Historisch Archief 1877-1940
No. 1478
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
4 mum mui Minimin MINIMI MIIIIUMIIM 11 umin
voorliefde er volstrekt geen been in zien, den
staf te breken over monumentale bouwwerken
en nog we! andere serieus gedachte
vormscheppingen van onzen tijd.
Hier werd de breede schare voor een enkele
afwijking, voor een zijlingsche verrassing ge
plaatst. Op geen stukken na begreep ze iets,
noch van hetgeen men haar aanbood, noch
van wat men met haar voorhad. Tot een
gelijkenis met driehoek, achtkant en dobbel
steen wist men het nog te brengen. Overigens
bleken kubusvereering of teerlingbesmetting
van zulk een diepgang of omvang, dat men
al die vijf Oervormen" zoo verscheiden
van voorkomen liefst en zeker gemaks
halve maar over n kaïn schoor. Namen,
nu ja we weten het wel, maar doel, zin en
beteekenüwerden er zoo heelemaal niet achter
gezocht of vermoed zelfs.
Lezen we daar dan nu goed, van Oervor
men?" Opzettelijk kozen we die aanduiding,
al zullen zij die wat aan vormleer" of
stereometrie" deden, van de schoolbanken
of uit de boeken zich beter de namen van
4-, 6-, 8-, 12- en 20-vlak, of van regelmatige
lichamen" te binnen brengen.
En waarom? Sedert 1896 en '97 behoeft
het geen geheim meer te wezen, hoe uit dit
vijftal oorspronkelijke vormelementen de
gansche wereld om zoo te zeggen natuur
lijk na een evolutie van eeuwen met
mathematische zekerheid is opgebouwd;
zoodat alle verschijningen, levensvormen, ge
daanten of gestalten, zoowel in het dieren-,
planten- als mineralenryk zich daaruit recon
strueerden. Welk een prachtige greep alzoo
van. een aan architectuur gewijd genootschap,
herinneringen aan die proto-typen onder zy'n
feestvreugde te mengen.
En moest daarom nu de overgroote massa...
och, neen waarde lezer, heelemaal niet!
Maar zie hier onze overweging. We leven
in het teeken van kunst te brengen aan het
volk". Laat, waar dezelfde ervaring, hoe
poover het toch eigenlijk met de allereerste
kunstbegrippen bij ons volk gesteld is, zich
weer telkens en nadrukkelijker vernieuwt,
laat het nu een wenk worden voor hen, die
zich voor genoemd doel aangorden, om
vanonder-op te beginnen. Met prijzenswaardig
enthousiasme organiseert men uitheemsche
exposities, houdt voordrachten over
buitenlandsche kunst. Doet zulks niet aan zendings
werk denken; en is het wel de meest logi
sche weg? Lezen vóór het spellen te willen
onderwijzen, heeft het niet veel van de paar
den achter den wagen te spannen?
Ons, neen hier als elders het pas ge
houden Eerste internationale kunstcongres
om dat te staven ontbreekt het a b. c.
We heien" en laten, waar 't noodig blijkt
caisson-arbeid" verrichten, als in geen land
ter wereld; maar in zake kunstopleiding
missen we ten eenenmale allen ondergrond.
In den staart zit het stuur; toch ver wylen
we graag in het midden, tusschen het begin
en het eind, nog het liefst bij den kop.
Toch was er tijd, dat men anders begreep
en anders deed.
Een tijd, toen niemand er aan dacht
en waarvan we nu zoo vol zyn onder
scheid te maken tusschen kunst in eigenlijken
en toegepasten zin; wijl de eerste gegroeid uit
het leven en bedrijf der burgers, daarby be
hoorde, daarmee n was, als iets dat van
zelf sprak. Want ware kunst is n, zooals
er maar n schoonheid bestaat.
Een tijd, toen begrijpen, opvatten en doen
zóó harmoniëerden, dat het gansche
vormencomplex van de hoogste tot de laagste kunst
uiting in evenwicht stond. Een tijd, die de
menschen door het zien en gebruiken der
allergewoonste, alledaagsche dingen: huisraad,
gereedschap, woning, verkeersmiddelen, al
gelnkkig en tevreden stemde.
Dat was een tijd, die van het begin der
vorige eeuw verbroken werd en verliep, waar
van een groote onverschilligheid van het
publiek een aller natuurlijkst gevolg was.
Kunst niet langer levensbehoefte, verliest haar
levensbeginsel, haar levenskracht, haar levens
behoud.
Het gety der eeuwen wordt beheerscht
?door onvergankelijke wetten. Om dus in den
kring der tijden het nationaal
kunstbewuatzijn weer tot zulk een hoogtepunt op te voe
ren, zal de bouwkunst, ala aarts-, als eerste
kunst ons moeten helpen, ons eminente
diensten kunnen bewyzen. We zijn niet blind
voor het goede.
Een tentoonstelling als nu weer in de
localen van het Museum Suasso toevallig sa
menvallend met die eener andere, echt natio
nale, hoogstaande, supérieure Japansche
volkskunst in Arti" is al een eerste
schrede naar ideale eenheid.
Een pas verder zal gedaan zijn, wanneer
de bouwkunst de logische karakteristiek der
lijn, uit het huiselijk intérieur en intiemere
woonvertrek naar buiten zal weten te brengen,
zegevierend over de d;iar nog altoos voort
woekerende machten van moordend spiegel
glas, vijandige ijzer-materie en administratief
geweld.
Wanneer zij straat, plein en gracht
denk aan het pittoreske voorkomen onzer
voormalige steden tot hare de massa aan
sprekende tentoonstellingszalen zal weten te
verheffen. Wanneer zij het in de musea al
meer en meer zich ophopend materiaal zal
weten om te zetten, en in wisselwerking te
brengen op onze wegen van openbaar verkeer.
Want we hebben geen populaire kunst.
Slechts zeer weinigen kunnen apprecieeren
en navoelen datgene wat onzen kunstenaars
onder het maken suggereerde.
Aan ons kunstgedoe ontbreekt de impuls,
de ruggegraat, de architectuur!
Dat vertelden ons ditmaal niet de sterren,
maar de beteekenisvolle licht-schema's, zoo
welwillend door het Genootschap Aa et A*"
tegen den donkeren avondhemel geprojecteerd.
K. BES.
De prijsvraag yoor het Vredespaleis.
Zeker geheimzinnig personage, dat zich
Rix" teekent, heeft het ondernomen in het
Handelsblad van 20 Sept. en 10 Oct. de be
palingen der Vredespaleis-prijsvraag schoon
te wasschen van de aanmerkingen die er van
meerdere zijden, ook door mij in De Amster
dammer No. 1470 van 27 Augustus 1.1., op
waren gemaakt.
Rix" zegt om zich eenig gewicht bij te
leggen ? dat hij voor bouwmeester is opge
leid, maar sinds geruimen tijd niet meer tot
de uitvoerende bouwmeesters behoort. Ra,
ra, wie is dat? Mysterie. Als men evenwel
weet hoe hij zijn pseudoniem maar liever
niet opheft, opdat niet zijn persoontje de
hoofdschotel der polemiek zou woiden, dan
schuilt daarin althans eene aanwyzing: Rix"
schijnt hél wat op zijn kerfstok te hebben,
dat in deze belangrijke kwestie hij aanneemt
dat zijn persoon de aandacht zou kunnen
absorbeeren en afleiden van zoovele andere
verkeerdheden of ongerechtigheden.
