Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1479
Julius Van de Sande Bakhuyzeu.
De prentjes op deze kunstpagina zijn
reproducties van enkele schilderijen uit
een expositie bij Buffa.
Deze tentoonstelling is niet zoo ge
wichtig om er dringend de aandacht
ning schijnen, toch is het er een; want
velen, met eenige reputatie zelfs, zijn
onder geen rang te brengen, alleen als
een soortelijkheid aan te duiden. Er zijn
verhoudingen duidelijk waarneembaar
tusschen Mar i s, Poggenbeek, de Bock,
we kunnen deze drie erkennen in
vervoor te vragen, minder belangwekkend
zeker dan de vorige van Mbbrig en
Isaae Israëls. Maar toch, de aard van dit
werk geeft aanleiding tot overwegingen,
die mij uitenswaard toeschijnen.
Van de Sande Bakhuizen is als ver
dienstelijk schilder er een uit de velen,
wier afwezigheid wij ons niet als een
gemis kunnen denken bij een vertegen
woordiging der tegenwoordige kunst,
maar zijn verdienstelijkheden doen op
merken, dat er toch nog onderscheidenlijk
toe te zien is bij de erkenning van die
algemeene hoedanigheden. Dat toetsen
van de waarden in het naspeuren der
onderlinge verhoudingen, moge een
aesthetische oefening van lagere orde
zijn, 't kan toch de bevattelijkheid scher
pen j en 11't is dikwijls zeer moeilijk.
schillende rangen, al mocht er over den
overgang bij de twee laatsten ook even
gedisputeerd worden. Maar in welken
rang behooren bijv. landschap-penseelers
als Schiedges en Gorter P
Als men deze expositie begint te bezien,
is de eerste indruk die van: wat zou ik
ik er van denken. Gegeven de omstan
digheid dat een expositie een oordeel
vraagt, verwekt deze toch geen onvrien
delijke stemming, 't Is een schilders
uiting, niet tam, ook niet valsch, maar
toch lauw; ze heeft iets gemelijks in
voordracht,' met ordentelijke manieren.
Als men dan langer blijft toeven voor
die werken, die noch prullen noch irri
tante producten van valsch vertoon zijn,
wordt geleidelijk willig de appreciatie;
en deze heeft zelfs levendger
oogenSchaapskooi te Exloo. (Zoneö'ect).
Scherpziende hoeft men wel niet te zijn
om Van de Sande Bakhuijzen een plaats
te ontzeggen tusschen de eerste en de
tweede rangs-artisten van onzen tijd.
Of hij dan tot den derden rang moet
gebracht worden, kan ik zoo precies in
eens niet uitrekenen, 't zal er om
houden misschien. Wél kan geconstateerd
worden, dat hij een rang bekleedt. Dit
moge een twijfelachtige
waardetoekenblikken als de belangstelling aangepord
wordt door enkele, die tusschen de andere
van een bijzondere exi|iiisiteit schijnen.
(Zie de nummers l!4, :>0, <>:>, (!(! bijv.)
Deze kunst kan genietbaar zijn, zij
het dan ook nog niet om er a;m te zwel
gen, ze is achtenswaurdig als de productie
van een eerlijk-meenend, smaakvol en be
kwaam liefhebber-schilder. Ik gebruik
doze kwalificatie, omdat bij Van de Sande
Bakhuyzen weinig sprake kan zijn van
een markante persoonlijkheid. Hij is geen
artist met een temperament, die iets
ongekends mocht ontdekken uit de kracht
van eigen gewaarwording. Hij ziet geens
zins uit zich zelf. Zijn werk doet, nu hier
dan daar, aan verschillenden denken,
krachtiger en zelfstandiger dan hij, maar
de vergalijking heeft niet tot gevolg een
volkomen verwerping van wat hij deed.
Want dit streven der middelmatigheid
maakt niet den indruk van de pretentie
te evenaren hen, die zijn meerderen zijn
van ras en vermogen.
Slechts een heel enkelen keer, als ook
hij eens flink iets durven wil, gaat hij
zich te buiten. Hij moest zich daarvoor
hoeden, want minder behendig door zijn
fatsoenlijke schildersmanieren, als menig
ander, loopt hij te eerder gevaar de
holheid van zijn uiting hoorbaar te doen
worden.
Van de Sande Bakhuyzen is het type
van een middelmatig aangelegd, eerlijk
Hollandsch schilder; 't is een geslacht
waaronder er meer te brengen zouden
zijn, bijv. Sadee, Valkenburg, en ik ben
nog onzeker of deze niet te prefereeren
zijn aan anderen met glorieuzer voor
komen, gelijk Bisschop en Klinkenberg.
Op dit peil van kunstenaarsvermogen
staan er veel. die in eere worden ge
houden uit de oudheid, door vertegen
woordiging in een museum, of boeksta
ving der kunstgeleerden.
Laten we dus consequent zijn en ook
de tijdgenooten de eer geven die hun
toekomt, als wij hen op den weg ont
moeten van ons oordeel.
Om nu te resumeeren: dit werk is
wel geen gerecht dat kan voldoen aan
een uitgelezen kunstsmaak, maar voor
de menigte, die kunstlievend is en zich,
zoo dikwijls een kunstwaar van veel
bedenkelijker gehalte laat opdringen, is
is het heel goed verteerbaar.
W. STEENHOEF.
Merl. tet i
Meermalen ziet men in den laatsten tijd,
dat in buitenlandsche tijdschriften de kunst
onzer Xederlandsehe artisten door landge
noot en besproken wordt. Dit is zeer zeker
een gunstig verschijnsel, vooral waar buiten
landers schrijvende over ons land en onze
kunst niet zelden laboreeren aan eenzij
gbeid. Nog vaker dan men zou denken, komen
beschouwingen voor als liepen alle Neder
landers ronl in de wijde broeken der Mar
kers, met lange Gouwenaars in den mond en
een Edammertje onder den arm. Ook de
beschouwing onzer kunstenaars laat nog al
eens iets te wenschen over, en zij worden
dikwerf en gros" bekritiseerd naar aanleiding
van de inzending van enkele opeen of andere
tentoonstelling.
Waar dus een of andere penvoerder ten
onzent zich geroepen gevoelt, zijn
landgenooten bij onze naburen te introduceeren, daar
is dit zeker in vele opzichten een zeer goede
gedachte. Als tegenstelling van een mani
risme dat in sierkunst in het buitenland nog
al eens merkbaar is, zouden reproductiën
van wat onze versierders presteeren, gelukkig
kunnen afsteken. Eveneens geloof ik dat onze
architectuur en meubelkunst niet voor die
van Duitschland, Belgiëof Frankrijk behoeft
onder te doen.
Waar echter onze kunst in het buitenland
nog zoo weinig bekend is en men zich
aangordt als Nederlander iets bij te dragen tot
meerdere waardeering en belangstelling, daar
zal men inzien, dat de eischen, die men aan
zijn bespreking stellen moet, geheel andere
dienen te zijn dan voor de een of
andereXederlandsche, periodiek. Men zal, en zeer terecht,
er op moeten rekenen dat zijn lezers, voor
het grootste deel niet in de gelegenheid zijn
de bedoelde kunstwerken van nabij te be
schouwen, dus geheel afgaan op de
bijgeplaatste reproducties en de opinie van hun
voorlichter. En juist hierin schuilt een zeer
groot gevaar, voor de beoordeeling van onze
kunst in het buitenland. Het oordeel toch
van een Nederlander over Nederiandschc
kunst, wordt veelal, wat zeer begrijpelijk is,
als de algemeene opinie ten onzent beschouwd,
en waar een schrijver dan, min of meer
critisch aangelegd, zijn eigen persoonlijke mee
ning weergeeft, waarvan hij kan nagaan dat
die in een buitenlandsch geschrift niet licht
wedersproken zal worden, daar kun dit wel
eens aanleiding geven tot minder juist begrip
omtrent Hollandsche kunst in liet algemeen
of enkele kunstenaars in het bijzonder.
Zoo kon men in het laatste nummer van
de Ar'-hil.ict<>nt»<'lii> Itunilxclian een artikel lezen
van den heer Hana over Die neuere
llollandsche, Mubelkunst". Na eenige algemeene
begrippen, en enkele citaten van architecten
Hooiberg te Vierhouten.
en meubelkuastenaars gegeven'te hebben, gaat
de heer Hana drie groepen vaststellen, waar
onder de Nederlandsche meubelkunstenaars
gerangschikt moeten worden.
1. De eigenlijke meubelkunstenaars die
zonder eenig bijoogmerk, het meubel maken
om zijn zelfs wille.
2. Architecten die eerst meubelen gingen
maken, toen zij bemerkten dat de bestaanden
zich niet bij hunne architectuur aansloten.
3. Sierkunstenaars die het meubel hoofd
zakelijk uit een decoratief oogpunt beschouwen.
Daargelaten dat deze verschillende groepen
niet altijd zeer goed te scheiden zijn, en de
oorzaken, die de a. tisten er toe geleid hebben
zich met meubelen bezig te houden voor
oningewijden dikwijls verrassend zouden
blijken, komt de heer H. er toe tot de Ie
te rekenen Jac. v. d. Bosch, J. de Graaü',
J. van Ishoven, T. Landré, K. van Leeuwen,
W. Penaat.
In de 2e te rangschikken K. I'. C. de Bazel,
H. P. Berlage, Ed. Cnypers, dr. P. J. H.
Cuypers, Joh. Muiters, Ant. J. Sanders.
En in de 3e te plaatsen (-f. W. Dysselhof,
C. A. Lion Cachet, Th. Nieuwenhuis, terwijl
einen eigenen Stil. Wenn sie schon, wie die
andern, auf den Viollet-le-Ducschen
Grundsiitzen weiterbauen, so entbehren sie, vielleicht
infolge ihrergroszen Begabung.der maszigung,
der Selbstbeherrschung, welche den
Arbeiter der andern ihre grundsatzliche Eigenart
verleiht.
De heer Hana heeft waarschijnlijk nooit
een meubel van den heer Dysselhof met
voldoende aandacht beschouwd, anders zou
hij zich hierbij zeker over de
Selbsbeherreüng" van den heer Dysselhof, die in zijn
ander werk zich als een zeldzame ornamentist
met een rijke fantasie doet kennen, verwon
derd hebben.
Trouwens tegenover deze zeer persoonlijke
uitspraak zou men een andere kunnen stellen,
die, der vertegenwoordigers van de Ie en
2e groep (om hier voorloopig bij te blijven),
wel eens te groote eenvoud verwijt, waar
door hun meubelen er te koud, kaal en
armoedig uit zien, een meening die eveneens
recht van bestaan heeft en waarvan de juist
heid zich zou kunnen laten gevoelen bij de ver
gelijking van de vroegere en latere meubelen
dier kunstenaars. Waar zij aanvankelijk slechts
Beek te Ballo.
hij nog vermeldt de heeren J. L. M. Lauweriks,
Th. Molkenboer en A. iSuiids. die blijkbaar
onder geen rubriek thuis te brengen zijl),
en weg laat Strijbos, Klaarhamer. vanCaspel
e a. die eveneens zich met meubelen onledig
gehouden hebben en misschien nog wel
gerubriceert zouden kunnen worden.
De indeeling moge echter vernuftig uitge
dacht zijn en misschien »\> een enkele van
toepassing, geheel juist lijkt /.ij mij niet en
daarom voornamelijk in een buitenlandsch
tijdschrift niet aaiibevelenswaard, te meer
niet, waar de heer Hana, zonder toevoeging
van reproductie zich min of meer afkeurend
uitlaat over de representanten der derde groep.
.,Die dritte Gruppe bildut gewis.sermaszen
een cirkeltje ot vieikantje ter verfraaiing
aanbrachten, daar kenmerken hunne meu
belen zich thans door meerdere rijkdom in
prolileering en versiering.
Een uitspraak as: ,.0rientalische,
japaniSche und gothische Motive linden sieh in ihren
arbeiten vor. Kin oricntalischer llaucli
umschwebt ihre Werke, welche wegen der
Kostspieligkeit der verwendeten Materiale
uur '.u sehr hohen Preisen zu liaben sind"
komt mij voor ook in een buitenlandsch
lijdschrift niet op zijn plaats te zijn. Het
voorkomen van verschillende stijlwiifiVmi in
hunne meubelon is eerstens volmaakt onjuist
en wekt een totaal verkeerden indruk op bij
iemand, die ze niet gezien heeft of in de
Opkomende donder. (Bergen).
]>e vijver van Beekhuizen.