Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1478
Deensch-koloniale
tentoonstelling te Kopenhagen.
Zoo, dank de vél te snelle opvolging
van internationale tentoonstellingen, en,
in 't algemeen ook van exposities,
minderweidschen benoemd, het publiek daarvan
't nut gaat betwijfelen, dan toch toont
af en toe een enkele der laatsten, haar
bestaan ten volle waard te zijn.
Aldus de hierboven gemelde, in den
voorbijen zomer gehouden in Denemarks'
hoofdstad.
De terrein-keuze is biezonder gelukkig
geweest. Van 't aan de Vesterbrögade
dus in 't centrum van Kopenhaags'
verkeersleven gelegen, terecht wereld
beroemde Tivoli-terrein, was voor dit doel
een deel afgestaan.
lijker dan ooit,wat leven van bedomptheid,
daar gedurende dien bitter-langen,
afgrijselijken winter geleefd wordt in die kleine
woningen, half in den harden grond be
graven, waar 't vuur zijn rook door heen
drijft en 't zwaar met mos en leem be
laden dak, een groote deksel gelijk, drukt,
drukt op het kleine huis met zijn, diep
liggende venstertjes, nauwzichtbaar in
de, óók met mos bekleede muurtjes!
Daar zit dan dag aan dag 't gezin voor
't open haardvuur. Slechts als de nood
gebiedt, wordt 't schuttend kluis voor
kort verlaten. En wat dikke, plompe
kleedij voor zoo kleine inenschjes; je
begrijpt niet hoe dat al getorst kan
worden!
En wordt 't daar binnen al te erg. al
te erg zelfs voor Eskimo-longen, en is
U8S
^^?.* .-*.?« f ,
/ & K: b sjort er.
Graftsk l-'reimtilling al' Islands Uctviklin^;. lUhnbr;.!-. i ,.'
'('hor E. Tuliuius i Aiiledttiiig ai'cieil IS I. A S DS K K l'l»M'i! f,!.
KjohenhiiMi KC,
Daar, als toevend op Groenland, op
IJsland, op de Faröer, heb ik hél wat
geleerd, omtrent aarddeelen, waarvan
men na zijn geografische schooluurtjes,
de namen maar hoogst zelden terugziet
in 't Politiek-" of dagelijksch nieuws"
onzer dagbladen.
Ik heb daar 't leven gezien van
menschen van ver-af, bewijzen heb ik ont
moet van hun streven naar hooger, en
zij 't dan slechts als wezenlooze, maar
dan toch zér natuurlijk weergegeven
beelden ik heb ze gezien in eigen
woning met daaromhenen de natuur dier
Noorderstreken, een, die beangstigt, die
neerdrukt, maar toch ... in haar wezen
geen mindere pracht biedt, dan die onzer
gematigde luchtstreek, of die der tropen.
Behalve omtrent genoemde landen,
heeft deze tentoonstelling een overzicht
fegeven van de kleine
Deensch-Westndisehe bezitting. Deze echter is zóó
dicht bij onze West" gelegen, heeft in
't algemeen dan ook in huizenbouw,
levenswijze etc, zooveel overeenkomst
met onze eigen kolonie, dat ik mijn
lezers voldoende op de hoogte achtend
van 't wezen van Suriname, Curac,ao en
Aruba slechts n zaak als eigen
aardig en leerrijk vooral, wil aanstippen.
Ik heb namelijk gezien, op hóe hoogen
trap daar op St. Thomas, St. John, St.
Croix, de riet-industrie gebracht is, wat
sierlijke, moderne en tevens practische
stoelen, banken, koffers enz. van daar
uit, als handelswaar de wereld worden
ingezonden en ik heb mij afgevraagd:
Zou deze tak van industrie ook in onze
West-Indische koloniën geen wortel kun
nen schieten, zou daarvoor de rechte man
niet te vinden zijn, die, met kennis van
zaken en toestanden, zoo iets op Suriname
begint ?
Inderdaad men zou iets goeds onder
nemen.