Overigens zegt Rix", bij nader beschou
wing van zijne wydloopige stukken feitelijk
niks". Het is dan ook allerminst toe te
schrijven aan de overtuigende kracht van
het betoog van zijn eerste ingezonden stuk,
als de verschillende bezwaren tegen de prijs
vraag in kwestie sedert niet meer werden
geuit of besproken. Integendeel. Rix" weer
legde zóó weinig de ingediende bezwaren,
dat er inderdaad geen reden bestond oin,
na alles wat reeds geschreven was, naar aan
leiding van Rix" 's bemerkingen, nog eens
extra op de zaak terug te komen. Maar nu
Rix" in zijn tweede ingezonden stuk neiging
toont victorie te kraaien, mogen enkele
kantteekeningen toch niet achterwege blijven.
Dat Rix" niets dan een onbeduidend stukje
in de Deuticlie Bauzeitung als bewijs van goed
keuring van het buitenland weet bij te bren
gen, is geen teeken van sterkte.
Ik betwijfel intussehen niet of goed zoekende
kan hij zelfs nog eeni^e stukjes van gelijke
strekking als dat der Deutsche Bauzeitung
opdiepen. Maar dan zou ik Rix" onmiddellijk
willen voorhouden at hij zelf schreef, hoe
men in het buitenland de zaak niet van nabij
volgde. Wil verre van nu met Rix" daaruit
te konkludeeren dat alleen het buitenland mits
dien objectief" kon oordeelen, zou ik veeleer
willen zeggen: het buitenland, dat niet alle
bijzonderheden kent en niet een blik achter
de schermen kon werpen, is ook niet tot
afdoend oordeelen in staat. Ik zou dus veel
meer hechten aan het oordeel der Neder
landsche vakpers en der Nederlandsche
bouwkundigen. Deze nu maar met enkele
woorden weg te cijferen als subjectief of
bevooroordeeld, is een te goedkoop argument
om degelijk te kunnen zijn. Rix" gaat boven
dien op niet meer dan enkele der zeer tal
rijke en ernstige bezwaren in.
Wat hij aanvoert in zake het ontbreken van
een lijst met eenheidsprijzen in verband met
het wél vermelden van een bouwsom is
kortweg geleuter in den hoogaten graad.
De prijgvraag-uitschrijfster is door zulk eene
verdediger wel droevig gediend l Een kost
prijs van ? 1.600.000 is toch te beschouwen
als een bedrag dat in het oog moet worden
gehouden by het ontwerp opdat de phantasie
van den mededinger binnen zekere perken
worde gehouden." Maar eilieve, waarde Rix",
is het nu niet een beslist vereischte dat de
mededinger in Moskou en die in den Haag
en die in San Francisco volgens n en
denzelfden geldelijken maatstaf hunne phan
tasie beperken; welke beteekenis zou anders
het noemen van een bouwsom van ? 1.600.000
hebben, en bedrag dat den Amerikaan in
verband met de prijzen waaraan hij gewoon
is, veel lager voorkomt dan den Nederlander ?
Nu ontstaat eene hopelooze verwarringen
de mogelijkheid van een eindeloos geharre
war, omdat l", de prijs van / 1.000.000 volgens
Rix" niaar een ongeveere aanduiding schijnt
te wezen, waar zij een absoluut bindend
maximum had behooren te sijn in 2". alle
pusitieve gegevens in den vorm van voor alle
mededingers gelijke eenheidsprijzen ontbre
ken. Een dergelijke vaagheid past overigens
wonderwel in een programma dat het N.B.
heeft o f er een rechtszaal met of zonder"
antichambre!
Rix" is in zijn tevreden aard een gelukkig
mensch. Hy' is bijv. geen oogenblik bevreesd
dat de oplossing der terreinkwestie niet zeer
gelukkig zal blijken.
Nu doe ik voor niemand onder in de
waardeering voor Rix'"s zienersblik; maar vóór
de toekomst de juistheid daarvan hdeft be
wezen, zou het m. i. toch niet het oog op de
enkele twijfelaars niet kwaad wezen als Rix"
ook eens degelijk argumenteerde.
