De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1905 29 oktober pagina 1

29 oktober 1905 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

H'. 1479 DE AMSTEBDAMMEB t A°. 1905, jwtet een bijvoegsel. YOOE NEDERLAND O :n. cL e r redactie -v a. m. J". 3D3U IEC O O. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. auteursrecht voor de» inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden .... ". -^/ 1.60, ,fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar . ~. - . mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . s^. . . 0.12'/« Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Cajmuiues tegenover het Grand Café, te Parijs. Zondag 29 October, Advertentiën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel » 0.40 Annonces uit Dnitscliland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door 3e firma RüDOLF MOSSE te Keulen en duor alle filialen dezer firma. De prijs per regel is 35 Pfennig. INHOUD: VAN VEERE EN VAN NABIJ: De Meester's misslag. Oorlogsbezuiniging, door X. Autoriteiten-prestige, door E. Opleiding van Indische bestuursambtenaren, door F. B. SOCIALE AANGELEGENHEDEN: Coöpe ratie, door prof. A. Pottier, beoordeeld door mr. dr. S. Veldman. FEUILLETON: Aankomst inlndië, door Carry van Bruggen. KUNST EN LETTEREN: Een interessant boek, door Dr. VOOR DAMES : Gevaarlijk Feminisme, I, door Jul. Keizer. Carl Ewald : De Anemonen en andere sprookjes en In veld en bosch, vertaald door Claudine Bienfait, beoordeeld door Cath. Bruining. Van een arm vrouwtje, (Ingez.), door B. Bymholt. ALLERLEI, door Caprice. Julius van de Sande Bakhuyzen, (met afb.), door W. Steenhoff. Nederlandsche kunst inbuitenlandsche tijdschriften, door R. W. P. de Vries Jr. NOS vieux Amis, door H. G. Ibels. Muziek in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp. De Vlaamsche Beweging- (Ingez.), door Julius Obrie. UIT DE NATUUR, door E. Heimans. Portretten van Henry Irving, f en Ellen Terry. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter ALLERLEI. Teleurstelling of de gevolgen van een aanplakbiljet, door N. van Middelhoven. DAMRUBRIEK. SCHAAKSPEL. ADVERTENTIEN. De Meester's misslag. De koninklijke stallen voor het Loo hebben, sedert wij ons eerste artikel daarover schreven, een aantal beschou wingen uitgelokt in de pers van ver schillende richtingen. Blijkbaar gevoelt men, dat er met den post op de begrootingen, voor de drie volgende jaren, van minstens 634,000 gld., alleen om op het lustslot de paarden en het daarbij behoorend personeel te huis vesten, een ongerechtigheid jegens het Nederlandsche volk wordt gepleegd; een daad in strijd ook met de plechtige ver klaring van H. M. de koningin, betref fende den heerschenden finantieelen nood, voorgelezen. Dit is jammer, allereerst voor H. M. zelve. Het is nogal natuurlijk, dat eene koningin, die hare natie nooit anders aanschouwt dan feestvierende bij haar verschijning, en aan wie, als zij zich buiten het jubelend leven begeeft, steeds de wonderen" der filantropie wees huizen, hospitalen en dergelijke inrichtin gen worden vertoond, niet in de eerste plaats denkt aan de ellende der armoe en de schrille voorziening in de algemeene behoefte van velerlei aard, waarvan zij als door een gouden muur gescheiden is, en waarmee een weelde, gelijk zich nu in de vraag voor deze luxe-stallen doet kennen, in al te scherp contrast verkeert. Het is een bekend feit, dat aan de hoven meestal de krachtige persoonlijk heid ontbreekt, die Vorst of Vorstin met genoeg toewijding dient, om voor hem of haar de waarheid te ontsluieren, welke zoo gaarne in den hofkring onkenbaar wordt gemaakt, wijl haar gelaat al te ernstig en te gestreng schijnt bij het .zorgelooze en lustige leven, waarop men recht meent te hebben. Ook wezen wij er enkele malen op, dat ten onzent bij meer dan n gelegenheid de ontstentenis van zulk een hooggeplaatste viel waar te nemen. Maar hoe komt dit nu weder uit! "Waar bleven zij, of bleef hij, die het als zijn hoogste roeping kon en moest beschouwen, Hare Majesteit te behoeden voor het zoo onaangenaam gevoel, dat er gelden zouden worden aangevraagd, die, werden zij niet eens geweigerd, maar door de pers als een onnoodige uitgave gekritiseerd, haar naam in het debat zouden trekken, zooals we nu reeds in een der bladen hebben gelezen, dat de paar den en de stallen toch eigenlijk meer een liefhebberij zijn van den prins-gemaal dan van de koningin zelf! Hoe eenvoudig -zou het voor een plichtgetrouw man weest zijn, hetzij hij behpore tot het af, hetzij hij door zijn positie buiten het Hof, daartoe gerechtigd zich kan achten, H. M. in te lichten, haar te doen be seffen, dat het niet meer voor ons land pas geeft boven het hoog-noodige aan koninklijke paardenstallen te besteden, en Wilhelmina de thans gevoerde krantenpolemiek te besparen met de in allerlei vorm herhaalde adviezen aan H. M.'s adres, om den voorgedragen post terug te doen nemen! Mag men den Haagschen briefschrijver van de N. Gron. Ct. gelooven, dan is de voordracht door het vorig kabinet op de begrooting gebracht; en natuurlijk moet de post wel onder het voorgaand Kabinet zijn voorbereid. Waar is dan, zoo dient men te vragen, Kuyper gebleven, als de president van het kerkelijk minis terie, dat, naar het heette, zoo trouw en duchtig wenschte te waken voor het prestige der Kroon ? Dat prestige toch een kind kan het begrijpen hangt veel minder af van de kostbare inrichting der stallen op het Loo, dan van de sympathieke houding van Nederlands Koningin, bedacht op hetgeen den volks geest voldoening kan schenken en het geen blijk vermag te geven van naar het burgerlijke strevenden zin. Heeft inder daad het vorig ministerie, met Kuyper aan het hoofd en Harte als finantie-man, ook maar op eenigerlei wijs deel aan het niet geringe kwaad, door het opnemen van dezen post op de huidige begrooting, gesticht; aan het, men zou haast zeggen, moedwillig, vormen van een ontevredenheid-wekkende tegenstelling van een weelderig hofleven met 's lands en Indië's bedenkelijken geldelijken toestand, hoe zullen beiden het kunnen verantwoorden jegens diezelfde Kroon ? "Wij schrijven dit allerminst om het tegenwoordig ministerie, met de Meester als premier, ook maar eenigermate van schuld te ontlasten. Daar zijn er inder daad die tot zulk een vergoelijking schijnen lust te gevoelen. Zoo heeft men zelfs reeds te kennen gegeven, dat het weigeren van dezen begrootingspost niet gevorderd mocht worden van de Meester, nu hij zoo pas door H. M. tot minister was benoemd. Welk een hooge opvatting heeft wie aldus denkt van karakter in het algemeen, en van de zedelijke eischen fn 't bijzonder, gesteld aan een raads man der Kroon! Neen, het treurige van het geval, be staat niet daarin alleen, dat men, om ons nu maar eens meer duidelijk dan hoofsch uit te drukken, H. M. aan een bedenkelijke bespreking heeft gewaagd, maar dat een Minister geroepen den stëlligsten moed en de strakste fierheid aan Koningin, Kamer en Volk te betoonen, zich heeft laten vinden, voor het afleggen van de belofte in de Troonrede, dat de grootst mogelijke zuinigheid zal worden betracht, terwijl zij in n adem met die belofte minstens een halfmillioen ZONDER NOODZAAK als uitgave voordraagt. Het treurigste van al het treurige is, dat men nu dadelijk reeds weet, hoe we het gewone praatje van bezuiniging hebben vernomen, om daarna aan het werk te zien een man zonder vasten 'wil en teekenende kracht. Intusschen tracht de Zutf. C t., Borgesius' orgaan, de Meester te helpen. Zij houdt de volgende redeneering: Een parlementaire combinatie stelle voor den post pro memorie uit te trekken. De monarchale quaestie kan hier ge heel buiten beschouwing blijven, zooals ook het geval is geweest in de vertogen der bladen. Trouwens de tegenkanting komt niet alleen van de zijde der sociaal democraten, maar wordt gedeeld door organen van onderscheiden richting, liberale, vrijzinnig-democratische en R.Katholieke. De tot de parlementaire oppositie behoorende R.