Ook vél zag ik van ingemaakte zoe
tigheid, die, naar mij verzekerd werd,
reeds vóór de tentoonstelling groote af
neming in 't moederland gevonden had,
doch nu mér dan vroeger nog succes
daar heeft.
En nu van zengende zon, van zacht
wuivende palmen, van leuke roetzwarte,
pisangsmullende nikkerkleuters naar
Noordpool regionen, naar Eskimo en
rendier, naar berenvacht en ijsslede.
Wat prachtige huiden daar, in de
Groenlandsche afdeeling, wat heerlijk
bont, afkomstig van de bewoners uit dat
ruwe Noorden"! Dan de ijssleden met
hun bespanning van zes, acht niet groote,
maar krachtige honden; dezen zóó
bedriegelijk opgezet, dat men ze ziende
vóór die slede, waarin moeder met twee
kleinen, trots zomer nog goed ingewikkeld,
dat men ze zóó ziende, voor levende
dieren neemt, die even uitblazen na
verren tocht met zware vracht. Waarlijk
een aardig tafreel en uitstekend weer
gegeven !
Wat verder betreedt men een
Groenlandsch huis. Daar wordt 't je
duide't daarbuiten dragelijk in drooge kou,
dan op een kier wordt open gezet
het dakdeksel, wordt ietwat gezuiverd
de atmosfeer daar binnen.
Maar komt eindelijk het zonnelicht
dan, ver open gaat het zware dak; in
reet, in spleet spelen de weldoende stra
len van louterend zonnegoud, dan trekt
uit doffe woning het skimogezin en
leeft onder zomertent. Nu komen ook de
fraaiere kleederen te voorschijn en dui
delijk is dan zichtbaar de aangeboren
goede smaak der Groenlanders.
Trouwens daarvan getuigen ook, de, reeds
vóór den overgang tot het Christendom
gemaakte voorwerpen voor huiselijk ge
bruik, die, trots de zoo allerprimitiefste
hulpmiddelen die dezen menschen toen
ter vervaardiging ten dienste stonden.
inderdaad voor hun aangeboren kunstzin
krachtig pleiten.
Wat Groenland voor den handel levert ?
Behalve 't reeds genoemde bont,
robbenvellen, hondenhuiden, is daar wel
degelijk ook uit den bodem materiaal
van handelswaarde te halen. Men vindt
er, behalve steenkolenlagen van
beteekenis, graphiet, waarvan potlooden worden
gemaakt; groote brokken kopererts heb
ik daar gezien in rijke kleurnuances van
blauw over zacht-rood naar groen. Smet
teloos wit marmer trof ik er, en de
van Sukkertoppen en zijn eenzame om
geving.
Maar wat, als voorstelling der
Groenlandsche natuur, een onuitwischbaren
indruk op mij heeft gemaakt, dat is het
werk van den Kopenhaagschen
decoratiesehilder Carl Lund. Hij is er inderdaad
in geslaagd op zijn vrjfdeelig diorama de
Noordsche natuur zoodanig weer te geven,
dat je voelde, 't ijle, 't scherpe dier koude
lucht, dat je zaagt 't dun-heldere dier
atmosfeer, maar óók dat je beangst je
afwendet van zóó verlorene, van xoo
grootsche eenzaamheid.
Lund heeft beantwoord een vraag, in
jeugdtijd reeds door mij gesteld: Waar
om dat land, deze grond van strak-witte
dorheid, Groenland geheeten?
Als ik nu bewonderend sta voor de
machtige schoonheid van die nauw-open
Poolzee in zomerlicht nu, iets ga begrijpen
van 't massale dier daarin drijvende,
doorschijnend-groene ijsgevaarten wél
wakende wachters, langzaam nu omme
gaande de nabije kust, maar die straks,
als winter waart, vastgesmeed zullen
worden aan Groenlands oever als even
ik leef in hoog, hoog, hoog
Noorderstreek, dan is ook 't antwoord gegeven :
Aan dezen, nïdrijvenden, straks vasten
keten van groen doorschijnend kristal,
aan dien groenen ij s wal, mijlen ver ge
zien door koenen zeevaarder, aan dien
kouden, groenen krans die ligt om dien
streek van eenzaamheid, daaraan dankt
dat land zijn kleuren-naam, die is een
van nijpen den spot!
* *
*
Van Groenland naar IJsland. .. op
deze tentoonstelling was 't maar n stap.
Ook hier weer volksdrachten, natuur
lijk weergegeven: IJslandsche mannen,
vrouwen, kinderen. Ze heeft al meer
iets zuidelijk-luchtigs, de kleeding dier
eilandbewoners, er is wat minder zwaarte
te bemerken, wat losser, vroolijker zijn
de vrouwen, de kinderen gekleed. Vooral
't hoogst sierlijke, witte bruidskleed, met
breed-gouden gordel, fraai bewerkt, het
coquette witte mutsje met goud-galon
rustend op 't blonde vrouwenkopje en
welks overhangend scherp toeloopend
bovendeel herinnert aan den kop der
vikingvaartuigen, vooral de
statiekleederen met hun mooi bewerkte of geweven
breede randen zijn karakteristiek en
smaakvol. Ook daar weer woningen ge
heel naar de echte" gevolgd; daar vindt
men reeds een ontvang, een gastenvertrek
met ook alweer dat sierlijk weefsel voor
pronkbedstee, op tafel, Bezige" men
schen zie je in de vertrekken, die 't
trieste 't oer-nuchtere missen van wat
daar in Groenland je trof, schoon ze ook
daar laag zijn en veelal met riet bedekt
waarover moslagen. Maar in die kamers
veel en mooie oud-IJslandsc!ie kunst,
sierlijk, rijk en vél zilversmeedwerk,
sieraden ook, voor vrouwen en voor
mannen, die je denken doen aan oud
Friesch en Zweedsch werk. Voor
avondmaalbekers uit aloude IJslandsche kerken,
voor fraai-gesneden houten kansels, voor
sierlijke lederen vrouwenzadels met veel
en mooi koperbeslag uit de laatste helft
der achttiende eeuw, voor een zér zwaren
en grooten bijbel met prachtig lederen
band (van 1584) was een aparte plaats,
buiten de woning gegeven. Al dat en
vél meer wat ik onbesproken moet laten,
legt sprekend getuigenis af van goeden
kunstzin eener bevolking, voorheen zoo
geheel schier gescheiden van de beschaafde
wereld, zoo weinig toch, vóór den
stoomtijd in voeling met deze!
Doch aangestipt zij hier de enorme
vooruitgang op cultuurgebied, geboren
juist na, dat de stoom de landen der
wereld nader tot elkaar heeft gebracht.
Plastisch is deze voorgesteld op groote
plaat. Daarop bemerkte ik o.m. het
volgende: In 1885 telde de schapenkudde
op IJsland 414,000 stuks; in 1902:
700,000 stuks. In 't zelfde jaar bezat
IJsland 18.000 koeien; zeventien jaren
later 27,000; hooi en aardappel teel t nemen
ook in hooge mate toe. Eén ding echter
kryolith-groeve Jorgtut" heeft daar een
enorm kryolith-blok heen gezonden. Uit
Noord-Groenland waren er groote stuk
ken zuiver Glimmer.
Een zeer duidelijke weergave op kleine
schaal (van papier-machégeschilderd met
de origineele tinten) vond men er van
't hoogst-bescheiden Groeulandsche kerkje
is er, waarvan een sterken een vél
zeggenden-achteruitgang is te
constateeren: het alcoholverbridk... 't tieert
niet meer op IJsland.'
Wat 't steeds toenemende verkeer
tusschen IJsland en 't moederland, dank
de steeds-verminderende reiskosten, de
steeds-toenemende snelheid der vaart,
een zegen brengt, 't wordt daar op die
plaat ten duidelijkste aangewezen.