Heeft Z.Ed. bijv. er wel eens zich goed reken
schap van grgeven dat de voorgevel van het
Vredespaleis in hope op het Noord-Oosten
en daar vrij wel den ganschen dag in de
schaduw komt te liggen?
Inderdaad eene zeer zeldzame situatie om de
architektuur tot haar recht te doen komen! ?
En nu nog de kwestie van het onder toe
kenning van een aanmerkelijk honorarium
speciaal uitnoodigen van een aantal bouw
meesters.
Wat u dienaangaande te berde brengt,
vriend Rix", het doet me denken dat ook
tot u Mad. Pernelle in den aanhef van Le
Tartull'e zegt: Vous tes un sot en trois
lettres!"
U houdt eene verhandeling over alles en
nog wat om ten slotte te komen tot het
inzicht dat volmaaktheid niet en nergens te
verkrijgen is. Maar is daarmede nu hij ver
dedigd, die, wel verre van althans naar die
volmaaktheid te streven, de bestaande onvol
maaktheid opzettelijk vergroot?
Gij betoogt dat van de deelnemers aan
prijsvragen de eene over hulp en boeken en
geld beschikt, en de ander niet; maar nu
gaat het Carnegie-Bestuur de leer toepassen
dat aan wien heeft, nog gegeven zal worden
en het kent den bouwmeesters die n de
hulp n de boeken n het geld reeds bezitten
nog eens eenige duizenden extra toe, opdat
ze zich eens zouder zorgen en kosten vrijelijk
aan het Vredespaleis kunnen wijden.
De onbillijkueid die daarin schuilt, tegen
over de niet uitgenoodigden; het feit dat
aldus de algemeenheid van de prijsvraag
voor zeer velen een wassen neus is; dit hebt
ge, waarde Rix" met al uwe drogredenen
nog niet recht gepraat. Ge zoudt het ook
niet kunnen trouwens. Verslijt er uw kos
telijk vernuft dus maar niet noodeloos aan.
Met zijne verwijzing naar het voorgeval
lene in de vergadering van de Maatschappij
tot Bevordering der Bouwkunst, 23 Sept. 11.
te Maastricht, moet Rix" voorzichtig wezen.
Ook daar immers moesten woorden de mo
tieven vervangen.
De + veertig .heeren hoevele bouw
meesters daar onder waren is mij thans nog
niet bekend die aanwezig waren hebben
intussehen de Maatschappij een slechten
dienst bewezen, door haar aldus in opspraak
te brengen. Gelukkig dat een zér groot
aantal leden der Maatschappij, naar ik durf
gissen een meerderheid zelfs, volkomen staat
op aet standpunt van Architectara et
Amicitia" en de dubbelzinnige wijze waarop de
vredespaleis-prijsvraag werd uitgeschreven
ten zeerste afkeurt.
Ter gelegener tijd zal zulks misschien nog
wel eens aan den dag komen, Dat het te
Maastricht niet blijken zou, was te verwach
ten door wie de eigenaardigheden der Mij.
tot Bev. der Bouwkunst kent. In dit blad
het karakter dier Mij. te gaan ontleden zou
intussehen op dit oogenblik m. i. geen zin
hebben en de kwestie die ons bezighoudt
onnoodig verwarren. Slechts dit: kritiek,
vooral wanneer die kritiek zich richt tegen
't geen en hau-t lieu" geschiedt, pleegt in
haar vriendenkring niet welkom te zijn. De
goede toon", zoo vaak tot dekmantel van
een tammen, servielen geest misbruikt, moet
immers gehandhaafd blijven!
Groote beteekenis is m. i. aan het
Maastrichtsche votum niet te hechten en ik ge
loof allerminst dat men het als de meening
der Nederlandsche architecten mag uitspelen.
J. H. W. LELIMAN,
Bwk. Ing.
Berechting van jeugdige delinquenten (Kin
derwetten van 12 Febr. 1901, Stbl. 63,
64), door mr. B. HES, advocaat en
procureur te Groningen. Uitgave P.
