMIIIIIIIIIlnlIIMUMIIIIlnMIIIMIIIIII We maakten natuurlijk een praatje; het was een jongmensch van een jaar of zeven tien ; zijn bagage droeg hij in een R cksack, zoodat hij beide handen vrij had. Wij zeiden den weg wel wat lastig te vin den ; hij gaf 't toe dat het na regenweer wat glibberig was op 't pad, maar anders ziemlich bequem, immer kühl und berall schün Auseicht. Adje, das macht mam so! en daar ging me de jonge man er van door, hoeken als afgeknabbelde brieven, door den heer Verschuur gevonden onder een vrouwenhoed. Dat dameshoedje heb ik maar in SaintPierre gelaten," zei hij. Om deze opgedolven voorwerpen is een wereld van aangrypenden weemoed. Smart en vernietiging is hun droef getuigenis. * * * De prinses van Wales houdt niets van aan den weg te timmeren. Toen zij onlangs haar bestellingen en inkoopen deed voor haar vorstelijk Indischen uitzet, liet zy haar couturiers en leveranciers uitdrukkelijk ver zoeken geen beschrijvingen te geven of repro ducties te maken van de toiletten, bestemd voor haar Indische reis en haar verblijf in de tropen. Aangezien de prinses wel begreep, dat zij niet aan allen en voor goed het stilzwijgen kon opleggen, maakte zij de bepaling eerst na haar vertrek te ge wagen van de smaakvolle en koetbare toilet ten door haar medegenomen. UI en luchtig is het materiaal der toiletten: rag fijn batist, crêpe de chine, Japansche zijde, mousseline de soie en versierd met handbord-uursels: Valenciennes, Garrick en lersche guipure. Met het oog op bezoeken aan inlandsche vorsten, stralend en flonkerend van edelge steenten en goud, zijn eenige toil» tten van de prinses van Wales getooid met preciosa. Sluitingen en knoopen van paarlen, diaman ten en amethysten., Ondanks de heerschende mode van korte mouwen, heeft de prinses aan geen harer japonnen voor dagelijksch gebruik de zooge naamde elleboog-mouwen. Haar schitterende bal- en diner-toiletten vertoonen geen zweem van mouwen. Zeer eenvoudig, practisch en stylish" zijn haar tailor-made costuums. * * * Ranavalo, de verbannen koningin van Mada gascar, is tot haar groote blijdschap weer eens in Parijs. Parijs is het latid harer droomen; haar Dorado, dat verrukkelijke Parijs, zegt zij, waar een onafgebroken feeststemming heerscht. Ranavalo woont tegenwoordig met haar moeder in Algiers, wat haar uitstekend bevalt. Het warme zonnige Algiers herinnert haar aan de tropische hitte van haar geboorteland, dat zij toch niet heelemaal vergeten kan, waaraan rij met liefde en weemoed blijft denken. Voor goed in Parijs wonen, dat zou zij niet kunnen, om dat zij niet bestand is tegen .de koude, de vocht en de mist van een noordelijk klimaat. Maar af en toe een snoepreisje naar Parijs, en daar inkoopen doen in de lok kende Fransche magazijnen, dan is het elegante, koopzieke vrouwtje op dreef. Een hoogst aangename verrassing wachtte haar te Parijs, ten huize van den minister van Koloniën, den heer Clémentel, bij wien zij kwam déjeuneeren. Hij deelde haar mede, dat het Fransche gouvernement besloten had haar jaarlijksche toeiage van 30.000 francs met 20.000 francs te vermeerderen. Een geducht meevallertje voor een jonge vrouw, die zich dolgaarne kleedt volgens de allerlaatste Parijsche mode. Met lichter tred hebben haar voetjes ge trippeld door winkels van juweliers, ateliers van couturiers, hoeden- en laarzenmagazijnen. Het laatste portret van koningin Ranavalo te Parijs gemaakt, vertoont haar dan ook, met een zeer tevreden gezichtje, gekapt naar de laatste voorschriften, op het hoofd een gloed nieuwe toque van donker fluweel met een garneering an lichte tinten aan den opgewipten rand linls. Een prachtig gesloten paletot van wit laken, met breede doorgestikte revers en hooge, ook met stiksels doorwerkte Medicis-kraag schudt het koninginnetje tegen vochtige najaarskilte. CAPRICE. de helling verder af, dat we ons hart vast hielden. Hij sprong meer dan hij liep van steen op steen, pikte met zijn puntstok in de spleten, duwde zich met de handen van een rotsblok weg, en holde zoo snel naar onder, dat wy hem binnen n minuut uit het gezicht kwijt waren. Ja, op die manier was de weg twintig minuten. Maar doe dat eeus na met regenjassen, paraplu, plantenbus, enz. Wij volgden, heel zoetjes aan, om niet te gauw snelheid te krijgen, en kwamen na een klein half uurtje op een beteren weg bijna gelijkvloers, dan weer stijgen en eindelijk daar stonden wij aan den rand van het diepe Innerste-thal. Wie zich nog herinnert, wat ik verleden jaar en voorverleden jaar al geschreven heb over 't eerste gezicht op Montjoie in den Eifel kan zich al vast voorstellen hoe men van boven op Lautenthal neerkijkt. Plotse ling bij de laatste bocht van het pad staat ge voor een bergwand, die op een paar hon derd meter afstand tegenover u oprijst. Eerst hebt ge er geen erg op, dat er spitse punten en ronde schoorsteen top pen boven de hel ling uitsteken, waarop ge staat. Nog eenige passen en daar ligt voor u een vijftig meter diep het stadje in zijn geheele lengte. Een trein fluit en kruipt puffend uit zijn huisje, poppenwagentjes ratelen, ja 't schijnt of men de menschjes beneden hoort fpreken; zoo verkleind als deze voor ons gezicht schijnen, versterkt lijken de ge luiden. Nu dalen we weer plotseling en de bergstad wordt grooter, maar minder mooi; rook en stof overal, grauw bestoven menschen en wagens grauw van zwevende afval uit de fabrieken is zelfs het water van de rivier. De fabrieken gaan uit, de groote Schutthalden storten van den top der bergen hun laatste erts in de diepte tot vlak aan de rivier. 't Is nu woelig in de grootste van de zeven bergsteden van den Harz en lang zoo idyllisch niet meer als 't ons een kwartier te voren toescheen, van boven van dat voetpad op den berg gezien. Toch vonden wij nog een heerlijk en groen zitje om wat te eten in het hotel Prinses Caroline, aan den voet van de berg. Nog voor den avond spoord«a wij noordwaarts naar Goslar. Schoont natuur hadden we voorloopig genoeg genoten, aan schoone menschenkunst zouden we daar ons hart gaan ophalea. Daarvan behoef ik niets te vertellen, dat is al zoo vaak en zoo goed gedaan; en, al zou ik 't willen, ik heb gezegd, dat dit stukje het slot van mijn opstel zou zijn en dat blijft het vooreerst. E. HEIMANS.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl