Historisch Archief 1877-1940
No. 1479
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
VOOï{.DAMEjg.
GeïaarlüFeminisme,
i.
Nu de opwinding over Perkins-Gilman's
(eerder Perkins Stetson) triomftocht in onze
feministische kringen wel wat geluwd zal zijn,
schijnt de tijd gunstig om het volle licht te
laten vallen op de onwaarheid, overdrijving en
schadelijkheid van haar zonderlinge denk
beelden. En ten aanzien van haar theoriën
over de economische stelling der vrouw in
het algemeen n van die over den
gezinsarbeid en het gezinsleven der gehuwde vrouw,
n eindelijk van die over het moederschap
zou een bloote vermelding harer meeningen
reeds dadelijk als een veroordeeling kunnen
gelden. Vooral ten aanzien van de econo
mische stelling der vrouw in het algemeen.
Immers luidt hier haar grondtheorie: De
hedendaagsche vrouw bevindt zich in een
toestand van economische afhankelijkheid; zij
wordt onderhouden door den man. Voor deze
afwijking van den gewonen toestand bij
andere diersoorten," waar het mannetje en
het vrouwtje" gelykehjk werken voor hét
levensonderhoud, bestaat geen noodzakelijk
heid. Deze abnormale economische verhou
ding leidt tot abnormale sexueele
verhou? dingen, door haar economische afhankelijkheid
van den man wordt de vrouw in een buiten
sporig geslachtswezen veranderd. Deze over
dreven verandering brengt zij op haar kinderen
over en zoo wordtin het menschelyklichaam
aanhoudend de ziekelijke neiging tot excessen
in deze verhouding voortgeplant. De tegen
woordige mensch, ook het wijfje van het
geslachtmensch" is oyersekst".
Deze sexueel-economische verhouding heeft
in onze diersoort gewerkt op zoodanige wyze
dat de man is het menschelijk wezen; de
vrouw belemmert is, gekortwiekt, omgebracht
in menschelijken groei, de aanzwellende
krachten van rasontwikkeling in de generatie
zy'n teruggedreven om in haar alleen door
geslachtsfunctiën te werken. Uit deze eigen
aardige ecomisch-sexueele verhoudingen met
de vooral vrouwelijke over-sexualiteit zijn te
verklaren: het geschikt maken voor de
huwelijksmarkt der meisjes (door de moeders),
de bespotting der oude vrijsters", de pro
stitutie. De vrouw in haar valschen
economischen toestand werkt nadeelig terug op
industrie, op kunst, op wetenschap, op ont
dekkingen en op vooruitgang. De invloed
van de sexueele-economische verhouding op
de lichaamsgesteldheid vanhetindividu,maakt
onze industrieele verhouding geslachtelijk en
het maakt onze geslachtsverhoudingtothandel.
Zoodra de vrouwen vrije economische
maatschappelijke factoren geworden zijn,
wordt een maatschappelijke vereeniging van
individuen met collectieve voortbrenging
mogelijk."
Toch schijnt 't broodnoodig de voor de hand
liggende kritiek aan haar bewonderaarsters,)
voor te houden.
Onjuist dan is hier allereerst de methodiek*
., Men- kan Darwinist blijven zonder als deze
.schrijfster'de gevaarlijke fout te begaan,den
m^nsgh als. wnowj, niet .genoeg te rekenen..
van een andere .makfeltf dan de gewone dieren.
In de zooologische evolutiereeks behoort de
mensch ook te staan, maar als zooologisehe
lindterm; tusschen dezen term en den
voorgaanden is door het onderscheid in rede en
gevoel zulk een diepgaand, intensief verschil,
dat een methodiek als van deze schrijfster,
waarin dat verschil met noesten vlijt wordt
veronachtzaamd niet (Jan een
wetenscnappelu'k lachsncces kan hebben.
Even onjuist als haar onberedeneerde toe
passing van Darwinistische evolutietheorien
is op het individu, is diezelfde ondoordachte
toepassing van Darwinisme op de collectiviteit
van individuen, de maatschappij. De maat
schappij is zeker een organisme; met cellen
als elk ander organisme, maar een organisme
van 200 geheel andere structuur dan een gewoon
dierlijk organisme, door zijn bijzondere eigen
aardige organen, dat elk stelsel dat den eigen
aard van het maatschappelijk organisme op zij
drijft, de moordende kiem van zelfmoord in
zich omdraagt.
De nuchterheid van deze schrijfster uit
het paradijsland der practische nuchterheid
brengt haar ook tot de reuzenfout, dat zy
bet tegenwoordige huwelijk enkel ziet van
zjn zakelijken, materieel-economischen kant.
Wat oud is in Perkins Gilman's beschouwin
gen, en nieuw, frisch wordt gezegd, de ver
oordeeling van het berekenings-huwelijk is
geheel te onderschrijven. Wat nieuw is in
haar beschouwingen, de dwaze overdrijving:
het tegenwoordige huwelijk niet anders te
zien dan als berekenings-huwelijk is met
kracht te bestrijden. Of de Amerikaansche
feministe vermag geen kleur te onderschei
den en alles te zien in een en denzelfden
tint, of zij maakt haar waarneming dienst
baar aan een vooraf opgezette meening. In
het eene geval moet haar beschouwing botsen
met de werkelijkheid door het gemis aan
voldoend onderscheidingsvermogen, in het
andere geval moet de uitkomst van haar
onderzoek verkeerd zijn, door de verkeerde
inductieve methode, die dan nog niet geheel
vrij i* van tendentieuzen bijsmaak ook. Niet
vreemd is bij nationale en internationale
feministen de ongerechtvaardigde kritiek op
den burgerlijken wetgever,' die het huwelijk
zou beschouwen als privaatrechtelijk contract,
ofschoon, ondanks de verklaring: de wet be
schouwt het huwelijk alleen in deszelfs bur
gerlijke betrekkingen, 1) in elke wetgeving
gehuldigd wordt in het huwelijksrecht de
onderscheiding in personenrecht en vermo
gensrecht en elke toepassing van verbinte
nissenrecht op het familierechtelijke deel
van het huwelijksrecht uitgesloten wordt
Wat moeten deze feministen dan eigenlijk
toch wel zeggen van een beschouwing als
van haar bewierookte kampioene, die niet
alleen in het tegenwoordige huwelijk enkel
een handel meent te mogen zien maar ook
haar toekomsthuwelijk grondvest op economische
basis. Een beschouwing die de tegenwoordige
echtvereening voorstelt als een instituut
waarin de vrouw wordt gevoed voor de
lichamelijke en huishoudelijke diensten die zij
den man bewijst, wél in haar toekomsthuwe
lijk dit echt-privaatrechtelijke do ut des"
stelsel wil weren, maar juist bij haar tegen
weer tegen dit vermeende tegenwoordige stel
sel, te kennen geeft dat zij haar gelouterde"
huwelijk, met vrije economisch onafhanke
lijke vrouwen," ook beschouwt als contract
met vrije partijen, waarin de vrouw door haar
maatschappelijk werk en haar maatschappelijke
verdienste zich den huwelijkskost verdient.
Mrs. Perkins-Gilman en haar enthoesiaste
volgelingen zouden nog echt feminisme kunnen
leeren bij den, voor onze begrippen meest
antifeministischen wetgever den Romeinschen
die reeds het huwelijk beschouwde te zijn:
consortium omnis vitae"; een gezamenlijk
deelen van de algeheele levensgemeenschap;
niet een verbintenis van partijen op
economischen grondslag, waarbij zwaar geredeneerd
hoeft te worden over het aandeel dat ieder
in de huwelijksvennootschap" moet inbren
gen, over het werk en het winstaandeel
dat ieder der partijen in die vennoot
schap toekomt. Niet is de grondslag van
een huwelijk een economische allereerst
Het huwelijk moet wortelen in
ethischaesthetische motieven, in liefde en sympathie.
Een man die een vrouw He/heeft en een
vrouw die een man Wegheeft, zullen, om een
hoog mooi huwelijksleven te hebben, niet
een uitgewerkte tafel van werkzaamheden'
voor ieder van hen beiden behoeven, noch
zal die man het gevoel krijgen dat hij zijn
vrouw, voor het gemeenschappelijk doorleven
van lief en leed betaalt; noch bij die vrouw
de voorstelling groeien dat zij om haar le?en
van liefde en gezinszorg wordt gevoed en onder
houden.
Dankbaar blijven te erkennen de groote
verdiensten onzer feministen om het meisje
door het trachten naar economische zelfstan
digheid te vrij waren voor de gruwelijke onze
delijkheid het hoogste gedwongen te geven om
te kunnen leven. Terecht is deze echtelijke
ontucht gebrandmerkt als prostitutie. Iets
anders is 't echter om ter wille van de con
sequentie, de dwaasheid aan te prijzen, deze
economische onafhankelijkheid ook als
vereischte noodzakelijkheid door te voeren in het
huwelijk; ze verplichtend te stellen ook voor
de vrouw. De natuurlijke bestemming van
het meisje is echtgenoote en moeder te worden.
Echter alleen natuurlijk uit vrijen wil mag
die bestemming worden bereikt. Daartoe moet
dienen de maatschappelijke weerbaarheid van
het meisje. De natuurlijke bestemming van
de vrouw in het huwelijk is echtgenoote
en moeder te zijn en te blijven. Zij kan
die taak vervullen, geheel afgescheiden
van elke bijgedachte aan maatschappelijke
afhankelijkheid of onafhankelijkheid. Die
taak vervult zij uit natuurlijken aandrang en
natuurlijk plichtsgevoel, niet krachtens een
sociale theorie. Het gezin is een eenheid;
voor haar gezin en de ledten van haar gezin
zal de vrouw leven. Het gezin is een on
misbaar onderdeel, samenstellend deel van
de maatschappij. De liefde en de zorg door
de vrouw in liefderijke zorg aan het gezin
en zijn leden gegeven, zal ten goede komen
voor haar deel aan het groote geheel der
gezinnen: de maatschappij.; In dien zin doet
ook de geKuwde vrouw, als echtgenoote en
als moeder, haar socialen plicht en haar
sociaal werk. Blijft er tijd en gelegenheid
over voor algemeen maatschappelijk werk,
dan zal niemand aan de gehuwde vrouw de
kans om zich langs dezen weg in dienst te
stellen van het algemeen belang willen ont
nemen. Is het noodzakelijkheid, dat de vrouw
tot steun van het gezin, arbeidt buiten het
gezin, dan zal geen waarlijk goede echtge
noote haar plicht als mede-hoofd van het
gezin, haar gez'ms-solidariteitsplicht verzuimen.
Arbeid buiten het gezin kan echter slechts
-gelden als noodzakelijke of vrijwillig' aanvul
ling tot het eerst-noodige werk der huis
vrouw, dat opgesloten ligt in haar plicht als
echtgenoote en moeder.
Door haar gezins-arbeid is de vrouw sociaal
nuttig individu allereerst; door
algemeenmaatschappelijk werk kan zij sociaal nuttig
zijn daarnaast. Perkins-Gilman heeft een
andere rangregeling. Eerst algemeen-maat
schappelijk werk of beroepsarbeid (om eco
nomisch onafhankelijk te blijven van den
man harer Ke/cZe-keuze!) daarnaast, daarachter
als armzalig restje de gezinsarbeid. Haar
theorie zet de natuurlijke ordening der din
gen op den kop; haar theorie wordt door de
eigen onnatuurlijkheid op den kop gezet ?
en valt natuurlijk bij het kleinste stootje.
(Wordt vervolgd), JUL. KEIZER.
1) Dit beginsel is een uitvloeisel van de
Grondwet, die eene heerschende kerk erkent,
alle eerediensten op dezelfde lijn plaatst en
alzoo alle noodzakelijke bemoeienissen der
geestelijkheid ten aanzien des huwelijks uit
sluit." (Asser, Verg. \ 40.) Met een
contractbeschouwing heeft dit beginsel dus niets uit
te staan.
CARL EWALD. De Anemonen en andere
Sprookjes. Uit het Deensch, door
C(LAUDISE) B(IENFAIT), met een voorwoord
van M. MEIJBOOM. Nijmegen, Van
Vrijberghe de Coningh.
In veld en bosch. Naar het Deensch, door
CLAUDINE BIENFAIT. Zaltbommel, H. J.
van de Garde & Co.
Deensche sprookjes! Als wij die woorden
uitspreken, stijgt in ons de herinnering op
aan een zeer bizonder genot. We denken aan
stille, teere stemmingsuren, waarin we luis
terden naar den grooten Deenschen verteller,
die al den zachten weemoed van het leven,
van zijn leven, wist neer te leggen in de
fljngesponnen weefselen van zijn fantasie. Zou
wel het leelijke jonge Eendje" zijn geboren,
als niet Andersen's overgevoelige ziel smar
telijk had geleden onder de miskenning en
vernedering van den rijkbegaafde, die uit het
duister opstreeft naar het licht ?
De sprookjes van Carl Ewald vertegen
woordigen een geheel ander genre. Gelukkig.
Want zoo treden we niet in een onbillijke
vergelijking met zijn genialen landgenoot.
Carl Ewald beweegt zich in een geheel eigen
wereld, en in die wereld voelt hij zich thuis.
Hy vertelt luchtig en prettig van het leven
en werken in de natuur, van haar oneindige
wisselingen, van haar strijd, haar wreedheid
en haar bekoring. Hij vertelt zóó, dat de
kinderen naar hem luisteren met gespannen
aandacht en belang gaan stellen in de planten
en dieren, waarover hy keuvelt. Dat is iets
anders dan een droge opsomming van stam
pers en meeldraden, iets anders dan het
nuchter constateeren, hoe een larf zich ont
wikkelt uit een ei en een pop uit een larf.
Hier zien zij, zien ze met eigen oogen het
wonderbare gebeuren, hier hooren ze met
gretige ooren naar het sprookje der natuur.
En hij vertelt ook zóó, dat de volwassenen
voelen den dieperen zin van het luchtig ver
haal, dat zij glimlachen om de gelijkenis met
de groote menschenmaatschappij, da t zij zich
verkwikken aan -den tumor en de poé'zie,
waarvan deze eenvoudige vertellingen door
trokken zijn. Wie denkt niet aan de zich
altijd herhalende Adamsgeschiedenis, als vader
Spreeuw, uit zijn humeur door de kou der
eerste voorjaarsdagen, verlangt naar een woor
denwisseling en "«jjn vrouw de schuld geeft
van hun te vroege komst ? En wie voelt niet
den humor in de*!%amenspraak van den voor
namen ooievaar en den deemotdigen
regenworm, of de poëzfe in het familieleven der
klauwieren, die zoo trouw en zelfopofferend
hun aardige jongerl verzorgen ?
Een heel bevattelijk beeld geeft de schrij
ver in de Nevel" van den kringloop in de
natuur. De kinderfantasie reist mee met de
watergolfjes, die diep in de donkere aarde
geboren, als een -helder beekje aan het zon
licht komen, om dan door den avondwind
meegevoerd, als wolkjes aan den hemel te
drijven. Zy ziet ze als regen neerpiassen en,
in den zwarten grond gezonken, rondwande
len in de takken en blaren der boomen, om
het voedsel van uit de wortels naar boven
te dragen. Zij ziet ze als een witten damp
's avonds dansen over de weide en in de
morgenzon schitteren als veelkleurige dauw
droppels. En de indrukken blijven in het
kinderhoofdje, als de auteur zoo smakelijk
vertelt van het leven der bijen, hoe zy', door
de koningin in kompagnieën verdeeld, ieder
haar aangewezen werk hebben, en met ver
eende krachten de mooie, zeskante kamertjes
bouwen, honig en stuifmeel verzamelen en
de bijenkindertjea grqotbrengen. En wij vol
wassenen, we zien in die bij en wereld met
haar twistende prinsessen en haar arbeiders,
die maar met wat minder tevreden moeten
zy'n, de worsteling weerspiegelen van naijver
en eerzucht, de bevoorrechting en ongelijk
heid, die heerscherj in de menschenmaat
schappij. , i_" ..
Aardig is ook verteld de wijze, waarop de
vrachtjes van defi beuk door den beer in zijn
pels werden overgebracht naar noordelijker
streken. Bruintjéi stampte ze in den grond
en ze ontwikkelden zich tot boompjes, wier
vruchten, door den wind voortgedragen, zich
over 't geheele land verspreidden. De
eikeboomen, de heerschers van het woud, die de
nieuwelingen in bescherming hadden geno
men en welkom geheeten, werden droevig
beloond voor hun gastvrijheid. De jonge beu
ken namen zon en lucht weg, zoodat de eiken
moesten sterven. Dat was concurrentie". Dat
is ook de wreede, onverbiddelijke wet der
natuur, waar het een het ander verdringt,
waar voortdurend strijd is en vernietiging.
Die wet verkondigen de hei, die den grond
hard maakt en ?het bosch ondermijnt, de
sluipwesp, die haar-eieren legt in het lichaam
van de rups, de këvertjes, die hun
natuurgenooten opeten, de nonnetjesvlinders, die
met hun larven hun gastheeren, de
denneboomen plunderen, j
En de wateijuffièri |die in haar
larvenomhulsel droomt van "de heerlijkheid, om op
glinsterenfie vleugels rond te vliegen, en die
pas na haar gedfipiteyerwisseliiig inziet, hoe
rustig haar, vroeger^ieTêftljêwas, de musch,
die een zwaluw wil zijn es dit met den dood
moet bekooperi,\z$pBp6te£èl!r van hét
bedriegelijke der-_vierDrJi»3,end'e eerïucht. Maar ook
de waterlelie, kalm,.gelukkig drijvend op de
beek, waar zij den zonneschijn drinkt en geen
kwaad vermoedt, bereikt het noodlot, als ze
midden in haar tevreden gedachten plotseling
wordt afgerukt. Als een droevige ondertoon
klinkt hier in die stemming van vrede en
rust het lied der vergankelijkheid.
