De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1905 29 oktober pagina 6

29 oktober 1905 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1479 Julius Van de Sande Bakhuyzeu. De prentjes op deze kunstpagina zijn reproducties van enkele schilderijen uit een expositie bij Buffa. Deze tentoonstelling is niet zoo ge wichtig om er dringend de aandacht ning schijnen, toch is het er een; want velen, met eenige reputatie zelfs, zijn onder geen rang te brengen, alleen als een soortelijkheid aan te duiden. Er zijn verhoudingen duidelijk waarneembaar tusschen Mar i s, Poggenbeek, de Bock, we kunnen deze drie erkennen in vervoor te vragen, minder belangwekkend zeker dan de vorige van Mbbrig en Isaae Israëls. Maar toch, de aard van dit werk geeft aanleiding tot overwegingen, die mij uitenswaard toeschijnen. Van de Sande Bakhuizen is als ver dienstelijk schilder er een uit de velen, wier afwezigheid wij ons niet als een gemis kunnen denken bij een vertegen woordiging der tegenwoordige kunst, maar zijn verdienstelijkheden doen op merken, dat er toch nog onderscheidenlijk toe te zien is bij de erkenning van die algemeene hoedanigheden. Dat toetsen van de waarden in het naspeuren der onderlinge verhoudingen, moge een aesthetische oefening van lagere orde zijn, 't kan toch de bevattelijkheid scher pen j en 11't is dikwijls zeer moeilijk. schillende rangen, al mocht er over den overgang bij de twee laatsten ook even gedisputeerd worden. Maar in welken rang behooren bijv. landschap-penseelers als Schiedges en Gorter P Als men deze expositie begint te bezien, is de eerste indruk die van: wat zou ik ik er van denken. Gegeven de omstan digheid dat een expositie een oordeel vraagt, verwekt deze toch geen onvrien delijke stemming, 't Is een schilders uiting, niet tam, ook niet valsch, maar toch lauw; ze heeft iets gemelijks in voordracht,' met ordentelijke manieren. Als men dan langer blijft toeven voor die werken, die noch prullen noch irri tante producten van valsch vertoon zijn, wordt geleidelijk willig de appreciatie; en deze heeft zelfs levendger oogenSchaapskooi te Exloo. (Zoneö'ect). Scherpziende hoeft men wel niet te zijn om Van de Sande Bakhuijzen een plaats te ontzeggen tusschen de eerste en de tweede rangs-artisten van onzen tijd. Of hij dan tot den derden rang moet gebracht worden, kan ik zoo precies in eens niet uitrekenen, 't zal er om houden misschien. Wél kan geconstateerd worden, dat hij een rang bekleedt. Dit moge een twijfelachtige waardetoekenblikken als de belangstelling aangepord wordt door enkele, die tusschen de andere van een bijzondere exi|iiisiteit schijnen. (Zie de nummers l!4, :>0, <>:>, (!(! bijv.) Deze kunst kan genietbaar zijn, zij het dan ook nog niet om er a;m te zwel gen, ze is achtenswaurdig als de productie van een eerlijk-meenend, smaakvol en be kwaam liefhebber-schilder. Ik gebruik doze kwalificatie, omdat bij Van de Sande Bakhuyzen weinig sprake kan zijn van een markante persoonlijkheid. Hij is geen artist met een temperament, die iets ongekends mocht ontdekken uit de kracht van eigen gewaarwording. Hij ziet geens zins uit zich zelf. Zijn werk doet, nu hier dan daar, aan verschillenden denken, krachtiger en zelfstandiger dan hij, maar de vergalijking heeft niet tot gevolg een volkomen verwerping van wat hij deed. Want dit streven der middelmatigheid maakt niet den indruk van de pretentie te evenaren hen, die zijn meerderen zijn van ras en vermogen. Slechts een heel enkelen keer, als ook hij eens flink iets durven wil, gaat hij zich te buiten. Hij moest zich daarvoor hoeden, want minder behendig door zijn