Noordhotl' 1905, Groningen.
Het is goed gezien ?an den heer Hes om,
zooals hij zelf het in de voorrede van zijn
boek noemt, een handleiding te geven bij het
gebruik der penitentiaire kinderwetten. (Stond
op het titelblad Kinderwetten van 12 Febr.
1901 Stbl. 63, 64" niet tusschen haakjes onder
den titel, men zou van dezen meer ver vrachten).
En als handleiding mag dit werk zeer goed
geslaagd heeten. Het verschijnt bovendien op
het juiste tijdstip en zal aan menig verlan
gen tegemoet koinen.
De Kinderwetten met haar menigte soorten
van bepalingen, haar velerlei straffen, die
aanleiding kunnen ^even tot talrijke com
plicaties, vormen geen gemakkelijke littera
tuur en vereischen veel inspanning, wil men
ze goed begrijpen.
Een handleiding, die een duidelijk over
zicht geeft van het geheel, die door zijn
register op de artikelen den weg wijst aan
den ambtenaar, den advocaat, die er mee
gemoeid gerakan, zal dit, alles veel verge
makkelijken. En aan deze eischen heeft het
boek van mr. Hes voldaan. Echter is het
meer dan een handleiding. De schrijver geeft
een overzicht, wel een heel kort overzicht,
van de wetgeving in vele andere Europeesche
staten; doet ons telkens een blik slaan in de
wordingsgeschiedenis der wet en knoopt
daaraan vaak beschouwingen aan vast, die
eigen inricht en kritiek weergeven. Maar dit
laatste geeft aan het boek een eenigermate
dualistisch karakter. Het is en blijft een
commentaar op een wet en aan den anderen
kant begint de schrijver af en toe de stof
meer wetenschappelijk te behandelen. Ik zeg:
begint, want diep gaat de schrijver op zijn
onderwerp niet in, vermoedelijk om de een
voudige reden, dat een handleiding hiervoor
niet de plaats is. Daardoor heeft het boek
iets oppervlakkigs gekregen. Bij de paragraaf
over de dwangopvoeding bijvoorbeeld zullen
de overzichten der buitenlandsche wetgevin
gen iemand, die er niets van weet, niet veel
wijzer maken en anderen, die er eenigszins
mee bekend zijn, laten ze onbevredigd. Zoo
gaarne zouden wij nadere bizonderhe ien
vernemen omtrent de Assistance Publique"
in Frankrijk, wat zij is en hoe zij werkt. De
moeite loonen zou een kijkje te geven in de
inrichting der Engelsche Industrial- en
Reformatoryschool, waarheen de schrijver meer
malen verwijst. M. i. had de lezer meer aan
een uitvoerig overzicht van hetgeen in een
of twee landen, op het gebied van kin
derbescherming uitmuntende, door wetten is
geregeld dan aan de korte stukjes overzeven
landen, samengedrongen in een ruimte van
ruim zes bladzijden.
De schrijver splitst zijn stof in twee deelen.
In het eerste deel beflandelt hij de maat
regelen en straften; in het tweede het atraf ?
'proces. Op duidelijke wijze wordt ons ge
wezen op de leemten en gebreken in de
bestaande strafwetgeving, b.v. dat de straften
voor TO! wassen en kinderen gelijksoortig zijn,
dat ontslag op 18-jarigen leeftijd uit de dwang
opvoeding veel te vroeg is en bovenal op
het onvoldoende der gevallen, waarin de
ontzetting van de ouderlijke macht kan plaats
plaats hebben, Dit wordt nu alles geheel
anders. Bij het plegen van een strafbaar
feit kan een kind beneden 16 jaar zonder
eenige straf aan ouders of voogd worden
teruggeven, een kind beneden 18 jaar kan in
bepaalde gevallen ter beschikking der Re
geering worden gesteld; er zijn kinderatrafl'en
ingevoerd : tuchtschool, geldboete, berisping.