-K. leden, die met Huisgezin en lies. Bode instemmen, behoeven dus in dit geval zelfs niet eens hun oppositie stellingen op te geven. Het geldt hier veeleer een zaak die binnen de neutrale zone ligt, of die althans niets te maken heeft met de scheidingslijn tusschen llegeering en oppositie. Voor het Kabinet zou een zoodanige behandeling van deze teere zaak even min op een echec kunnen uitloopen als een succes tengevolge kunnen nebben. De aanneming van een voorstel om den post pro memorie uit te trekken zou het "ministerie niet als een fiasco kun nen beschouwen, evenmin als het de verwerping van zoodanig voorstel, en alzoo de handhaving van den begrootings post, zich als een overwinning zou kun nen toerekenen." Langs dezen weg, krijgt de Meester, die den post heeft voorgedragen, geen echec, maakt geen fiasco. Men moet toch maar Borgesiaansch slim wezen! Misschien is zelfs de premier met dezen afloop tevreden, al heeft hij dan ook de 634,000 gld. in beginsel willen toestaan... maar dan is toch zeker de vraag geoor loofd ... gij, op die wijs geredde Minister en begrootings-voordrager... wat zij t gij voor een man? ? Uw echec en uw fiasco hebt gij, wat er ook verder moge gebeuren, door uw houding te voren, reeds beet; wie wascht u weder schoon ? Zelfs Borgesius en wie kan dat meer hin deren dan hem zelf? is daartoe niet in staat. Keen, de aangenaamste oplossing van de moeilijkheid, voor rechter- en linker zijde, zou zijn, dat de Grondwet het toe staan van de gevraagde som verbood. En daar zijn andere slimmerts geweest, die werkelijk hiervan een appeltje hebben opgegooid. Nietwaar, wat stond men dan vrij tegenover de koningin, het hof, de regee ring, do kiezers en wat er verder in Nederland huist! Daar zou heelemaal geen overtuiging en geen karakter noodig zijn bij deze.... teere zaak". Maar, helaas, het groote uitvluchten-boek brengt den zwakken ditmaal geen baat. Men zal de Meester moeten overtreffen in dui'f en beleid. Oorlogsbezuiniging. Geen Generaals? Do ritmeester Bonteijn zegt op blz. 36 van zijn degelijk verslag betreffende de Zwitsersche cavalerie, voorkomende in het 28e deel 3e aflevering van de militaire ver slagen, rapporten enmemoriën: Met name het stramme drillen, de pijnlijk nauwgezet gehandhaafde vormendienst, treffen den toe schouwer bij een volk, dat allerminst den naam heeft van slaafsehe onderworpenheid, en dat in zijne democratische opvattingen zoover gaat, dat het den naam van gene raal" tot nu toe uit zijne militaire termi nologie heeft geweerd, als vertegenwoor digende een te autocratisch begrip." Gelukkig Zwitsersch volk! dacht ik, toen ik dat las. Geen generaals! En hoeveel hebben wij er wel? Zouden wij het ook niet zonder generaals kunnen stellen ? Die vraag stelt men zich onwillekeurig. In 't geheel geen generaals, dat zal moeielijk gaan. We hebben eene marine en daar hebben we, met het oog op onze interna tionale verhoudingen, schouten-bij-nacht en vice-admiraals noodig en nu gaat het moeielijk, in verband met de samenwerking van marine en leger, om in het leger den gene raalsrang af te schaffen. Een andere vraag is: of we niet te veel generaals hebben ? Die vraag moet, met het oog op noodzakelijke bezuinigingen zonder de weerkraeh^ van ons vaderland te verminderen, w§I egelijk gesteld wor den, en moet naar m'ijne meening met Ja zeker" worden beantwoord. Uit onze yaderlandsche geschiedenis kan men aantoonen, dat de waarde van het leger geen verband houdt met het aantal generaals. Bij resolutie van de Staten-Generaal van 30 April 1789 werden benoemd 40 Generaals majoor en luitenant-generaals: bij die van 15 September 1790 werden weer 32 hoofd officieren tot Generaal gepromoveerd; 19 Juli 1793 slechts 19; Januari 1794 wederom 30; Februari 1794 weer 18; d.i. 140 gene raals promoties in 5 jaar tijds. En hoo was dat leger ? Zulke hartverscheurende toestanden be leven we gelukkig niet, maar toch, we hebben te veel generaals. Meer dan genoeg zou de verdediging van ons vaderland en de handhaving van onze neutraliteit ver zekerd zijn door de navolgende opperorticieren. l