Historisch Archief 1877-1940
No. 1479
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
. VYlowHtuv «couoet . e^uec mow touo-L attvt,ixow> ^OA£O*VS ?iouugnt (ie
w
4fiiMiiiiiiiiimiiijiiiiiiijmiMiimiiiiiiijuiiJimiiiiiiiiiiiiiiiiijiiiimjiiJjjiiii):iiiiimNiHiiiimiiiiiiiiiiiimiim^ iiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiitiiiiiiiiiiniiin
gelegenheid is se te zien. Wat de hohen Preis"
verder betreft, dit is een zuiver handelsidee
?dat met möbeUunst natuurlijk niets uitstaande
heeft.
Nu zullen de betrokken personen zich des
heeren Hana's beschouwingen over hun werk,
wel niet zeer erg aantrekken, maar toch
l\jkt mij, zooals ik boven uiteen zette een
?dergelijk kritisch bespreken zijner
landgenooten in een buitenlandsch tijdschrift niet
zeer navolgenswaard, en trouwens totaal
?overbodig. Waar bovendien die bemerkingen
-aan onjuistheid en onnauwkeurigheid lijden,
is het zeker af te keuren op die wijze onze
naburen over het werk van onze eigen
kunstenaars in te lichten.
K. W. P. DE VRIES Jr.
MnM in ie Hoofdstad,
Gelijk ik reeds, naar aanleiding van de
Donateursrepetitie kon vermoeden, is het
?Caeciliaconcert uitstekend geslaagd.
Het vijfde Branden burgsche concert van
Bach, dat in 1901 bij zijn eerste uitvoering
in Caecilia reeds zoo'ngrooten indruk maakte,
was in menig opzicht ook thans het
attractiepunt voor het meerendeel der toehoorders.
Bach heeft zes zulke concerten geschreven
avee plusieurs Instruments," zooals hy ze
zelf noemt. Ze zijn opgedragen aan den
markgraaf Ludwig van Brandenburg, dien
Bach. een paar jaren te voren te Earlsbad
had leeren kennen en die zeer kunstlievend
?was, zoodat hij aan de muziek bijna geheel
zijn jaarlijksche inkomsten ten offer bracht.
«(Spitta .spreekt van ongeveer 50.000 thaler).
De markgraaf had te Karlsbad reeds een
grooten dunk gekregen van Bach's spel en
?compositiegave; daarom had hij hem de
bewuste concerten besteld.
De dedicatie in het Fransch gesteld (het
Fransch was vroeger, ook aan de kleinere
Duitsche hoven de gebruikelijke taal), leert
?ons hoe nederig de burgers zich in die
dagen tegenover den adel gedroegen. Spitta
?echter meent dat Bach het Fransch niet ge
noegzaam machtig was om zulk een dedicatie
te stellen. Dat zou dan door een hofbeambte
.geschied zijn, dien Bach daartoe had aange
kocht. Op die wijze kan het ook verklaard
?worden dat de opdracht in zulk een waarlijk
virtuoos kruiperigen hoftrant gesteld is.
Het thans uitgevoerde vijfde concert in
D is geschreven voor fluit, viool en cembalo,
ouet begeleiding van strijk-orchest.
Het karakter van het stuk is in de beide
h oeksatzen voornaam en gedistingeerd; inden
middelsatz innig en melodieus. Men wordt
het geheele stuk door gepakt door den steeds
doorvlietenden gang, door de charmante
combinatieën en thema-veranderingen en door
de uiterst bevallige manier, waarop de solo
instrumenten, zoowel als het begeleidende
orchest zijn behandeld. Bach heeft, aan het
slpt van het Allegro, aan het klavier een
tamelijk lang solo-gedeelte toebedeeld, waar
van het concertante karakter in het oog
springt.
De wijze waarop de heer Mengelberg de
piano-partij heeft weergegeven, ik releveerde
het reeds in mijn vorig artikel, mag inder
daad buitengewoon genoemd worden. Daar
was een soberheid in zijn voordracht, een
nuanceering in zijn aanslag en een beleid in
Zjjn pedaalbehandeling, die den toehoorder
deden gelooven, dat het cembalo van Bach
weer in eere herrezen was. In den schouw
burg klinkt alles nog intiemer dan in de
concertzaal en werd dus ook de illusie
volkomener. Maar ook de heeren Timmner en
Beheers droegen tot het geheel op artistieke
wijze hun aandeel bij.