Poëtischer, meer geacheveerd nog in stijl
en bouw en vinding zijn de vertellingen uit
den tweeden bundel: In Veld en Bosch".
Eindigen de eerstgenoemde sprookjes wel eens
wat stomp, in de tweede reeks wikkelt zich
de draad van 't verhaal geleidelijk af en is
de tooa nóg losser en natuurlijker. Welk een
aardig beeld geeft de Seringestruik" van de
plaats, die ieder onderdeel in het groote huis
houden der natuur bekleedt. Als de wortels
gelooven, dat zij alleen het werk doen en
brommen over de onnutte takken, als deze
zich beklagen ovei de luie bladen en de
bladeren over de bloemen, terwijl toch alle
op hun wijze meewerken aan den bloei van
het geheel, dan konit weer even de gedachte
in ons op aan een wereld daarbuiten, waar
zich dezelfde verschijnselen openbaren. En
hoe smakelijk wordt hier verteld van de
bladeren, die het eten koken in de zonnestra
len, of in een ander verhaal, van de knoppen
der boomen, waarin gewerkt wordt aan het
pinkstertoilet en die eiken dag dikker wor
den van al de lichtgroene jurkjes, die zij
bewaren. En dan de koolmees met zy'n zwart
kalotje." Zulke merkwaardigheden vergeten de
kinderen niet weer.
Humoristisch is ook de kikkergeschiedenis.
De oude, tobbende kikvorsch, die baar jeugd
vergeten is en zich ongelukkig maakt over
de vreemde sprongen van haar kroost, is
roerend en grappig tegelijk. Maar de jongen,
zoo verschillend van hun moeder, denken
natuurlijk, dat zij het aan 't rechte eind heb
ben, en als ze eindelijk ook ordentelijke
kikkers zijn geworden, veinzen ze, zich hun
dolle streken niet meer te herinneren of
beweren, dat zij hun kinderen wel anders
zullen opvoeden. Dat is ook de
menscherwereld afgezien en vernuftig toegepast op de
dierenmaatschappij. Hier leeren de kinderen
spelend de merkwaardige phasen, die de
kikkervischjes doorloopen, eer ze volwassen
zijn en de wijze, waarop zij onder die ge
daanteverwisselingen leven en zich voeden.
En dan het touchante verhaal van het
koekoekje, dat hoort, hoe het door zijn ouders
verlaten is. Het vliegt naar verre landen, om
zijn ontaarde moeder te zoeken, droevig en
bitter gestemd. Maar als het werkelijk zijn
moeder vindt, dan .zjet het koekoekje in, hoe
de schijn tegen haar was. En hoe hard het
oordeel der andere vogels, die niet weten,
dat de natuur haar oudervreugd en een eigen
thuis ontzegt. Dat is weer een stukje tragiek,
uit het leven gegrepen. Overigens is ook dit
verhaal prettig en luchtig verteld en zijn de
gesprekken tusschen; de pleegouders van het
koekoekje vol schalksche trekjes.
Allerleukst weet Carl Ewald de dieren in
hun verschillend karakter te typeeren. De
aal met zijn leus: je moet er je weten uit
te draaien", is hiervan een sprekend voor
beeld en ook de ooievaar, die met de borst
vooruit en den snavel in den wind op en
neer stapt, om den nederigeu regenworm te
impoueeren, is eenig. En aardig wijst bij op
het nut van dien verachten worm, die niet
weet, of een ijverig werkman en van goeden
stand zijn hetzelfde is, maar die vlijtig den
grond bewerkt tot vruchtbaren humus.
In heel eenvoudigen vorm is ook aangeduid,
hoe alle onderdeeien van het groote rader
werk der natuur in elkaar grijpen, als het
versmachtende blauwe klokje den wind
smeekt, toch een wolkje te zenden. Maar de
wind was niet vrij, om te gaan, waar hij wilde.
Hij was afhankelijk van de zon en de zon
moest weer loopen om een grootere zon en
kon geen duimbreed afwijken van haar baan.
Dan volgt nog de geschiedenis van den
meikever in zijn verschillende ge
laanteverwisselingen, de gevaren, waaraan hij bloot
staat en de humoristische beschrijving van
de bruiloft, waarbij al de getuigen en zeven
bruidsmeisjes werden opgegeten door een
vleermuis, maar verder was alles even mooi
en feestelijk". Ook de filosofische beschou
wingen van den ouden hond o^er den
parasiet-vogellym, die in zijn oog op de
een of andere manier een vloo moet zijn, de
verontwaardiging van den appelboom over de
immoreele gewoonte van het kussen onder
de mistletoe en zijn omkeer, als deze beroemd
is geworden, zijn geestig gedacht. En heel
interessant is nog het kijkje in de vernuftige
inrichting; der mierenmaatschappij met haar
praktische verdeeling van arbeid. Zóó prak
tisch is zelfs het leven daar, dat al wat onnut
is, eenvoudig wordt afgemaakt, ofschoon de
mieren met de grootste liefde en nauwgezet
heid het komende geslacht verzorgen. Op
typische wijze vestigt de schrijver de aan
dacht op hun verdedigingsmiddel, het
mierenzuur, waarmee de nieuwsgierige vinken wor
den begroet. Blijkbaar is Carl Ewald geen
vriend van al te lijdzame naturen.-Het onhan
delbare prinsesje, dat ten slotte zelf een
mierenhoop vormt, wordt door hem bizonder
onderscheiden. En ook hier komt even, ge
moedelijk, de bevoorrechting der hoogere
standen om den hoek kijken.
De lezing van deze geestige, natuurgetrouwe
sprookjes is werkelijk aanbevelenswaard. Een
derde deeltje In het drukke Bosch", bij den
uitgever Honig te Utrecht verschenen, werd
in onze taal overgebracht door mevrouw D.
Logeman-van der Willigen.
CATH. BRUINING.
Van een arm wnwlje.
(Ingezonden).
We deden onlangs op een mooien
September-Zondag een wandeling in de
omgeving van ons dorp. Te bewandelen de
slangewegen van deze schilderachtige streek
is op zich zelf reeds een genot, wordt dit
te meer op zoo'n beerlijken najaarsdag, nu
de natuur allerlei herfsttinten heeft aange
nomen. Telkens weer wezen we elkander op
een leuk zijwegje hier, een aardigen inkijk
daar, op tal van mooi gelegen huisjes.
Eindelijk: daar heb je het! klonk uit den
mond van een der onzen. Onze wandeling
had namelijk een doel: een bezoek te bren
gen aan de weduwe B. en haar hutje. Want
een hut is het wel degelijk, waar ze woont.
De'voorgevel bestaat uit enkele oude grijze
planken, waarin twékleine raampjes gevat.
De achtergevel is er vrijwel aan gelijk. Alleen
zijn hier geene raampjes te vinden, maar
wel de deur. Vóór we binnentreden, slaan
we nog een blik op het strooien dak. De
beide dakhelften loopen tot den grond door,
zijgevels zijn er niet. Binnengetreden merken
we, dat het hutje uit t wee gedeelten bestaat:
achter een ruimte voor de geit, de voor den
armen plattelander onmisbare geit, en voor
brandstoffen en dergelijke; vóór het hokje,
waar de oude vrouw woont.
Terwijl zij ons een en ander vertelt van
haar armelijk leven, zien we eens rond. En
nu ontdekken we zijwanden, al ontbraken
ook zijgevels. Het hutje is in den grond ge
graven, het is eigenlijk een met een dak
bedekte kuil, de zijwanden worden gevormd
door de wanden van den kuil, bestaan dus
uit aarde.
Telkens weer, onder het gesprek door,
dwaalden mijne oogen af naar die donker
bruine aarde, door niets gemaskeerd. Een
paar planken dienden voor het dragen van
wat de oude vrouw aan potjes en pannetjes
bezit. De meubels bestonden in een kastje,
een paar stoelen, een tafeltje, een kacheltje,
alles oud en verleefd.
Het oudje vertelde van hare armoede, hare
ziekelijkheid, hare ellende. Geheel alleen
woont ze daar, met haar geit. Zoo'n beste
geit als het is, het dier lust van alles. Ik
keek door 't raampje en zag 't dier rustig
grazen voor de hut. Een eigenaardig gezicht
door die kleine ruitjes je zoo op gelijke hoogte
te zien met den graabodem.
Maar helaas, die goede geit moet eerst
daags verkocht worden. Het vrouwtje toch
heeft hooi voor het dier noodig, als straks
de winter komt. En het geld daarvoor ont
breekt. Als de geit weg is zal ze weer alleen
zitten met de heugenis van hare 75 jaren,
alleen in de lekkende hut. Het dak moet
noodig gedekt worden, maar alweer het geld
ontbreekt.
En hoe weinig behoeften de arme vrouw
ook heeft (van zeven aardappels, dien middag
gekookt, had ze slechts de helft gebruikt en
met een half pond schapenvet kan ze 14
dagen rondkomen), toch kan ze niet
leven van het weinige wat haar door het
armbestuur verstrekt wordt en tegelijk nog
hooi koopen voor de geit en 't hutteke laten
dekken. Mochten er vriendelijke lezers zijn,
die een kleinigheid willen geven voor de
oude vrouw, dan worden ze verzocht het aan
mijn adres op te zenden. Slechts eenige
guldens zijn er noodig en de geit hoeft niet
verkocht en het hutje kan gedekt worden.
H a v e 11 e, 21 Oct. '05. B. BYMHOLT.
utiiimiimiMimiiitiMiiiiiiimiiiiMiiiimiimiimi
Sylvia met het roode masker. Hertogin
Sojic Charlotte rem Oldenburg.
Grieksche vrouwen kleeding. La femme
d'aujourdhui". - Eenvorstelijke verzamelaarster
Een vroolijke variatie op Gaston van
Frankrijk, den man met het ijzeren masker,
is op 't oogenblik de vrouw met het roode
masker". Deze dame oefent te Parijs de
danskunst uit als beroep. Wie zij is?
Het geheimzinnig roode maskertje weigert,
zich aan de menigte bekend te maken. Niet
alleen 's avonds, wanneer zij kortgerokt, groote
teen-evoluties volbrengt, bedekt het
roodsatijnen mom haar gezicht tot aan den mond,
maar, ook overdag, wanneer zij rijdt door het
Bois-de-Boulogne, of plaats neemt in een
restaurant om haar maaltijden te gebruiken.
In Parijs trekt de gemaskerde juffer stamp
volle zalen.
Natuurlijk. Zij roert een snaar aan, die
zelfs in het meest botte gemoed nog altijd
trilt: de eeuwig gevoelige snaar der nieuws
gierigheid : Wie zou dat rood-gemaskerde
danseresje zijn? Een ontsnapte prinses?
de gescheiden of weggeloopen echtgenoote
van een hooggeplaatst persoon? Een beroeps
ballerina ? een vondeling ? een kind uit een
kermiawagen? ... Les paris sout ouverts !
Op aantrekkelijke wijze houden allerlei gis
singen de genotlievende Parijzenaars bezig.
Zoodra Ie masque rouge" in la Ville
Lumière is uitgedanst, trekt zij naar Londen.
Wie weet of zij ons land ook niet dansend
en verhuld doortrekt.
*
* *
Prins Eitel Fritz, tweede zoon van den
Duitschen keizer, de lievelings-zoon van papa
Wilhelm, de jonge prins met het lieve, schran
dere, guitige, eerlijke jongensgezicht, is ver
loofd. Misschien wel een bétje te vroeg.
Hij is pas t wee-en-1 win tig jaar.
Vorstenkinkinderen sluiten dikwijls op zér jeugdigen
leeftijd huwelijken. Ook zij doen dien
allergewichtigsten stap wel eens overijld, en ook
bij hen blijven dan de droeve gevolgen niet
uit. Ook onder hen behoort echtscheiding
niet meer tot de uitzonderingen. Voor den
sympathieken prins hopen wy', dat zijn aan
staande vrouw, hertogin Sofie Charlotte van
Oldenburg een lieve echtgenoote zal zijn.
Zij is bijna vijf jaar ouder dan Eitel Fritz;
de hertogin is een rijke erfgename. De ver
loofde van den prins is een ervaren musi
cienne, en zeer vaardig in het spreken van
vreemde talen. Zij is blond, zij heeft fijne
trekken maar ziet er een beetje ontevreden
en ongenaakbaar uit. Aan het Berly'nsche
hof koestert men groote verwachtingen van
haar. Men vermoedt dat zij in die kringen
veel meer clat" zal maken dan haar aan
staand, uiterst bescheiden schoonzusje, Cecile
van Mecklenburg, de tegenwoordige,
Duitsche kroonprinses. Triomfen van gevierde,
schoone, begaafde vrouw gunnen wij haar
van harte, mits zij door haar meerdere jaren
en door de onafhankelijkheid harer finantiën
niet bazig handele jegens den beminnelijken
prins Eitel Fritz.
* *
#
Het optreden in antieke kleederdracht, het
bij voorkeur verschijnen in Grieksch gewaad
van Isadora Duncan, schijnt invloed te zullen,
uitoefenen op de hedendaagsche mode. In
Londen zijn twee dames in los wit kleed en
een soort witte shawl, in artistieke golving
over de schouders gedrapeerd, in de opera
verschenen. Kleed en wyde shawl waren
versierd met gouden, Griekschen rand; gou
den kwasten garneerden de hoeken van de
witte shawls.
In haar kapsels droegen de dames gouden,
Grieksche banden. Heel wat kijkers richtten
zich naar de loge der Griekinnen, men was
eerst verbaasd, maar spoedig maakte de ver
bazing plaats voor ongeveinsde bewondering.
Wie wét, wat ons dus de toekomst zal
brengen?
La femme d'aujourd'hui" in haar bekoor
lijk, frisch najaarstoilet ziet er heel aantrek
kelijk uit, en zij biedt met de haar eigen
mildheid en gratie aan elk wat wils:
Modeberichten, dames-handwerken, een muziek
stuk, een kompleete, uit het Engelsch ver
taalde roman: Van Scylla in Charybdis" van
de hand der productieve Rhoda Broughton,
en een aantal vlot-geschreven en
aardiggeïllustreerde artikelen waaronder: Vrouwen
en Alpenbeklimming", Bij Karel Hoff bauer,
den Paryschen schilder van New-Yorksche
schoenen", Carmen Sylva", La générale
Chafl'ée bij de groote manoeuvres",
Amerikaansch zomerverblijf, op het water te
Thousand-island", Een vorstelijke verzamelaar
ster" en nog vél meer.
* *
De vorstelijke verzamelaarster is prinses
de Faucigny-Lucinge, die met den prins woont
in de rue de Marignan. Een prachtig oud
gebouw, dat de prinses reeds voor haar
huwelijk, een dertig jaar geleden, kocht van
generaal Ney. Het huis in de rue de Marignan
is een waar museum. Eénig, rijk en ver
scheiden, zooals geen tweede in het bezit van
particulieren valt aan te wijzen. Een verza
melingvan kunstschatten en kunstvoorwerpen
uit de zeventiende en achttiende eeuw. Ein
deloos ia het geduld, onvermoeid zijn de
pogingen, onafgebroken is het studeeren in
musea en bibliotheken, veelvuldig zijn de
reizen en ongehoord zijn de geldmiddelen
om een collectie bijeen te brengen zooals die
van prinses de Faucigny-Lucinge. Antieke
voorwerpen, kunstschatten gevonden in alle
deelen der wereld, ontdekt in alle mogelijke
hoeken en gaatjes van Frankrijk, de ijverige
collectionneuse heeft ze gekocht en uitgestald
in haar groot huis.
Tot de kunstschatten behooren een aantal
doeken van groote meesters, die het eigendom
waren van den overgrootvader der prinses,
graaf de Choiseul-Gouflier, ambassadeur van
Lodewijk XVI, te Constantinopel. In de hall
een série familieportretten, ernst- en
pretgezichten ; geschilderde en gebeitelde spreu
ken. Aan de trap die naar de bei-étage voert
een prachtige leuning van kunstig fijn ijzeren
smeedwerk. Hoe dikwijls zal de schrijfvaardige
hand der geestige mevrouw de Sévigné, dit
ijzeren kantwerk gedrukt hebben ? De leuning
is uit het slot de Grignon, verblijf van me
vrouw de Maintenon, een slot dikwijls bezocht
door de beroemde, Fransche briefschrijfster.
Prinses de Faucigny-Lucinge levert ook
gewaardeerde bijdragen aan Fransche bladen
en tijdschriften.
Op de eerste verdieping in het woonhuis
der verzamelaarcter, is een zuiver in stijl
gehouden Fronde-salon. De rood marmeren
schoorsteen herkomstig uit een koninklijk
paleis is in 't middenvak gedekt door een
groot vrouwenportret voorstellend hertogin
de Longueville. Een reeks vertrekken wordt
op die eerste verdieping door de bewoonster
gebruikt om haar tallooze gasten te ontvan
gen, wier oogen gestreeld worden door
plafond-schilderingen en doeken van Mignard,
de Gérard, de Lairesse, Regaud, Fragounard,
Nattier, van Ostade, Greuze, wier herinneren
terugvoert, door den aanblik van tapijten,
uurwerken, meubels en porselein, naar de
tijden van de Grande Mademoiselle, madame
de Maintenon, madame de Pompadour en de
ongelukkige Marie Antoinette.
CAPRICE.