Grooter wordt jaarlijks het getal jonge
lieden, die ter bestudeering van een of
ander vak niet 't minst ter volging
der cursussen aan de academie voor
landbouw naar Kopenhagen zich be
geven, om later met meerdere kennis,
met ruimer blik ook, zich voor goed op
de plaats hunner geboorte te vestigen.
En ook de IJslandsche jonge meisjes
komen naar de groote stad" om daar
zich eigen te maken, de te lang reeds
vergeten IJslandsche weef- en borduur
kunst, welke nu, dank den energieken
steun, eigenlijk: 't initiatief der wakkre
admiraalsche : Fru Emma Gad, uit haar
sluimer ontwaakt is, en door steeds vaar
diger handen met groot succes beoefend
wordt. Het is ook aan het groot
organiseerend-talent dier dame te danken,
dat deze koloniale-tentoonstelling is ont
staan ; het batig-saldo dat zij afwerpt
men wist tijdens mijn verblijf nog niet
hoe groot 't zou zijn, daar de sluiting
eerst einde September plaats heeft zal
gestort worden in de kas der vereeniging
door haar opgericht: Het fonds ter be
vordering van nationale kunst onder
vrouwen."
* *
*
Ten slotte de Faroër. Ook van deze,
met gras begroeide eenzame rotsei
landjes heeft Lund twee prachtige
diorama's geleverd. Eén daarvan stelt
't stadje Thorshaven voor. Bij ons zou
't plaatsje nauw den naam van dorp
dragen. Merkwaardig liggen de huisjes
van hoogstens n verdieping en 't dak
eenerzijds aan de zeer ruw-geplaveide,
straat, hangen zij anderzijds, als 't ware,
boven de zee, van welks golven zij slechts
door weinige opeengehoopte steenen,
tevens tot fundament dienend, gescheiden
zijn. Zou de Atlantische Oceaan daar
steeds van zoo groote kalmte zijn ?
Lund's tweede tafereel geeft: de Vogel
rotsen" klippen, hoog en scherp als
naalden, komend uit blauwe zee, en op
en om die klippen witte vogels. In
myriadental zitten, vliegen en dwarrelen
die witte vogels daar op en om de rots
gevaarten, zoodat slechts hier, daar, 't
kleurig-steen-geschimmer gluurt door de
witte veerenmassa. Hél 't eigenaardige
van zee en van vogels, van rotsnaalden,
't is zoodanig weergegeven, dat ook dit
werk niet nalaat een blij venden, zij 't
dan ook niet zoo aangrijpenden indruk
achter te laten.
Mocht werk van Lund ons land be
reiken, men verzuime niet, daarmee
kennis te maken.
Den Haag, Sept. 1905. VHOUWKE.
Albreclit Roflenbacii.
Pater Verriest heeft ook over Rodenbach
gesproken.
Rodenbach was zijn leerling. Hij heeft
hem gekend, zoo naar als men eenen mensch
kennen kan." Toch bleef er veel van hem,
den student, den jongen dichter, voor den
goeden pater verborgen.
Er leefde in Rodenbach een wezen, met
zulke wondere krachten, met zulke vreemde
hoogten, zulke onpeilbare diepten en zulke
ontrustende verscheidenheden en ontstel
lende scheppingsmacht, dat geen
menschenhand hem machtig scheen dat te teekenen,
machtig dat in woorden te vatten, te doen
bestaan en tastbaar te maken.
Nu nog geniete ik hem zegt pastoor
Verriest in zijne Vlaamsche Koppen" en
n woord uit zijne gedichten verwekt in
mij zijn geheel, levend beeld: ik zie hem l
Zwarte kijkers, positief, met benauwlijke
glanzen; ovaal en aristocratisch vriendelijk
wezen; gebogen hoofd, met schielijk om en
naar boven zien en luisteren ; nette, vaste,
korte, heusche stap en beweging. Door alles
een zekere angst en gejaagdheid.
Ik zie nog beter zijnen binnenkant: zijne
ziel, of liever die innigste innigheid van
zijnen geest en hart met al hunne krachten.