Het is te hopen, dat nu ook de andere
Brandenburgsche concerten van Bach in Caecilia
tot uitvoering komen. Alleen de eerste twee
bieden moeilijkheden aan in de bezetting en
?wel omdat in het eerste concert een kleine
z.g. piccolo-viool voorkomt, die een kwart
hooger is gestemd dan de gewone viool en
omdat Bach in het tweede concert een dier
hooge trompetten aanwendt, die in zijn tijd
zonder de minste inspanning welluidend kon
den bespeeld worden, maar waarvan mende
hooge tonen thans slechts met groote moeite
en dan nog met geforceerden klank kan weer
geven.
Het mag als een geluk worden beschouwd
dat die zes concerten behouden zijn gebleven.
Het had maar weinig gescheeld of ze waren
na den dood van den markgraaf (1734), met
andere muziekbladen in n omslag, voor een
appel en een ei verkocht geworden.
De vierde sympüonie van Schumann, waar
mede het Caecilia-concert geopend werd,
genoot een zeer mooie uitvoering. Men mag
de verhouding van het strijk-orchest tegen
over de blazers waarlijk ideaal-schoon noe
men. Zoo'n volle, weeke klank van het quartet
hoort men nergens, ik mag wel zeggen van
geen enkel orchest ter wereld.
In de uitvoering van Kichard Strauss'
Heldenleben was de klank van het koper niet zoo
mooi als vroeger. De eerste trompet, heeft zich
n.l. nog niet aan het geheel geassimileerd en
daardoor geeft hij aan het ensemble iets hards
van toon, dat juist Strauss in het geheel niet
kan verdragen. Het ruime gebruik dat hij n.l.
van de trompet maakt eischt een zeer delicate
behandeling, wil het effect niet brutaal worden.
En dat was inderdaad af en toe het geval.
Het werk maakte wederom grooten indruk,
vooral de polyphone behandeling der strijk
en houten blaasinstruznenten.De klank hiervan
was zoo schoon als men zich slechts den
ken kan.
De heer Timmner speelde de viool-solo op
prachtvolle wijze. Mooi van klank en niet te
weekelyk van opvatting. Zeer terecht deed
de heer Mengelberg hem deelen in de luide
bjjvalsbetuigingen van het publiek.
Dinsdag 1.1. speelde op dezelfde plaats het
Besidentie-orchest uit 's-Gravenhage, onder
leiding van Henri Viotta. Het hoofdnummer
was de vierde (e mol) symphonie van
Tschaikowsky, een werk dat niet bijzonder diep
gaat, hier en daar zelfs den grens van het
banale bereikt, maar uitstekend voor orchest
klinkt. Men zou het kunnen noemen een
virtuozenstuk voor het orchest. Zoo werd
het ook gespeeld. Wat de directeur Viotta
in zulk een korten tijd met het door hem
opgerichte orchest heeft verkregen, dwingt
bewondering af. Het ensemble der koperen
instrumenten is edel en schoon. Evenzoo dat
van het hout.
Trouwens als het orchest kunstenaars telt
als de heeren A. Best Jr. en A. Witt (fluit en
clarinet) die zoo mooi de dankbare Tarantelle
van Saint-Saëns gespeeld hebben, dan kan men
van het geheel der houten blaasinstru
menten wel wat verwachten. De fagot had
voorts meermalen gelegenheid zijn schoonen
toon en mooi pianissimo te doen bewonderen
en de oboe kon in het begin van den tweeden
Satz doen hooren, welk een zangerige cantilene
hij op zijn instrument weet te bereiken en
hoe goed hij phraseert. Het strijk-orchest,
hoe verdienstelijk thans reeds, staat nog
niet op die hoogte, waarop het zeker
binnen kort zal komen te staan. Het meest
was dit merkbaar bij de begeleiding der
zang-nummers.
Dat bij de ouverture Anacreon van
Cherubini het orchest nog niet gewend was aan de
acoustiek van den schouwburg zij even ge
releveerd.
Vooral na de symphonie en na Wagner's
Walkürenritt", waarmede het programma
besloten werd, bracht men aan Viotta een
welverdiende ovatie.
Mejuffrouw Tilly Koenen zong Beethoven's
aria Ah, perfldo" en eenige liederen, alles
met orchest. De aria hoor ik liever in de
sopraanligging, naar ik meen een kleine terts
hooger ; zij eigent zich, vind ik, niet zoo zeer
voor een transpositie naar beneden. Grieg's
Le Printemps", van Eyken'g Lied der
Walküre" en vooral het toegegeven Berg op
Zoom" uit Valerius' Gedenckclanck genoten
een superieure vertolking. Groot was dan
ook het succes van mej. Koenen.
In het vorige jaar deed de heer G. H. G.
von Brucken Fock ons kennis maken met
zijne Preludiën op. 15, deze week bracht
hij, naast enkele zijner vroegere
piano-compositieën, een zevental preludiënj uit zijn
nog onuitgegeven op. 16 ten gehoore.
In nog hoogere mate dan in zijn vroegere
piano-werken heeft de componist hier be
langrijke gedachten neergelegd in een
eenvoudigen vorm. Het komt mij voor, dat de
vindingskracht van v. Brucken Fock nog
gegroeid is. Ook is de beheersching van de
stof thans zoo gemakkelijk, dat de compo
nist zich niet meer om technische bijzaken
behoeft te bekommeren, maar ongestoord
zijn hart en geest kan uitstorten in tonen.
De preludiën maken daardoor den indruk
van geïmproviseerde gedichten aan het kla
vier gedichten van groote bekoorlijkheid
en weldadige warmte.
De wijze waarop de componist zijn prelu
diën zelf voordroeg, brachten den toehoor
der onder een sterken indruk. Het spel van
v. Brucken Fock is niet virtuoos, maar zeer
persoonlijk en meeslepend. Het d-mol pre
ludium vooral was zeer schoon. Herhaaldelijk
moest de componist de warme
bijvalsbetuigingen van de toehoorders in ontvangst nemen.
Mejuffrouw Doris Walde, sopraan uit
Dresden, werkte mede op dit concert. Zij zong
een aantal liederen van Schubert, Wolf, Georg
Schumann, Draeseke en Bichard Strauss.
Mejuffrouw Walde beschikt over een mooie
sopraanstem, die vooral in het hooge register
voortreffelijk is ontwikkeld. Zij had een een
voudige, ongekunstelde voordraaht en maakte
daardoor een zeer sympathieken indruk. In
het schalksche genre zal zij mettertijd nog
meer vrijheid en losheid moeten verkrijgen.
De uitspraak van den consonant r is nog
onvoldoende, ook de l in woorden als mild"
en stillt" was te dik. In de woorden
Schmerz", dir", Thranen" enz. moeten de
vocalen hunnen klank langer behouden;
halverwege wordt, door een onjuiste tong
beweging, de vocaalkleur gewijzigd.
Op deze tekortkomingen wilde ik de aan
dacht van mej. Walde vestigen. Zij heeft te
veel goede eigenschappen, om ook daarin
niet te voorzien. ANT. AVERKAMP.
De Vtascne beweging,
Geachte Redactie l
In De Amsterdammer van 15 dezer komt
van de hand van den heer A. C. van der
Cruyssen een uitvoerig schrijven over onze
Vlaamsche beweging voor.
Mag ik, als strijdend Vlaamschgezinde, naar
aanleiding daarvan een paar korte beden
kingen in het midden brengen? De geachte
inzender schijnt onze toestanden wel wat te
rooskleurig in te zien.
Zoo schrijft hij o. a.:
In het hoogere Bestuur, in de Kamers,
klinkt thans ook meermaals het Vlaamsche
woord. In de Vlaamsche provinciën is de
taal van het Bestuur, van het gerecht en de
commando's der burgerwacht Nederlandsch."
Dat in het hoogere Bestuur het Vlaam
sche woord meermaals zou klinken, kan ik
onmogelijk toegeven. De taal der verschil
lende takken van dat bestuur blijft nog steeds
uitsluitend Fransch. Wel is waar worden de
Begeeringabesluiten in het Staatsblad ook in
onze taal opgenomen, maar dat alles is toch
altijd enkel eene vertaling: geen enkel officieel
stuk wordt oorspronkelijk in onze taal opge
maakt. Mocht nu al eens een minister bij
de eene of andere plechtigheid de taal van
de meerderheid der Belgische burgers laten
klinken, dan geschiedt dit toch altijd op
zulke wijze, dat men zeer goed kan zien,
dat het Nederlandsch toch maar als eene
taal van den tweeden rang wordt beschouwd.