Achtereenvolgens worden nu die maatregelen
en straffen meer uitvoerig besproken, en vaak
aan critiek onderworpen. Deze critiek schijnt
ons niet altijd van bedenking vrij. Waar
de schrijver van gezinsverpleging verklaart,
dat zij z. i. de vorm der dwangopvoeding [zal]
moeten zijn, die alleen bij hooge uitzondering
zal kunnen worden toegelaten", blijve dit
geheel voor zijn rekening. Vereenigingen als
Pro Juventute en waarlijk deze niet alleen,
oordeelen er anders over en de ervaring geeft
haar geen ongelijk.
Ook zijn krasse veroordeeling van de geld
boete als een der ondoelrnatigste stralt'en,
zouden wij niet gaarne tot de onze maken.
Verdient bet kind iets, dan kan het loon,
volgens de nieuwe regeling worden ingehou
den, schrijft mr. Hes en hij ziet hierin het
gevaar, dat de delinquent uit baloorigheid,
dat zijn loon onthouden wordt, den arbeid
zal staken. Maar dan ziet hij over het hoofd,
dat wel voorgeschreven wordt hetgeen op
bepaalde tijdstippen op de boete moet afbe
taald, maar die som bedraagt ten hoogste het
bedrag van het loon m. a. w. men mag het kind
toestaan en dit zal een oordeelkundige
praktijk wel altijd doen een gedeelte van
het loon voor zich of ter vermeerdering van
de schrale inkomsten", van het gezin af te
houden. De eenige die in dit geval eronder
te lijden zal hebben, zal het kind zijn, dat
zijn zakgeld mist, maar niet de ouders, die
het kostgeld behouden. En nu voere de
schrijver daartegen niet aan : maar het kan
toch gebeuren, zooals ik het voorstelde. Zeker
het kan, maar waar feitelijk alles in deze wet
afhangt van een goede toepassing door de
rechterlijke macht en zich de schrijver bij
beoordeelingen elders hier zich ook op be
roept, vervalt dit argument. En dan kan men
zich zeer goed denken, dat er gevallen zijn
b.v. waar oprecht berouw is, waar
vrijheidsberooving als een groote schande door den
betrokkene wordi beschouwd, zijn positie
daardoor in gevaar zou kunnen gebracht
worden, dat geldboete verre de voorkeur
verdient. Welke advocaat, die dit niet in zijn
praktijk ondervonden heeft?
De schrijver, de inrichting der tuchtscholen
besprekend, acht het karakter van deze te
zachtaardig en wil ze meer doen gelijken op
de Engelsche Truantschool. Ook hier geven
wij aan het door den wetgever gekozen stelsel
de voorkeur gedachtig juist aan het Engelsche
systeem. Want vele kinderen, die bij ons
in de termen vallen voor plaatsing in een
tuchtschool, zullen in Engeland in gelijke
omstandigheden naar een Reformatoryschool
gezonden worden. Zelf heb ik gezien hoe
daar juist veel werk van ontspanning op elk
gebied, speciaal sport en muziek, gemaakt
wordt, zonder dat daarom de tucht er onder
lijdt. Men loopt bij voortdurend strenge be
handeling zoo licht gevaar, dat het kind,
aanvankelijk voor verbetering vatbaar, mok
kend en ontevreden, tenslotte onverschillig
gaat worden. Maar genoeg hierover. Schrijvers
hoofddoel is niet het geven van eigen be
schouwingen wij wezen er op. Wij maakten
er melding van omdat wij het bewijs wilden
geven met aandacht zyn boek gevolgd te
hebben.
De tweede afdeeling geeft een overzicht
van het strafproces. Ook hier weer dezelfde
methode. Vaak wordt het desbetreffende
artikel met aanhalingen uit Memorie van
Toelichting en Handelingen toegelicht, liefst
de woorden van voor- en tegenstanders woor
delijk aangehaald met verwijzing waar het
oorspronkelijke te vinden is. Voor dengeen,
die met de wetten in aanraking komt, een
uiterst belangrijk gedeelte. Want veel is in
de bestaande materie van het formeele straf
recht gewijzigd men dtenke b.v. aan de!
groote bevoegdheid den avocaat van jeugdige
beklaagden toegekend.
Achter de opsomming der aangehaalde
litteratuur laat de schrijver de tekst de
penitentiaire ..kinderwetten en de desbetref
fende maatregelen van Bestuur in hun geheel
volgen, wat natuurlijk voor den lezer van
veel gemak is.
Wij twijfelen niet of het zoo juist van pas
verschenen, voor de praktijk zeer geschikte
werk, zal in ruime mate door het in de
betrokken materie geïnteresseerde publiek
aangeschaft worden.
Den Haag, Aug. 1905.
Mr. M. J. VAN DER FLIER.
LettAUig eigendom,
Ter lezing aanbevolen aan alle letterkundigen
en uitgever».
Gedurende de jaren 1884?87 redigeerde
ik Jong Nederland, weekblad voor jongelui,
en had met de uitgevers, (de firma Nijgh en
Van Dittnar te Rotterdam) een contract ge
sloten, waarbij mij het copierecht verzekerd
werd van alles, wat ik in genoemd blad schreef.
Dat die iirma dat recht erkende, bleek door
een schrijven uit het laatst van het vorig
jaar, waarbij mij vergunning verzocht werd
een paar stukjes te mogen overdrukken.
In het begin van dit jaar k wam ik toevallig
tot de ontdekking, dat de heer Joh. de Liefde,
uitgever te Utrecht, bezig was uit bedoeld
tijdschrift verschillende bijdragen van mij
over te drukken in zijn Nieuw geïllustreerd
Stuiversblad.
Daar ik ioenmaals juist met een uitgever
in onderhandeling was over de afzonderlijke
uitgave van die verhalen in bundels, schreef
ik den heer de Liefde, met verzoek niet meer
van die verhalen over te drukken en mij de
geplaatste vier stuks te honoreeren, volgens
den maatstaf van mijn contract met de uit
gevers van Jong Nederland.
In plaats nu zijne verontschuldiging aan
te bieden, zooals men toch mocht verwachten,
antwoordde de heer de Liefde mij : dat hij
de redactie van zijn blad had opgedragen aan
den heer Ditmars te Utrecht; dat die heer
aansprakelijk was voor hetgeen in het blad
voorkomt en dat hij hem over de zaak zou
onderhouden. Verder nog, dat wanneer ik
een stuk verkocht had, ik er geen eigenaar
van was, maar de kooper (sic) en dat die
slechts dun rechten kon doen gelden, als het
aan het ministerie is aangeteekend."
Ik antwoordde dat ik niet anders te maken
had dan met hem (en niet met den heer
Ditmars) en dat ik hem nogmaals verzocht
het overdrukken te staken en mij het ver
schuldigde honorarium uit te betalen.
Daarop volgde ala antwoord weer een schrij
ven vol erbarmelijke uitvluchten: Hij had
niets met mij te maken, maar wel met den
heer Ditmars en als ik niet had laten
aanteeken, kon alleen de firma (N. en v. D.)
rechten doen gelden ; bovendien hij kon niet
alles voor goede munt aannemen."
Ik begreep nu met iemand te doen te
hebben, die moreel niet zeer hoog stond, en
toen ook rechtskundige bijstand niet hielp
en de heer de Liefde steeds doorging met
het plunderen van Jong Nederland, stelde
ik hem een ultimatum: ophouden met over
drukken en betalen van hetgeen hij reeds
had opgenomen, of ik zou zijne handelwijze
aan de kaak stellen in de bladen.
Toen volgde, binnen den door mij gestel
den termijn, een schrijven van den heer de
Liefde, waarin hij wel zoo goed was mij aan
te raden den weg van rechten in te slaan en
mij toch niet te gedragen als een redacteur
van Argus."
Ik had nu van de erbarmelijke lafheid en
immoraliteit van dien man genoeg, en schreef
hem, dat ik niet uit het hout gesneden ben
waaruit men zulke redacteuren snijdt; dat
ik den weg van rechten niet insloeg omdat
die weg geld kostte, (misschien meer dan de
? GO welke ik te vorderen had), maar dat
een man als hijj zich moest schamen een
schrijver, die van zijn pen moet leven, het
hem rechtmatig toekomend honorarium te
onthouden, en steeds voort te gaan met
zich van zijn arbeid meester te maken ; dat
langer correspondeeren met hem mij echter
te zeer tegen de borst stuit en ik daarom ver
zocht van brieven van hem verder verschoond
te blijven, daar ik die voortaan zou weigeren
en hij alleen had te betalen.
Weer vóór den door mij gestelden termen
van betaling, zond de heer de Liefde mij,
ditmaal Ustiglijk uit 'g-Gravenhage en zonder
de enveloppe met zijn firma bedrukt te ge
bruiken, een brief, welke de moeite waard
is hier in originali op te nemen.
Mijnteer,
Zeer gaarne wil ik aannemen dat het u
tegen de borst stuit om verder met mij
te correspondeeren. Gy had zeer zeker
liever, dat ik n direct ? 60 had gezonden,
waarvan nog niet het minste bewijs is ge
leverd, dat gij er recht op hebt. Juist omdat
ik zoo goed weet hoe het behoort en ik
dagelijks gewaar wordt dat er menachen zijn,
die niets ontzien om aan geld te komen, ben
ik niet genegen om op losse gronden mij
geld te laten afpersen.
Met de overeenkomst die gij hebt met de
firma Mjgh en van Ditmar, heb ik niets te
maken.
Gij hebt toch geen overeenkomst met mij?
Wanneer mijn redacteur werkelijk iets ge
daan heeft iu deze aangelegenheid wat hij
niet doen mocht, dan kunt gij dit alleen be
wijzen door een stuk over te leggen van den
minister van justitie, zooals hier bijgaat. (Een
bewijs van aanteekening.)
Kunt gij die overleggen, dan is mijn redac
teur genegen u een voordeeltje in geld te
verstrekken. Gij moogt een goed journalist
zijn, doch van zaken schijnt gij niet veel be
grip te hebben.
Gij zoudt anders zeer zeker weten, dat iedere
redacteur wel eens van de schaar gebruik
maakt gij ook. Telegrammen waar ik
soms ? 25 voor betaal, worden, als ze gepu
bliceerd zijn, overgenomen door andereu.
Ook gebeurt het dikwijls dat ik iete
oorspronhelijkt koop van schrijvers en het later
blijkt dat het meeste overgenomen of ver
taald is.
Nogmaals kunt gij het bewijs overleggen
van het ministerie, dan kunt gij eene decla
ratie indienen. Mocht gij dat niet kunnen
doen, dan tart ik u mij openlijk van diefstal
te beschuldigen. Ik zal u dan direct voor den
strafrechter halen, wat niets kost en u, zoo
noodig, geregeld van repliek dienen.
Met burgerlijke beleefdheid
(get.) JOH. DB LIEFDE.
Ziedaar het kostelijk epistel in z'n geheel.
Moet ik er nog iets bijvoegen? Ik geloof dat
het voor zich zelf spreekt.
De heer De Liefde weet zeer goed, dat geen
enkel schrijver de bijdragen, door hem aan
een tijdschrift geleverd, laat aanteekenen bij
Justitie, omdat zoo'n tijdschrift hem niet be
hoort. Dat doet de uitgever, niet de mede
werker of redacteur.
En intussehen gaat de heer De Liefde kalm
zijn gang. Een der voornaamste uitgevers,
een man die vijf weekbladen uitgeeft, die
in Tier plaatsen van Nederland zijn zaak
uit