In den jongen dichter, Albrecht Roden
bach, woelde er een alleronstuimigste drift,
een jacht, gelijk een dravende zee, vol stor
mende baren, niet gebaand, maar waar ?
en toch bleef hij koel en zijn eigen meester.
Hij droeg een afgrond, een vuurberg van
binnen; maar bleef koud en koel van boven
en al buiten. Ik zou zeggen, dat hij onder
zijne handen hevige, hitsige paarden hield
van zuiver bloed, maar ze geenen stap buiten
zijnen wil en richting zetten liet: Meester!
Leest zijn gedicht: De Vrede, en merkt op
de stilte, de groote en verheven rust.
V R E D K.
't \Vas winter en 't wierd avond. In de kerk was 't donker
nacht.
Een broeder, de lanteern in hand,gingsluiten,alsheni
dacht,
met hoofd en lijf geleund lijk een die doodmoe is van
reizen,
een spilde mansgestalte langs een pijler tüzien rijzen.
Hijdeed/.ijnsleutelsrammeleucnhijklutterdeaandepoort.
Doch roerloos bleef lu't staan alsof het niets en had gehoord,
gelijk een doode ofwel een spook. Zeer bang en zeer
godvruchiig,
sloeg de arme broer een kruis, drij vier, besproeide zich
gedachtig,
met water uit 't gewijde vat, en stapte toe. Het licht
verschrok den dooven.Hij keek op,en toondceen aangezicht
zoo mager als'de Honger, als het Lijden zoo getrokken,
en toch zoo onverklaarbaar schoon met zijne grijze lokken,
dat men er van bewondering wel bij gekreschen had,
zoo prachtig, lijk een vlamine door een oud albasten vat.
doorstraalde die verstorvenheidde meesterschap der rede.
Mijn broeder, wat begeert gij ?" vroeg de leekebroeder.
Vrede!"
verzuchtte diep die vreemdeman.enleiuideopdcn pilaar.
(iauw vezelde de broer de lijst der beste paters'', maar,
als'jf een pletterende overmacht liein langs dien pijler
plnntte,
stond hij, d ie vrede zocht, daar doof en stom. Zijn naam
was Dante.
Leest: De Zwane" en luistert naar:
Avondstilte !... eindeloos... en zoet.. . geen
rirapelke ook in letter of sijlbenklank :
DE / W A N E.
Des hemels spiegel, mild en i'riscli
de Incht i u 't runde lavend,
daar ligl de vijver mangdelik schoon
in stillen zomeravond.
En kalm in haren avondlust,
bij 't zoet gcsching der maue,
ligt langzaam drijvend op het meer
de droomerige Zwane.
Ue dichterlike vogel mint
het maagdelike water,
en baadt wellustig, spiegelt, drinkt,
aanhoort het lief geklater.
En onbewust bemint hem 't meer
en streelt zijn blanke veder.
En klatert zacht eu spiegelt hem
zoo teer zijn bceldnis weder.
Doeh weiger en bescheiden in
bewondering verslonden,
Nooit heeft des vogels reine min
die jnaagdelikheid geschonden.
Leest!... Leest alle de gedichten van
Albrecht Rodenbach, als bloemen saam ge
lezen uit zijne gaarde door dr. J. Aleida
Nyland 1). Pater Verriest leidt deze keus
van gedichten van zijnen jongen vriend, den
20 jarigen student Albrecht Rodenbach, in,
wiens dichten en denken beheerscht en ge
richt werden door 't gedacht van Vlaanderen*
Herworden.
Rodenbach, de 20 jarige student, besluit
Pater Verriest, was in Vlaanderen een licht
geworden, een vuur, eene macht, eene hoop,
eene toekomst! Wat ging hij worden V"
Dat woord herhale ik : De dichter, de Ziel,
het Hert, de Geest, het Woord, van het
HERWORDEND VLAANDEREN !
1) Bloemlezing uit de Gedichten van
Albrecht Rodenbach, L. J. Veen, Amsterdam.