fatsoenlijke schildersmanieren, als menig ander, loopt hij te eerder gevaar de holheid van zijn uiting hoorbaar te doen worden. Van de Sande Bakhuyzen is het type van een middelmatig aangelegd, eerlijk Hollandsch schilder; 't is een geslacht waaronder er meer te brengen zouden zijn, bijv. Sadee, Valkenburg, en ik ben nog onzeker of deze niet te prefereeren zijn aan anderen met glorieuzer voor komen, gelijk Bisschop en Klinkenberg. Op dit peil van kunstenaarsvermogen staan er veel. die in eere worden ge houden uit de oudheid, door vertegen woordiging in een museum, of boeksta ving der kunstgeleerden. Laten we dus consequent zijn en ook de tijdgenooten de eer geven die hun toekomt, als wij hen op den weg ont moeten van ons oordeel. Om nu te resumeeren: dit werk is wel geen gerecht dat kan voldoen aan een uitgelezen kunstsmaak, maar voor de menigte, die kunstlievend is en zich, zoo dikwijls een kunstwaar van veel bedenkelijker gehalte laat opdringen, is is het heel goed verteerbaar. W. STEENHOEF. Merl. tet i Meermalen ziet men in den laatsten tijd, dat in buitenlandsche tijdschriften de kunst onzer Xederlandsehe artisten door landge noot en besproken wordt. Dit is zeer zeker een gunstig verschijnsel, vooral waar buiten landers schrijvende over ons land en onze kunst niet zelden laboreeren aan eenzij gbeid. Nog vaker dan men zou denken, komen beschouwingen voor als liepen alle Neder landers ronl in de wijde broeken der Mar kers, met lange Gouwenaars in den mond en een Edammertje onder den arm. Ook de beschouwing onzer kunstenaars laat nog al eens iets te wenschen over, en zij worden dikwerf en gros" bekritiseerd naar aanleiding van de inzending van enkele opeen of andere tentoonstelling. Waar dus een of andere penvoerder ten onzent zich geroepen gevoelt, zijn landgenooten bij onze naburen te introduceeren, daar is dit zeker in vele opzichten een zeer goede gedachte. Als tegenstelling van een mani risme dat in sierkunst in het buitenland nog al eens merkbaar is, zouden reproductiën van wat onze versierders presteeren, gelukkig kunnen afsteken. Eveneens geloof ik dat onze architectuur en meubelkunst niet voor die van Duitschland, Belgiëof Frankrijk behoeft onder te doen. Waar echter onze kunst in het buitenland nog zoo weinig bekend is en men zich aangordt als Nederlander iets bij te dragen tot meerdere waardeering en belangstelling, daar zal men inzien, dat de eischen, die men aan zijn bespreking stellen moet, geheel andere dienen te zijn dan voor de een of andereXederlandsche, periodiek. Men zal, en zeer terecht, er op moeten rekenen dat zijn lezers, voor het grootste deel niet in de gelegenheid zijn de bedoelde kunstwerken van nabij te be schouwen, dus geheel afgaan op de bijgeplaatste reproducties en de opinie van hun voorlichter. En juist hierin schuilt een zeer groot gevaar, voor de beoordeeling van onze kunst in het buitenland. Het oordeel toch van een Nederlander over Nederiandschc kunst, wordt veelal, wat zeer begrijpelijk is, als de algemeene opinie ten onzent beschouwd, en waar een schrijver dan, min of meer critisch aangelegd, zijn eigen persoonlijke mee ning weergeeft, waarvan hij kan nagaan dat die in een buitenlandsch geschrift niet licht wedersproken zal worden, daar kun dit wel eens aanleiding geven tot minder juist begrip omtrent Hollandsche kunst in liet algemeen of enkele kunstenaars in het bijzonder. Zoo kon men in het laatste nummer van de Ar'-hil.ict<>nt»<'lii> Itunilxclian een artikel lezen van den heer Hana over Die neuere llollandsche, Mubelkunst". Na eenige algemeene begrippen, en enkele citaten van architecten Hooiberg te Vierhouten. en meubelkuastenaars gegeven'te hebben, gaat de heer Hana drie groepen vaststellen, waar onder de Nederlandsche meubelkunstenaars gerangschikt moeten worden. 1. De eigenlijke meubelkunstenaars die zonder eenig bijoogmerk, het meubel maken om zijn zelfs wille. 2. Architecten die eerst meubelen gingen maken, toen zij bemerkten dat de bestaanden zich niet bij hunne architectuur aansloten. 3. Sierkunstenaars die het meubel hoofd zakelijk uit een decoratief oogpunt beschouwen. Daargelaten dat deze verschillende groepen niet altijd zeer goed te scheiden zijn, en de oorzaken, die de a. tisten er toe geleid hebben zich met meubelen bezig te houden voor oningewijden dikwijls verrassend zouden blijken, komt de heer H. er toe tot de Ie te rekenen Jac. v. d. Bosch, J. de Graaü', J. van Ishoven, T. Landré, K. van Leeuwen, W. Penaat. In de 2e te rangschikken K. I'. C. de Bazel, H. P. Berlage, Ed. Cnypers, dr. P. J. H. Cuypers, Joh. Muiters, Ant. J. Sanders. En in de 3e te plaatsen (-f. W. Dysselhof, C. A. Lion Cachet, Th. Nieuwenhuis, terwijl einen eigenen Stil. Wenn sie schon, wie die andern, auf den Viollet-le-Ducschen Grundsiitzen weiterbauen, so entbehren sie, vielleicht infolge ihrergroszen Begabung.der maszigung, der Selbstbeherrschung, welche den Arbeiter der andern ihre grundsatzliche Eigenart verleiht. De heer Hana heeft waarschijnlijk nooit een meubel van den heer Dysselhof met voldoende aandacht beschouwd, anders zou hij zich hierbij zeker over de Selbsbeherreüng" van den heer Dysselhof, die in zijn ander werk zich als een zeldzame ornamentist met een rijke fantasie doet kennen, verwon derd hebben. Trouwens tegenover deze zeer persoonlijke uitspraak zou men een andere kunnen stellen, die, der vertegenwoordigers van de Ie en 2e groep (om hier voorloopig bij te blijven), wel eens te groote eenvoud verwijt, waar door hun meubelen er te koud, kaal en armoedig uit zien, een meening die eveneens recht van bestaan heeft en waarvan de juist heid zich zou kunnen laten gevoelen bij de ver gelijking van de vroegere en latere meubelen dier kunstenaars. Waar zij aanvankelijk slechts Beek te Ballo. hij nog vermeldt de heeren J. L. M. Lauweriks, Th. Molkenboer en A. iSuiids. die blijkbaar onder geen rubriek thuis te brengen zijl), en weg laat Strijbos, Klaarhamer. vanCaspel e a. die eveneens zich met meubelen onledig gehouden hebben en misschien nog wel gerubriceert zouden kunnen worden. De indeeling moge echter vernuftig uitge dacht zijn en misschien »\> een enkele van toepassing, geheel juist lijkt /.ij mij niet en daarom voornamelijk in een buitenlandsch tijdschrift niet aaiibevelenswaard, te meer niet, waar de heer Hana, zonder toevoeging van reproductie zich min of meer afkeurend uitlaat over de representanten der derde groep. .,Die dritte Gruppe bildut gewis.sermaszen een cirkeltje ot vieikantje ter verfraaiing aanbrachten, daar kenmerken hunne meu belen zich thans door meerdere rijkdom in prolileering en versiering. Een uitspraak as: ,.0rientalische, japaniSche und gothische Motive linden sieh in ihren arbeiten vor. Kin oricntalischer llaucli umschwebt ihre Werke, welche wegen der Kostspieligkeit der verwendeten Materiale uur '.u sehr hohen Preisen zu liaben sind" komt mij voor ook in een buitenlandsch lijdschrift niet op zijn plaats te zijn. Het voorkomen van verschillende stijlwiifiVmi in hunne meubelon is eerstens volmaakt onjuist en wekt een totaal verkeerden indruk op bij iemand, die ze niet gezien heeft of in de Opkomende donder. (Bergen). ]>e vijver van Beekhuizen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl