Historisch Archief 1877-1940
H'. 1479
DE AMSTEBDAMMEB
t
A°. 1905,
jwtet een bijvoegsel.
YOOE NEDERLAND
O :n. cL e r redactie -v a. m. J". 3D3U IEC O O.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
auteursrecht voor de» inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden .... ". -^/ 1.60, ,fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar . ~. - . mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . s^. . . 0.12'/«
Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Cajmuiues tegenover het Grand Café, te Parijs.
Zondag 29 October,
Advertentiën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel » 0.40
Annonces uit Dnitscliland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door 3e firma
RüDOLF MOSSE te Keulen en duor alle filialen dezer firma. De prijs per regel is 35 Pfennig.
INHOUD:
VAN VEERE EN VAN NABIJ: De Meester's
misslag. Oorlogsbezuiniging, door X.
Autoriteiten-prestige, door E. Opleiding
van Indische bestuursambtenaren, door F. B.
SOCIALE AANGELEGENHEDEN: Coöpe
ratie, door prof. A. Pottier, beoordeeld door
mr. dr. S. Veldman. FEUILLETON:
Aankomst inlndië, door Carry van Bruggen.
KUNST EN LETTEREN: Een interessant
boek, door Dr. VOOR DAMES : Gevaarlijk
Feminisme, I, door Jul. Keizer. Carl Ewald :
De Anemonen en andere sprookjes en In
veld en bosch, vertaald door Claudine Bienfait,
beoordeeld door Cath. Bruining. Van een
arm vrouwtje, (Ingez.), door B. Bymholt.
ALLERLEI, door Caprice. Julius van de
Sande Bakhuyzen, (met afb.), door W.
Steenhoff. Nederlandsche kunst inbuitenlandsche
tijdschriften, door R. W. P. de Vries Jr.
NOS vieux Amis, door H. G. Ibels. Muziek
in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp.
De Vlaamsche Beweging- (Ingez.), door Julius
Obrie. UIT DE NATUUR, door E.
Heimans. Portretten van Henry Irving, f
en Ellen Terry. FINANCIEELE EN
OECONOMISCHE KRONIEK, door D.
Stigter ALLERLEI. Teleurstelling of de
gevolgen van een aanplakbiljet, door N.
van Middelhoven. DAMRUBRIEK.
SCHAAKSPEL. ADVERTENTIEN.
De Meester's misslag.
De koninklijke stallen voor het Loo
hebben, sedert wij ons eerste artikel
daarover schreven, een aantal beschou
wingen uitgelokt in de pers van ver
schillende richtingen.
Blijkbaar gevoelt men, dat er met den
post op de begrootingen, voor de drie
volgende jaren, van minstens 634,000 gld.,
alleen om op het lustslot de paarden en
het daarbij behoorend personeel te huis
vesten, een ongerechtigheid jegens het
Nederlandsche volk wordt gepleegd; een
daad in strijd ook met de plechtige ver
klaring van H. M. de koningin, betref
fende den heerschenden finantieelen nood,
voorgelezen.
Dit is jammer, allereerst voor H. M.
zelve. Het is nogal natuurlijk, dat eene
koningin, die hare natie nooit anders
aanschouwt dan feestvierende bij haar
verschijning, en aan wie, als zij zich
buiten het jubelend leven begeeft, steeds
de wonderen" der filantropie wees
huizen, hospitalen en dergelijke inrichtin
gen worden vertoond, niet in de eerste
plaats denkt aan de ellende der armoe
en de schrille voorziening in de algemeene
behoefte van velerlei aard, waarvan zij
als door een gouden muur gescheiden is,
en waarmee een weelde, gelijk zich nu
in de vraag voor deze luxe-stallen doet
kennen, in al te scherp contrast verkeert.
Het is een bekend feit, dat aan de
hoven meestal de krachtige persoonlijk
heid ontbreekt, die Vorst of Vorstin met
genoeg toewijding dient, om voor hem
of haar de waarheid te ontsluieren, welke
zoo gaarne in den hofkring onkenbaar
wordt gemaakt, wijl haar gelaat al te
ernstig en te gestreng schijnt bij het
.zorgelooze en lustige leven, waarop men
recht meent te hebben. Ook wezen wij
er enkele malen op, dat ten onzent bij
meer dan n gelegenheid de ontstentenis
van zulk een hooggeplaatste viel waar
te nemen. Maar hoe komt dit nu weder
uit! "Waar bleven zij, of bleef hij, die
het als zijn hoogste roeping kon en moest
beschouwen, Hare Majesteit te behoeden
voor het zoo onaangenaam gevoel, dat
er gelden zouden worden aangevraagd,
die, werden zij niet eens geweigerd, maar
door de pers als een onnoodige uitgave
gekritiseerd, haar naam in het debat
zouden trekken, zooals we nu reeds in een
der bladen hebben gelezen, dat de paar
den en de stallen toch eigenlijk meer een
liefhebberij zijn van den prins-gemaal
dan van de koningin zelf! Hoe eenvoudig
-zou het voor een plichtgetrouw man
weest zijn, hetzij hij behpore tot het
af, hetzij hij door zijn positie buiten het
Hof, daartoe gerechtigd zich kan achten,
H. M. in te lichten, haar te doen be
seffen, dat het niet meer voor ons land
pas geeft boven het hoog-noodige aan
koninklijke paardenstallen te besteden,
en Wilhelmina de thans gevoerde
krantenpolemiek te besparen met de
in allerlei vorm herhaalde adviezen aan
H. M.'s adres, om den voorgedragen post
terug te doen nemen!
Mag men den Haagschen briefschrijver
van de N. Gron. Ct. gelooven, dan is
de voordracht door het vorig kabinet op
de begrooting gebracht; en natuurlijk
moet de post wel onder het voorgaand
Kabinet zijn voorbereid. Waar is dan,
zoo dient men te vragen, Kuyper gebleven,
als de president van het kerkelijk minis
terie, dat, naar het heette, zoo trouw
en duchtig wenschte te waken voor het
prestige der Kroon ? Dat prestige toch
een kind kan het begrijpen hangt
veel minder af van de kostbare inrichting
der stallen op het Loo, dan van de
sympathieke houding van Nederlands
Koningin, bedacht op hetgeen den volks
geest voldoening kan schenken en het
geen blijk vermag te geven van naar het
burgerlijke strevenden zin. Heeft inder
daad het vorig ministerie, met Kuyper
aan het hoofd en Harte als finantie-man,
ook maar op eenigerlei wijs deel aan het
niet geringe kwaad, door het opnemen
van dezen post op de huidige begrooting,
gesticht; aan het, men zou haast zeggen,
moedwillig, vormen van een
ontevredenheid-wekkende tegenstelling van een
weelderig hofleven met 's lands en Indië's
bedenkelijken geldelijken toestand, hoe
zullen beiden het kunnen verantwoorden
jegens diezelfde Kroon ?
"Wij schrijven dit allerminst om het
tegenwoordig ministerie, met de Meester
als premier, ook maar eenigermate van
schuld te ontlasten. Daar zijn er inder
daad die tot zulk een vergoelijking
schijnen lust te gevoelen. Zoo heeft men
zelfs reeds te kennen gegeven, dat het
weigeren van dezen begrootingspost niet
gevorderd mocht worden van de Meester,
nu hij zoo pas door H. M. tot minister
was benoemd. Welk een hooge opvatting
heeft wie aldus denkt van karakter in
het algemeen, en van de zedelijke eischen
fn 't bijzonder, gesteld aan een raads
man der Kroon!
Neen, het treurige van het geval, be
staat niet daarin alleen, dat men, om
ons nu maar eens meer duidelijk dan
hoofsch uit te drukken, H. M. aan een
bedenkelijke bespreking heeft gewaagd,
maar dat een Minister geroepen den
stëlligsten moed en de strakste fierheid
aan Koningin, Kamer en Volk te
betoonen, zich heeft laten vinden, voor het
afleggen van de belofte in de Troonrede,
dat de grootst mogelijke zuinigheid zal
worden betracht, terwijl zij in n adem
met die belofte minstens een halfmillioen
ZONDER NOODZAAK als uitgave voordraagt.
Het treurigste van al het treurige is,
dat men nu dadelijk reeds weet, hoe
we het gewone praatje van bezuiniging
hebben vernomen, om daarna aan het
werk te zien een man zonder vasten
'wil en teekenende kracht.
Intusschen tracht de Zutf. C t.,
Borgesius' orgaan, de Meester te helpen. Zij
houdt de volgende redeneering: Een
parlementaire combinatie stelle voor den
post pro memorie uit te trekken.
De monarchale quaestie kan hier ge
heel buiten beschouwing blijven, zooals
ook het geval is geweest in de vertogen
der bladen. Trouwens de tegenkanting
komt niet alleen van de zijde der sociaal
democraten, maar wordt gedeeld door
organen van onderscheiden richting,
liberale, vrijzinnig-democratische en
R.Katholieke.
De tot de parlementaire oppositie
behoorende R.-K. leden, die met Huisgezin
en lies. Bode instemmen, behoeven dus
in dit geval zelfs niet eens hun oppositie
stellingen op te geven. Het geldt hier
veeleer een zaak die binnen de neutrale
zone ligt, of die althans niets te maken
heeft met de scheidingslijn tusschen
llegeering en oppositie.
Voor het Kabinet zou een zoodanige
behandeling van deze teere zaak even
min op een echec kunnen uitloopen als
een succes tengevolge kunnen nebben.
De aanneming van een voorstel om
den post pro memorie uit te trekken zou
het "ministerie niet als een fiasco kun
nen beschouwen, evenmin als het de
verwerping van zoodanig voorstel, en
alzoo de handhaving van den begrootings
post, zich als een overwinning zou kun
nen toerekenen."
Langs dezen weg, krijgt de Meester,
die den post heeft voorgedragen, geen
echec, maakt geen fiasco. Men moet toch
maar Borgesiaansch slim wezen!
Misschien is zelfs de premier met dezen
afloop tevreden, al heeft hij dan ook de
634,000 gld. in beginsel willen toestaan...
maar dan is toch zeker de vraag geoor
loofd ... gij, op die wijs geredde Minister
en begrootings-voordrager... wat zij t gij
voor een man? ? Uw echec en uw
fiasco hebt gij, wat er ook verder moge
gebeuren, door uw houding te voren, reeds
beet; wie wascht u weder schoon ? Zelfs
Borgesius en wie kan dat meer hin
deren dan hem zelf? is daartoe niet
in staat.
Keen, de aangenaamste oplossing van
de moeilijkheid, voor rechter- en linker
zijde, zou zijn, dat de Grondwet het toe
staan van de gevraagde som verbood.
En daar zijn andere slimmerts geweest,
die werkelijk hiervan een appeltje hebben
opgegooid.
Nietwaar, wat stond men dan vrij
tegenover de koningin, het hof, de regee
ring, do kiezers en wat er verder in
Nederland huist! Daar zou heelemaal
geen overtuiging en geen karakter noodig
zijn bij deze.... teere zaak". Maar,
helaas, het groote uitvluchten-boek brengt
den zwakken ditmaal geen baat.
Men zal de Meester moeten overtreffen
in dui'f en beleid.
Oorlogsbezuiniging.
Geen Generaals?
Do ritmeester Bonteijn zegt op blz. 36
van zijn degelijk verslag betreffende de
Zwitsersche cavalerie, voorkomende in het
28e deel 3e aflevering van de militaire ver
slagen, rapporten enmemoriën: Met name
het stramme drillen, de pijnlijk nauwgezet
gehandhaafde vormendienst, treffen den toe
schouwer bij een volk, dat allerminst den
naam heeft van slaafsehe onderworpenheid,
en dat in zijne democratische opvattingen
zoover gaat, dat het den naam van gene
raal" tot nu toe uit zijne militaire termi
nologie heeft geweerd, als vertegenwoor
digende een te autocratisch begrip."