Bij de herdenking der 75-jarige onafhan
kelijkheid is dit maar al te zeer in het licht
getreden. In de nationale commissie, die door
de regeering voor het voorbereiden der
feestelijkheden werd aangesteld, mocht onze
taal niet eens gesproken worden en bij de
ontvangst des konings te Antwerpen, Brugge,
Gent en Hasselt spraken de gouverneurs der
vier provincies hem in het Fransch toe.
In den Senaat wordt onze taal nooit ge
sproken en in de Kamer van Volksvertegen
woordigers wordt zij sedert het aftreden van
Juliaan De Vriendt en het afsterven van De
Backer niet zooveel meer gehoord. Mannen,
die bij andere gelegenheden gaarne als
officieele vertegenwoordigers onzer beweging
optreden, spreken ze daar nooit.
Misschien is de "taal van het provinciaal
Bestuur te Antwerpen Vlaamsch en dit zal
ook wel het geval zijn op het Antwerpsche
stadhuis. Ik wil het gaarne hopen, maar
wat ik stellig kan zeggen, is dat de toestan
den in andere steden, o. a. te Gent, niet
zoo gunstig mogen heeten. De ambtelijke
taal, de taal, welke de gemeente- en pro
vincie-ambtenaren in hunne betrekking met
elkander gebruiken, is nog steeds Fransch.
Van onze taal is eerst sprake, wanneer de
officieele stukken, die van het provinciaal
en het gemeentebestuur uitgaan, in het open
baar moeten verschijnen. Eerst dan wordt
alles tweetalig en dan nog ziet men dikwijls
ons gemeentebestuur den voorrang geven
aan het Fransch.
Wat het gerecht betreft, wordt het gebruik
onzer taal in strafzaken geregeld bij de wet
van 30 Mei 188i) en zoo hoort men onze
taal bij de strafgerechten klinken. Maar bij
de burgerlijke en handelsrechtbanken, met
uitzondering van die te Antwerpen, geschiedt
dit nooit. Ook is de inwendige taal van het
gerecht, d. i. de taal der rechterlijke amb
tenaren onderling, geheel Fransch.
De wetsbepaling betreffende het commando
bij de Burgerwacht in de Vlaamsche gewes
ten wordt noi? voortdurend overtreden; o.a.
nog zeer onlangs te Antwerpen door een
majoor van een zoogenaamd speciaal korps.
We bezitten vele taalwetten, te veel mis
schien, maar hare eerlijke uitvoering laat
schromelijk te wenschen over. Wie daaronder
mocht twijfelen, zou zich maar eens behoe
ven te wenden tot den onvermoeibaren secre
taris van het Nationaal Vlaamsch Verbond",
Frans Eeinhard, die hem zou wijzen op de
stapels verzoek- en klaagschriften, die dat
Verbond onophoudelijk naar de ministerieele
departementen, de provincie- en gemeente
besturen in het Vlaamsche land zendt, naar
aanleiding van allerlei overtredingen dier
taalwetten.
Mag ik aan dit schrijven, dat tegen mijne
verwachting wel wat lang is geworden, nog
even toevoegen, dat naar mijne meening uw
blad onze toestanden zeer juist heeft beoor
deeld, wanneer het op de noodzakelijkheid
wees, dat de strijders voor onze taaibeweging
wat minder aandacht zouden gaan wijden aan
de ,.tweetaligen" en zich wat meer om het
eigenlijke volk zouden gaan bekommeren. Bij
den strijd voor de Gelijkheidswet in 1897
1898 zijn wy dien weg opgegaan. Het
Gentsche Propagandacomiteit" heeft de steden en
dorpen van Oost-Vlaanderen afgereisd om bui
ten alle politiek ons kern gezonde Vlaamsche
volk te gaan spreken van zijne rechten en
zijne plichten ten opzichte onzer taal en
steeds heeft het ons getroffen, hoezeer die
eenvoudige burgers en buitenlieden, die maar
ne taal kennen, het betoog onzer propa
gandisten wisten te begrijpen.
Bij onzen propagandatocht voor de
vernederlandsching der Gentsche hoogeschool,
enkele jaren geleden, mochten wij hetzelfde
opbeurende verschijnsel waarnemen: ons volk
beseft heel goed hoe zijne zedelijke en ook
zijne stoffelijke belangen bij de zegepraal der
Vlaamsche beweging betrokken zijn.
Met de meeste hoogachting,
Gent, 24 Oct. 1905. JULIÜS OBRIE.
iiiiiiiiimiiiiiiiiimiiimiiiiiiMiiiiiHiiiiiiiiüNiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
UIT DE NATUUR
CXXV. Extra-florale Nectariën.
Dat klinkt al geleerd
genoeg; ik had het nog
erger kunnen maken en
hier boven schrijven:
extra-nuptiale nectariën,
zooals de knappe
Italiaansche botanicus
Delpino, die dingen doopte.
Dat beteekent in gewoon
Nederlandsch getrans
poneerd : afscheidings
organen en bewaar
plaatsen van
bloemenhoning, die met de
bloemenbruiloft of de
bestuivings geschiedenis
heelemaal niets te maken
hebben.
Deze merkwaardige
organen zijn sedert lang
opgemerkt, maar eerst
door het groote werk
van Delpino en later
door Schimper,
Schurman, von Wettstein e. a.
algemeen bekend
geEen blad van of worden. Ze komen in
springzaad met ex- allerleivormen voor,
tra-florale nectariën. van eenvoudige afschei
dingen, knobbel tj es of
kuiltjes, stelen met knopjes, holle stengels
of bladhuisjes met kamers, tot in 't oogval
lende uitgroeisels, die veel van galvormingen
hebben en soms mierenbroodjes of mieren
groente genoemd worden. ?
Die laatste benaming is doeltreffend, want,
voor zoo ver als met eenige zekerheid over
biologische functies geoordeeld kan worden,
zijn de extra-florale honingrnachines als voed
sel of lokspijs voor mieren van belang. Niet
evenwel om de mieren, die toch al zoo'n
ryk menu hebben, alweer een buitenkansje
te bezorgen; de plant die zulke honing af
scheidende organen voortbrengt, schijnt zich
onder bescherming v in een mieren wacht te
te willen stellen. De mieren toch zijn zeer
militante beestjes en daarbij verzot op zoe
tigheid. Dikwijls beschermen zij een plant
tegen de vraatzucht van kevers, rupsen, oor
wormen en andere kleine planteneters, alleen
omdat zij op die plant eea kolonie
bladluizen exploiteeren ; ook alweer om de zoetig
heid, die de bladluizen afscheiden.
Iets dergelijks moet het zijn, dat de mieren
doet besluiten een plant in bescherming te
nemen, die in plaats van de op zich zelf
al schadelijke bladluizen, uit't eigen lichaam
honing afscheidt op plaatsen, die voor mie
ren gemakkelijk te bereiken zijn.
De eigenlijke honing, de nectar uit de
bloemen zou denzelfden dienst kunnen be
wijzen, maar deze dient immers juist om het
insectenbezoek te bevorderen; een mieren
legertje rondom de bloem zou de vaak zoo
noodige bestuivers, de vliegende insecten, het
verblijf in de bloem onmogelijk maken. Daar
kan de plant dus geen mieren gebruiken en
ze weert hen, dikwijls tegelijk met andere
opkruipers, door speciale middelen, zooals
stekels of kleefstoffen, uit de onmiddellijke
nabijheid van de bloemen. Al wat kruipt
en niet vliegt is voor de bestuiving in den
regel schadelijk; want zoo'n beestje, gesteld
dat het stuifmeel meeneemt, zal, als 't niet
zoo slijmerig is als een slak, dat poeder weer
verliezen bij 't terugkruipen langs den stengel
of over den grond. Eer het weer op een
andere plant tot bij de bloemen is geklommen,
heeft het allicht niets meer over van de mee
gegeven stuifmeelkorrels.
Tweeërlei kan derhalve de dienst zijn dezer
nectariën-buiten-de-bloem; ze bieden de
mieren, die van de plant zelf niets eten,
honing aan, vóór deze dieren de bloem be
reikt hebben, en houden hen zoodoende terug
van verdere snoeperij; en meteen maken ze
zich deze strijd vaardige en strijdlustige beestjes
tot bondgenooten. De mieren immers, die
zoo'n honing- of suikergevende plant bezet
hebben, beschouwen die als hun eigendom
en verdedigen hun bezitting tegen den aan
val van elk, die er schade aan kon toebren
gen. Dit laatste zal waarschijnlijk de hoofd
zaak zijn. In de tropen zijn zulke
mierenplanten, (myrmecophiel is de botanische
benaming voor de eigenschap) bijzonder tal
rijk; maar ook bij ons zijn ze zoo heel zeld
zaam niet.
De plant, die ik een poos geleden aan u
heb voorgesteld, het wilde gele springzaad,
veroorlooft zich, bij de vele bijzonderheden
die ze buitendien al bezit, nogde weelde van
extra-florale nectariën. Deze dingetjes zijn
bij dat springzaad al heel eenvoudig gebouwd,
het zijn groene of gele steelen met roode
knoppen, die te zien zijn aan den voet van
de jonge bladeren.
Ook aan den voet der bladeren van de
Geldersche Eoos vallen een aantal kleine
knobbeltjes in 't oog, die in den zomer, vóór
en in den bloeitijd, een zoetachtige stof af
scheiden, waardoor mieren soms in groote
massa worden aangelokt; deze beschermen
dan de struik tegen rupsenvraat.
Dat bij vele van deze mierenplanten de
buitenbloemsche honing ook wordt aangebo
den vóór en naden bloeitijd, wijst er al op, dat
ze niet uitsluitend tot taak hebben de bloem
te beschermen doèr afkoop van de lastige
mieren; maar dat er in 't algemeen de plant
zich onder de hoede der mieren stelt.
Zulke minutieuse biologische bijzonder
heden van 't bloemenleven na te pluizen,
zal bij enkele lezers wellicht de gedachte
wekken van beuzelachtig werk. Welnu, wie
zulke wetenschap niet van beteekenis acht,
vóór ze practisch nut geeft, m. a. w. vóór er
wat mee te verdienen is door den mensch, kan
gerust zijn. Op verschillende wijze is kort
geleden bewezen, dat alle kennis door
onderlllimiMiiillimiiHHmnmiMiiiimmiliimmumimii
Henry Irving. f
Henry IrviDg t.
Het portret van den Engelschen
tooneelspeler Henry Irving, verscheiden 13 October
1.1., is evenals dat van de hem overlevende
Engelsche tooneelspeelster, Ellen Terry, eene
reproductie der beeltenis, in het groot, voor
komende in het werk : English Portraits, a
series of lithograplied Draieiiigs by Will
Rothenstein, hoffelijk door een der lezers van
het weekblad verstrekt.
Het portret van Ellen Terry is bij dat van
Henry Irving geplaatst, omdat zij, de meerdere
van hem in de kunst van tooneelsoelen,
jaren met en nevens hem gewerkt heeft, om
weder de belangstelling voor Shakespeare
op te wekken, in een tijd, dat in Engeland
het Variété-theater de kunst dreigde en
dreigt te dooden. Ellen Terry heeft vooral
door het poëtische van hare creatie de
vrouwenkarakters eene groote bekoring aan
de Shakespearevoorstellingen verleend. The
Ellen Terry.
great painters promptly pounced upon her;
and she soon added what she learnt in the
studio to what she had already learnt on
the stage so successfully that when she was
first seen in Hamlet" it was exactly as if
the powers of a beautiful picture ofOphelia
had been extended to speaking and singing."
Henry Irving's verdienste schuilt behalve
in het opwekken der belangstelling voor
Shakespeare in de verheffing van den vroe
ger geminaehten tooneelspelersstand. Door
woord en voorbeeld heeft hij dien stand eene
waardige, eene eerste plaats doen innemen.
Henry Irving werd bij zijn leren, als doctor
honoris causa, in de toga, aan het Engelsche
hof ontvangen; na zijn dood heeft Engeland's
koningin een krans op zijn lijkbaar doen
leggen. De bijzetting van zijn stoffelijk over
blijfsel in de West-Minster-abdy is eene eere
voor den geheelen tooneelspelersstand in
Engeland.