De Tuf OerTorafin" JrüTenie op Amstels
wateren,
Ja, dat medio September aangedurfde
waterfeest van het gouden genootschap
Architectura et Amicitia" het nummer van
het feestprogram, waarby het publiek be
trokken werd slaafde opperbest. Behou
dens de guldene, in parabolische stijging
het luchtruim klievende, zich fluitend ont
plooiende vuurpijl, zijn we op pyrotechnisch
en luminair gebied, althans op het punt
van fakkeloptochten, lichtstoeten en dito
waterbedrijf dan ook geenszins verwend.
Moge daarom de Amstelverlichting van
16 Sept. 1.1. een voorspel geweest zijn van
wat ons zeer zeker een volgend jaar en
dan in den zomer op ampeler schaal
wacht, wanneer men Rembrandt zal huldigen.
Wanneer de nu nog latent werkzame com
missies ter eere van dien vorst des lichta",
niet uitsluitend Amstel- en IJ boorden, maar
gracht, singel en vaart, kortom al wat de
hoofdstad aan binnenwateren rijk is, zal
weten te fosforesceeren en te feeëreeren in een
tot dusver ongekend schouwspel van
lichttoovering en schaduwval, den grooten Meester,
den Wereld-Nederlander" volkomen waardig.
Te hoog gespannen verwachting? O, neen,
waar sprake is van kunst, denken onze
landgenooten allereerst aan picturale kunst. Ons
land is nu eenmaal een land van
schildersvereering."
Maar om op dat waterfeest nog even terug
te komen.
Zeker, waren wind en weer bij uitstek
dienende, en werkten de in donker gehouden
Amstel brug. de beperkte omkadering en nog
wel andere omstandigheden tot welslagen
krachtig mee. Wat kon men het
bijeengehoudene in kort bestek goed overzien. Wat
liet het anders bij dergelyke gelegenheden
op uitgaan beluste, nu grootendeels
t'huisgebleven publiek een heerlijke gezichtspunten
open, om alles andermaal en nog eens van
oevers n brug n sluis gemakkelijk en vrij
in oogenschouw te kunnen nemen.
Maar niet minder wegens wel eenigszins
te verwachten afwijking van het gewone
viel er ditmaal ook oorengenot te smaken.
Want zijn de toeschouwende gemoederen in
zake overbekende maritieme aangelegenheden,
tot vlottende watertempels en pagoden toe.
gemeenlijk al heel weinig verdeeld, nu werd
dat anders.
Die minder gemeenzame, zoo wonderlijk
uitziende, voor velen fantastiek en mysteri
eus saamgeflanste lichtlijnen-combinaties, wat
moesten ze het ontgelden. Die
buitenmodelsche lichtgevaarten hoe teekenend en zin
vol ook voor het genootschap, waarvan ze
uitgingen die daar zoo mager en schraal.
en daarom allicht tot veler vermaak op
den waterspiegel ronddraaiden, wat kon men
er over hooren.
Hier kost het inderdaad moeite den referent
of chroniqueu geheel opzij te zetten.
Maar endosseer al die spontane uitlatingen,
waaronder begrijpelijkerwijs de meest bizarre
en zinlooze opmerkingen, gerust aan den zich
bij dergelijke vertooningen maar zelden onbe
tuigd latenden volkshumor, doch erken tevens
de totale absentie bij ons volk van normbegrip
on vormenzin. Wat kon anders geneigdheid tot
het laatste al veel van het eerste gemis ver
goeden: evenwel men taalt er niet naar en
heeft er maling aan. En zulks, waar de wester
ling boven zijn oostelijker en zuidelijker
natuurgenoten zich er op laat voorstaan, dat
hij meer voelt voor den vorm dan voor de
kleur.
Dat geldt niet u geachte lezer, dat slaat
natuurlijk op de massa, op de menigte.
Toch klemt dat temeer, nu er opmerkelijk
onder haar juist zoo velen gevonden worden,
die misschien wel tengevolge dier gewaande