Luitenant-Generaal Chef van den staf, aangewezen opperbevelhebber van het leger levende en doode strijdkrachten in tijd van oorlog, resideerende te 's Gravenhage: l Generaal Majoor Inspecteur der Infan terie en l Generaal Majoor Inspecteur der Cava lerie, aangewezen, Ie on 2e commandant van het veldleger in tijd van oorlog, resi deerende die van de infanterie te 's-< ravenhqge, die van de cavalerie te Arnhem: l Generaal-Majoor Inspecteur der Genie, aangewezen commandant van de stelling van Amsterdam in tijd van oorlog, resi deerende te Amsterdam: l Generaal-Majoor Inspecteur der Artil lerie, aangewezen commandant der Nieuwe Hollandsche Waterlinie, Hollandsch Diep en Volkerak in tijd van oorlog, resideerende te Utrecht: % Men voege dezen generaals voor hunne oorlogsbestemming zooveel stafofficieren toe als noodig zal zijn. Aldus zouden uit onze vredesorganisatie verdwijnen: de divisie-commandanten der infanterie, de commandanten van bereden en vestingartillerie, de drie stelling-com mandanten tevens bevelhebbers in de drie militaire afdeelingen, zoomede de Inspec teur van het Militair Onderwijs. Men vergete hierbij niet dat iederen generaal heeft een bureau met den aankleve daarvan, nam. adjudanten, toegevoegde officieren en schrijvers en dat de inktpot daar de hoofd schotel is. Dat de betrekkingen van Hoofdintendant, Inspecteur van den Geneeskundigen Dienst der Landmacht, en Sous-Chef van den Generalen staf zeer goed door Kolonels kunnen worden waargenomen wie zal, lettende op wat ik hierboven aanhaalde omtrent het Zwitsersche leger, het mij tegenspreken. Het verdwijnen van de Divisie-Com mandanten bij de infanterie zou heerlijk zijn voor dat wapen. Die divisiebureels, eigenlijk niet meer dan expeditie-bureels, berokken heel wat onaangenaamheden en last aan de regiments-commandanten, ver tragen de afdoening van zaken en vermeer deren het schrijfwerk. De eerste en beste vrucht van die af schaffing zou zijn de zelfstandigheid der regimeiits-commandanten. Het Le Colonel c'est Ie Regiment", thans een ijdele leus, zou weer in eere komen. Er zou ook meer stabiliteit komen in het Kegiments-Com mando; zooals de toestand van de laatste jaren is, wordt de kolonel, die 2 of 3 jaren aan het hoofd van zijn regiment staat divisie- of stelling-commandant of wordt ge passeerd, wil en kan in dit laatste geval niet meer aan het hoofd van zijn regiment staan, en neemt zijn pensioen. Deze weinige stabiliteit in het zoo ge wichtige Regiments-Commando acht ik een groot kwaad. Door in het boekwerk Instructiën" de beslissingen, die thans tot het ressort van den Divisie-Commandant behooren, aan den Regiments-commandant op te dragen, wordt het werk van dezen laatsten niet verzwaard maar verlicht, want het is toch zeker een voudiger zelf te beslissen dan beslissingen te vragen of uit te lokken, onder het uit brengen van bericht, consideratiën en advies. En dezelfde goede resultaten verkrijgt men bij het wapen der artillerie bij het verdwijnen van de commandanten vesting en bereden artillerie; bij dit wapen wordt dan ia dit opzicht de toestand gelijk als nu bij de cavalerie. Door ook beslissingen betreffende het regimentscommandp, die thans tot de bevoegd heid van de inspecteurs behooren op de regimentscommandanten over te brengen, kunnen de inspecteurs zich beter wijden aan de belangen van hun wapen en zich voorbereiden voor hun oorlogstaak. Men zal mij wellicht tegenwerpen, dat in vredestijd de divisie-commandanten niet kunnen gemist worden wegens de groote manoeuvres en in oorlogstijd, om een scha kel te vormen in de bevelvoering van het veldleger. Wat het eerste betreft, ik geloof niet dat de strijdvaardigheid van ons leger zal ach teruitgaan door het afschaffen der zooge naamde groote manoeuvres. Regiments oefeningen met artillerie en cavalerie acht ik nuttiger en, met het ook op de vermoe delijke taak van ons leger, voldoende. En worden ze noodig geacht, welnu men ver eenige troepen in brigades en make een der inspecteurs leider. En de