Gelukkig Zwitsersch volk! dacht ik, toen
ik dat las. Geen generaals! En hoeveel
hebben wij er wel?
Zouden wij het ook niet zonder generaals
kunnen stellen ? Die vraag stelt men zich
onwillekeurig.
In 't geheel geen generaals, dat zal
moeielijk gaan. We hebben eene marine en daar
hebben we, met het oog op onze interna
tionale verhoudingen, schouten-bij-nacht en
vice-admiraals noodig en nu gaat het
moeielijk, in verband met de samenwerking van
marine en leger, om in het leger den gene
raalsrang af te schaffen.
Een andere vraag is: of we niet te veel
generaals hebben ? Die vraag moet, met
het oog op noodzakelijke bezuinigingen
zonder de weerkraeh^ van ons vaderland
te verminderen, w§I egelijk gesteld wor
den, en moet naar m'ijne meening met Ja
zeker" worden beantwoord.
Uit onze yaderlandsche geschiedenis kan
men aantoonen, dat de waarde van het
leger geen verband houdt met het aantal
generaals.
Bij resolutie van de Staten-Generaal van
30 April 1789 werden benoemd 40 Generaals
majoor en luitenant-generaals: bij die van
15 September 1790 werden weer 32 hoofd
officieren tot Generaal gepromoveerd; 19
Juli 1793 slechts 19; Januari 1794 wederom
30; Februari 1794 weer 18; d.i. 140 gene
raals promoties in 5 jaar tijds.
En hoo was dat leger ?
Zulke hartverscheurende toestanden be
leven we gelukkig niet, maar toch, we
hebben te veel generaals. Meer dan genoeg
zou de verdediging van ons vaderland en
de handhaving van onze neutraliteit ver
zekerd zijn door de navolgende
opperorticieren.
l Luitenant-Generaal Chef van den staf,
aangewezen opperbevelhebber van het
leger levende en doode strijdkrachten
in tijd van oorlog, resideerende te 's
Gravenhage:
l Generaal Majoor Inspecteur der Infan
terie en
l Generaal Majoor Inspecteur der Cava
lerie, aangewezen, Ie on 2e commandant
van het veldleger in tijd van oorlog, resi
deerende die van de infanterie te 's-<
ravenhqge, die van de cavalerie te Arnhem:
l Generaal-Majoor Inspecteur der Genie,
aangewezen commandant van de stelling
van Amsterdam in tijd van oorlog, resi
deerende te Amsterdam:
l Generaal-Majoor Inspecteur der Artil
lerie, aangewezen commandant der Nieuwe
Hollandsche Waterlinie, Hollandsch Diep
en Volkerak in tijd van oorlog, resideerende
te Utrecht: %
Men voege dezen generaals voor hunne
oorlogsbestemming zooveel stafofficieren toe
als noodig zal zijn.
Aldus zouden uit onze vredesorganisatie
verdwijnen: de divisie-commandanten der
infanterie, de commandanten van bereden
en vestingartillerie, de drie stelling-com
mandanten tevens bevelhebbers in de drie
militaire afdeelingen, zoomede de Inspec
teur van het Militair Onderwijs. Men
vergete hierbij niet dat iederen generaal heeft
een bureau met den aankleve daarvan,
nam. adjudanten, toegevoegde officieren en
schrijvers en dat de inktpot daar de hoofd
schotel is.
Dat de betrekkingen van Hoofdintendant,
Inspecteur van den Geneeskundigen Dienst
der Landmacht, en Sous-Chef van den
Generalen staf zeer goed door Kolonels kunnen
worden waargenomen wie zal, lettende op
wat ik hierboven aanhaalde omtrent het
Zwitsersche leger, het mij tegenspreken.
Het verdwijnen van de Divisie-Com
mandanten bij de infanterie zou heerlijk
zijn voor dat wapen. Die divisiebureels,
eigenlijk niet meer dan expeditie-bureels,
berokken heel wat onaangenaamheden en
last aan de regiments-commandanten, ver
tragen de afdoening van zaken en vermeer
deren het schrijfwerk.
De eerste en beste vrucht van die af
schaffing zou zijn de zelfstandigheid der
regimeiits-commandanten. Het Le Colonel
c'est Ie Regiment", thans een ijdele leus,
zou weer in eere komen. Er zou ook meer
stabiliteit komen in het Kegiments-Com
mando; zooals de toestand van de laatste
jaren is, wordt de kolonel, die 2 of 3 jaren
aan het hoofd van zijn regiment staat
divisie- of stelling-commandant of wordt ge
passeerd, wil en kan in dit laatste geval
niet meer aan het hoofd van zijn regiment
staan, en neemt zijn pensioen.
Deze weinige stabiliteit in het zoo ge
wichtige Regiments-Commando acht ik een
groot kwaad.
Door in het boekwerk Instructiën" de
beslissingen, die thans tot het ressort van
den Divisie-Commandant behooren, aan den
Regiments-commandant op te dragen, wordt
het werk van dezen laatsten niet verzwaard
maar verlicht, want het is toch zeker een
voudiger zelf te beslissen dan beslissingen
te vragen of uit te lokken, onder het uit
brengen van bericht, consideratiën en advies.
En dezelfde goede resultaten verkrijgt
men bij het wapen der artillerie bij het
verdwijnen van de commandanten vesting
en bereden artillerie; bij dit wapen wordt
dan ia dit opzicht de toestand gelijk als
nu bij de cavalerie.
Door ook beslissingen betreffende het
regimentscommandp, die thans tot de bevoegd
heid van de inspecteurs behooren op de
regimentscommandanten over te brengen,
kunnen de inspecteurs zich beter wijden
aan de belangen van hun wapen en zich
voorbereiden voor hun oorlogstaak.
Men zal mij wellicht tegenwerpen, dat
in vredestijd de divisie-commandanten niet
kunnen gemist worden wegens de groote
manoeuvres en in oorlogstijd, om een scha
kel te vormen in de bevelvoering van het
veldleger.
Wat het eerste betreft, ik geloof niet dat
de strijdvaardigheid van ons leger zal ach
teruitgaan door het afschaffen der zooge
naamde groote manoeuvres. Regiments
oefeningen met artillerie en cavalerie acht
ik nuttiger en, met het ook op de vermoe
delijke taak van ons leger, voldoende. En
worden ze noodig geacht, welnu men ver
eenige troepen in brigades en make een
der inspecteurs leider.
En de schakel in oorlogstijd.
Er worde eene oorlogsorganisatie gemaakt
met indeeling van brigades, zoo noodig van
divisiën, en uit de aanwezige 20 kolonels
regimentscommandanten der infanterie,
veldartillerie en cavalerie worden brigade- c.q.
divisie-commandanten aangewezen.
Dat de stelling-commandanten uit onze
vredesorganisatie kunnen vervallen staat
bij mij vast: zoo goed als thans voor de
functie van groeps- en fortcommandant in
tijd van oorlog, regiments-, bataljons- of
compagniescommandanten in vredestijd zijn
aangewezen, even goed kan dit met de
stelling-commandanten geschieden en het
is geheel overbodig te achten daarvoor
in tijd van vrede afzonderlijke titularissen
te hebben; de inspecteurs der genie en
artillerie zijn door hun afgelegde mili
taire loopbaan daarvoor de aangewezen
mannen. En dat met het opheffen van
de plaatselijke commandanten ja van den
geheelen plaatselijken staf on..dit kan
toch slechts nog een quaestie van tijd zijn
de bevelhebbers overbodig zijn, is duidelijk.
Door het binten werking stellen van het,
in een museum van oudheden thuis behoo
rend, reglement op den garnizoensdienst c.a.,
het omwerken van het reglement van kazer
neering, het afschaffen van allerlei over
bodige periodieken en door de plaatselijke
en garnizoenscommandanten niet meer te
bezigen als tusschenpersoon, waar
rechtstreeksche afdoening vlugger tot het doel
leidt, kan de geheele plaatselijke staf en
kunnen do bevelhebbers in de Militaire
Afdeelingen verdwijnen en dan zal de functie
van garnizoenscommandant voor een
commandeerend officier niet zwaar zijn: het
wordt meer een eerambt dan een lastpost.
Hij verschijnt ten tooneele zoodra voor het
geheele garnizoen moet worden opgetreden
en blijft een onmisbare autoriteit in het
krijgsraad-proces.
Ik eindig met eene treffende aanhaling
uit het verslag van den ritmeester Benteyn.
Ook de strafregisters doden weldadig
aan door de geringe hoeveelheid inkt, die
zij bevatten. Straffen zijn hooge uitzon
deringen. Bij een der escadrpns waren in
een periode van 6 jaren 3 straffen opgelegd".
Dat voor ons van het kleine Zwitsersche
leger iets te leeren valt, staat, zou ik zeggen,
als een paal boven water. Nur nicht
cppieren" waarschuwden de Zwitsersche offi
cieren den ritmeester. Juist niet copieeren.
We hebben de laatste jaren tot onze schade
te veel gecopieerd van het groote Duitsche
Leger.
Globale-bezuinigings-recapitulatie.
10 generaals, ... a ? 5500 = f 55.000
H) adjudanten,. . . 2500 = 25.000
4 Hoofdoff. van den
gen. staf chefs der
Divisie staven . . 4000 = 16.000
Voor 3 generaals, 3
kolonels ....?1000 = 3000
5 plaatselijke com
mandanten, . . . 3540 17.700
17 plaatselijke adju
danten, ....?1500 = 25.500
27 bureels, ieder bu
reel rekenende,
met schrijvers
bureelkasten c.a. op 2000 = 54.000
Geeft eene totale bezuiniging van f 196.200
Wiet onder cijfers te brengen zijn de be
zuinigingen op non-activiteits-traktementen
en pensioenen. Want telken jare ziet men
tijdelijk of voor goed het le^er verlaten
krachtige energieke mannen, die er ge
noeg van hebben, maar die, ik ben er
zeker tan, zullen blijven wanneer de on
nutte raderen in de militaire organisatie,
die nu dikwijls den boel bederven, zullen
zijn verdwenen van het tooneel.
Iemand, dien ik dit opstel liet lezen, zei:
je gaat niet ver genoeg; ook de inspec
teurs kunnen verdwijnen 5 inspecteurs
ca. is pl.m. f 50.000 mits men de
regimentscommandanten hun eigen baas maakt;
en de commandante der regimenten ves
ting-artillerie zijn de aangewezen stelling
en linie-commandanten in tijd van oorlog.
Men benoeme een luitenant-generaal leger
commandant en een generaal-majoor chef
van den staf, reorganiseere de afdeelingen
van het Departement van Oorlog tot meer
zelfstandige lichamen onder den Minister
van Oorlog en hervorme de Ille Afdeeling
personeel tot Ille Afdeeling Infanterie. En
ge hebt de 10 provinciale adjudanten ver
geten, dat geeft ook nog een bezuiniging
van 40.000 gulden".
Zoo zouden we tot bijna drie ton komen.
' X.
Autoriteiten-prestige.
Wie der menigte illusies weet voor te
tooveren, is gemakkelijk haar meester;
wie haar illusies tracht te ontnemen,
wordt spoedig haar slachtoffer.
Mr. J. N. v. HALL. De Gids 1895.
Er is nog al eens geklaagd over den
toon", die in de onderwijzersorganen en
-vergaderingen gevoerd wordt. Een onder
wijzer, zoo redeneert men, behoort een
zekere dosis eerbied aan den dag te leggen
voor zijn autoriteiten. Critiek oefenen, nu
ja, dat mag wel, maar steeds zoo, dat daar
door op de verhouding van mindere" tot
meerdere" geen inbreuk wordt gemaakt.
Een ambtenaar kan nu eenmaal geen on
afhankelijk persoon zijn. Ergo hij
critiseere slechts als ondergeschikte.
Maar die klacht over den toon" is al
even misplaatst als de redeneering over de
te voeren critiek van den ondergeschikte
onjuist is:
Wie of wat men ook is, men ziet zijn
daden niet gaarne gekwalificeerd als uit
vloeisels van bekrompenheid of verdwazing.
Ieder wil graag voor verstandig doorgaan.
Ook onderwijs-autoriteiten. En 't is dan
ook niet de toqp, die de heeren onaange
naam treft, als wel het feit, dat hun han
delingen in het juiste (of een ander) licht
geplaatst, vaak zoo'n bedroevend mal figuur
slaan.
Dat een onderwijzer evengoed mensen is
als ieder ander en dus evengoed recht van
spreken heeft, wil ieder gaarne erkennen.
Ook onze autoriteiten. Maar er is een
zeker gezag. Niet een gezag, voortvloeiend
uit de meerdere prestatie onzer autoriteiten.
Geen natuurlijk overwicht dus. Maar een
zeer kunstmatige onnatuurlijke
meerderheidsverklaring der autoriteiten. En dat
papieren gezag is niet bestand tegen duwtjes
van ondergeschikten".
Wat toch is de oorzaak, dat de
onderwijsautoriteiten over zoo weinig prestige
beschikken ? Hoe komt het, dat de onder
wijzers zoo bitter "weinig v?aardeerende woor
den spreken over hun leiders", over hen,
aan wie de voortdurende zorg van ons on
derwijs is opgedragen ?
Wie als leider van een zekere groep van
personen optreedt, 't zij hij door die groep
zelf tot leider verkozen is, 't zij hij als zoo
danig aan hun hoofd geplaatst is door 't
een of ander regeeringsepllogo, krijgt enkel
en alleen door die positie een zeker over
wicht, een zeker prestige. Zonder dat pres
tige is hij als leider waardeloos, mét dat
prestige brengt hij de menigte waar hij wil.
Maar voor het behoud van dat overwicht is
n ding noodig: De leider moet op de
hoogte blijven van alles wat er in zijn
menigte omgaat. Hij moet met zijn luidjes
leven, voortdurend, in vrij intieme gemeen
schap zelfs. Juist door het weten van wat in de
wereld zijner volgers omgaat, juist door het
kennen van den geest,die de menigte bezielt.
zal hij hun uitingen op de juiste waarde
weten te schatten en zal hij, wanneer hij
als leider op de een of andere wijze ingrijpt,
den juisten toon, het juiste moment wéten
te kiezen.
Onze onderwijsautoriteiten hebben, krach
tens hun positie, een zeker overwicht. Wet
en verordening geven hun bovendien nog
verschillende rechten. En toch missen zij
dat prestige onder de onderwijzerswereld,
dat voor leiders onmisbaar is. Hun invloed
is dan ook zeer gering, ja, hun optreden
op zich zelf, afgescheiden van 't al of niet
juiste van hun ingrijpen, brengt vaak ont
stemming.
Want de onderwijsautoriteiten, zoowel
gemeentelijke als rijkstoezieners zijn vol
strekt onkundig van den geest, die het
onderwijzerscorps bezielt, 't Schijnt dat ze
zich niet op de hoogte kunnen stellen van
den eigenlijken toestand. En die onkunde
maakt dat ze meestal niet den juisten toon,
het juiste moment weten te kiezen on dat
hun optreden dus heel vaak het verkeerde
effect te weeg brengt.
Dit is een algemeen voorkomende fout bij
hoogere ambtenaren:
Hoe weinigen van, hen, die dagelijks in
hun werk, hun beroep te doen hebben met
een of anderen vorm van menigte plegen zich
rekenschap te geven van hetgeen er in zulk
een menigte omgaat en waarom zij zich zoo
en niet anders manifesteert!
De patroon tegenover zijn werklieden, «Ie
leider van een beraadslagende vergadering.