schakel in oorlogstijd. Er worde eene oorlogsorganisatie gemaakt met indeeling van brigades, zoo noodig van divisiën, en uit de aanwezige 20 kolonels regimentscommandanten der infanterie, veldartillerie en cavalerie worden brigade- c.q. divisie-commandanten aangewezen. Dat de stelling-commandanten uit onze vredesorganisatie kunnen vervallen staat bij mij vast: zoo goed als thans voor de functie van groeps- en fortcommandant in tijd van oorlog, regiments-, bataljons- of compagniescommandanten in vredestijd zijn aangewezen, even goed kan dit met de stelling-commandanten geschieden en het is geheel overbodig te achten daarvoor in tijd van vrede afzonderlijke titularissen te hebben; de inspecteurs der genie en artillerie zijn door hun afgelegde mili taire loopbaan daarvoor de aangewezen mannen. En dat met het opheffen van de plaatselijke commandanten ja van den geheelen plaatselijken staf on..dit kan toch slechts nog een quaestie van tijd zijn de bevelhebbers overbodig zijn, is duidelijk. Door het binten werking stellen van het, in een museum van oudheden thuis behoo rend, reglement op den garnizoensdienst c.a., het omwerken van het reglement van kazer neering, het afschaffen van allerlei over bodige periodieken en door de plaatselijke en garnizoenscommandanten niet meer te bezigen als tusschenpersoon, waar rechtstreeksche afdoening vlugger tot het doel leidt, kan de geheele plaatselijke staf en kunnen do bevelhebbers in de Militaire Afdeelingen verdwijnen en dan zal de functie van garnizoenscommandant voor een commandeerend officier niet zwaar zijn: het wordt meer een eerambt dan een lastpost. Hij verschijnt ten tooneele zoodra voor het geheele garnizoen moet worden opgetreden en blijft een onmisbare autoriteit in het krijgsraad-proces. Ik eindig met eene treffende aanhaling uit het verslag van den ritmeester Benteyn. Ook de strafregisters doden weldadig aan door de geringe hoeveelheid inkt, die zij bevatten. Straffen zijn hooge uitzon deringen. Bij een der escadrpns waren in een periode van 6 jaren 3 straffen opgelegd". Dat voor ons van het kleine Zwitsersche leger iets te leeren valt, staat, zou ik zeggen, als een paal boven water. Nur nicht cppieren" waarschuwden de Zwitsersche offi cieren den ritmeester. Juist niet copieeren. We hebben de laatste jaren tot onze schade te veel gecopieerd van het groote Duitsche Leger. Globale-bezuinigings-recapitulatie. 10 generaals, ... a ? 5500 = f 55.000 H) adjudanten,. . . 2500 = 25.000 4 Hoofdoff. van den gen. staf chefs der Divisie staven . . 4000 = 16.000 Voor 3 generaals, 3 kolonels ....?1000 = 3000 5 plaatselijke com mandanten, . . . 3540 17.700 17 plaatselijke adju danten, ....?1500 = 25.500 27 bureels, ieder bu reel rekenende, met schrijvers bureelkasten c.a. op 2000 = 54.000 Geeft eene totale bezuiniging van f 196.200 Wiet onder cijfers te brengen zijn de be zuinigingen op non-activiteits-traktementen en pensioenen. Want telken jare ziet men tijdelijk of voor goed het le^er verlaten krachtige energieke mannen, die er ge noeg van hebben, maar die, ik ben er zeker tan, zullen blijven wanneer de on nutte raderen in de militaire organisatie, die nu dikwijls den boel bederven, zullen zijn verdwenen van het tooneel. Iemand, dien ik dit opstel liet lezen, zei: je gaat niet ver genoeg; ook de inspec teurs kunnen verdwijnen 5 inspecteurs ca. is pl.m. f 50.000 mits men de regimentscommandanten hun eigen baas maakt; en de commandante der regimenten ves ting-artillerie zijn de aangewezen stelling en linie-commandanten in tijd van oorlog. Men benoeme een luitenant-generaal leger commandant en een generaal-majoor chef van den staf, reorganiseere de afdeelingen van het Departement van Oorlog tot meer zelfstandige lichamen onder den Minister van Oorlog en hervorme de Ille Afdeeling personeel tot Ille Afdeeling Infanterie. En ge hebt de 10 provinciale adjudanten ver geten, dat geeft ook nog een bezuiniging van 40.000 gulden". Zoo zouden we tot bijna drie ton komen. ' X. Autoriteiten-prestige. Wie der menigte illusies weet voor te tooveren, is gemakkelijk haar meester; wie haar illusies tracht te ontnemen, wordt spoedig haar slachtoffer. Mr. J. N. v. HALL. De Gids 1895. Er is nog al eens geklaagd over den toon", die in de onderwijzersorganen en -vergaderingen gevoerd wordt. Een onder wijzer, zoo redeneert men, behoort een zekere dosis eerbied aan den dag te leggen voor zijn autoriteiten. Critiek oefenen, nu ja, dat mag wel, maar steeds zoo, dat daar door op de verhouding van mindere" tot meerdere" geen inbreuk wordt gemaakt. Een ambtenaar kan nu eenmaal geen on afhankelijk persoon zijn. Ergo hij critiseere slechts als ondergeschikte. Maar die klacht over den toon" is al even misplaatst als de redeneering over de te voeren critiek van den ondergeschikte onjuist is: Wie of wat men ook is, men ziet zijn daden niet gaarne gekwalificeerd als uit vloeisels van bekrompenheid of verdwazing. Ieder wil graag voor verstandig doorgaan. Ook onderwijs-autoriteiten. En 't is dan ook niet de toqp, die de heeren onaange naam treft, als wel het feit, dat hun han delingen in het juiste (of een ander) licht geplaatst, vaak zoo'n bedroevend mal figuur slaan. Dat een onderwijzer evengoed mensen is als ieder ander en dus evengoed recht van spreken heeft, wil ieder gaarne erkennen. Ook onze autoriteiten. Maar er is een zeker gezag. Niet een gezag, voortvloeiend uit de meerdere prestatie onzer autoriteiten. Geen natuurlijk overwicht dus. Maar een zeer kunstmatige onnatuurlijke meerderheidsverklaring der autoriteiten. En dat papieren gezag is niet bestand tegen duwtjes van ondergeschikten". Wat toch is de oorzaak, dat de onderwijsautoriteiten over zoo weinig prestige beschikken ? Hoe komt het, dat de onder wijzers zoo bitter "weinig v?aardeerende woor den spreken over hun leiders", over hen, aan wie de voortdurende zorg van ons on derwijs is opgedragen ? Wie als leider van een zekere groep van personen optreedt, 't zij hij door die groep zelf tot leider verkozen is, 't zij hij als zoo danig aan hun hoofd geplaatst is door 't een of ander regeeringsepllogo, krijgt enkel en alleen door die positie een zeker over wicht, een zeker prestige. Zonder dat pres tige is hij als leider waardeloos, mét dat prestige brengt hij de menigte waar hij wil. Maar voor het behoud van dat overwicht is n ding noodig: De leider moet op de hoogte blijven van alles wat er in zijn menigte omgaat. Hij moet met zijn luidjes leven, voortdurend, in vrij intieme gemeen schap zelfs. Juist door het weten van wat in de wereld zijner volgers omgaat, juist door het kennen van den geest,die de menigte bezielt. zal hij hun uitingen op de juiste waarde weten te schatten en zal hij, wanneer hij als leider op de een of andere wijze ingrijpt, den juisten toon, het juiste moment wéten te kiezen. Onze onderwijsautoriteiten hebben, krach tens hun positie, een zeker overwicht. Wet en verordening geven hun bovendien nog verschillende rechten. En toch missen zij dat prestige onder de onderwijzerswereld, dat voor leiders onmisbaar is. Hun invloed is dan ook zeer gering, ja, hun optreden op zich zelf, afgescheiden van 't al of niet juiste van hun ingrijpen, brengt vaak ont stemming. Want de onderwijsautoriteiten, zoowel gemeentelijke als rijkstoezieners zijn vol strekt onkundig van den geest, die het onderwijzerscorps bezielt, 't Schijnt dat ze zich niet op de hoogte kunnen stellen van den eigenlijken toestand. En die onkunde maakt dat ze meestal niet den juisten toon, het juiste moment weten te kiezen on dat hun optreden dus heel vaak het verkeerde effect te weeg brengt. Dit is een algemeen voorkomende fout bij hoogere ambtenaren: Hoe weinigen van, hen, die dagelijks in hun werk, hun beroep te doen hebben met een of anderen vorm van menigte plegen zich rekenschap te geven van hetgeen er in zulk een menigte omgaat en waarom zij zich zoo en niet anders manifesteert! De patroon tegenover zijn werklieden, «Ie leider van een beraadslagende vergadering.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl